Keuzevrijheid in heel Nederland

Bassischool
eppobruins2018
Door Eppo Bruins op 14 december 2016 om 22:27

Keuzevrijheid in heel Nederland

Het aantal leerlingen in Nederland daalt, en vooral in dunbevolkte krimpregio’s is dat goed te merken voor basisscholen. Er komen grote uitdagingen af op deze scholen. Daarom is het belangrijk dat de kleinescholentoeslag overeind is gebleven dankzij een motie van de ChristenUnie in 2014. En daarom trekt de ChristenUnie in het Verkiezingsprogramma extra geld uit om onderwijs in krimpregio’s op peil te houden.

Maar er is meer aan de hand. Kunnen ouders overal in Nederland de school kiezen die past bij hun levensovertuiging of pedagogische visie? Kunnen zij in dorpen in Groningen, Limburg, Zeeland en Zuid-Holland nog kiezen voor een school met een sterke identiteit, bijv. een christelijke school? Voor de ChristenUnie gaat het om een grondrecht van ouders. Daarom vind ik het zo belangrijk dat de ‘laatste school van de richting’ mag blijven bestaan. Of het nu gereformeerde, joodse, evangelische, Montessori of Vrije Scholen zijn: scholen met een sterke identiteit zijn kwalitatief goede scholen, zo bleek maar weer uit recent onderzoek.

Met die blik kijk ik ook naar dit wetsvoorstel over samenwerkingsscholen: valt er nog iets te kiezen voor ouders? Hoe garanderen we dat iedere ouder in Nederland de school kan kiezen die bij de eigen overtuiging en visie past? En: hoe stellen we schoolbesturen in staat om de kwaliteit op hun school op peil te houden?

Bekostiging, opheffingsnorm, stichtingsnorm

De ChristenUnie staat ervoor open om te praten over verandering, als we daarmee kwaliteit en diversiteit in onderwijs kunnen behouden. Daarbij moeten we vooral kijken naar de bekostiging, de stichtingsnormen en de opheffingsnormen. Concreet: als we de stichtingsnormen en de opheffingsnormen verlagen, geven we meer ruimte voor nieuwe scholen én houden we scholen met een sterke identiteit open. Zo’n voorstel heb ik helaas nog niet gezien vanuit het kabinet.

Ik zie wel twee wetsvoorstellen bij de Kamer liggen, die de identiteit van scholen raken. Waaronder een wetsvoorstel om de richtingen in het onderwijs te schrappen. Scholen in dunbevolkte regio’s lachen erom: die zijn al blij als ze hun ene schooltje in de lucht kunnen houden. En in dichtbevolkte regio’s is er al een heleboel keuze. Ouders zijn voor het overgrote deel tevreden tot zeer tevreden met de keuze die ze hebben. Ik vind het nog steeds moeilijk om de oplossingen die de staatssecretaris zoekt voor krimpregio’s NIET te zien als een poging de ruimte van het bijzonder onderwijs in te perken. Met het sleutelen aan richtingen, zonder eerst ook te kijken naar bekostiging en normen, begint de staatssecretaris te trekken aan de verkeerde kant van het touw.

Uitzondering voor samenwerkingsscholen (Grondwet)

De wettelijke status van de samenwerkingsschool kent een bijzondere voorgeschiedenis. In 2006 werd artikel 23 van de Grondwet gewijzigd, een unieke gebeurtenis. Er werd voor samenwerkingsscholen een uitzondering opgenomen op het duale stelsel. Maar uitdrukkelijk als uitzondering in ons onderwijssysteem van openbaar en bijzonder onderwijs.

Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, geeft meer ruimte om samenwerkingsscholen te vormen. Daarbij is de grote vraag: is de samenwerkingsschool in dit wetsvoorstel nog steeds een uitzondering binnen de kaders van de Grondwet? Volgens de Raad van State niet. Die oordeelt dat de samenwerkingsschool teveel een reguliere onderwijsvorm wordt en dat daarvoor wijziging van de Grondwet noodzakelijk is[1]. De wet wordt zover opgerekt, dat zelfs de dreiging van schoolsluiting niet meer het doorslaggevende criterium zal zijn. Een-derde van de basisscholen mag van de staatssecretaris straks fuseren tot een samenwerkingsschool. Daarmee is de samenwerkingsschool niet meer een uitzondering zoals bedoeld in de Grondwet. De ChristenUnie begrijpt de zorg van de staatssecretaris over kleine scholen in dunbevolkte krimpgebieden. Maar in gebieden met hoge opheffingsnormen, waar de omvang van scholen rond de opheffingsnorm geen enkel gevaar is voor de onderwijskwaliteit, is er geen reden samenwerkingsscholen sneller toe te staan. Je zou in dichtbevolkte gebieden veeleer de opheffingsnorm willen verlagen. Als een school van 180 leerlingen in Friesland goed kan overleven, dan kan een school met die omvang ook in Amsterdam prima overleven. Ik heb daarom een amendement ingediend die erop toeziet dat samenwerkingsscholen in dunbevolkte gebieden sneller kunnen ontstaan, maar niet in dichtbevolkte gebieden. Daarmee blijft de samenwerkingsschool een uitzondering en worden de mogelijkheden alleen uitgebreid daar waar ze nodig kunnen zijn.

De staatssecretaris lijkt de samenwerkingsschool te willen promoten als derde variant in het onderwijsstelsel uitbreiden? Zo lees ik in de schriftelijke ronde:

-        “De regering wil aan scholen in grote steden niet per definitie de mogelijkheid onthouden om te fuseren tot samenwerkingsschool.” Dat spreekt de bewering tegen dat het alleen een uitzonderingsmogelijkheid moet zijn bij krimp.

-        En een andere opmerking is: “Daarnaast is de regering van oordeel dat het er voor de vorming van samenwerkingsscholen niet toe doet in hoeverre er sprake is van leerlingendaling of niet.”

Ik constateer dat de staatssecretaris veel verder gaat dan de Grondwet toelaat. De Raad van State zegt letterlijk dat het wetsvoorstel ‘in strijd met artikel 23’ van de Grondwet is. Ook staat in het advies dat het voegen van het bijzonder onderwijs onder een openbare stichting ‘niet met de Grondwet verenigbaar’ is. En toch zet de staatssecretaris het wetsvoorstel door. U kunt de Grondwet toch niet zomaar naast u neerleggen, vraag ik de staatssecretaris? De staatssecretaris heeft meermaals gezegd dat hij artikel 23 ongemoeid laat, maar met dit wetsvoorstel handelt hij in strijd met dit Grondwetsartikel. Wil de staatssecretaris artikel 23 ineens wel veranderen? Of wil hij een wet aanpassen in strijd met de Grondwet? Met beide scenario’s kan ik het onmogelijk eens zijn!

En kan de staatssecretaris verklaren waarom met dit wetsvoorstel de fusie tot samenwerkingsschool minder belemmeringen oplevert dan een reguliere fusie tussen bijvoorbeeld bijzondere schoolbesturen? Dat is toch vreemd?

Openbaar of bijzonder?

Bij de vorming van een samenwerkingsschool gaan openbaar en bijzonder onderwijs onder één bestuur vallen. Dit kan straks ook het openbaar schoolbestuur zijn. Ook dat roept veel vragen op. Want zoals het nu wordt vormgegeven is een samenwerkingsschool in mijn ogen eerder openbaar dan bijzonder.

Informeel hebben we gezien dat met name stichtingen die handelen vanuit het bijzonder onderwijs, laten zien dat het kan. Ik noem bijvoorbeeld de fusie van openbare basisschool De Achthoek en de christelijke Ichthusschool in Wolphaartsdijk. Hier laat het christelijk onderwijs zien dat ze ook beseft dat openbaar onderwijs een waardevolle 'richting' is die beschikbaar moet blijven voor ouders. Andersom ben ik er niet van overtuigd dat een overheidsstichting als taak kan worden meegegeven één voorkeurs-denominatie te besturen en te onderhouden.

Met deze wet wordt de mogelijkheid gecreëerd dat een openbare stichting het bevoegd gezag wordt. Daarmee ontstaat de kromme situatie dat het bijzonder onderwijs onder de overheid, het publiekrechtelijk gezag, gaat vallen. Het lijkt mij grondwettelijk zeer dubieus dat het levensbeschouwelijk onderwijs wordt gegeven onder het gezag van de overheid. Inclusief bestuursbenoemingen en toezicht door de gemeenteraad. De staatssecretaris deelt deze opvatting in de schriftelijke ronde niet. Daarmee zorgt hij toch voor een oneigenlijke inmenging van de overheid in het bijzonder onderwijs?

In de wet wordt bovendien geëist dat de school algemeen toegankelijk is[2]. Dit ligt misschien in lijn met het karakter van openbaar onderwijs, maar is juist in strijd met het recht van het bijzonder onderwijs. Botst ook hier de grondwet niet met dit wetsvoorstel?

Mij is nog niet duidelijk wat nu de positie van het personeel is. Kan personeel nog wel benoemd worden op basis van de grondslag van het bijzondere deel van de school? Uit de beantwoording lijkt het personeelsbeleid hoofdzakelijk publiekrechtelijk ingegeven. Zo staat er dat alleen op basis van een ‘functionele competentie’ personeel worden benoemd op basis van de levensovertuiging. Is dat alleen de godsdienstleraar? Of ziet de staatssecretaris dat breder?

Identiteitscommissie

Eén van de wezenskenmerken van het bijzonder onderwijs is dat de grondslag van de school uitgedragen wordt door het personeel. Net concludeerde ik dat de vrijheid om personeel te benoemen op basis van de grondslag weinig meer lijkt voor te stellen.

Eigenlijk blijft dan alleen de van overheidswege verplichte identiteitscommissie over. Het is een adviescommissie, die toeziet op het openbare karakter en de identiteit van de samenwerkingsschool. Dat is bijna een miskenning van de waarde van het bijzonder onderwijs. Juist op bijzondere scholen werkt levensbeschouwing of de pedagogische visie door in alle onderdelen van de school. In het personeelsbeleid, in het lesgeven, in de sfeer en de manier van omgaan met elkaar. Gaat een identiteitscommissie echt zorgen voor het behoud van het bijzondere karakter van de school?

Nee, want de commissie moet zowel toezien op het openbare karakter van de school als op behoud van het bijzondere karakter. En dat doet ze door voor de helft te bestaan uit “openbare” mensen en voor de helft uit “bijzondere” mensen. Met een identiteitscommissie die toeziet op het openbare karakter van de school erkent de staatssecretaris in feite dat openbaar onderwijs eigenlijk ook een niet-neutrale richting in het onderwijs is. Kijk, en daar kunnen we als ChristenUnie heel goed in meekomen: alle onderwijsrichtingen, ook de openbare, zijn de ChristenUnie even lief en even bijzonder.

De ChristenUnie kan niet instemmen met dit wetsvoorstel, waarin de wettelijke uitzondering voor samenwerkingsscholen zo ver wordt opgerekt, dat er feitelijk geen sprake meer is van een uitzondering. Bovendien vindt een onwenselijke inmenging van de overheid plaats in het bijzonder onderwijs.

Belangrijker is nog dat het wetsvoorstel niet bijdraagt aan een toekomstgerichte oplossing, waarbij ouders iets te kiezen hebben in hun dorp, stad of regio. De staatssecretaris begint aan de verkeerde kant van het touw te trekken, onder meer door de richtingen af te schaffen.

Beter zou het zijn om opheffingsnormen en stichtingsnormen te verlagen, en om scholen financieel in staat te stellen om toekomstgerichte keuzes te maken. Of dit nu onder behoud van zelfstandigheid is of door samenwerking met andere schoolbesturen.

Op termijn zouden we alle onderwijs bijzonder moeten maken. Onderwijs is nooit neutraal. En onderwijs is zeker niet van de overheid. Onderwijs is van de ouders. Dat zou pas echt een toekomstbestendige oplossing zijn.


[1] De Raad van State: “Wel dient bij die aanpassing het grondwettelijke uitgangspunt gerespecteerd te blijven, dat slechts sprake kan zijn van een samenwerkingsschool als één van de betrokken scholen op termijn onder de opheffingsnorm dreigt te komen.”

[2] 4. Een samenwerkingsschool is toegankelijk voor alle leerlingen zonder onderscheid naar godsdienst of levensovertuiging.

Labels: ,