Ontzuiling of ontschotting?

05-09-2006 15:29 05-09-2006 15:29

Vaak wordt over ‘de verzuiling’ geschreven in de verleden tijd. Een periode die wij ontgroeid zijn. Die visie, of dat dédain, brengt vervolgens ook een bepaalde kijk mee op bijvoorbeeld het Hilversumse bestel van omroepverenigingen: die ‘stammen uit de tijd van de verzuiling’. Opheffen, dus... Dat scheelt belastinggeld.

Nederland maakt, zoals elk land, een unieke ontwikkeling door, en perioden daarin zijn inderdaad ‘onherhaalbaar’. In de 19e eeuw werd men zich bewust van verschillen in ‘wereldbeschouwingen’, die zich uitdrukten in zichtbare vormen zoals organisaties en ‘gewenst gedrag’. Ook in Nederland werden talloze organisaties opgericht op levensbeschouwelijke grondslag – en dat leidde tot de bekende ‘zuilen’.

Na de Tweede Wereldoorlog verschoof het accent juist naar gezamenlijkheid: nationale wederopbouw. De beweging die ‘Doorbraak’ heette, inspireerde veel christenen tot inzet binnen de PvdA. Vervolgens kwam vanaf de jaren ’60 de ontkerkelijking duidelijk aan het licht. Dit alles bracht een ‘ontzuiling’ met zich mee, waardoor men de voorgaande periode als die van de verzuiling kon gaan aanduiden.

Deze sociologische ontwikkelingen maken echter het idee en het bestaan van levensbeschouwelijke organisaties niet tot een verouderde categorie. De oprichting van de EO (1967), de vitaliteit van de EO Jongerendagen, en de verdere uitbouw van een ‘evangelische zuil’ door de oprichting van lagere en middelbare scholen laten feitelijk het tegendeel zien. Uiteraard kan men die feiten nog als naweeën van het verleden opvatten.

Belangrijker is dat de motivatie van mensen om zich – breder of smaller – rond een gemeenschappelijk levensbeschouwelijke visie te organiseren begrijpelijk is, ‘gedekt’ wordt door de samenhangende vrijheden van religie, geweten, meningsuiting en vergadering, en juist in een plurale samenleving opnieuw aan actualiteit wint.

Kritiek op de verzuilde samenleving betreft vooral het gevaar van maatschappelijke segregatie: zelfgekozen apartheid en geslotenheid die bredere participatie en ‘normaal’ contact met andersoortige medeburgers in de weg staat. Het verleden kan daartoe aanleiding hebben gegeven (‘Een gereformeerde koopt alleen bij de gereformeerde bakker’). Toch is het een vertekening wanneer men zou ontkennen dat er ook ontspannen onderling contact was over de zuilgrenzen heen – vooral in dorpen waar iedereen iedereen immers kende, inclusief zijn of haar ‘achtergrond’. Bovendien is het doel van veel levensbeschouwelijke samenwerking juist maatschappelijk gericht geweest: samen lukt het stem te geven aan een kijk op de samenleving, die individuën alleen nooit over de toonbank zouden krijgen. Kuyper kreeg de kleyne luyden bij elkaar, zodat hun aanwezigheid politiek voelbaar werd. Het effect was emanciperend: men kreeg maatschappelijk een gezicht, door de Vrije Universiteit kon men ook wetenschappelijk meedoen, en men hoefde niet meer lijdelijk aan te zien hoe een liberale aristocratie het land inrichtte.

In dit licht krijgt het wegzetten van levensbeschouwelijke organisaties of een ‘omroepbestel uit de tijd van de verzuiling’ als passé een nogal ondemocratische geur. In feite roomt men maatschappelijke diversiteit af uit efficiëntie-overwegingen. Dat riekt naar een monocultuur, naar – zeg – een neoliberale grootzuil. Of naar een machtsspel van meerderheden om minderheden uit de ether te drukken. Om hinderlijke, althans niet-eigen geluiden buiten het maatschappelijk discours te houden. Niet zonder eigenbelang is hier de observatie te plaatsen dat het voor kleinere politieke partijen al bijna discriminerend hinderlijk is, hoe begrijpelijk ook, wanneer media zich beperken tot het weergeven van visies van ‘de grote drie’ (CDA, PvdA, VVD). Dat versmalt de publieke meningsvorming en verarmt de politieke besluitvorming.

Op een periode van ‘verzuiling’ volgde een periode van ‘ontzuiling’ – of liever: ontschotting. De schotten tussen stromingen verdwenen of kregen ramen en deuren. Hoe men het proces ook noemt, een min of meer georganiseerd optreden vanuit levensbeschouwelijke stromingen in bredere of smallere zuilen, valt moeilijk op te sluiten in een vorige eeuw. Maar duidelijk is dat burgers gemakkelijker gebruik maken van alles wat van hun gading is, uit welke hoek of ‘zuil’ het ook komt. Het lijkt wel internet.

Door Rob Nijhoff, medewerker WI

Dit artikel vormt een voorstudie voor het Kort Commentaar over overheid, media en moraal, dat waarschijnlijk nog voor de winter van de hand van Rob Nijhoff zal verschijnen.

« Terug

Nieuwsarchief > 2006

december

november

oktober

september

augustus

juli

juni

mei

april

maart

februari

januari