Bijdrage Eppo Bruins aan het algemeen overleg Toegankelijkheid en kansengelijkheid binnen het hoger onderwijs

woensdag 20 februari 2019

Bijdrage Eppo Bruins aan een algemeen overleg met minister van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Kamerstuknr. 31288

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Afgelopen maandag had ik hier bijna honderd studenten op bezoek, besturen van christelijke studentenverenigingen. Die nodigen we als ChristenUniefractie eens in het jaar uit en dan praten we een middag met ze over wat hun bezighoudt op dit moment. Het was eigenlijk onontkoombaar dat het onderwerp van afgelopen maandag was: prestatiedruk, burn-out, stress en alles wat jonge mensen tegenwoordig tegenkomen. Ik moet zeggen dat ik me een hele oude man voelde. Toen ik ging studeren, dacht ik helemaal niet na over: wat kan ik ermee worden en hoelang gaat het allemaal duren, ik zie wel. Al deze jonge mensen waren bezig met de arbeidsmarkt. Ze moeten een buitenlandstage want dat is een standaardeis voor een rijkstraineeship en ze moeten het snel doen en hun BSA halen, rendement, rendement, haast, haast, stress, stress.

Zo’n bestuursjaar was eigenlijk al niet te doen, want daar heb je geen tijd voor. Je ziet die studentenverenigingen verjongen. Hogerejaars zijn alweer weg, want die moeten andere dingen doen om hun carrière zeker te stellen; allemaal stress en burn-out. Ik herken dit niet uit mijn jeugd, maar ik ben dan ook 49, en ik voel me dan vreselijk oud vergeleken bij deze jonge mensen, met deze verhalen over prestatiedruk, excellentie-drang, de financiële sores, moeite om woonruimte te vinden, dure kamers en zorgen over de toekomstige plek op de arbeidsmarkt. De paradox is: door het leenstelsel dwingen we studenten om snel af te studeren. Tegelijkertijd eist de maatschappij steeds meer van ze. Een jaar langer doen over je studie is dus weer een jaar lenen. Daar ziet men heel erg tegen op.

De Minister maakt zich ook zorgen over dat rendementsdenken, heeft ze gezegd in Buitenhof en in Trouw. Ik hoorde de studenten maandag zeggen dat het hoger onderwijs wel een fabriek of bedrijf lijkt te zijn geworden. Dat vinden we allemaal niet mooi. Allemaal weten we ook dat het een tijd is voor bildung of vorming; een mooie tijd om volwassen te worden. Ik plaats eigenlijk grote vraagtekens bij de druk die we als samenleving creëren op onze jonge mensen; als ouders, als docenten, als decanen; om het maximale uit jezelf te moeten persen. Op de een of andere manier lijkt het wel alsof we allemaal tot de beste 10% moeten behoren, omdat je anders mislukt bent, maar als je allemaal tot de beste 10% moet behoren, kan je nooit tot de beste 10% behoren, want dan gaat alleen maar het gemiddelde omhoog.

Ik vraag me af of de gedachte dat je pas geslaagd bent als je een titel hebt wel gezond is. Sterker nog, ik denk dat dit land veel meer mensen nodig heeft die serieus een vak hebben geleerd; toppers uit het beroepsonderwijs, gouden handjes. We moeten dat beroepsonderwijs veel meer gaan waarderen. Veel jongeren komen daar misschien ook wel veel beter tot hun recht dan bij die push-push om almaar hoger te komen in het hoger onderwijs. Een heleboel jonge mensen willen heel graag een directe, concrete, meer tastbare bijdrage aan de maatschappij leveren. Als je dan wel aan het hoger onderwijs studeert, hoef je wat mij betreft ook niet altijd tot de aller-allerbesten te behoren en zo snel mogelijk een zo hoog mogelijke graad te behalen. Er zou ook ruimte moeten zijn voor een omweg. Mag je nog een fout maken? Een beetje genade. Mag je naast je studie ook nog wat doen?

Dan moet ik altijd denken aan hoogleraar Dave Blank, professor doctor ingenieur aan de Universiteit Twente. Hij begon op de lts, ging naar de mts werktuigbouw, toen de hts, toen de Universiteit Twente, toen nog technische hogeschool. Hij werd daar technicus, zijn talent werd herkend. Toen mocht hij een promotieonderzoek doen en werd hij prof. dr. ing., inmiddels emeritus, en de grote ambassadeur voor nanotechnologie in Nederland. Hij is wereldwijd beroemd, ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en hij is begonnen op de lts. Mag dat nog, kan dat nog? Wat een tijd! Wow. Kunnen we dat weer terugkrijgen? Wat doen we onze kinderen toch aan?

Een serieuze vraag voor de Minister: hebben we niet te veel studenten in het hoger onderwijs? Lastig. We willen nog meer mensen naar het hoger onderwijs. Wanneer stopt het? Hoeveel theoretisch opgeleiden heeft dit land eigenlijk nodig, als we een gezond land willen opbouwen? Voorzitter. Het BSA.

De voorzitter:

De heer Beertema wil hier graag een vraag over stellen.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp dat de inleiding voorbij is, want collega Bruins stapt nu over naar het BSA. Ik vond het toch een wat warrig betoog. Een aantal dingen begrijp ik wel. Zo zie ik ook dat je die massaliteit van het hoger onderwijs kan zien als het succes van de emancipatie die we doorgemaakt hebben. Die toegankelijkheid is misschien wel veel te groot, zeg ik dan stiekem, zonder dat de Minister het hoort. In die zin ben ik het wel met u eens. Aan de andere kant zitten we natuurlijk met dat verheffingsverhaal, waar we als politici schatplichtig aan zijn, en wat je ook niet zomaar aan de dijk kan zetten. In het betoog van collega Bruins hoorde ik het prachtige voorbeeld van die professor die op de lts begonnen is, maar tegelijkertijd de oproep of die opwaartse druk niet te groot is.

De voorzitter:

Uw vraag.

De heer Beertema (PVV):

Zijn hartenkreet is: kan het nog, wat die professor van de lts is overkomen, en aan de andere kant zegt hij dat we eigenlijk terug moeten... De voorzitter: Meneer Beertema, uw vraag.

De heer Beertema (PVV):

Snapt u het een beetje, meneer Bruins? Meneer Bruins kan er vast wel op antwoorden. Dit is mijn eerste interruptie en ik probeer het kort te houden. De voorzitter: U wilde ook graag een lange interruptie. Bij dezen.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik zie het dilemma en ik zie ook de spagaat die in mijn betoog zit. Wat ik zie, is dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs enorm is. Je krijgt massaliteit van studies. De vraag is of we dan wel het juiste type hoger opgeleide mensen opleiden. Hoeveel beleidsmedewerkers, managers, consultants en chief talent officers hebben we nodig? En dan moet je gaan kijken naar numerus fixus en hoe je de bekostiging in het hoger onderwijs gaat sturen. Dan is de fundamentele, hele spannende vraag: laten we de toekomst van ons land afhangen van de keuzevrijheid van 17-jarigen, of durven we in de bekostiging ook meer te sturen naar studies waar we meer mensen nodig hebben; durven we een beetje te knijpen bij die massastudies waarvan we weten dat er een lager arbeidsmarktperspectief is, zodat je je afvraagt of we daar niet te veel mensen voor opleiden. Dat is politiek een hele spannende vraag, maar als je je zorgen maakt over dit land en over de toekomst van onze jongeren, dan is dat wel een vraag waarover we met elkaar in de slag moeten.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb geen vervolgvraag.

De voorzitter:

De heer Bruins gaat verder.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Over het BSA deel ik de zorgen van de Minister dat de eisen soms wel heel streng zijn. Ik hoorde dat maandag ook van de studenten. De studenten hebben hier in de plenaire zaal gepleit voor een genadig BSA. Mag er nog een genadig BSA zijn? Een BSA waarbij maatwerk mogelijk is als je een paar punten mist vanwege individuele omstandigheden? Hoe ziet de Minister dat idee van een genadig BSA? Gelukkig heeft de Minister in haar brief ook oog voor het studenten-welzijn. Het is positief dat een Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn is opgesteld. Ik hoop dat deze ook bijdraagt aan de uitwerking van mijn motie om op alle instellingen laagdrempelige psychologische hulp te realiseren. Overigens vind ik dat we niet alleen moeten kijken naar hulp voor studenten die al psychische klachten ondervinden, maar ook naar het belang van preventie en vroegsignalering. Ik mis eigenlijk goed inzicht in de problematiek. Is het mogelijk om een soort nulmeting te hebben van het probleem, zodat we kunnen kijken of die Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn haar doel gaat bereiken? Voorzitter. Hoeveel minuten heb ik nog?

De voorzitter:

Vier.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb dankzij de interruptie van collega Beertema al gepraat over numerus fixus en opleidingen. Het regeerakkoord legt de nadruk op bèta en techniek. Ik denk dat we echt moeten kijken naar opleidingen met meer of minder arbeidsperspectief. Maandag viel mij iets op, toen ik met de studenten sprak. Ik dacht: ik ga ze eens wat spannends voorleggen, ik ga zeggen: vinden jullie nou ook niet dat als we mensen opleiden die we echt hard nodig hebben, dat wat goedkoper mag zijn en dat we dat beter moeten financieren? We hebben meer bèta’s en technici nodig. Ik zat daar tegenover sociaal wetenschappers en communicatiewetenschappers. Zonder uitzondering zeiden ze: meneer Bruins, dat vinden we een prima idee, doe maar. Ik dacht: wow, ik stel hier iets heel radicaals voor en die jonge generatie vindt dat prima. Ik dacht nog dat je naar de universiteit gaat voor algemene vorming, maar zij zijn allang bezig met arbeidsmarktperspectief, ook op de universiteit, dus zij willen graag een studie waar je een goede kans op een baan hebt, en dan mag je best de voorkeur geven aan studies waar het arbeidsmarktperspectief goed is, zoals bèta en techniek. Misschien moeten we daarmee ook maar eens aan de slag. Voorzitter. Dan het leenstelsel. Er is een tienpuntenplan van ISO en CNV Jongeren aangeboden aan de Minister, om het leenstelsel wat draaglijker te maken. Wat is de reactie van de Minister op dit tienpuntenplan? Een punt ervan is om de toekenning van de aanvullende beurs te verbeteren door naar recentere inkomensgegevens te kijken. Een ander is om voor betere voorlichting te zorgen over de hoogte van je studieschuld door de lening in een jaarlijkse mail van DUO uit te splitsen naar prestatie- en leengedeelte. Ik zie veel quick wins. Welke zou de Minister meteen kunnen oppakken?

Dan internationalisering. Ik zie dat universiteiten elkaar beconcurreren, omdat dat de enige manier is om een groter deel van dezelfde koek te krijgen, en daar wordt ons onderwijs niet beter van. Zijn er mogelijkheden om paal en perk te stellen aan deze onderlinge concurrentiedrang? Hoe wenselijk zou de Minister dat vinden?

Mijn laatste punt was het Profileringsfonds. Op dat punt sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Van der Molen. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank.

Meer informatie

« Terug

Archief > 2019 > februari