Bijdrage Eppo Bruins aan het algemeen overleg Middelbaar beroepsonderwijs

woensdag 25 september 2019

Bijdrage Eppo Bruins aan een algemeen overleg met minister van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Kamerstuknr. 31524

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Als ChristenUnie zijn we samen met andere partijen in gesprek met de jongeren van Coalitie-Y, ook jongeren uit het mbo. Dan wordt mij telkens weer duidelijk hoeveel goed werk er in het beroepsonderwijs gebeurt, maar ook hoe vaak het mbo ondersneeuwt bij het hoger onderwijs. Mbo-studenten hebben tot mijn verbazing vaak nog het gevoel dat ze pas echt meetellen als ze doorstromen naar het mbo. Terwijl mbo'ers goud waard zijn. Samen met Coalitie-Y doe ik vandaag daarom het pleidooi "hoger is niet beter". Of met een knipoog naar het meestergezelsysteem: een master is nog geen meester.

Voorzitter. Ik hoor van mbo'ers dat ze aanlopen tegen de urennorm. Nog steeds bestaat daar het beeld dat 1.000 uur onderwijs per jaar moet worden gegeven. Dat noemen ze de ophokplicht. Er worden studenten in een lokaal gezet, en dat is des te frustrerender voor studenten die een vrijstelling krijgen voor bepaalde examens, of omdat ze van havo of vwo komen. Mijn jongste zoon heeft gymnasium profiel Natuur en Techniek gedaan, doet nu mbo-mechatronica in Harderwijk en is dolblij dat hij eindelijk iets met zijn handen kan doen. In allerlei vakken zit hij al op eindexamenniveau, maar hij moet wel blijven komen. Hoe gaan we met die bredere talentvolle mensen om die hun tijd ook zouden kunnen besteden aan bijvoorbeeld sneller afstuderen of meer vakken doen, dus verbreding? Hoe ziet de minister dat?

Voorzitter. Samenwerking tussen vmbo en mbo is essentieel. Hoe loopt die samenwerking nu? Komen die regionale netwerken goed van de grond? Daarbij is samenwerking met het bedrijfsleven van groot belang. Denk aan docenten die vanuit de praktijk les komen geven. Welke rol ziet de minister voor zichzelf weggelegd in het bevorderen van deze publiek-private samenwerking? Hoe staat zij tegenover het idee van het FME van een Wbto, naar analogie van de Wbso, waarmee technische bedrijven de loonkosten fiscaal kunnen aftrekken van werknemers die ze detacheren aan onderwijsinstellingen?

Dan de samenwerking tussen het praktijkonderwijs en het mbo. In het regeerakkoord is afgesproken dat samenwerking tussen praktijkonderwijs en mbo wordt gestimuleerd om te bevorderen dat meer leerlingen "uit het praktijkonderwijs doorstromen naar het mbo en de arbeidsmarkt". Juist voor deze kwetsbare pro-jongeren is het essentieel dat er een goede aansluiting is tussen pro en mbo. Nu lees ik in de brief van de minister dat het aanbieden van de entreeopleiding altijd in samenwerking met en onder verantwoordelijkheid van het mbo moet gaan plaatsvinden. Dat wil zij letterlijk vastleggen en dat vind ik goed. Maar zorgt de minister er wel voor dat in de praktijk de entreeopleiding ook op de pro-school gegeven kan blijven worden? Is zij bekend met het feit dat al 70% van de praktijkscholen een entreeroute aanbiedt voor leerlingen? Daar kennen ze de jongeren, daar kunnen ze in een veilige omgeving jongeren begeleiden bij de entreeopleiding. Uit onderzoek blijkt dat jongeren die de entree op het pro doen meer succes op de arbeidsmarkt hebben dan de jongeren die de entree op het mbo doen. Entree op het pro is een succesformule voor deze kwetsbare groep jongeren. In de brief van de minister klinkt het nu alsof jongeren per definitie naar een mbo-school zouden moeten voor een entreeopleiding, en dat klinkt alsof het praktijkonderwijs al erg afhankelijk wordt van de bereidwilligheid van het mbo in de regio. Het lijkt mij niet de bedoeling dat de goed werkende route entree op het pro onmogelijk wordt gemaakt met de nieuwe regels. Is de minister bekend met het positieve effect van een entree op het pro voor de arbeidsmarktdoorstroom? Hoe gaat zij stimuleren dat de 30% pro-scholen die nog niet samenwerken met het mbo dat wel gaan doen? Kan de minister garanderen dat entree op het pro beschikbaar blijft, ook in de toekomst?

Voorzitter. Ik wil speciale aandacht vragen voor studenten met een beperking, ook bij het volgen van stages. Want dat kan voor hen een forse uitdaging zijn. Juist op die stageplekken is goede begeleiding nodig en begrip voor de situatie. Vanuit de Participatiewet hebben mensen met een beperking recht op een jobcoach, maar dat recht hebben ze niet als ze voltijds studeren. Dus een mbo-student met een beperking die stage loopt, kan geen jobcoach krijgen. Dat wringt. Kan de minister daar in overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken werk van maken?

Voor alle studenten geldt dat het zomaar kan voorkomen dat het even niet zo lekker loopt. Van de JOB hoorden we dat zij vaak meldingen krijgt van studenten die niet weten waar ze terechtkunnen met zorgvragen, als er fysiek of mentaal iets aan de hand is. Het zou volgens hen helpen als er één benaming met één functieomschrijving wordt gehanteerd, bijvoorbeeld "de zorgcoördinator". Kan de minister hiernaar kijken?

Tot slot het gelijktrekken van de stagevergoeding, waar D66 en PvdA in dit debat en ook in de krant aandacht voor hebben gevraagd. Ik vind dat een terecht punt. Ik heb al een argument gegeven waarom je misschien zelfs verder zou kunnen gaan en zou kunnen stellen dat mbo'ers meer waard zijn op hun stage dan hbo'ers of wo-studenten. Hoe dan ook, als we het erover eens zijn dat mbo'ers onze waardering verdienen, moet dat ook tot uiting komen in gepaste stagevergoedingen. Maar er mag geen tekort aan stageplekken komen. De heer Smals zei het ook al: als dit idee het zou halen, wat is dan het gevolg voor de beschikbaarheid van stageplekken? Ik kan het wel begrijpen. Als ik als ondernemer een erkend leerbedrijf moet worden, moet ik mij door een reglement erkenning leerbedrijven met dertien artikelen worstelen, door een crebolijst sectorale aanvullingen en door een modelprofiel praktijkopleider. Als ondernemer verwacht ik dat ik ongeveer acht minuten de tijd heb om mij aan te melden als leerbedrijf. In die acht minuten kun je niet dat hele reglement doorlezen. Ik zou het opgeven als ondernemer. Is hier het betere niet de vijand van het goede? Ik snap dat we dingen altijd willen dichtregelen in Nederland, risicoloos beleid willen voeren, maar hier kunnen dingen simpeler en sneller voor ondernemers. De grootste zorg is dus de beschikbaarheid van stageplekken. Hoe garanderen we dat die beschikbaar blijven?

Voorts ben ik van mening dat een stagevergoeding een gunst is, want het is gewoon ontzettend tof om te mogen werken bij een werkgever en je eerste werkervaring op te doen. Mijn zoon heeft enorm genoten van zijn eerste stage van acht weken bij een technisch bedrijf in Zeewolde. De eerste dag heeft hij 250 elektriciteitsdraadjes gestript. Hij vond het geweldig. Hij kwam vol plezier thuis. Inmiddels heeft hij, na acht weken, technieken geleerd waar ik nog nooit van gehoord had en die ik ook nooit zal kunnen beheersen. Ik ben zó ontzettend trots op die jongen.

Dank u wel.

De voorzitter:
Mooi om te horen dat het goed gaat met uw zoon. Dat meen ik serieus.

Dan is het woord aan de heer Kwint, die een hele leuke dochter heeft. Zij is nog te jong voor het mbo, maar toch krijgt de heer Kwint het woord.

Meer informatie

« Terug