Bijdrage debat wetsvoorstel inzake toezicht particulier onderwijs

10-07-2007 19:17 10-07-2007 19:17

Maidenspeech van Remmelt de Boer.

Mevrouw de voorzitter,

Deze bijdrage is ook namens de fractie van de SGP.

Bij een discussie over de leerplicht hebben we te maken met in ieder geval twee verantwoordelijkheden. Allereerst is er de verantwoordelijkheid van ouders en andere opvoeders voor de opvoeding en daarmee voor het onderwijs van hun kinderen. Zij dragen de verantwoordelijkheid om hun kinderen op te voeden en te onderwijzen naar de waarden en normen die zij menen dat goed is voor hun kinderen. In een pluriforme samenleving als de Nederlandse kom je verschillende waarden en normenstelsels tegen, die voor ouders leidend zijn bij de opvoeding van hun kinderen. Deze pluriformiteit in onze Nederlandse samenleving heeft geleid tot een onderwijsstelsel, dat ouders veel mogelijkheden biedt. Deze ruimte bij opvoeding en onderwijs is ook in het verleden breed gedragen. Zo schreef Troelstra in een artikel in Het Volk in 1901 al, dat ouders de gelegenheid zouden moeten hebben om onderwijs te verkrijgen voor hun kinderen dat strookt met hun geestesgesteldheid. Hij verklaarde zich tegen “staatsdwang op geestelijk gebied”. Veel later noemde Van Kemenade de vrijheid van onderwijs een kenmerk van ons staatsbestel, waarin verdraagzaamheid en culturele pluriformiteit als essentiële kenmerken worden beschouwd. Deze waarden liggen aan de basis van de onderwijsvrijheid, een vrijheid die past bij een samenleving die ruimte biedt voor verscheidenheid op het terrein van waarden en normen. Aldus Van Kemenade (in: JMG Leune, Onderwijs in verandering, Groningen 2001, pag. 21).
De andere verantwoordelijkheid is die van de overheid. De overheid moet de ouders in de gelegenheid stellen om hun verantwoordelijkheid voor hun kinderen te dragen. De overheid moet daartoe dan ook de goede mogelijkheden bieden. Bovendien heeft de overheid er een terecht algemeen belang bij, dat voor het welzijn, het welvaren en de toekomst van ons land kinderen deugdelijk onderwijs ontvangen.

In ons land zijn beide verantwoordelijkheden samengekomen in artikel 23 van de Grondwet. In dat artikel stelt de overheid zich immers garant voor voldoende onderwijs en voor financiële middelen. Terwijl ouders voldoende ruimte krijgen om eigen scholen op te richten. Vrijheid van onderwijs, van richting, oprichting en van inrichting dus.
Willen ouders voor hun school rijkssubsidie krijgen, dan moet hun school aan een aantal bij wet geregelde voorwaarden voldoen. Dan is er ook toezicht van de inspectie. Ook binnen het bijzonder onderwijs is toezicht altijd geaccepteerd. Sterker nog, in het begin van de twintigste eeuw hadden grote groepen bijzondere scholen ook nog een eigen inspectie.
Ouders kunnen er ook voor kiezen hun school zelf te betalen. Maar ook dan zijn er eisen die de overheid aan dergelijke niet-bekostigde scholen stelt, zij het dat het een gering aantal eisen is.

En nu komen we, mevr. de voorzitter, bij het wetsvoorstel dat thans ter bespreking voor ons ligt. Laten we voorop stellen, dat het te prijzen is in de staatssecretaris, dat zij de deugdelijkheid, of zo u wilt de kwaliteit van het onderwijs hoog in het vaandel heeft. Dat is ook wel nodig, als je leest bij de Inspectie voor het schooltoezicht hoeveel scholen – en ik beperk me nu tot het basisonderwijs – gewoon slecht presteren. Op dit moment zijn dat, ik schrok ervan, ongeveer 100 bekostigde basisscholen, met naar ik schat tussen de 15 en 20.000 leerlingen. Dat vraagt om actie.

Dan gaat het wat de niet-bekostigde particuliere scholen betreft maar om een gering aantal leerlingen. Maar dat neemt niet weg, dat ook de kinderen op die scholen recht hebben op goed onderwijs. Daar moet de overheid op toezien. Daar heeft de overheid ook het instrument van de inspectie voor beschikbaar. Artikel 23 van de Grondwet geeft immers aan, dat ook niet-bekostigde scholen onder toezicht van de inspectie staan.
En de inspectie inspecteert ook inderdaad. Het rapport “Niet bekostigd onderwijs” , augustus 2006 doet verslag van het inspectie onderzoek bij de 39 niet bekostigde basisscholen. Een onderzoek dat werd afgerond per 1 oktober 2005.
Ik wil de staatssecretaris graag confronteren met de uitslag van dit onderzoek en op grond daarvan een standpunt innemen
Van de 37 niet bekostigde basisscholen kregen er 29 een positief advies. Inmiddels is een aantal scholen gesloten of bekostigd geworden, zodat in het rapport wordt vermeld dat er nog slechts 2 niet-bekostigde basisscholen die eind 2005 een negatief advies kregen, open zijn.
Vervolgens is er bij deze scholen onderzoek geweest waarbij de criteria die thans in het wetsvoorstel genoemd worden, ook werden aangelegd. Uit dit onderzoek blijkt, dat er meer met name wat genoemd wordt radicaal vernieuwende basisscholen niet aan de aangepaste criteria voldoen. Echter, ook dan blijkt dan aan het eind van het schooljaar 2005-2006 nog slechts 5 scholen niet aan de criteria voldoen. De inspectie schrijft dan ook in het voorwoord bij hun rapport: Het werk van de inspectie heeft grote impact gehad op het scholenbestand. Veel (radicale) vernieuwers sloten hun deuren toen hen---- duidelijk was wat er ‘nodig is’
Om een school in de zin van de Leerplichtwet draaiende te houden”.

Toch wil de staatssecretaris in de leerplichtwet voor het niet-bekostigd onderwijs grote delen van artikel 8 en geheel artikel 9 en 10 van de wet op het basisonderwijs opnemen. Dat zijn juist artikelen, die zich direct bemoeien met de inrichting van het onderwijs. Deze artikelen hebben betrekking op de deugdelijkheid van het onderwijs. Echter, die eisen worden in artikel 23 lid 5 alleen gesteld aan het “geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs” en niet aan niet-bekostigde scholen.
Het is dan ook niet voor niets, dat de Raad van State o.a. adviseerde om artikel 8 van de WBO niet in de leerplichtwet op te nemen. Graag horen wij van de staatssecretaris inhoudelijke argumentatie waarom zij dit deel van het advies van de Raad van State niet heeft overgenomen.
Voor onze fracties is het beperken van de vrijheid van inrichting een principiële zaak. Er moeten wel heel zwaarwegende argumenten zijn om daarmee akkoord te kunnen gaan.
Voor onze fracties lijkt het nauwelijks te verdedigen om voor het probleem wat betreft de deugdelijkheid van niet-bekostigd onderwijs het zware kanon van ingrijpen in de grondwettelijke vrijheid van inrichting in stelling te brengen. Naar de mening van onze fracties is de Inspectie mans genoeg om met de beschikbare middelen de kwaliteit van deze scholen te toetsen en daarover te adviseren. Het aangehaalde onderzoek van de inspectie legt daar overtuigend bewijs van af. Maar we vernemen graag de verdediging van de staatssecretaris.

Dan komen we nu bij een ander punt dat in het kader van dit wetsvoorstel ter sprake is gekomen, nl. de leerplicht m.b.t. kinderen van ouders die vrijstelling van de plicht tot inschrijving op een school of instelling hebben gekregen. Met name gaat het daarbij om kinderen van ouders die bezwaar hebben tegen de richting van alle binnen redelijke afstand bestaande scholen. En om kinderen die op lichamelijke of psychische gronden ongeschikt zijn om tot een school of instelling te worden toegelaten. Voor deze kinderen bestaat geen leerplicht en ook is niet bekend of en hoe ze onderwijs ontvangen, al zullen er zeker ouders zijn, die zorgen dat hun kinderen via huisonderwijs voldoende worden opgeleid.
De staatssecretaris heeft dit probleem onderkend, maar ervoor gekozen oplossingen ervoor buiten het onderhavige wetsvoorstel om te regelen. Wel heeft ze informatie gegeven over het aantal kinderen waarover we het hebben. Tot mijn grote schrik zijn er thans ruim 1900 kinderen die op lichamelijke of psychische gronden geen onderwijs ontvangen. Dit aantal is veel hoger dan in ieder geval ik wist. Daarnaast is er een veel kleiner aantal leerlingen, plm. 170, waarvan de ouders op denominatieve gronden hun kinderen niet naar een school sturen.
In de brief van 6 juli j.l. geeft de staatssecretaris aan in december a.s. met een brief te zullen komen hoe ze dit probleem wil aanpakken. Eerlijk gezegd vind ik dit te vaag. Bovendien vraag je je af waar we mee bezig zijn: deze grote groep kinderen nog even laten voor wat het is en wel de grondwettelijke vrijheid van inrichting inperken voor een kleine, wel te traceren en wel te inspecteren groep particuliere scholen.
We zouden graag van de staatssecretaris een gedegen uitleg van dit beleid horen.

Namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP,

Remmelt de Boer

« Terug

Nieuwsarchief > 2007

december

november

oktober

september

augustus

juli

juni

mei

april

maart

februari

januari