Artikel Gert-Jan Segers: 'De dubbele nationaliteit van christenen in een postchristelijke cultuur'

gertjan-segers-biebshootdinsdag 10 mei 2011 21:32

De dubbele nationaliteit van christenen in een postchristelijke cultuur

Het Europese landschap is bezaaid met kerken, christelijke feestdagen markeren onze kalender en bijbelse verhalen klinken door in kunst en taalgebruik. Het christelijk geloof heeft ontegenzeggelijk zijn uitwerking gehad op het Westen. Tegelijk zegt de bijbel dat het koninkrijk van Jezus Christus niet van deze wereld is.[1]  Een wezenlijk kenmerk van het leven van een christen is, volgens de bijbel, het aspect van vreemdelingschap.[2] In de belijdenis van de eerste christenen – “Jezus is Heer” – zit dat ook opgesloten. Niet de aardse heerser heeft de hoogste zeggenschap over het leven van een christen, alleen Jezus Christus heeft dat. De toewijding aan Jezus en zijn koninkrijk leidt onvermijdelijk tot een gereserveerde houding ten aanzien van elk aards koninkrijk. Christenen zijn burgers van twee werelden, hebben dus een dubbele nationaliteit en een primaire loyaliteit ten aanzien het hemelse koninkrijk.[3]

In onze context leidt het bij veel christenen tot een innerlijke distantie ten opzichte van conservatieven die de westerse cultuur ‘sacrosanct’ verklaren en met ‘christelijke waarden’ schermen om nieuwkomers op afstand te houden. Geert Wilders’ toekomst lijkt te staan of vallen met de positie van de islam in Nederland. Christenen daarentegen zetten zich met hart en ziel in voor hun samenleving, maar niet alsof hun leven er vanaf hangt. Het leven van christenen hangt af van Jezus Christus en christenen vinden hun identiteit in Hem, niet in hun land en niet in hun cultuur. De christelijke kerk heeft het einde van Rome overleefd en zal ook een mogelijk einde van onze huidige cultuur overleven. Met die gelovige relativering zetten christenen zich in voor de ”vrede van de stad waarin ze wonen”.[4]

 

Wel in de wereld, niet van de wereld

In zijn oratie bij de aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap aan de Vrije Universiteit, De kerk in de context van de islam, stelt theoloog Bernhard Reitsma de uitspraak van Jezus dat zijn koninkrijk niet van deze wereld centraal.[5] Hij doordenkt de vraag wat christenen te doen staat nu zij in Nederland oog in oog staan met de islam. In de geschiedenis hebben christenen en moslims vaak vijandig tegenover elkaar gestaan. Soms namen christenen het zwaard op, maar zelfs toen het zwaard in de schede bleef, heeft de kerk zich volgens Reitsma ook vaak bezondigd aan een ‘kruistocht mentaliteit’. Zo hebben christenen kruis en zwaard, geloof en macht met elkaar verbonden, terwijl Jezus nog zo had gezegd dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is. Na zich te hebben afgevraagd wat die woorden in onze context betekenen, betoogt Reitsma dat de kerk geroepen is om dicht bij Christus te blijven, niet te vertrouwen op aardse machten, het zwaard te laten vallen, af te zien van ‘christelijke politiek’, profetisch te spreken en zich te schikken in de minderheidspositie die de kerk eigen is.

Is daarmee alles gezegd? Weten volgelingen van Jezus nu wat hen te doen staat in een multiculturele en grotendeels seculiere samenleving? En als Reitsma stelt dat de kerk moet afzien van elke aanspraak op macht, vraagt hij dan de christenpolitieman te deserteren als die een lid van de Hofstadgroep moet arresteren? Als hij stelt dat de kerk afstand moet nemen van een ‘kruistocht mentaliteit’, heeft hij het dan ook over een christenpoliticus die opkomt voor de vrijheid van godsdienst in islamitische landen? Waarschijnlijk niet. Voor beantwoording van deze vragen zijn een aantal onderscheidingen op hun plaats, die voor christenen van belang zijn om hun roeping als lid van de christelijke minderheid te verstaan.

 

1.    Jezus’ koninkrijk is niet van deze wereld, maar de wereld is wel van Hem

Reitsma zet vol in op Jezus’ uitspraak dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is. Dat koninkrijk heeft dus niets te maken met het ellebogenwerk en de vaak gewelddadige machtsstrijd van de zondige wereld. Dat betekent dat de kerk de belichaming is van het nieuwe leven en de plaats is waar Jezus’ volgelingen elkaar de voeten wassen. De christelijke gemeente is dan een ‘tegen-culturele’ gemeenschap van naastenliefde, vergeving en barmhartigheid. Een gemeenschap die bidt voor wie haar vervolgt, een ‘beter vaderland’ verwacht[[6] en het zwaard niet zal opnemen om in Gods naam een plek op aarde te bevechten.

Jezus’ koninkrijk is dus niet van deze wereld, maar tegelijk is de wereld wel van God[7]. Jezus’ koninkrijk mag zich dan wel onttrekken aan de zondige patronen van deze gevallen wereld, maar God onttrekt zich niet aan de door hem geschapen wereld. Hij is de Schepper en Onderhouder van de wereld, heeft deze wereld lief, zond zijn Zoon er naar toe en waait er met zijn Geest. Bovendien is Christus niet alleen “het hoofd van de kerk”[8], maar Hij is ook ‘heerser over de vorsten van de aarde’[9], het ”hoofd over alles”[10] en alle aardse machten zijn door en voor Christus geschapen[11].

Het feit dat Jezus’ koninkrijk niet van deze wereld is, zegt dan wel alles over dat koninkrijk, maar niet alles over Gods (ver)houding tot de wereld. Het komt ook niet in mindering op Gods liefde voor de hele wereld. Het hemels burgerschap van christenen relativeert hun Nederlands staatsburgerschap, maar het reduceert het niet. Christenen zijn kinderen van de hemelse Koning en tegelijk Nederlandse burgers in volle rechten en plichten. Zij verwachten een beter vaderland en zijn tegelijk geroepen om in het hier en nu goed te doen, vrede te stichten en onrecht te bestrijden.

De spanning die deze ‘dubbele nationaliteit’ oplevert, komt tot uitdrukking in een dubbele plicht. Als het de eerste christelijke plicht is om het evangelie te prediken en onze vijanden lief te hebben, dan is het de tweede christelijke plicht zich in te zetten voor het welzijn van Gods wereld, uiterlijke vrede en publieke gerechtigheid in onze samenleving.[12] Als God deze wereld niet opgeeft, die wereld in zijn goedheid ordent met behulp van overheden[13], dan kunnen christelijke burgers zich in een democratische rechtsstaat niet aan hun verantwoordelijkheid onttrekken ten aanzien van de overheidsmacht en het landsbestuur. In een volledig ontaarde tirannie als die van bijvoorbeeld Nazi-Duitsland, is het een christelijke plicht om af te zien van elke verantwoordelijkheid voor politiek en bestuur. Maar van een dergelijke tirannie is in Nederland geen sprake.

 

2.    De vergeving van Romeinen 12 en de vergelding van Romeinen 13

In zijn oratie betoogt Bernhard Reitsma dat de kerk de wapens niet mag opnemen tegen de islam en ook niet mag hopen dat een ‘christelijke’ overheid dat voor de kerk doet. Mag een christelijke overheidsdienaar wel actie ondernemen tegen sinistere plannen van een terroristische groepering of moet hij zich schikken in zijn lot als lid van de lijdende kerk? Hoe geloofwaardig is de profetische kritiek op machthebbers als christenen zich blijkbaar helemaal aan machtsstructuren moeten onttrekken? En hoe kan een christen dankbaar zijn voor vrijheid voor het evangelie als hij geen vinger mag uitsteken om die vrijheid te beschermen? Hier lijkt een aantal zaken door elkaar heen te lopen die maar beter kunnen worden onderscheiden.

Het kan ons denken helpen als de persoonlijke en kerkelijke sferen onderscheiden worden van de publieke sfeer en de persoonlijke ontmoeting en theologische dialoog met moslims niet verward worden met onze politieke verantwoordelijkheid.[14] Dat onderscheid voert terug tot de Romeinenbrief, waarin Paulus in hoofdstuk 12 een gepassioneerde oproep doet aan de gelovigen om niet wraakzuchtig en haatdragend te zijn: ”zegen uw vervolgers, vergeld geen kwaad met kwaad, geef uw vijanden te eten en te drinken, overwin het kwade door het goede”. In deze houding is af te lezen dat Jezus’ koninkrijk niet van deze wereld is, dat wie Christus volgen andere maatstaven hebben dan de wereld. Christenen zijn geroepen lief te hebben, ook iemand als Osama Bin Laden.

Maar Paulus schreef door. In Romeinen 13 staat dan dat God de overheid heeft ingesteld om het kwade te straffen en het goede te belonen. De overheid is dus geen pacifistische entiteit en is niet geroepen terroristen de andere wang toe te keren. Het onderscheid van Romeinen 12 en 13 kan helpen om te weten wanneer christenen wat moeten doen. Als volgeling van Christus zijn zij dus in hun persoonlijke levenssfeer geroepen geen kwaad met kwaad te vergelden, terwijl ze als volgeling van Christus in een publieke verantwoordelijkheid alles op alles moeten zetten om terrorisme te bestrijden. Daarmee worden kruis en zwaard niet op een onheilige manier met elkaar verbonden, maar worden de persoonlijke en publieke roeping onderscheiden. Natuurlijk is daar geen ondoordringbaar schot tussen te plaatsen. Zo zal een christelijke machthebber de geduldige en verdragende regering van Christus weerspiegelen.[15] Maar zonder het onderscheid tussen de vergeving van Romeinen 12 en de vergelding van Romeinen 13, verliezen we het zicht op de gerechtvaardigde en noodzakelijke rol van de overheid en zouden christenen hun samenleving overlaten aan kwaadaardige willekeur en terreur.

 

3.    Gerechtvaardigde en ongerechtvaardigde macht

In zijn afwijzing van een vermenging van kruis en zwaard en van geloof en macht, verbindt Bernhard Reitsma macht consequent met geweld. En dat is te eenzijdig. Inderdaad, machthebbers bezondigen zich soms aan religieus geweld en er zijn kruistochten geweest waarbij in Gods naam is gemoord. Maar het is onterecht om macht altijd met (een ongelegitimeerde vorm van) geweld te verbinden. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen gerechtvaardigde en ongerechtvaardigde macht.[16] Volgens Romeinen 13 zijn overheden door God ingesteld, moeten ze het kwaad straffen en het goede belonen en zijn ze als legitieme machthebbers zelfs dienaren van God. Overheid en zwaardmacht zijn er weliswaar vanwege de zonde, maar daarmee nog geen zondige structuren waar een christen zich nooit mee mag identificeren. Gerechtvaardigde macht die een christen uitoefent, is van een heel andere orde dan de ongerechtvaardigde macht van protestantse en katholieke milities in Noord-Ierland of van Libanese falangisten die in de Palestijnse kampen Sabra en Shatila moordend rondgingen.

 

4.    De overheid en haar begrensde taak

Ter onderstreping van de theologische typering van de kerk als minderheid en uit angst dat moslims het christelijk geloof als een westerse religie beschouwen, schrijft Bernhard Reitsma dat christenen zich niet met machthebbers mogen identificeren. Maar zo wordt de overheid groter gemaakt dan ze mag zijn. Alsof de huidige twee coalitiepartijen die in de christelijke traditie staan hun macht zouden aanwenden voor de verbreiding van het christendom en de bestrijding van de islam. Christelijke partijen zetten zich via hun vertegenwoordigers in voor publieke gerechtigheid, die in zijn normering Bijbels is, maar in zijn reikwijdte beperkt. Daar waar de overheid een taak heeft, kan zij nooit neutraal zijn en zal een christenpoliticus zich inzetten voor de goede richting van het beleid. Iedere begroting is een moreel document, omdat er keuzes in gemaakt zijn die terugvoeren tot morele uitgangspunten. Maar een overheid die zijn (zwaard)macht gebruikt voor geestelijke doeleinden gaat niet alleen zijn boekje ver te buiten, maar doet ook het evangelie, dat alleen in vrijheid aanvaard wil worden, geweld aan.[17] Godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting gelden voor alle burgers en alle soorten gelovigen. Een doordachte begrenzing van de overheidstaak behoedt christenen enerzijds voor onheilige en overspannen verwachtingen van een ‘christelijke’ overheid en een gekerstende samenleving, anderzijds voor wereldmijding.

 

Christelijke inzet voor een postchristelijke cultuur

Het denken van Bernhard Reitsma gaat in het spoor van de Amerikaanse theoloog John Howard Yoder (1927-1997). In de bespreking en beoordeling van Yoders theologie komt de gereformeerde hoogleraar Douglas J. Schuurman met een typering van de Amerikaanse cultuur, die sterke parallellen vertoont met die van Europa en dus ook Nederland.[18] Hij typeert de Amerikaanse cultuur als ‘postchristelijk’, waarbij het publieke domein is ‘gezuiverd’ van expliciet christelijke taal en praktijken. Het christelijk geloof wordt als irrelevant dan wel als gevaarlijk beschouwd. Voor zover er nog sprake is van ‘christelijke’ gebruiken, dan zijn die losgeraakt uit hun oorspronkelijke context, waarbij het volgens Schuurman maar zeer de vraag is of die ‘christelijke’ moraal wel kan overleven buiten de context van het christelijk geloof.

Voor Yoder is het westerse christendom echter, tot zijn eigen schade, nog steeds met handen en voeten gebonden aan de westerse cultuur. Christenen hebben zich verbonden met de machten van deze wereld en westerse culturele praktijken. Sinds Constantijn de Grote zijn kerk en macht, kruis en zwaard met elkaar heeft verbonden, heeft de zaak van Christus enorme schade opgelopen. De christelijke gemeenschap is ooit begonnen als een geweldloze en onderling solidaire beweging, gebaseerd op een gedeeld geloof. Daarna heeft er een onaanvaardbare vermenging van cultuur en geloof plaats gevonden, waarbij de naam van Jezus is uitgeroepen over Germaanse en Romeinse praktijken. Godsdienstoorlogen zijn de beschamende gevolgen geweest van het ongelukkige huwelijk tussen de christelijke kerk en het Westen. Volgens Yoder kan een christen uiteindelijk geen machthebber zijn, omdat hij daarin vroeg of laat in strijd zal komen met Jezus’ onderwijs over rijkdom, bezit en het doden van andere mensen. Bij een toepassing van Yoders theologie zouden Nederlandse christenen zich uit de politiek moeten terugtrekken, geen enkele poging moeten ondernemen om westerse vrijheden te verdedigen en terrorisme te bestrijden.

In zijn beoordeling van Yoder stelt Schuurman allereerst dat behalve de kritiek die er inderdaad te geven is op het Constantijnse, westerse christendom, er ook heel wat positiefs over te zeggen valt. Allereerst al het feit dat Constantijn de keizerlijke aanspraak op de goddelijke titel liet varen, ruimte gaf aan kerken, het instituut huwelijk versterkte en een einde maakte aan de gruwelijke straf van de kruisdood. En wie kan ontkennen dat onder invloed van het christendom in het christelijke Westen armoede is bestreden, het recht is bevorderd en kunst en muziek opbloeide? Ook de muziek van Bach, de kunst van Michelangelo en de gedichten van Milton behoren tot die cultuur. Het is op zijn minst onevenwichtig om  de ‘christelijke’ cultuur van het Westen alleen maar negatief te duiden.

Schuurman is het met Yoder eens dat een door de overheid ‘afgedwongen christelijkheid’ moet worden afgewezen. Er is inderdaad sprake geweest van een ongezonde verhouding tussen de kerk en de staat. Maar, zo onderstreept Schuurman, er is op dit punt brede consensus onder christenen, waarbij een van overheidswege afgedwongen christendom wordt afgewezen. Dwang is strijdig met geloof en liefde en afgedwongen geloof is geen echt geloof. Maar op het punt van Yoders opvatting dat christenen totaal moeten afzien van elke machtsuitoefening, is Schuurman veel kritischer. Omdat de overheid een instelling is van God en naastenliefde door middel van gerechtigheid vorm wordt gegeven, is het dienen van de publieke zaak ook een vorm van christelijke roeping. Schuurman citeert met instemming Calvijn, die in zijn tijd dezelfde ‘doperse’ gedachtegang bekritiseerde. Is het niet merkwaardig, schreef de Geneefse reformator, dat christenen op alle manieren en in alle beroepen hun naasten kunnen dienen, behalve in overheidsdienst, terwijl juist dat ambt expliciet en met ere in de bijbel wordt genoemd?

Uiteindelijk breekt Schuurman een lans voor het onderhouden van, wat hij noemt, een ‘voluntary cultural christianity’. Christelijke waarden zijn in deze cultuur dominant, maar worden op geen enkele manier meer met geweld afgedwongen, voorzover dat nog zou kunnen. Christenen maken deel uit van de cultuur, geven samen met medeburgers die cultuur vorm en kunnen zo bijdragen aan een transformatie van die cultuur. De betrokkenheid op die cultuur en de bijdrage aan de vormgeving ervan is een uiting van naastenliefde. Ze hebben christenen scholen gesticht, ziekenhuizen geopend, verslavingszorg opgezet en zijn ze, ook via de politiek, betrokken op hun wijk, dorp en stad. Die betrokkenheid van christenen heeft geleid tot beïnvloeding van architectuur, muziek, de opvatting met betrekking tot huwelijk en gezin, economische en politieke structuren en culturele waarden. Dienstbaarheid aan de politiek, samenleving en cultuur is dienst in de wereld van God en is ook dienst aan God en aan de naaste.

Christenen hoeven zich niet krampachtig vast te klampen aan uiterlijke, ‘christelijke’ kenmerken van deze cultuur, omdat hun geloof en identiteit er niet mee samenvallen. Maar christenen blijven wel deel uitmaken van die cultuur en zijn er mede verantwoordelijk voor. Daarmee wordt geen uiterlijke herkerstening nagestreefd, terwijl tegelijk de samenleving niet aan haar lot wordt overgelaten. Het is de smalle weg tussen wereldmijding en machtswellust.

 

Drs Gert-Jan M. Segers MIPP (1969) studeerde in Leiden en Washington DC en is directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie.


[1] Johannes 18:6, waar Jezus in zijn rechtzaak tegenover Pilatus verklaart: “Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.”

[2] Zie bijvoorbeeld 1 Petrus 1:1, 17; 2:11; Johannes 16:33

[3] Filippenzen 3:20, “Maar wij hebben ons burgerrecht in de hemel, en van daar verwachten wij onze redder, de Heer Jezus Christus.”

[4] Jeremia 29:7

[5] Reitsma B (2008). De kerk in de context van de islam: macht of minderheid. Soteria 25, september.

[6] Hebreeën 11:16

[7] Psalm 47:8, 9

[8] Kolossenzen 1:18

[9] Openbaring 1:5

[10] Efeziërs 1:22

[11] Kolossenzen 1:16

[12] Voor het onderscheid tussen eerste en tweede roeping: Bruijne ALT de (2008). Fitna en de kerken. De Reformatie  83( 27) 12 april.

[13] Volgens Romeinen 13.

[14] Zie ook: Segers G (2006). Achmed en ik, hoe werkt de dialoog tussen christenen en moslims? Lezing op het congres van Sensor op 7 april. Verkrijgbaar via www.sensor.nl

[15] Paas S (2007). Vrede stichten, politieke meditaties. Zoetermeer: Boekencentrum. p 421.

[16] Stoep J van der (2008). Religie, maatschappelijke orde en geweld. Philosophia Reformata, 73 (1) p 97.

[17] Rouvoet A (1992). Reformatorische staatsvisie. Nunspeet:Marnix van Sint Aldegonde Stichting . p 98 e.v.

[18] Schuurman DJ (2007). Vocation, Christendom, and Public Life: A Reformed Assessment of Yoder’s Anabaptist Critique of Christendom’ in: Journal of Reformed Theology 1. p 247-271.

__________

Dit artikel verscheen eerder in 'Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid', 2011 (2) 1, p. 5 - 11. 

« Terug

Nieuwsarchief > 2011

december

november

oktober

september

augustus

juli

juni

mei

april

maart

februari

januari