Roel Kuiper op de bres voor christelijk speciaal onderwijs

02-10-2012 23:00 02-10-2012 23:00

Lees hieronder de plenaire bijdrage van ChristenUnie-senator Roel Kuiper aan het debat over het passend onderwijs op 2 oktober 2012 in de Eerste Kamer.

MdV. Een land waar kinderen willen wonen en waar zij met plezier naar school gaan. Wie wil dat nu niet? Zo’n basisregel geldt natuurlijk alle kinderen, maar in het bijzonder voor hen voor wie de school om wat voor reden dan ook een plek is waar ze moeten aanhaken bij de groep en het presteren een hele opgave is. Sinds een aantal jaren hebben we ervoor gekozen kinderen met een ‘onderwijsbeperking’  zoveel mogelijk te laten meedoen binnen het regulier onderwijs. Er zijn woorden aan gehecht als ‘inclusief onderwijs’ en ‘weer samen naar school’. Via rugzakbekostiging konden scholen bijzondere expertise inkopen en kon aan sommige kinderen meer individuele  aandacht worden besteed. Dit is veel kinderen ten goede gekomen, ongetwijfeld, maar de vraag of het beter is dat kinderen die bijzondere aandacht behoeven het beste af zijn in het regulier onderwijs is hiermee niet principieel beantwoord.

De vraag is wel relevant nu we een nieuwe overgang gaan maken. De rugzakfinanciering wordt afgeschaft, er komt een zorgplicht voor scholen en van scholen wordt meer gevraagd om kinderen met leer- en of gedragsmoeilijkheden in te passen in het regulier onderwijs. Het betekent per saldo een intensivering van de werkzaamheden van leerkracht en school om kinderen te laten ‘meekomen’ en ‘meedoen’. Natuurlijk, er is al langer nagedacht over het binnen het regulier onderwijs houden van leerlingen die vroeger naar het speciaal onderwijs gingen, en ook hebben scholen in de afgelopen jaren ervaring opgedaan met de pedagogische inspanningen die dit van hen vraagt, maar de sprong die nu gemaakt wordt is fors en het invoeringstempo hoog. Niet met zekerheid valt te zeggen of deze vorm van passend onderwijs voor scholen goed uitpakt en of niet bijsturing in de toekomst geboden is.

Het idee van inclusiviteit hoeft niet te betekenen dat alle kinderen, met wat voor kwaliteiten of tekortkomingen ook, bij elkaar in de klas of op een school zitten. Een motief voor de huidige operatie is dat kinderen niet langer van allerlei labels worden voorzien. Het rugzaksysteem heeft dat voor deels ook uitgelokt. Maar zoveel mogelijk kinderen bijeen brengen in het regulier onderwijs maakt daar geen einde aan. Ook nu en straks kunnen kinderen gelabeld worden om plaatsing of extra hulp mogelijk te maken. Hoe ziet de minister dit eigenlijk? Is in het huidige systeem het speciaal onderwijs niet ook een zegen, omdat het kinderen bevrijdt van de druk te moeten presteren of te moeten zijn als andere kinderen, en met plezier naar school te laten gaan? Differentiatie aanbrengen is geen zonde. We zullen, als de tekenen niet bedriegen, ook weer nodig hebben binnen het regulier onderwijs.

MdV, onze fractie heeft voor de finale beoordeling van dit wetsvoorstel een aantal best stevige vragen. Die betreffen de 300 miljoen aan bezuinigingen die ongedaan zijn gemaakt, vervolgens de vraag naar de werkdruk op scholen en de positie van het speciaal onderwijs en ten slotte en vooral de samenwerkingsverbanden. Dat laatste punt weegt voor ons heel zwaar, omdat het een aantasting kan betekenen van de identiteit van scholen. 

Allereerst de bezuinigingen van 300 miljoen die met het Lente-akkoord ongedaan zijn gemaakt. Een zucht van verlichting ging door het veld. Dat betekent dat het extra ondersteuningsbudget op 2,2 miljard Euro blijft. Als ik het goed heb begrepen wordt die 300 miljoen voornamelijk besteed aan ambulante ondersteuning en voor het voortgezet speciaal onderwijs. Dat betekent onder meer dat de expertise die scholen nodig hebben geleverd kan worden, zoals het was. Kan de minister dit bevestigen? Dit is een belangrijk punt, omdat scholen nu blijvend kunnen rekenen op expertise die van buitenaf beschikbaar is. Die ambulante ondersteuning kan zowel geleverd worden vanuit scholen voor speciaal onderwijs als vanuit de regionale expertisecentra. Hoe vindt de verdeling van het geld precies plaats? Dat laatste, namelijk het behoudt van expertise op scholen voor speciaal onderwijs, vindt mijn fractie belangrijk. Daarover straks meer.

Mijn tweede punt dat hiermee direct samenhangt is de werkdruk op scholen. Bezuinigingen hebben al geleid tot het vertrek van personeel. Op scholen wordt alom gevreesd dat het werken met grotere klassen en minder assistentie in combinatie met een zorgplicht en de komst van meer zorgleerlingen per klas een enorme vergroting van de werkdruk gaan opleveren. Een of twee zorgleerlingen per klas is al een opgave, drie of vier maken het heel zwaar en daarboven ontstaan onhanteerbare situaties. De beperkte mogelijkheid van scholen om nieuwe zorgleerlingen te plaatsen staat in contrast met de ruime formuleringen over zorgplicht en de mogelijkheid in het regulier onderwijs in te stromen. Ik weet wel wat het antwoord op deze vraag is, namelijk dat er binnen het samenwerkingsverband naar plekken gezocht kan worden, maar elders daar doen zich precies dezelfde problemen voor. Kan de minister aangeven hoe zij dit systeem op de werkvloer aan het werk ziet? Betekent dit bij overbelaste scholen niet heel vaak dat zij ‘nee’ gaan verkopen? Hoe levert dit systeem een bijdrage aan het verminderen van het aantal thuiszitters, zoals de minister verwacht? 

In dit verband vraagt mijn fractie ook aandacht voor de positie van ouders. Bij hen worden verwachtingen gewekt dat hun kind het passend onderwijs kan krijgen in het reguliere onderwijs. Aan de andere kant staat de school die niet aan alles wat ouders voor hun kind vragen kunnen voldoen. Daarop wees de rapportage van de Ombudsman die gisteren verscheen. Er is voorzien in een geschillencommissie, maar het gaat me om het belangenconflict dat vooraf gaat aan het geschil. Als we nu al voorzien dat er geschillen komen tussen ouders en scholen, dan zijn aanvullende maatregelen van belang. Legt de minister die bal helemaal bij het samenwerkingsverband of komen er, al was het maar om ongelijkheid tegen te gaan, landelijke indicatoren voor basiszorg die scholen moeten leveren?

Het is natuurlijk denkbaar dat scholen hun onderwijsproces anders moeten gaan inrichten om aan de doelstellingen te voldoen. Dit zou kunnen neerkomen op een verdere differentiatie per school of extra leerkrachten die nodig zijn om het primaire leerproces goed te laten verlopen. Veel hangt er van af hoe over enkele jaren wordt geoordeeld over het succes van het stelsel van passend onderwijs, zoals nu wordt voorzien. De minister spreekt in haar antwoorden op schriftelijke vragen  over ex ante onderzoek. Het lijkt me heel belangrijk over enige tijd over goede evaluaties te beschikken. Kan de minister aangeven hoe die er uit gaan zien?

MdV. Dan het speciaal onderwijs. Het aantal beschikbare plaatsen in het speciaal onderwijs worden ‘bevroren’ op 70.000. Welke prognoses liggen aan dit cijfer ten grondslag? Waarom mag dit aantal niet meer groeien, afgezien van de evidente financiële plafonnering die hiermee wordt aangebracht?  De Raad van State wees er op dat het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs in de periode 2003-2010 is gedaald (zelfs met zo’n 8500) en dat het aantal rugzakjes in het primair onderwijs in diezelfde periode niet is gestegen. De stijging zit in het voortgezet speciaal onderwijs. Had dit niet moeten leiden tot een minder ingrijpend beleid in het basisonderwijs dan nu gebeurt? Onze fractie zou een meer inhoudelijke motivering willen horen over de plaats van het speciaal onderwijs in de toekomst. Blijven er voldoende plaatsen over in clusters of vergelijkbare clusters waarvan nu leerlingen worden overgeplaatst naar het regulier onderwijs? Hoe zit dit precies? Het lijkt onze fractie belangrijk dat we het speciaal onderwijs niet ontmantelen. Het blijft een belangrijke schoolsoort waar we kinderen meer geluk kunnen bezorgen dan in situaties van het regulier onderwijs waar ze ontwikkelingen niet kunnen bijbenen.

Tot slot MdV, wil ik de positie van de regionale samenwerkingsverbanden bespreken. Dit is voor mijn fractie een aangelegen punt. Een van de uitdrukkelijke bedoelingen is om de bureaucratie te reduceren. Maar intussen dient nieuwe bestuurlijke drukte zich aan. Bovenregionale schoolverenigingen – en daar zijn er nogal wat van in het bijzonder onderwijs – krijgen te maken met een veelvoud aan samenwerkingsverbanden. Het Gereformeerd primair onderwijs in West-Nederland heeft bijvoorbeeld te maken met 22 samenwerkingsverbanden. Ook ambtenaren vinden het moeilijk met zo’n situatie te dealen. Elk samenwerkingsverband ontwerpt een eigen visie en missie en dit doorkruist het werken in een bovenregionale schoolvereniging - waartoe scholen ooit zijn opgeroepen, omdat schaalvergroting wenselijk was.

De samenwerkingsverbanden worden opgericht door het bevoegd gezag van de betrokken scholen. Zij geven in zo’n verband zeggenschap op; aansluiting is verplicht.Tegelijkertijd houden we het adagium hoog dat scholen ‘van de ouders’ zijn. Schoolverenigingen stellen een bevoegd gezag in, maar willen zeggenschap houden over de inrichting van het onderwijs. De onderwijsvrijheid gaat daar uitdrukkelijk over. Kan de minister aangeven hoe de dwang om mee te doen in een samenwerkingsverband zich verhoudt tot deze vrijheid van onderwijs die in het bijzonder onderwijs vaak bij schoolverenigingen ligt? Wat kan een bevoegd gezag betekenen als een deel van het geld waar scholen aanspraak op maken wordt verdeeld via samenwerkingsverbanden waar de grootste scholen de grootste zeggenschap hebben?

Ik wil bij de minister een lans breken voor scholen die zich hebben georganiseerd op basis van hun identiteit en nu goed functioneren, maar door deze wet in de knel komen. De situatie die ik zojuist noemde geeft daar aanleiding toe: een bovenregionale schoolvereniging met 25 scholen en een sbo-school die met elkaar prima functioneren, maar straks in meerdere samenwerkingsverbanden wordt opgenomen. Dat geldt ook voor die ene sbo-school die ingedeeld wordt bij een samenwerkingsverband en door deze ontwikkeling een deel van de bekostiging ziet wegvallen. Wij hebben regelingen voor ‘laatste scholen van een richting’. In het reëel bestaande voorbeeld dat ik geef gaat het om een sbo-school die de laatste is van een richting, een laag verwijzingspercentage kent binnen het eigen schoolverband en straks middelen moet bijleggen en haar expertise kwijtraakt. Zou de minister willen kijken naar overgangsmaatregelen voor een dergelijke situatie? Die zou kunnen bestaan in het behoud van het niveau van de expertise waarover zo’n school beschikt.

Ook het voedingsgebied van zo’n school is natuurlijk een punt. Door het ontstaan van die 22 samenwerkingsverbanden is de keuze van ouders beperkt geworden om hun kind juist op die school geplaatst te krijgen. Ook dat gaat extra middelen kosten. Het lijkt me toe dat hier de vrijheid van ouders niet mag worden aangetast om hun kind op die school van hun keuze geplaatst te krijgen. Graag wil ik een reactie van de minister op deze situatie, zoals ik nu ook voor het overige uitzie naar de antwoorden van de minister op onze vragen.    

 

 

  

« Terug

Nieuwsarchief > 2012

december

november

oktober

september

augustus

juli

juni

mei

april

maart

februari

januari