Bijdrage debat begroting Jeugd en Gezin

dinsdag 20 november 2007

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij de eerste begroting van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Wat onze fractie betreft, is dit een mijlpaal. De ChristenUnie heeft namelijk jarenlang gepleit voor structurele aandacht voor het gezinsbeleid, in het bijzonder voor een minister voor jeugd en gezin, dus een afzonderlijk programmaministerie met een eigen budget. Dat doet recht aan het belang van een goed functionerend gezin en een veilige thuissituatie. Het doet ook recht aan het feit dat dit uitgangspunt onder druk staat. Ouders kunnen in veel gevallen de verantwoordelijkheid, die primair bij hen ligt, niet meer waar maken.

Een gebroken gezinssituatie ontstaat door opvoedonmacht en door toenemende druk om arbeid en zorg te combineren, alsook door het wegvallen van sociale netwerken en door een samenleving die een grote weerbaarheid van jongeren vraagt. Met deze minister, die zijn aandacht volledig kan richten op die gezinnen waar het niet goed gaat, kunnen wij ervoor zorgen dat Nederland op de internationale lijst van gezinsvriendelijke landen omhoog klimt, niet alleen in financiële zin, maar ook door het belang dat er in Nederland aan gezonde gezinnen wordt gehecht.

De minister is voortvarend van start gegaan. Zo wordt er hard gewerkt aan verbeteringen in de jeugdzorg.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik hoorde u zojuist zeggen dat deze minister zich wil gaan richten op gezinnen waarin het niet goed gaat. Deze minister wil echter opvoedingsondersteuning aanbieden aan alle gezinnen, dus ook aan de 98% waarbij het wél goed gaat. Wat vindt u daarvan?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
U hebt de minister de vorige keren kunnen horen zeggen dat hij opvoedingsondersteuning beschikbaar wil stellen voor gezinnen die dat nodig hebben. Dit wil niet zeggen dat alle gezinnen opvoedingsondersteuning nodig hebben. Ik denk dat daarin het grote verschil is gelegen: daar waar het niet goed gaat en waar gezinnen behoefte aan opvoedingsondersteuning hebben, moet die ondersteuning beschikbaar zijn.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Dit is een verrassende wending in het standpunt van de ChristenUnie. Eerder is er namelijk een motie in de Kamer aangenomen, gesteund door de fractie van de ChristenUnie, waarin aan de minister wordt gevraagd om opvoedingsondersteuning voor alle gezinnen ter beschikking te stellen. In de begroting staat dat de minister dat inderdaad gaat doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan hebt u niet naar mijn antwoord geluisterd. De inzet van de minister is om opvoedondersteuning ter beschikking te stellen voor alle ouders die het nodig hebben. Ter beschikking stellen wil dus niet zeggen dat alle ouders die opvoedingsondersteuning moeten ondergaan. Alleen voor de ouders die dat wenselijk vinden, moet het beschikbaar zijn. Dat is een nuance en dat maakt waarschijnlijk het verschil in opvatting tussen u en mij.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Als de minister aan alle ouders belooft dat opvoedondersteuning beschikbaar is, moet hij dat toch ook achter de hand hebben? Als er een verzoek voor ondersteuning komt, moet hij daar dus toch ook aan kunnen voldoen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat wil niet zeggen dat aan alle ouders, ook als het goed gaat, vanaf dit moment actief opvoedingsondersteuning moet worden aangeboden. Dat hoort u de minister niet zeggen en dat hebt u onze fractie niet horen zeggen. Het moet wel beschikbaar zijn, zoals dat ook het geval is bij de Bureaus Jeugdzorg. Als er sprake is van een noodzaak, is daar de Wet op de jeugdzorg voor. Het moet dan dus beschikbaar zijn.

Mevrouw Langkamp (SP):
Ik constateer dat er nog steeds licht zit tussen wat u nu zegt en de ondersteuning van de motie. In de motie staat letterlijk: opvoedingsondersteuning voor alle gezinnen. Dat geldt dus niet alleen voor gezinnen met problemen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
In die motie staat dat die ondersteuning beschikbaar moet zijn. Dat wil niet zeggen dat dit actief aan elk gezin moet worden aangeboden. Opvoedingsondersteuning moet wel beschikbaar zijn en daarvoor moet er ook voldoende capaciteit zijn, maar de gezinnen hoeven het niet te ondergaan.

Mevrouw Langkamp (SP):
Ik blijf van mening dat er licht zit tussen wat u nu zegt en wat de motie beoogt. Ik zal nog even goed naar de motie kijken en dan kom ik erop terug. Volgens mij is de bedoeling van de motie niet zoals u nu aangeeft.

De voorzitter:
De heer Voordewind vervolgt zijn betoog.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik was bezig om aan te geven wat de minister tot nu toe gedaan had. Ik noem het opzetten van de Centra voor Jeugd en Gezin en het aanpakken van kindermishandeling. Ook het kindgebonden budget is voortvarend door de Tweede en de Eerste Kamer geloodst en dat wordt op korte termijn gerealiseerd. Dat is prachtig.

Toch is er nog een aantal punten waarvoor mijn fractie aandacht wil vragen. Ik noem er vier. Allereerst is dat het kennisinstituut voor gezinsbeleid. Op dit moment is er bij een kennisinstituut niet specifiek aandacht voor het gezinsbeleid.

Wij hadden de Gezinsraad, maar die is inmiddels weggevallen. Wij hebben Equality, maar die zet voornamelijk op emancipatie in. Ons voorstel is om te komen tot een kennisinstituut voor jeugd en gezin, zoals wij dat nu hebben in het NJi. Is de minister bereid daarnaar te kijken?

Mevrouw Sterk (CDA):
Vraagt de heer Voordewind om een nieuw instituut, of wil hij een bepaald instituut bepaalde taken laten overnemen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik vraag de minister te kijken naar dat idee. Wij hebben het al voorgelegd aan het NJi. Wij zouden graag komen tot een geïntegreerde benadering, zoals die straks plaatsvindt bij de Centra voor jeugd en gezin en zoals die nu plaatsvindt via het ministerie voor Jeugd en Gezin hebben. Op die manier kunnen wij het gezin integraal betrekken bij het bestaande NJi. Het gaat dus om een bestaande instelling die wordt uitgebreid met kennis en informatie over gezinnen.

Dan de pleegzorg. Wij zullen de notitie van het CDA op dit punt goed bekijken, maar wij hebben nog wel een vraag over de flexibilisering van het zorgverlof bij pleegzorg. Naar onze informatie moet de zorgverlof voor pleegzorg in het eerste jaar worden opgenomen. Gelet echter op het feit dat je ook na het eerste jaar zorgverlof nodig kunt hebben, bijvoorbeeld voor het bezoeken van de gezinsvoogdij of de pleegzorg, zien wij graag dat dit zorgverlof flexibel kan worden ingezet, ook na het eerste jaar. Graag een reactie van de minister.

Het derde punt betreft de zelfdoding onder jongeren. Het is op een na de grootste doodsoorzaak onder jongeren. Het aantal zelfdodingen is de afgelopen jaren met 34% toegenomen. Gemiddeld genomen, heeft in iedere klas minstens één leerling zichzelf opzettelijk verwond, of een zelfmoordpoging gedaan. Ruim één op de tien scholieren denkt er wel eens aan een eind aan zijn of haar leven te maken. Daarom heeft de fractie van de ChristenUnie een notitie daarover opgesteld. Wij bieden die graag aan de minister aan. De notitie heet "De noodkreet gehoord". Via deze minister bied ik de notitie ook aan aan de minister voor Volksgezondheid. Ik heb kopieën voor de collega's.

De voorzitter:
Deze notitie wordt een Kamerstuk, zodat ook de collega's er kennis van kunnen nemen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Er komt ook nog een actieplan van de ministers over preventie bij zelfdoding. Ik hoop dat zij onze notitie daarbij willen betrekken. Ik vraag op dit moment aandacht voor het onderbrengen van de desbetreffende informatie hierover bij de te zetten Centra voor jeugd en gezin, zodat daar vroege signalering kan plaatsvinden en voorlichting kan worden gegeven over preventie bij zelfdoding.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Voorzitter. Ik ken het actieplan nog niet, maar ik hoor graag of in de notitie van de ChristenUnie ook aandacht wordt besteed aan allochtone meiden. Ook op dat punt zijn preventieve maatregelen van groot belang. Heb ik goed begrepen dat de ChristenUnie overal langs het spoor hekken wil plaatsen? Worden die dan ook onder stroom gezet? Wat moet er met hoge gebouwen gebeuren? Ik vind het essentieel dat er op school met de jeugd wordt gesproken, zodat er vertrouwen ontstaat en zodat jongeren naar de schoolleiding of naar een vertrouwenspersoon lopen om over hun problemen te praten. Er moet in ieder geval bijzondere aandacht komen voor allochtone meisjes, Marokkaanse, Hindoestaanse en Surinaamse meisjes. Als wij het over jeugd hebben, gaat het mijns inziens te vaak over jongens en te weinig over meisjes.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Onze notitie bestaat uit 12 pagina's en eindigt met ongeveer 15 aanbevelingen. Het nadeel van zo iets is dat, als je dat in de media brengt, de hekken er helaas uit worden gehaald, maar het is maar één van de aanbevelingen. Wij hebben er afgelopen jaar uitgebreid onderzoek naar gedaan. Ik heb diverse initiatieven in de Kamer genomen, ook om te komen tot een mediarichtlijn, waarin wordt aangegeven hoe het beste kan worden gerapporteerd over zelfdoding of gezinsdoding.

Ook in dit plan wordt extra aandacht besteed aan allochtone meiden, want wij hebben begrepen dat zelfdoding in die groep twee, drie of misschien zelfs vier keer zo vaak voorkomt dan gemiddeld. Lees het plan en u zult het zien.

Wij komen nog uitgebreid over de alcoholbrief te spreken, ik zou nu net als de woordvoerder van de fractie van de PvdA willen volstaan met een opmerking over het ontbreken van actief beleid bij de meeste poliklinieken op het stuk van voorlichting over en bewustwording van de gevolgen van overmatig alcoholgebruik door jongeren. Wij pleiten voor zulk beleid en voor een landelijk dekkend voorlichtingsnetwerk.

Het is goed dat de minister bij het EKD vasthoudt aan de privacyvoorwaarden, maar zou hij de stichting EKD niet in leven kunnen houden, omdat wij straks alsnog voor landelijke dekking zullen moeten zorgen?

Tot slot wens ik de minister Gods wijsheid toe bij de zorg voor de kinderen en de jongeren die zich in een moeilijke situatie bevinden. Ik zie uit naar de Gezinsnota die wij in het komende voorjaar mogen verwachten.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik ben er heel nieuwsgierig naar of u risicoanalyse voor alle nul tot vierjarigen nu wel ziet zitten. En vindt u de keuze van de minister, wie allemaal in het EKD mogen worden opgenomen, ook acceptabel?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Wij hebben uitgebreid over het EKD gesproken en wij hebben alweer een nieuwe brief hierover gehad. Daarover zullen wij ongetwijfeld nog met de minister komen te spreken. Ik waardeer zijn creatieve inzet om de mogelijkheid van decodering te bekijken. Ik heb aangegeven dat ik er een voorstander van ben, de oplossing te zoeken in een kop op de verwijsindex, opdat niet de hele informatie uit het EKD verspreid wordt over de jeugdzorg, de politie, etc. etc. Ik denk dat wij met zo'n oplossing veel makkelijker uit de voeten kunnen dan met andere oplossingen.

Wij hebben het ook over die risicoanalyse gehad. De GGD verzorgt die nu ook al voor de groep van nul tot vierjarigen en ik heb van de minister de geruststelling gekregen dat dit niet zal worden uitgebreid, maar dat de huidige lijst van de GGD gebruikt zal blijven worden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb vandaag nog op de site EKD.nl gekeken en ik heb gezien dat er op de vragenlijsten nog steeds vragen voorkomen waarover ook u vragen hebt gesteld. Die zijn nog niet beantwoord en ik denk niet dat het hierbij gaat om het omzetten van een papieren dossier naar een EKD, zoals u het doet voorkomen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
U hebt er gelijk in dat ik hierover kritische vragen heb gesteld, maar niet over de hele vragenlijst. U hebt problemen met de uitgebreidheid van de lijst, ik heb een aantal voorbeelden gegeven van vragen uit de dertig pagina's tellende lijst waarbij ik kanttekeningen plaats. Ik heb alle vragen nog eens doorgelezen en ik moet constateren dat ze bijna allemaal relevant zijn. Maar ik weet uit de praktijk dat medewerkers van de GGD pas doorvragen als zij serieuze aanwijzingen hebben dat er iets aan de hand is; dan pas werken zij de hele lijst af. Ik heb een aantal van die vragen aan de minister voorgelegd en ik hoop hierop in dit debat nog een reactie te krijgen, of bij een uitgebreid debat waarin meer recht kan worden gedaan aan het EKD.

Mevrouw Sterk (CDA):
Begrijp ik het nu goed dat u de stichting EKD, die keer op keer heeft aangegeven dat zij deze klus eigenlijk niet aankan - het EKD is drie keer bij de rechter gestrand - opnieuw de verantwoordelijkheid wilt geven om een landelijk dekkend systeem te ontwikkelen? De minister heeft aangegeven dat hij het nu decentraal wil organiseren omdat een heleboel gemeenten er al klaar voor zijn. Zegt u nu tegen die gemeenten dat dit prima is, maar dat deze voorziening straks toch weer zal opgaan in een landelijk dekkend systeem?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik constateer dat de minister in de brief die hij onlangs aan de Kamer heeft toegestuurd, het lokale systeem wil handhaven en daarop alsnog een landelijke kop wil zetten. Dat is inderdaad een ander systeem dan het landelijk dekkende EKD dat de Kamer voor ogen had.

Ik heb de minister gevraagd of het niet te vroeg is om de Stichting EKD nu al te ontmantelen, gezien de daar aanwezige informatie en kennis over het systeem.


Tweede termijn, donderdag 22 november
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording en voor zijn toezegging dat hij het preventieplan zelfdoding van de ChristenUnie betrekt bij zijn actieplan. Op dat actieplan neem ik neem met de volgende motie een voorschot.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zelfdoding de op één na grootste doodsoorzaak is onder jongeren;

constaterende dat ruim tien procent van de jongeren er wel eens aan heeft gedacht om een einde aan zijn of haar leven te maken;

constaterende dat de regering voornemens is een actieplan preventie zelfdoding op te stellen dat evenwel niet specifiek gericht is op jongeren;

verzoekt de regering, in het actieplan aandacht te besteden aan de toegankelijkheid van op risicojongeren gerichte hulpverlening en daarnaast de kennis over suïcidepreventie onder de aandacht te brengen bij de betrokken hulpverleners, onder andere via het Centrum voor Jeugd en Gezin,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Sterk en Bouchibti. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 22 (31200-XVIII).

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mijn tweede motie betreft de bundeling van de kennis over jongeren en gezinsbeleid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op dit moment geen kennisinstituut bestaat op het gebied van jeugd- en gezinsbeleid;

van mening dat het van belang is, de bestaande kennis ten aanzien van jeugd en gezin te bundelen om hiermee een geïntegreerde benadering te bevorderen;

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze de informatievoorziening en dienstverlening ten aanzien van jeugd- en gezinsbeleid kan worden gebundeld in het Nederlands Jeugdinstituut,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Sterk en Bouchibti. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 23 (31200-XVIII).




Bron: ongecorrigeerd verslag

« Terug