Onderwijs en corona - primair en voortgezet onderwijs

maandag 07 juni 2021

Bijdrage Gert-Jan Segers aan een wetgevingsoverleg met minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

7 juni 2021

Kamerstuknr. 35570-VIII

 

De heer Segers (ChristenUnie):
Dank, mevrouw de voorzitter. De keuze om veel geld uit te trekken om onderwijsachterstanden weg te werken na zo'n ingrijpende crisis vind ik een teken van beschaving. Er zijn jongeren die verpieterd zijn op een zolderkamertje achter een schermpje. Er zijn trouwens jongeren met wie het heel goed gaat en die zich er goed doorheen hebben geslagen, maar er zijn ook jongeren die echt klappen hebben opgelopen. Dat een land dan zegt "wij steken niet alleen tientallen miljarden in het behoud van banen, bedrijfsleven en zorg, maar wij investeren ook in onderwijs en wij zorgen ervoor dat jongeren nu niet het kind van de rekening worden", vind ik echt een teken van beschaving. Dat vind ik mooi. Je ziet wel dat het voor de politiek soms makkelijker lijkt om te bezuinigen dan om geld uit te delen. Zodra er geld wordt uitgedeeld, ontstaan er politieke meningsverschillen, zo ook hier. Ik vind het goed aan het uitgangspunt van het nationaal programma dat het regelarm moet zijn, dus een lage regeldruk, en dat het uitgaat van vertrouwen in scholen en onderwijspersoneel om zelf na te denken over hoe zij dit geld op een goede manier kunnen besteden, zodat kinderen echt bijgespijkerd worden en weer langszij komen als zij achterstanden hebben opgelopen. Dat is mooi.

We hadden ook een briefing van de Rekenkamer. Die vraagt: alles mooi en aardig, maar hoe meten wij of het een succes is? Is dat wat we nu besteden ook doelmatig? Dat vind ik een terechte vraag. Het is veel geld. Het is belastinggeld. Soms is het moeilijk te meten, maar daar waar er bijvoorbeeld nu een scan wordt gemaakt in iedere school, zou je ook aan het eind van het programma een scan kunnen maken en vragen: wat is het verschil? Hoe zien we dat het inderdaad doelmatig is? Mijn vraag aan de minister is: wanneer is het programma geslaagd? Hoe meten we dat?

Dan is er ook discussie — daar ging het net over in een interruptie met collega De Hoop en collega Peters — over die periode, over die tweeënhalf jaar. We zitten inderdaad in een discussie over incidentele problemen die we willen oplossen met incidenteel geld, terwijl er ook structurele problemen zijn. Dat loopt wat door elkaar heen, dus ik ben het eigenlijk met collega Van Meenen eens dat je het heel goed moet onderscheiden. Daar waar we spreken over structurele problemen, moet het structureel worden aangepakt. Dat ligt primair op de formatietafel, wie daaraan ook verder gaan praten.

Tegelijkertijd kan dit programma ons wel helpen om het onderwijs structureel te versterken. Denk bijvoorbeeld aan investeren in basisvaardigheden. De heer Peters onderstreepte dat heel eloquent. De meest basale dingen moeten gewoon weer worden opgepakt. Kinderen moeten niet — hoe zei hij dat? — functioneel analfabeet van school komen. Zij moeten gewoon kunnen lezen en schrijven. De fundamentele waarden van onze rechtsstaat moeten ze kunnen meedragen. Zijn er dus geen onderdelen op de menukaart waarmee we die basisvaardigheden kunnen versterken?

Dat geldt ook voor de leerkrachten. Kwaliteit van onderwijs staat of valt eigenlijk met de kwaliteit van leerkrachten. Dat raakt aan wat collega Peters zei over een lerende cultuur. Kunnen we deze gelden ook inzetten voor de vergroting van de professionele ruimte en de kracht van leraren? Hebben scholen daar de vrijheid voor?

De Onderwijsraad dringt aan op kennisdeling en een actieve rol van de overheid daarbij. Dan gaat het ook om onderzoek en onderzoeksscholen. Dat raakt aan die lerende cultuur. De Onderwijsraad schrijft: "De overheid kan een onderzoekende houding bij scholen en onderwijsprofessionals stimuleren door onderzoek te laten doen, door onderwijsinstellingen professionals, kennis en goede praktijk aan te reiken en door kennisdeling te bevorderen." Er zijn wel initiatieven, zoals het Platform Samen Onderzoeken van de PO-Raad, en onderzoeksnetwerken van wetenschappers, docenten en schoolleiders, maar niet altijd zijn scholen daarin meegenomen. We hebben bijvoorbeeld regelarme scholen. Er zijn allerlei experimenten die nu aflopen. Zou het niet goed zijn om naast die wetenschappers en schoolleiders ook scholen hierin mee te nemen en om een netwerk van onderzoeksscholen als nieuw experiment op te zetten? Zou dat onderdeel van de menukaart kunnen zijn?

Dan is de grote vraag natuurlijk: hebben we voldoende mensen om jongeren bij te spijkeren? Die menukaart biedt allerlei mogelijkheden aan om langszij te komen. Denk aan tutorschap. Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Van Meenen. Hij zei: laten we pabostudenten ook meenemen; dat is een prachtige kans om die heel actief in te zetten. Er is in februari een motie aangenomen van voormalig collega Bruins en van collega Van Raan. Die motie zegt: kijk nu ook naar studenten die zich inzetten voor dat tutorschap en langszij willen komen. Je hebt bijvoorbeeld de organisatie Studenten Helpen Scholieren. De ministers schrijven dat zij in gesprek zijn geweest. Ik ben benieuwd of ze deel uitmaken van die initiatieven. Het is een prachtig middel om studenten te interesseren en aan te moedigen om docent te worden. We spreken over het lerarentekort. Als studenten langszij komen en extra lessen gaan geven, kan dat ook de prikkel zijn om te zeggen: "Weet je wat? Ik kies ook echt voor het onderwijs." Op welke manier worden zij aangemoedigd om nu langszij te komen en te gaan werken in het onderwijs?

Mevrouw de voorzitter. Ik heb ook een vraag over de thuiszitters. Het is wel echt heel schrijnend dat er 15.000 of misschien wel 20.000 kinderen zijn die gewoon thuiszitten. In deze periode hebben we gezien dat sommige leerlingen gewoon zoek waren en dat scholen echt moesten zoeken waar ze waren omdat ze geen contact konden krijgen. Wat we in deze periode wel hebben gezien, is dat er iets zit tussen ofwel helemaal thuis ofwel helemaal op school. Zou je niet een onderscheid moeten maken tussen leerplicht en schoolplicht? Zou dat, juist nu we hebben gezien dat er ook een hybride manier van lesgeven is, voor deze 15.000 of 20.000 leerlingen een middel kunnen zijn om niet helemaal thuis te zitten en niet helemaal in isolement te raken, maar om opnieuw en op een nieuwe manier betrokken te raken bij school? Wat doen we voor deze leerlingen?

Mevrouw de voorzitter. Helemaal tot slot sluit ik mij aan bij de vragen over ventilatie. We hebben gezien hoe belangrijk dat is. Het staat nu ook op de agenda van dit overleg. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze zomervakantie, waarin toch veel stilligt, geen verloren periode is? Kan nu alles op alles worden gezet om ervoor te zorgen dat dit op orde komt, dat leerlingen na de vakantie op een hele veilige plek naar school kunnen en dat we de achterstand die er is, hebben ingelopen?

Dan zet ik een punt.

De voorzitter:
Dank. Er zijn twee vragen. Eerst de heer Van Baarle en dan de heer Peters.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik heb een vraag over het begin van het betoog van de heer Segers. De heer Segers is van de sprekers in dit debat eigenlijk het meest stellig in het standpunt: incidentele gelden voor incidentele problemen en het structurele moet aan de formatietafel zitten. Ik probeer het goed te begrijpen. Wat is volgens de heer Segers precies het onderscheid tussen een structureel probleem en een incidenteel probleem? Deelt de heer Segers de mening dat ook tijdens de coronacrisis veel problemen die we tegen zijn gekomen hun oorzaak vinden in structurele problemen, maar ook dat er nu incidentele problemen zijn die je het liefst met structurele zaken oplost? Zit in de manier waarop we het nu vormgeven niet een perverse prikkel om vooral dingen op de korte termijn te doen die dan vervolgens na twee en een half jaar vervlogen zijn?

De heer Segers (ChristenUnie):
Dat laatste is niet waar. Als jij nu investeert in kinderen die een tik hebben opgelopen, die achterstand hebben opgelopen of die het nu even mentaal zwaar hebben, als wij hen weer op de rit krijgen en als zij worden bijgespijkerd, is dat nooit vervluchtigd. Dan is dat een investering die een leven lang meegaat. Dan zorgen we ervoor dat als leerlingen nu in deze periode op achterstand zijn geraakt, dat niet blijvend is. Dat is echt van blijvende waarde, dus dat vervluchtigt niet. Als we het hebben over structurele problemen, dan gaat het bijvoorbeeld over het lerarentekort, het docententekort. De ChristenUnie vindt dat de salarissen in het p.o. eigenlijk even hoog moeten zijn als in het vo, het voortgezet onderwijs. Dat vraagt om structurele financiering. Dat kun je niet met incidenteel geld financieren. Dus je moet de problemen die we nu tegenkomen ... Ik ben het met de heer Van Baarle eens dat deze crisis ... Er zijn allerlei metaforen langsgekomen. Je kunt zeggen: het is een soort contrastvloeistof. Je ziet eigenlijk wat er mis is, dus je ziet waar de breuken en de breuklijnen zitten. Ik zie dat er meer zichtbaar is gekomen wat niet alleen met dit programma opgelost kan worden. Denk bijvoorbeeld aan de salariëring. Dus er zal inderdaad structureel meer geld moeten komen, maar dat is echt voor een andere tafel. Dat moet ergens anders worden bevochten. Nu moeten we de acute problemen, de achterstanden verhelpen, soms wel met structurele gevolgen maar niet met structureel geld.

De heer Van Baarle (DENK):
Mijn zorg is toch ... Overigens, ik ben het met de heer Segers eens. Het vervliegt inderdaad niet als je investeert in het inhalen van achterstanden, maar zo bedoelde ik het ook niet. Ik bedoelde het gevolg van het programma, namelijk maatregelen nemen om die achterstanden in te halen. Daar is inderdaad extra menskracht voor nodig in het onderwijs. Het lijkt mij zo onverstandig dat we nu met elkaar heel krampachtig zeggen dat we die twee trajecten, structureel en incidenteel, van elkaar moeten scheiden om straks, na twee en een half jaar tot de conclusie te komen dat we structureel zo weinig zijn opgeschoten, omdat al die extra menskracht of andere maatregelen weer verdwijnen omdat we daar geen structurele borging voor hebben. Is het niet veel verstandiger om nu in dit programma ook te zeggen: ja, we moeten stappen zetten, maar ook waarborgen inbouwen dat niet na twee en een half jaar die stappen die we gezet hebben weer verdwijnen? Die perverse prikkel zit er vrees ik nu wel een beetje in.

De heer Segers (ChristenUnie):
Ik ben eerder bang voor het omgekeerde, namelijk dat als je nu zegt "smeer het maar uit, we gaan het toch structureel inzetten", dat helemaal de druk wegneemt voor structurele investeringen in het onderwijs, omdat ze dan zeggen: ja, maar het is toch al geregeld. Ik denk dat we moeten inzetten op het geld dat er nu is — het is inderdaad een groot bedrag — en dat we op de korte termijn kunnen gebruiken om ervoor te zorgen dat kinderen geen blijvende schade oplopen. Maar als u nu zegt "gebruik dat maar meer, vaker, langer voor allerlei andere problemen", dan haalt dat de politieke en maatschappelijke druk helemaal weg om te doen wat echt structureel, langjarig nodig is.

De heer Peters (CDA):
De heer Segers zegt heel terecht, ook voor corona al: we hebben gewoon een probleem met basisvaardigheden. Leren lezen, schrijven en rekenen, het is eigenlijk volstrekt onder de maat voor een heel aantal kinderen en daar moeten we iets aan doen. Het probleem dat ik heb, is dat wij exact weten wat we zouden moeten doen. De wetenschap vertelt ons hoe we dat zouden moeten leren. Die kennis is er wel, maar die is blijkbaar niet op iedere schaal aanwezig of wordt niet op iedere school gebruikt. Ik heb het net aan de minister gevraagd en nu vraag ik het aan de heer Segers. Is de heer Segers het met mij eens dat scholen de opdracht moeten krijgen om deze middelen te gebruiken om de kwaliteit van docenten structureel te verbeteren, door ze te trainen en door een lerende cultuur te bouwen? We zeggen: dit is wat jij gaat doen; je hebt nu twee of vier jaar de tijd om deze trajecten te implementeren en dan is het op orde, niet alleen voor de leerlingen die corona-achterstanden hebben gehad, maar voor alle leerlingen. Want we weten hoe het moet en dat het kan.

Tot slot. Ik ga geen tweede vraag hierover stellen, dus ik help u daarmee. Als de stappen die wij nu gaan nemen, betekenen dat wij met deze extra gelden klassen gaan verkleinen of extra personeel gaan aannemen, dan weten we zeker dat als het geld over twee jaar op is, het effect ook weg is. Dan hebben we misschien wel wat gedaan voor die paar leerlingen, maar dan hebben we voor de rest niks gedaan. Graag een reactie van de heer Segers. Ik houd het hierbij, voorzitter.

De heer Segers (ChristenUnie):
Dat laatste is ook een aanmoediging om vooral te gaan praten over een nieuw regeerakkoord en over geld erbij. De heer Peters kan zich daarvoor sterk maken. Het zou heel goed zijn als de klassen zouden worden verkleind. Dat zou een middel kunnen zijn. In het keuzemenu staat inderdaad dat dat tijdelijk wordt ingezet, maar dat kan ook structureel worden ingezet. Maar dan is er wel meer en iets anders nodig dan het geld dat we nu hebben. Ik ben het met de heer Peters eens dat de investeringen die we nu doen, ook in leerkrachten en in een lerende cultuur — ik citeer hem even — waarin je kennis deelt en bij elkaar over de schouder meekijkt ... Met die kwaliteitsverbetering ... Ik hoor een alarm.

De voorzitter:
Het is maandag en het is 12.00 uur, dus dit is gelukkig een test. En hij doet het!

De heer Segers (ChristenUnie):
Dat het alarm afgaat, heeft niet met de inhoud van mijn bijdrage te maken.

De voorzitter:
Nee. Gaat u verder.

De heer Segers (ChristenUnie):
Ik zat de heer Peters alleen maar gelijk te geven, dus dan zou het hem ook moeten raken.

Als de kwaliteit van lesgeven en van de leerkrachten verbetert, dan is dat een structureel effect. Vandaar mijn vraag of we dit geld niet ook kunnen gebruiken om de professionele ruimte en het delen van kennis te vergroten. Ik had het bijvoorbeeld over onderzoeksscholen en over het meenemen van scholen daarin, zodat zij een lerende school kunnen zijn met een lerende cultuur. Dan kunnen we snel en goed leren van de ervaringen die we nu opdoen. Dat zal inderdaad structureel effect hebben.

« Terug