Inbreng Gert-Jan Segers inzake de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding

donderdag 28 januari 2016

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Fractievoorzitter Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie ten behoeve van Tijdelijke regels inzake het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen aan personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of die voornemens zijn zich aan te sluiten bij terroristische strijdgroepen en inzake het weigeren en intrekken van beschikkingen bij ernstig gevaar voor gebruik ervan voor terroristische activiteiten (Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding)

Kamerstuk:    34 359          

Datum:           28-01-2016

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. Zij steunen uiteraard de bestrijding van terrorisme, maar vragen zich af het wetsvoorstel de juiste balans treft tussen veiligheid enerzijds en terughoudend overheidsoptreden met goede rechtelijke waarborgen anderzijds. Het gaat hier om een hele reeks vergaande maatregelen, waarvan de noodzaak, zeker afgewogen tegen deze ingrijpendheid, voor deze leden niet bij voorbaat vaststaat. Het tegenovergestelde overigens evenmin. Zij zijn daarom benieuwd naar de antwoorden van de regering op hun vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat het wetsvoorstel volgens de Memorie van Toelichting twee hoofddoelen heeft, te weten de nationale veiligheid en het verhinderen van deelname van of ondersteuning aan jihadisme. In welke mate zijn deze beide doelen aan elkaar verbonden? Is het met dit wetsvoorstel te beschermen belang uiteindelijk te reduceren tot de nationale veiligheid?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren met de Raad van State dat de regering eerder het wetsvoorstel ‘Wet bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid’ uit 2011 heeft ingetrokken, omdat onvoldoende vaststond dat ingrijpende bevoegdheden noodzakelijk waren om de nationale veiligheid te garanderen. Waarom bestaat die noodzaak nu wel volgens de regering? En waarom meent de regering dat dit wetsvoorstel een breder doel heeft dan het oude wetsvoorstel? Kan de regering dit nader onderbouwen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de reactie van de regering op de Raad van State dat zij meent dat het terrorisme zich nu in een andere verschijningsvorm heeft gemanifesteerd dan in 2011 het geval was, omdat sommige jihadisten nu slecht een ondersteunde rol spelen. Kan de regering nader onderbouwen dat dit in 2011 niet en nu wel het geval is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de afgelopen jaren de mogelijkheden om jihadisten en mensen die betrokken zijn bij terrorisme aan te pakken via het strafrecht zijn verruimd. Daardoor kan eerder tot strafrechtelijke vervolging over worden gegaan. Kan de regering nog eens onderbouwen waarom die strafrechtelijke mogelijkheden niet voldoen? Kan de regering dit specifiek onderbouwen voor die personen die een meer ondersteunende rol spelen bij de voorbereiding van terrorisme? Ook zij kunnen nu toch al strafrechtelijk worden aangepakt? Voorts vragen deze leden of de regering heeft overwogen in plaats van preventieve bestuurlijke maatregelen te kijken naar een nadere aanscherping van de strafrechtelijke mogelijkheden?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren met de Raad van State dat het bij een bedreiging van de nationale veiligheid voor de hand ligt dat sprake is van een strafbaar feit. Hoe weegt de regering het risico dat bij de strijd tegen het terrorisme meer gebruik gemaakt gaat worden van tijdelijke bestuurlijke maatregelen en minder van zwaardere strafrechtelijke middelen? Deze leden lezen dat de regering gelijktijdige inzet van het bestuursrecht en het strafrecht niet uitsluit. Kan de regering aangeven of zij verwacht dat het nemen van bestuursrechtelijke maatregelen de opsporing die moet leiden tot een strafzaak bemoeilijkt?

Kan de regering aangeven hoe het uitreisverbod uit deze wet zich verhoudt tot het vervallen van het Nederlanderschap na aansluiting bij een terroristische organisatie. Kan die aansluiting in theorie niet ook plaatsvinden vanuit Nederland? En zo ja, is het in die gevallen dan ook nog mogelijk om een uitreisverbod op te leggen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat er door verschillende instanties op wordt gewezen dat de voorgestelde bestuurlijke maatregelen tot isolatie en verdere radicalisering zouden kunnen leiden. Op welke wijze zal de regering aan diegene die een maatregel uit het wetsvoorstel wordt opgelegd begeleiding aanbieden, dan wel andere pogingen doen om tot deradicalisering te komen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af hoe precies moet worden onderbouwd of iemand ‘op grond van zijn gedragingen’ ‘in verband’ te brengen is met terroristische activiteiten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie achten het niet ondenkbaar, maar wel onwenselijk, dat met het oog op de nationale veiligheid de in de wet genoemde maatregelen uit voorzorg aan iemand zullen worden opgelegd, zonder dat sprake is van meer dan een vermoeden. Kan de regering aangeven welke waarborgen in de wet zijn opgenomen om dat te voorkomen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de Raad van State belangrijke opmerkingen maakt over de voorzienbaarheid van voorliggende maatregelen in het licht van het internationaal recht. De regering beroept zich echter op de discretionaire bevoegdheid van het bestuur om daarin een eigen afweging te maken. Kan de regering aangeven waarom zij het wenselijk acht dat aan het bestuur vrij veel ruimte wordt gelaten betreffende zo in grondrechten ingrijpende maatregelen? Ligt het dan niet meer voor de hand de criteria op wetsniveau nader te expliciteren, zodat de maatregelen alleen gericht worden tegen echte terroristen/jihadisten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regering vooral spreekt over het jihadisme. Maar het is denkbaar dat ook andere vormen van terrorisme onder het bereik van deze wet kunnen vallen. Kan de regering aangeven hoe breed dit wetsvoorstel in deze zin moet worden opgevat? En hoe smal of breed het terrorismebegrip in die zin is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben vragen over het tijdelijk karakter van de wet. Wat rechtvaardigt dat de wet wel gelding heeft in de komende vijf jaar, maar daarna (vooralsnog) niet meer? Daarin lijkt een erkenning te schuilen dat het hier om maatregelen gaat die alleen in een noodsituatie aan de minister zouden moeten worden toegekend. Is het huidige dreigingsniveau en de daarmee samenhangende dreiging inderdaad de aanleiding voor deze maatregelen te nemen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering hoe vaak zij verwacht dat de in deze wet opgesomde maatregelen zullen worden opgelegd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat in artikel 4 lid 4 staat dat de maatregel moet worden ingetrokken als die niet langer noodzakelijk is “met het oog op de bescherming van de belangen ter bescherming waarvan de maatregel is opgelegd”. Betekent dit dat deze belangen in het besluit tot het opleggen van een maatregel geëxpliciteerd moeten worden? Zo ja, is er een ander belang denkbaar dan het belang van de bescherming van de nationale veiligheid, dat in artikel 2 lid 1 als enige belang wordt genoemd? Zo nee, waarom wordt in art. 4 lid 4 daar dan niet ook naar verwezen, maar de tamelijk open hierboven aangehaalde formulering gebruikt? Als er wel een ander belang denkbaar is, welke belangen zijn dat dan en waarom worden ze niet in artikel 2 genoemd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de minister halverwege de periode van vijf jaar een verslag aan de Kamer moet sturen op grond van dit wetsvoorstel. Waarom is niet gekozen voor een jaarlijkse rapportageplicht en een tussentijdse evaluatie?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de voorschriften die de minister aan een ontheffing kan verbinden op enigerlei wijze gelimiteerd zijn of gebonden aan zekere criteria? Acht de regering het niet wenselijk dat, nu zij voorstelt overtreding van dergelijke voorschriften als misdrijf te bestempelen, deze voorschriften wettelijk nader in te kaderen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom er in art. 4 lid 5 geen enkel vereiste wordt gesteld aan de wijze waarop de bekendmaking door de minister dient te geschieden, indien er geen gelegenheid is die voorafgaand op schrift te stellen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat er in art. 5 lid 1 wordt gekozen voor de korte termijnen van art. 8:52 Awb. Kan de regering nader onderbouwen waarom dat noodzakelijk is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in art. 7 van het wetsvoorstel dat overleg met burgemeesters aangewezen is. Welke vorm heeft dat overleg? Moet dat schriftelijk? Wat gebeurt er in de situatie dat een burgemeester anders adviseert dan de minister wil? Kan de Minister dan gewoon besluiten? Zo ja, op welke wijze dient hij in dat besluit dan rekenschap te geven van het advies van de burgemeester?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er andere voorbeelden in het recht zijn van situaties waarin het overtreden van bestuurlijk opgelegde maatregelen per definitie een misdrijf is?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug