Bijdrage Joël Voordewind aan het AO Tsjaad

woensdag 18 februari 2009

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het valt mij op dat een aantal van de voorgaande sprekers wat cynisme aan de dag leggen als het gaat om de missie: er is niets bereikt, hoewel het aardig is dat de militairen het kamp hebben opgebouwd. Collega Vendrik had het zelfs over de missie van de gemiste kansen. Natuurlijk is de 3D-benadering beperkt en is er nog steeds banditisme in Tsjaad, maar wij zijn er ingegaan om een machtsvacuüm van MINURCAT-1 naar MINURCAT-2 te overbruggen. Wij zitten daar met 60 mensen. Ik ken de situatie ook. Als je in het veld hebt gewerkt, dan weet je ook dat je daar met 60 man gedurende tien tot twaalf maanden daar niet de hele wereld kan veranderen en dat je China niet kunt vragen om het gehele regime om te keren, dat je niet van het ene op het andere jaar de corruptie kan uitbannen. Ik denk dat er sprake is van overspannen reacties bij de collega's. Wij moeten veel meer kijken naar de kleine stapjes die wij de afgelopen maanden hebben gemaakt. Ik heb ook veel waardering voor de militairen die daarvoor hun nek hebben uitgestoken, want het is een moeilijke situatie; ze zitten daar in een bijna-woestijngebied, ver afgelegen van de werkelijkheid. Ze hebben het maar wel gedaan. Als je daar als hulpverlener zit, is het plezierig dat er in de buurt een VN-macht of soms een NAVO-macht in de buurt is, zodat als het echt uit de klauw loopt je kunt terugvallen op een campus.

            Een en ander neemt niet weg dat ook wij opmerkingen hebben bij het mandaat. Wij zien ook dat de patrouilles die er zijn uitgevoerd misschien te regelmatig en te voorspelbaar zijn geweest. Dat zal ook alles met de veiligheid van onze mensen te maken hebben gehad en met de afspraken die je misschien wel met de gouverneur moet maken. Hierdoor heeft de missie een beperkte slagkracht, maar je moet nu eenmaal met de beperkte riemen die je hebt, roeien. En dat hebben de Nederlandse militairen daar gedaan. Wij mogen niet vergeten dat wij de missie zijn ingegaan, niet zozeer om grote militaire successen te boeken en om de vijand te verslaan als wel om de mensen die de vluchtelingenkampen af en toe uitmoeten om naar school te gaan, water te halen etc. een steun in de rug te geven en hun het gevoel van veiligheid te geven. Dat heeft ertoe geleid dat sommige mensen zijn teruggekeerd, althans de ontheemden, naar de dorpen van afkomst. Natuurlijk moet er een goede overdracht plaatsvinden naar MINURCAT-2. Ik vraag het kabinet dan ook om na te gaan wat wij op dit punt nog verder kunnen doen. Toen wij de missie startten, wisten wij dat het voor een beperkte tijdsduur was. Het zou echter mooi zijn als het kabinet bereid zou zijn te bezien hoe wij als Nederland verder kunnen bijdragen aan het versterken van het politieapparaat. Bekijkt het kabinet de mogelijkheid dat Nederland een bijdrage levert aan het trainen en opleiden van de politiefunctionarissen aldaar? Natuurlijk moet het beleid geflankeerd worden en natuurlijk moeten diplomacy en development er ook aan te pas komen. In hoeverre gaat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voort met de bredere programma's voor conflictoplossing en verzoening? In hoeverre stuurt hij erop aan om ook de Europese Commissie een integrale benadering te laten toevoegen?

            Concluderend: ik ben trots op onze mensen en op het Nederlandse defensieapparaat dat ondanks de zware missie in Afghanistan, zijn nek heeft durven uitsteken met deze missie in Tsjaad ter ondersteuning van de vluchtelingen en de Ieren daar.

 

De heer Knops (CDA): Ik voelde mij overigens niet aangesproken door uw opmerkingen over het cynisme bij sommige woordvoerders. Overigens bent u wellicht wat te optimistisch. U schetst een verhaal over de vluchtelingen alsof een aantal alweer terugkeren naar hun thuisbasis. Het beeld dat ik heb overgehouden, was dat dit maar heel sporadisch gebeurt en dat grote groepen "veroordeeld" zijn tot een verblijf in de kampen. Hoe verklaart u dat verschil in inzicht?

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ook ik heb gelezen dat de mensen een afweging maken. Als ze terugmoeten en de onveiligheid groter is, met name als ze de grens over moeten, dan zal dat een grote belemmering zijn. Ook het verzorgingsniveau in de kampen kan een factor zijn, in de zin dat de mensen weten wat ze hebben en dat ze niet weten wat hun te wachten staat als ze vertrekken. Ik heb ook verhalen gelezen dat mensen moedig genoeg zijn om terug te keren, juist omdat de missie daar is en deze zich veelvuldig laat zien. Het zijn geen grote massa's. Nog steeds verblijven 200.000 mensen in de vluchtelingen- en ontheemdenkampen. Dat is natuurlijk veel te veel. Deze mensen moeten perspectief krijgen, maar wij moeten niet vergeten ook te kijken naar de mensen die wel de mogelijkheid zien terug te keren.

 

De heer Boekestijn (VVD): Als een van de weinigen aan tafel heeft u zelf ervaring als ontwikkelingswerker. Die ervaring neemt u ook mee als Kamerlid, hetgeen natuurlijk heel waardevol is. Met uw verhaal over kleine stapjes wekt u de suggestie dat de situatie over tien jaar veel beter zal zijn in dat gebied. Denkt u werkelijk dat onder deze condities het beter gaat worden aldaar? Ik kan dat zelf heel moeilijk inzien en ik vind ook dat wij die verwachting niet moeten wekken.

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Een ontwikkeling zoals in Oost- en West-Europa kan je niet vergelijken met datgene waar je nu in Afrika tegen aanloopt. Dat scheelt eeuwen. Wij moeten dus niet de pretentie hebben dat binnen tien jaar daar de corruptie en de armoede zijn uitgebannen. Daar hebben wij dus veel langer de tijd voor nodig. Dat vergt niet alleen onze betrokkenheid maar ook een cultuuromslag in de Afrikaanse landen zelf, in de zin dat ze gaan inzien dat je pas vooruitgang boekt als je iets niet in je eigen zakken stopt. Zo'n cultuuromslag moet soms van binnenuit komen. Daarom is het goed om het maatschappelijk middenveld te stimuleren om ervoor te zorgen dat er een kritische massa vanuit de bevolking zelf komt. Wat wij doen, zijn maar heel kleine stapjes, maar het zijn in ieder geval stapjes in de goede richting. Wij moeten het op langere termijn zien en dat geldt sowieso voor ontwikkelingssamenwerking.

« Terug