Bijdrage Eppo Bruins aan de plenaire behandeling van een wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Wet primair onderwijs BES i.v.m. maatregelen voor een toekomstbestendig onderwijsaanbod in het basisonderwijs

donderdag 11 mei 2017

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Eppo Bruins aan een plenair debat met staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)

Onderwerp:   Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Wet primair onderwijs BES in verband met maatregelen voor een toekomstbestendig onderwijsaanbod in het basisonderwijs

Kamerstuk:    34 656          

Datum:           11 mei 2017

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Nederland heeft een sterk en uniek onderwijssysteem dankzij de onderwijsvrijheid. We hebben een grote diversiteit aan scholen. Ouders kunnen kiezen voor het onderwijs dat aansluit bij de opvoeding en levensovertuiging. Dat is waardevol, maar het onderwijsaanbod kan onder druk staan door dalende leerlingenaantallen. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is om het onderwijs kwalitatief goed, divers en bereikbaar te houden. Dat uitgangspunt steunt de ChristenUnie van harte.

Wel heeft de ChristenUnie een aantal vragen over het voorstel. Allereerst wil ik de staatssecretaris vragen in te gaan op de samenhang tussen verschillende wetsvoorstellen. Er zijn namelijk vier wetsvoorstellen die allemaal raken aan de instandhouding van het funderend onderwijs, en eerlijk gezegd maakt dat het beoordelen op zijn eigen merites van dit voorstel er niet eenvoudiger op. In de memorie van toelichting worden twee voorstellen bij naam genoemd. Het eerste betreft het wetsvoorstel over de vereenvoudiging van de samenwerkingsschool, waar mijn fractie eerder dit jaar tegen heeft gestemd en dat nu in de Eerste Kamer ligt. Dit wetsvoorstel had ook als doel om met dalende leerlingenaantallen, de scholen die overblijven zo goed mogelijk in staat te stellen te voldoen aan de behoeftes van ouders en leerlingen uit de nabije omgeving. Daarnaast wordt het wetsvoorstel voor meer ruimte voor nieuwe scholen genoemd. Met het wetsvoorstel voor meer ruimte voor nieuwe scholen wordt het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken minder relevant, zo stelt de memorie van toelichting, omdat het richtingenbegrip dan zou verdwijnen.

Niet genoemd, maar wel relevant, is het wetsvoorstel Modernisering voorzieningenplanning vo. In dat wetsvoorstel wordt voorgesteld het richtingenbegrip verder af te bakenen, om uitholling te voorkomen. Dat staat op gespannen voet met de vereiste terughoudendheid van de overheid bij het bepalen van wat een richting is en wat niet. Die discussie zullen we bij de behandeling van dat wetsvoorstel voeren, maar in hoeverre heeft dat ook gevolgen voor dít wetsvoorstel? Kan de staatssecretaris aangeven hoe deze wetsvoorstellen zich tot elkaar verhouden? En de fundamentelere vraag: de memorie van toelichting stelt dat het veranderen van richting of het omzetten van een school alleen mag als de school daarna volgens prognoses binnen een bepaalde termijn de stichtingsnorm haalt. In gebieden waar het aantal leerlingen daalt, is daarmee in de praktijk omzetting, het veranderen van de richting of de verplaatsing van een school, vrijwel onmogelijk. Is het niet verstandiger om gezien de daling van leerlingenaantallen en toenemende regionale verschillen eens fundamenteler met elkaar over de hoogte van de stichtings- en opheffingsnormen na te denken in plaats van oplossingen en wetsvoorstellen te stapelen, waarvan het ene het andere overbodig maakt?

Het uitgangspunt van ons stelsel is dat ouders kunnen kiezen voor onderwijs dat aansluit bij de opvoeding en de levensovertuiging. Daarom is het zo belangrijk dat schoolbesturen veel actiever toetsen of het scholenaanbod aansluit op de wensen van de ouders. Het wetsvoorstel roept de verplichting in het leven om eerst de achterban te raadplegen voordat de medezeggenschapsraad haar instemmings- en adviesbevoegdheid uitoefent ten aanzien van sluiting of fusie. Het wetsvoorstel maakt het echter ook makkelijker om een school om te zetten van bijzonder naar openbaar of andersom, of om de grondslag te veranderen. Beide zijn ingrijpende besluiten voor een school. Voor die wijzigingen heeft het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders is gekozen dan ook instemmingsrecht, conform artikel 13, eerste lid, onder b, van de WMS. De instemming van de oudergeleding van de medezeggenschapsraad moet al binnen zijn voordat het bestuur de aanvraag doet.

Ik heb een amendement ingediend. Het werd al genoemd door eerdere sprekers, om ook bij omzetting van een school of bij het veranderen van de grondslag de raadpleging van de achterban te verplichten. Zo wordt geborgd dat ouders van begin af aan ook bij die ingrijpende besluiten ten volle zijn betrokken en vertegenwoordigd. Ik heb gezien dat collega Kwint ook een sympathiek amendement heeft ingediend, dat ook beoogt ouders beter in positie te brengen. In eerste instantie deed hij dat via de WPO, maar net voor het debat zag ik dat er een gewijzigd amendement is ingediend waarbij hij dit wel via de Wet medezeggenschap op scholen, de WMS, doet. Dat vind ik heel verstandig. Medezeggenschap hoor je namelijk te regelen in de Wet medezeggenschap. Hij legt de uitvoering echter bij het bevoegd gezag neer. Mijn mening is dat je daarmee een afhankelijkheidsrelatie creëert en de medezeggenschap afhankelijk maakt van het bevoegd gezag. Ik geef er de voorkeur aan om het primaat te laten liggen bij de medezeggenschap. Men kan altijd hulp vragen, meedenken en meehelpen, maar leg het primaat alsjeblieft bij de oudergeleding in de medezeggenschap. Dat is het verschil tussen het amendement van collega Kwint en het amendement van mij, maar ik hoor graag hoe de staatssecretaris de verschillende amendementen beoordeelt.

Begin 2014 gaf de staatssecretaris aan goed uit de voeten te kunnen met de aangenomen motie van collega Voordewind, waarin werd uitgesproken dat scholen met een kleine scholentoeslag daadwerkelijk gehouden zijn om deel te nemen aan regionaal overleg over een toekomstbestendig onderwijsaanbod. Daartoe was in het wetsvoorstel een verplichting voor schoolbesturen in de gemeente opgenomen om op overeenstemming gericht overleg te voeren over het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod. De staatssecretaris neemt nu het advies van de Raad van State over om dit voorstel te schrappen. Dat kan ik volgen, want het moet niet gaan om een instrument maar om het doel. De staatssecretaris stelt dat inmiddels in veel regio's de samenwerking op gang is gekomen. Ik vraag de staatssecretaris of hij hier verder inzicht in kan geven. Het nut van gemeenschappelijk overleg is evident. Dat stelt ook de Raad van State en dat zal ook de staatssecretaris met mij eens zijn, maar is er echt een verbetering te zien ten opzichte van februari 2014? Kan de staatssecretaris dat concreter maken?

Scholen met een leerlingenaantal onder de opheffingsnorm kunnen openblijven als laatste school van de richting als er binnen een straal van vijf kilometer geen andere school van dezelfde richting is en de school tenminste 50 leerlingen heeft. Kan de staatssecretaris de Kamer verzekeren dat dit wetsvoorstel niets wijzigt aan de positie van deze scholen?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl

« Terug