Bijdrage Joël Voordewind aan de Interpellatie-Voordewind over een uitgezette Bahreinse asielzoeker die tot levenslang is veroordeeld

donderdag 21 maart 2019

Bijdrage Joël Voordewind aan het door hem aangevraagde interpellatiedebat met staatssecretaris Harbers van Justitie en Veiligheid

Kamerstuknr. 35169

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nee, voorzitter, ik ga ze niet voorlezen. Ik zal proberen ze samen te vatten.

Voorzitter. Een afgewezen asielzoeker uit Bahrein wordt uitgezet naar zijn land van herkomst. Dat was begin januari dit jaar. Dan volgt het bericht dat hij direct na aankomst is opgepakt. Samen met collega Groothuizen heb ik toen schriftelijke vragen gesteld, maar onder verwijzing naar de privacy van de betrokkene volgden er slechts algemene antwoorden. Zo'n twee maanden later volgde het bericht dat de persoon in kwestie tot levenslang was veroordeeld en mogelijk zelfs gemarteld of mishandeld was. Een Bahreinse bron meldt dat een Nederlandse diplomaat de toegang tot de rechtszaak is geweigerd. Collega Groothuizen en ik stelden toen opnieuw vragen om opheldering te krijgen over hoe het kon dat Nederland een asielzoeker had uitgezet die meteen werd gearresteerd en daarna werd veroordeeld tot levenslang. De IND zegt namelijk altijd een toets uit te voeren, conform artikel 3 EVRM, of mensen gevaar lopen na terugkeer naar het land van herkomst.

Voorzitter. De beslissing over een asielverzoek kan in het uiterste geval een zaak van leven of dood zijn. Het is daarom van groot belang dat een afweging heel zorgvuldig gebeurt. Niemand is onfeilbaar, maar juist omdat de gevolgen zo ernstig kunnen zijn, mag verwacht worden dat alle beschikbare informatie wordt gewogen. En als er wel iets misgaat, zoals het geval lijkt in deze zaak — de man is immers veroordeeld tot levenslang — dan zal er op z'n minst een onderzoek gedaan moeten worden om te kijken of hier inderdaad iets fout is gegaan.

De kernvraag is dan ook of te voorzien was dat hij gevaar zou lopen en vervolgd zou worden na terugkeer naar Bahrein. Er zijn aanwijzingen dat er wel redenen waren om daar op z'n minst aan te twijfelen. Ik noem er kort drie. De broer van de man werd door het regime gezien als een leider van een terroristische organisatie en we weten van Bahrein dat familieleden dan ook gevaar kunnen lopen. De heer Al-Showaikh had zelf aangewezen betrokken te zijn bij een oppositiegroepering in Bahrein en hij zou op een lijst staan van 54 gezochte leden van de oppositiegroeperingen. Dan zou je toch denken dat er op z'n minst gerede twijfel is.

Voorzitter. De vragen die ik heb gesteld en waarvan ik hoop dat de staatssecretaris erop zal ingaan, vat ik in eerste termijn in drie vragen samen. Hoe kan de staatssecretaris zeggen in de schriftelijke beantwoording dat er geen reden was te voorzien dat de mensenrechten van de heer Al-Showaikh bij terugkeer geschonden zouden worden? "Geen reden om dat te voorzien" klinkt heel stellig, maar tegelijkertijd lezen we dat de staatssecretaris wel diplomatieke stappen zet om opheldering te krijgen over deze zaak. Hij maakt zich dus toch wel zorgen en dat erkent hij ook in de schriftelijke beantwoording. Was dan inderdaad niet te voorzien dat er op z'n minst gerede twijfel was dat hij voor zijn leven te vrezen had en dat hij voor vervolging te vrezen had, zo vraag ik de staatssecretaris.

Voorzitter. De casus van de Bahreinse asielzoeker volgt op enkele uitzettingen naar Sudan. In elk geval in één van die gevallen is er een serieus signaal gekomen dat de betrokkene door de Sudanese autoriteiten een aantal dagen is vastgehouden en mishandeld. Ook over deze zaak hebben wij vragen gesteld. Ik vraag de staatssecretaris nu ook om Sudan bij deze casus te betrekken.

Voorzitter. Tot slot. Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe hij de Kamer haar controlerende taak laat uitvoeren, terwijl hij zich vaak beroept op de vertrouwelijkheid van de asielprocedure van individuele zaken? Ik hoor graag zijn antwoorden.

Meer informatie

« Terug