Bijdrage Joël Voordewind aan het plenair debat over de burgerdoden bij een Nederlandse luchtaanval in Irak in 2015

dinsdag 05 november 2019

Bijdrage Joël Voordewind aan een plenair debat met minister Bijleveld-Schouten van Defensie

Kamerstuknr. 27925

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor de brief van gisteren en het feitenrelaas van vandaag. Eindelijk krijgen we openheid over de informatie die al op het ministerie lag over de minstens 70 burgerslachtoffers, terwijl de militaire operatie al 11 maanden was afgelopen. Uit deze informatie blijkt nu dat de toenmalige minister op de hoogte was van de mogelijke burgerslachtoffers. Een week na de aanval op Hawija, begin juni, is de toenmalige minister op de hoogte gesteld van de aanval. Op 9 juni is zij ook gebriefd over de voortgang van het initiële onderzoek van CENTCOM. Dat onderzoek wees uit dat het volgens CENTCOM geloofwaardig was dat er burgerslachtoffers waren gevallen bij deze aanval. Mijn vraag is of CENTCOM ook letterlijk zo heeft gezegd dat het geloofwaardig was. Wat stond er eigenlijk over de burgerslachtoffers in het definitieve initiële CENTCOM-rapport van 15 juni? Daar wordt namelijk verder niet op ingegaan in het feitenrelaas. Is daarin inmiddels met meer zekerheid vastgesteld dat er burgerslachtoffers zijn gevallen?

Voorzitter. Op 23 juni wordt in het antwoord op feitelijke vragen gezegd dat, voor zover op dat moment bekend, er geen sprake was van Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers door luchtaanvallen in Irak. De huidige minister heeft al geschreven dat dit verkeerde informatie was, maar waarom is de Kamer toen niet geïnformeerd? Waarom is de Kamer toen verkeerd geïnformeerd, moet ik vragen. Waarom is toen niet de bewoording gebruikt dat er geen mededelingen over gedaan zouden worden? Waarom is het OM pas een halfjaar later geïnformeerd over het CENTCOM-rapport over de aanval? Daar zat een halfjaar tussen, zie ik in het feitenrelaas.

Dan met betrekking tot de huidige minister. Wij lezen dat zij bij haar aantreden geïnformeerd is over de gevallen waarbij er mogelijk burgerslachtoffers waren te betreuren. Is haar toen ook gezegd dat de eerdere beantwoording van de feitelijke vragen in 2015 verkeerd was? Zo ja, waarom heeft zij toen niet meteen aan de Kamer gemeld dat die informatie verkeerd was? Zo nee, heeft zij hierover opheldering gevraagd bij de ambtenaren? Waarom is de verkeerde informatie anders niet rechtgezet in de voortgangsrapportage van 13 april 2018, waarin ingegaan werd op het onderzoek in de drie gevallen waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen? Sterker nog, ze spreekt er zelfs dan nog steeds alleen over dat het zeer waarschijnlijk of mogelijk is dat er burgerslachtoffers waren gevallen. Maar dat was toen toch al duidelijk, minister? Graag een reactie op dat punt.

Waarom is er geen duidelijkheid gegeven in de voortgangsrapportage van april 2019? Toen zegde de minister toe om met een reactie te komen op het verzoek van enkele Kamerleden om meer transparantie te betrachten. Waarom kwam er pas transparantie na het onderzoek van Nieuwsuur? Wat zegt dit, ten slotte, over de informatievoorziening binnen het ministerie? Kan de minister daarop reflecteren?

Voorzitter, afsluitend. Wat kan Nederland doen om de schade aan de stad en de mensen in Hawija te compenseren, ook al is Nederland misschien niet direct aansprakelijk? Wat kan Nederland wél doen? Ik hoor graag de antwoorden van de minister op deze vragen.

Ik dank u wel.

Mevrouw Karabulut (SP):
Na de leugens in 2015, na het afronden van het onderzoek van Defensie zelf naar de incidenten in 2016 wordt ons in april 2018 gemeld dat er zeer waarschijnlijk burgerslachtoffers zijn gevallen, wetende dat het om 70 burgerdoden gaat. In juni vraag ik de minister of het eerste incident waar zij over schrijft, het incident in Hawija, Irak, is. De minister geeft het volgende antwoord: het kabinet hecht aan open en transparantie communicatie over inzet, ook als dit slecht nieuw is; daarom et cetera. Hoe zou u dit antwoord typeren?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik ga er even vanuit dat we inmiddels in juni 2019 zitten.

Mevrouw Karabulut (SP):
Nee, dit is juni 2018.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
2018.

Mevrouw Karabulut (SP):
Juist.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Toen was de militaire operatie nog niet afgelopen. Die is beëindigd in december 2018. Ik heb er begrip voor dat de minister zegt dat ze graag meer openheid wil betrachten. Dat was haar inzet vanaf het begin. Ik heb er tegelijkertijd begrip voor dat ze terughoudend moet zijn met die openheid op het moment dat een militaire operatie nog loopt. Mijn vragen zijn gericht op de periode daarna, nadat de missie was afgesloten, dus na december 2018. Ik vraag de minister waarom die openheid er pas kwam nadat de media de Kamer daarover geïnformeerd hadden en nadat er elf maanden verstreken waren.

Mevrouw Karabulut (SP):
Als ik het dus goed begrijp: na de dubbele leugen in 2015, waarbij we gewoon keihard zijn voorgelogen, na de afronding van het onderzoek jaren later en wetende van het hoge aantal burgerslachtoffers, wetende van de eerdere uitlatingen vindt de heer Voordewind dit antwoord van de minister op deze concrete vraag niet leugenachtig of anderszins?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
De minister heeft de Kamer er wel degelijk over geïnformeerd dat er zeer waarschijnlijk burgerslachtoffers zijn gevallen. Dat heeft zij gedaan met de nodige terughoudendheid omdat de missie op dat moment nog liep. Ik wil zeggen dat ik begrip ervoor heb dat er terughoudendheid is met betrekking tot de locatie en de vlieger. Maar ik heb er net bij de minister op aangedrongen om die openheid wel te geven op het moment dat die militaire missie is beëindigd.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):
Resumerend, inderdaad. De minister heeft na enorme druk en onthullingen van NOS en de NRC en na heel veel afschuiven naar haar voorganger, de vliegers, de Irakese overheid, met veel pijn en moeite dit incident bevestigd. Ik zou graag van de heer Voordewind willen horen dat dit niet is wat wij accepteren als Tweede Kamer en dat ook de heer Voordewind zegt dat wij de waarheid moeten weten over de geheime kanten van oorlogsvoering, op welke wijze dan ook. Natuurlijk mag de veiligheid van het personeel op geen enkele wijze in gevaar gebracht worden, dat is ook niet de kwestie, er is ook niemand die daarvoor pleit. Maar het kan niet zo zijn dat onze Tweede Kamer vierenhalf jaar lang wordt voorgelogen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik constateer dat deze minister de inzet heeft gehad om meer transparantie te betrachten. Dat blijkt eruit dat zij in de voortgangsrapportage van april 2018 al meldde dat er zeer waarschijnlijk burgerslachtoffers zijn gevallen bij die aanval. Ik heb de vraag gesteld waarom er nog een slag om de arm is, want de informatie dat er burgerslachtoffers zijn gevallen, was toch bekend?

Ik zie daar wel een tendens dat de minister probeert de Kamer beter te informeren dan in de situaties daarvoor, want daarvoor was de standaardregel: daar doen wij geen mededelingen over. Sterker nog: mevrouw Karabulut heeft gelijk dat er in 2015 niet de waarheid over is gesproken, want er werd ontkend dat er burgerslachtoffers zijn gevallen.

Nu zien we dat de minister zegt dat zij de Kamer wel goed wil informeren, maar in deze brief zie ik dat zij een balans zoekt tussen wat zij wel kan zeggen op het moment dat er nog een missie gaande is, wat zij niet kan zeggen en wat zij wel kan zeggen als een missie is afgesloten. Daar waren mijn vragen ook op gericht.

Dank u wel, voorzitter.

Meer informatie

« Terug