Bijdrage Joël Voordewind aan de Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

dinsdag 26 november 2019

Bijdrage Joël Voordewind aan een plenaire begrotingsbehandeling met minister Kaag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Kamerstuknr. 35300-XVII

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Het is goed om na twee jaar Rutte III eens de balans op te maken. Ook met deze minister, want deze minister heeft samen met de coalitiepartijen en de Kamer natuurlijk wel wat uitdagingen gehad en ook wat prioriteiten neergezet als het gaat om het aanpakken van de grondoorzaken van migratie. Daar heeft deze minister, met steun van de coalitie, heel veel miljoenen extra voor vrijgemaakt. De minister heeft ook veel aandacht voor eerlijke handel. Toegegeven, het beleid daarop is ingezet door de vorige minister voor Ontwikkelingssamenwerking met haar convenantenbeleid, maar deze minister heeft dat goed doorgezet. Er is progressie gemaakt op het punt van die convenanten. Het derde punt waar deze minister aandacht voor heeft, is het opkomen voor meisjes en voor vrouwen. Ik vat het maar even samen; ze kan het natuurlijk zelf veel beter verwoorden.

Voorzitter. Die drie speerpunten heeft mijn partij altijd omarmd. Het is niet voor niks dat ze ook voortkomen uit het coalitieakkoord. Ik zal dan ook aandacht besteden aan deze drie punten. Ik begin met de constatering dat ontwikkelingssamenwerking sámen met handel — dat zeg ik er meteen bij — misschien wel nog nooit zo belangrijk is geweest. We hebben te maken met de kloof tussen arm en rijk, waar mevrouw Van den Hul al op wees. We hebben te maken met verbindingen tussen continenten. Mensen wachten niet meer nodeloos af hoe hun toekomst er uitziet, maar zetten stappen om te kijken of ze kunnen werken aan een betere toekomst, waardoor migratie op gang komt. Dat alles laat de noodzaak zien om mensen in de regio zelf beter te ondersteunen en om daarbij ook volop met de handelsagenda aan de slag te gaan.

Voorzitter. De beleidsnota heet ook niet voor niks Investeren in perspectieven. Daarom is het ook goed om niet alleen te kijken naar de vraag hoe we de migratie naar Europa kunnen controleren, maar om ook te kijken — en dat is veel beter nog — naar de vraag hoe we de mensen daar perspectieven kunnen bieden, met name het perspectief op een menswaardig leven. Daarvoor hebben we inderdaad die hulp en die handel nodig. Daarom zal ik ondersteunen wat mijn collega's Kuik en Bouali ook hebben verteld. We moeten naast de handelsagenda ook blijven en durven investeren in ontwikkelingssamenwerking, juist in deze tijd. De 0,7 blijft de ambitie van de ChristenUnie, en naar ik begrijp ook die van het CDA en D66. Er is een resolutie over aangenomen op het CDA-congres. Wij blijven hard op die 0,7 duwen. Maar ik vraag ook aan de minister wat zij zou kunnen doen om een extra stap te zetten, bijvoorbeeld bij de Voorjaarsnota, om toch, gelijk haar collega van Defensie, een extra investering te doen voor de mensen die het zo hard nodig hebben.

Voorzitter. Met die hulp zijn we er natuurlijk niet, want die moet ook gepaard gaan met de inzet van ons Nederlandse bedrijfsleven, het bedrijfsleven daar. We hebben een aantal jaar geleden het DGGF ingesteld om te kijken of we ons bedrijfsleven, het bedrijfsleven daar zouden kunnen stimuleren. We hebben vier jaar geleden projecten opgezet voor de Addressing Root Causes in de migratielanden, het zogenaamde ARC-programma. Ik heb daar meteen een vraag over. Het ARC-programma loopt af in 2021. Wat zijn de plannen van de minister voor na 2021? Komt ARC nog terug in een andere vorm, of krijgen we daar inderdaad het challenge fund voor? Ik heb het over een challenge fund dat ook de combinatie zoekt van én het bedrijfsleven én ngo's én de wetenschap. Het gaat er dan om hoe we in de migratielanden de oorzaken van die migratie kunnen aanpakken. Ook gaat het erom hoe we met name jongeren perspectief kunnen geven en om hun baankansen te geven.

Het CDA en de ChristenUnie hebben een motie ingediend over hoe we dat challenge fund eventueel richting zouden kunnen geven. Daar heb ik de volgende vragen over. In hoeverre gaat dit fonds nu echt die migratievatbare jongeren bereiken? Hoe kunnen we hun perspectief en baankansen geven, bijvoorbeeld door marktrelevante trainingen, ondernemerschapstrainingen en microbedrijvigheid? Graag een reactie. Hoe aantrekkelijk zal het zijn voor bedrijven om hier in te stappen, gezien de verplichting om voor twee derde hun eigen middelen erin te stoppen? Dat geldt voor het bedrijfsleven en dat geldt, geloof ik, ook voor de ngo's. Is die lat niet ietsje te hoog? Natuurlijk zoeken we de combinatie tussen publiek en privaat, maar dit lijkt mij wel een grote drempel. Wanneer voorziet de minister de eerste concrete resultaten vanuit het challenge fund in Oeganda? Het moet nog van start gaan, maar ik ben heel benieuwd hoe die eerste ontwikkelingen zijn.

Dan met betrekking tot imvo. We hebben er net al even met de collega's over gesproken. De IOB adviseert om ons op de hoogte te stellen van de wetgevingsinitiatieven in andere landen in Europa en te kijken of er ook wetgevende trajecten zijn — Frankrijk loopt daarin voorop en in Engeland hebben ze dat ook — waar we elementen van zouden kunnen overnemen. Het doel daarvan moet niet zijn om de convenanten met het bedrijfsleven ongedaan te maken, maar om te kijken of we tot een bodemwetgeving kunnen komen met betrekking tot het bedrijfsleven, een soort gelijk speelveld. Hoe ziet de minister nu die IOB-advisering als het gaat om wetgeving complementair maken aan de convenanten voor het maatschappelijk verantwoord ondernemen? Ik hoor graag haar reactie op dat punt.

Voorzitter. Ik kom op de meest kwetsbaren. Ik noem dan als eerste de vluchtelingen. De vluchtelingenstromen en het aantal vluchtelingen — over de 70 miljoen — zijn nog nooit zo hoog geweest. Het doet mij zeer dat we van 70 miljoen euro — ik geloof dat mevrouw Van den Hul dat ook al noemde — naar 60 miljoen gaan voor de Dutch Relief Alliance, het samenwerkingsverband van Nederlandse organisaties die zich inzetten voor noodhulp en voor vluchtelingen. Ziet de minister nog kans om dat bedrag van 70 miljoen, dat drie weken geleden zelfs al op was, nog te kunnen bijplussen?

Voorzitter. Als het gaat om kinderprostitutie breekt mijn hart. Seksueel misbruik is volgens mij het ergste wat een kind kan overkomen. Als het gaat om hoe en in welke vorm — ik ga maar niet de voorbeelden hiervan noemen — deze weerloze kinderen het slachtoffer zijn van soms zelfs hun eigen vader en moeder, die hen verkopen aan bordelen en inzetten voor webcamseks, kunnen zij het niet slechter treffen. 3 miljoen kinderen hebben daar jaarlijks onder te lijden. Ik zou bij de minister erop willen aandringen om het succesvolste programma tot nu toe, Down to Zero, dat vier jaar geleden is gestart, voortvarend door te zetten, om de resultaten die nu bij deze kwetsbare kinderen zijn behaald niet teniet te doen en om te zorgen dat daar een vervolg op komt. Ik overweeg op dat punt een motie.

Voorzitter. Dan als het gaat om de meest kwetsbaren: de vluchtelingen. Ik noemde hen al. Ik sta toch weer stil bij Lesbos. We hebben weer de beelden gezien hoe schrijnend de situatie daar is en we hebben gezien hoe weer nieuwe plannen op de rit staan om de opvangkampen om te vormen tot gesloten kampen. Wat zal dat nou weer voor invloed hebben op de leefomstandigheden van mensen? De winter komt eraan. We hebben eerder een motie aangenomen, namelijk de motie-Groothuizen/Voordewind, om te kijken wat we kunnen doen. Ik ken de standaardantwoorden dat Brussel al genoeg geld heeft gegeven en dat het vooral vastzit in Athene, maar wat kan deze minister nog doen om die motie uit te voeren en iets te doen voor het winterprogramma voor deze mensen?

Voorzitter. Dan nog twee of drie kleine elementen, want ik zie dat mijn tijd snel gaat. De terroristenbonus. Ik ben blij dat de minister de motie die vorig jaar door collega Van Haga en mij is ingediend, wordt uitgevoerd. Ik vraag haar wel om bij andere Europese landen te polsen of zij dezelfde stap zouden willen nemen als Nederland om te zorgen dat er echt een push komt vanuit Europa richting de Palestijnse Autoriteit om daarmee te stoppen.

Voorzitter. Dan ten slotte de verzoeningsprojecten. Is de minister bereid om die succesvolle verzoeningsprojecten — de vrede van onderop — verder uit te bouwen? Het coalitieakkoord wijst daar ook op.

Tot zover, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Voordewind. Mevrouw Ouwehand heeft een vraag.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Deze minister is ook verantwoordelijk voor de vrijhandelsverdragen. Ze is zondag bij Buitenhof te zien geweest over CETA. Daar vertelde ze wat ze eerder die week al in een algemeen overleg zei, waar de ChristenUnie als kleine fractie — ik snap dat — helaas niet bij kon zijn. Eigenlijk zei deze minister: iedereen die bezwaar heeft, heeft het gewoon niet goed begrepen en is niet goed geïnformeerd. Ik vroeg me af of de ChristenUnie daarvan onder de indruk was. De ChristenUnie levert in dit kabinet immers ook een minister die ervoor moet zorgen dat de kringlooplandbouw van de grond komt en die moet zorgen dat de boeren perspectief hebben. Dus wat is nu de positie van de ChristenUnie over CETA?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat zijn argumenten die ook bij ons spelen. Ik heb ook in de hoorzitting gezegd dat wij ons grote zorgen maken over bijvoorbeeld de ambitie om de kringlooplandbouw voortvarend van de grond te krijgen. Dat vraagt om familiebedrijven, familieboerenbedrijven, de mogelijkheid te geven om zich te ontwikkelen, maar ook om in de regio de producten te ontwikkelen, om ggo-producten tegen te gaan en hormoonvlees tegen te gaan. We hebben daar dus een hele trits vragen over. Voor een deel zijn die beantwoord in de hoorzitting. Voor een ander deel zijn wij ons als fractie zelf nog aan het beraden. Ik hoop zelf dat de Kamer ons wat ruimte geeft om het debat over de kerst heen te tillen, zodat we hier straks in het nieuwe jaar een goed gewogen oordeel kunnen presenteren.

De voorzitter:
Als het goed is, komt er een apart debat over CETA.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ja.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, voorzitter, er komt inderdaad nog een debat, maar we worden dagelijks geconfronteerd met boerenprotesten. De minister van Landbouw is ook veel tijd kwijt aan gesprekken met de boeren. Ik kan me dus voorstellen dat het fijn is als we daar duidelijkheid over hebben. Ik snap dat de ChristenUnie haar afweging nog wil maken, maar ik hoor nu eigenlijk voor het eerst dat de ChristenUnie zegt: zullen we dan na het kerstreces over CETA praten? Hoelang moet het nog duren? Want ik denk dat de boeren ook wel de duidelijkheid verdienen waar ze om vragen. Kan de ChristenUnie dus wel een soort deadline geven wanneer we de knoop echt door gaan hakken?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat verzoek zal ik formeel natuurlijk nog doen, maar ik kondig dat hier alvast aan, omdat dit een zeer serieus verdrag is. Het is ook een verdrag dat model moet gaan staan voor volgende handelsverdragen op het punt van de rechtsbescherming en de rechtsbemiddeling. Ik hoop dat de Kamer dat voorstel steunt en ik hoop dat we dit dan na het kerstreces plenair kunnen gaan behandelen. Ik wijs er wel op dat het CETA verdrag natuurlijk al twee jaar geleden is ingegaan en dat eigenlijk nog maar dertien andere landen geratificeerd hebben. Ik begrijp het ongeduld en ik begrijp dat men duidelijkheid wil hebben, maar ik hoop dat we hier na het kerstreces een debat over kunnen voeren.

De voorzitter:
Ik zie jullie terug bij de regeling van werkzaamheden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ja.

De heer Alkaya (SP):
Het is bij dit onderwerp belangrijk om precies te weten hoe de ChristenUnie erin staat. De heer Voordewind loopt nu met een grote boog om de investeringsagenda en de investeringsbeschermingsclausules heen, terwijl het kabinet daar voorstander van is. In het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie staan een aantal voorwaarden waaraan dat soort verdragen zouden moeten voldoen om de steun van de ChristenUnie te krijgen. Een van die voorwaarden is: geen afzonderlijke juridische arbitrage. "Bij geschillen doorlopen multinationale investeerders de reguliere rechtsgang, net zoals burgers en mkb-ondernemers." Is dat wel nog steeds het standpunt van de ChristenUnie?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat is een van de discussiepunten en de zorgen die we hebben over dit CETA-verdrag. Dan heb ik het nog niet eens over het Mercosur-verdrag. Dit CETA-verdrag heeft weliswaar een verbeterde rechtsbemiddelingsvorm, maar wij hebben daar nog steeds zorgen over. Daarom denk ik dat we er goed aan doen om dat heel goed tegen elkaar af te wegen en het kerstreces daarvoor te gebruiken.

De heer Alkaya (SP):
Ik snap aan de ene kant dat de ChristenUnie dit moet afwegen en dat ze daar tijd voor nodig heeft. Mijn partij is daar altijd heel helder over geweest. Mijn vraag is of de ChristenUnie nog steeds het standpunt heeft dat ook multinationals gewoon via de nationale rechtsgang zaken zouden moeten aanvechten en geschillen zouden moeten beslechten en dat, als dat niet zo is — dus als in dat soort verdragen wel dat soort clausules staan — zo'n verdrag in principe niet op de steun van de ChristenUnie zou kunnen regelen. Ik snap dat dat per geval afgewogen moet worden, maar is dat wel nog steeds het partijstandpunt van de ChristenUnie?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat standpunt is nog steeds ons partijstandpunt. Onze voorkeur gaat sterk uit naar nationale rechtsspraak, maar wij zullen het als fractie moeten afwegen tegen het totale pakket dat er met CETA ligt. Van die afweging zullen we u kennis laten nemen na het kerstreces.

De heer Alkaya (SP):
Dan tot slot. Het is in ieder geval goed om te horen dat de ChristenUnie op dit punt niet van standpunt is gewijzigd. Dat geeft al die mensen die tegen CETA zijn, in ieder geval hoop. Ik heb in mijn inbreng die hele lijst opgesomd. Daarom vind ik het ook niet gek dat ik hier een aantal moties heb van lokale ChristenUnie-afdelingen, van verschillende gemeenten en van provincies, die zich ook tegen CETA hebben uitgesproken. Maar het kabinet wilde die zorgen van lokale overheden in Nederland niet in Brussel ter sprake brengen. Het wilde dus niet met andere lidstaten bespreken: hé, in ons land spelen dit soort zaken en zijn er dit soort zorgen. De ChristenUnie heeft ook tegen mijn motie gestemd, terwijl jullie lokale afdelingen deze zorgen ook uiten. Wat is de verklaring van de ChristenUnie daar dan voor?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik ken die motie. Die motie vroeg aan de minister om in zo'n beetje alle lidstaten na te gaan wat er op lokaal niveau precies aan meningen over CETA circuleerde. Dat lijkt me niet echt een bruikbare motie. We kunnen het doen, maar waar leidt het toe? Uiteindelijk moet deze Kamer een besluit nemen. Wij zijn hier in de Kamer verantwoordelijk voor het ratificeren van het verdrag. Dat verdrag heeft heel veel componenten, waarvan het ICS er één is. Een andere zorg die we hebben, geldt bijvoorbeeld de track-and-trace als het gaat om dierenwelzijn en voedselveiligheid. Ik kan nog andere zorgen opnoemen, maar we moeten het allemaal tegen elkaar afwegen in de Joint Commission, om te kijken of we als nationale staat nog een democratische controle hebben op de komende wetgeving die de Europese Commissie gaat voorbereiden. Dat zijn allemaal zaken die wij moeten gaan afwegen. Ik hoop u daar na het kerstreces meer over te kunnen vertellen.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Voordewind.

Meer informatie

« Terug