Bijdrage Eppo Bruins aan het plenair debat Wet taal en toegankelijkheid

woensdag 11 december 2019

Bijdrage Eppo Bruins aan een plenair debat met minister van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Kamerstuknr. 35282

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik praat vanaf deze plek vaak over de waarde van vakmanschap en ons internationaal hoog aangeschreven middelbaar beroepsonderwijs, maar we mogen net zo trots zijn op ons hoger onderwijs. Ons hoger onderwijs behoort tot de wereldtop en onze instellingen trekken dan ook veel buitenlandse studenten. Dat heeft positieve effecten op onze samenleving en op onze economie, vooral wanneer wij erin slagen om mensen ook vast te houden voor onze arbeidsmarkt. Juist in sectoren waar we moeilijk goed opgeleid personeel kunnen vinden, bijvoorbeeld in de hoek van de bètawetenschappen en techniek, zijn die mensen hun gewicht in goud waard.

De internationalisering van ons hoger onderwijs heeft dus zeker positieve kanten, maar tegelijkertijd moeten wij constateren dat de financiering, kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs onder druk komen te staan door de snelle toename van het aantal internationale studenten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het al eerder genoemde ibo internationalisering. Het aantal plekken voor Nederlandse studenten kan onder druk komen te staan als er een grote toestroom uit het buitenland is. De Nederlandse belastingbetaler betaalt bovendien fors mee aan de opleiding van buitenlandse studenten doordat het collegegeld dat zij betalen, lang niet altijd kostendekkend is. En de Nederlandse taalvaardigheid komt ook in het gedrang door de grote hoeveelheid Engelstalige opleidingen en de grote hoeveel anderstalige studenten. Inmiddels is het overgrote deel van de masteropleidingen verengelst. Ruim drie kwart van de masters is alleen nog in het Engels te volgen en het Nederlands speelt steeds minder een rol als taal van onderwijs en onderzoek.

Dit is in feite strijdig met de huidige wet, want de WHW schrijft voor dat het Nederlands de voertaal is behoudens uitzonderingen en die uitzonderingen zijn nu regel geworden. Het is daarom goed dat er met dit wetsvoorstel maatregelen worden getroffen om de toegankelijkheid van ons hoger onderwijs te borgen en het gebruik van de Nederlandse taal te versterken. Ik wil daarbij een aantal punten langslopen.

Allereerst de voertaal van de opleiding. Al in de zestiende eeuw zette de wiskundige en ingenieur Simon Stevin zich in voor het propageren van het gebruik van Nederlandse natuurwetenschappelijke termen. Hij werd daarin zelfs gesteund door Prins Maurits. Ook was er ooit een tijd — zo'n 130, 140 jaar geleden — waarin ambitieuze fysici wereldwijd Nederlands leerden opdat zij manuscripten van onze Nederlandse wetenschappers konden lezen zonder tussenkomst van een vertaler.

Voorzitter. Het wetsvoorstel steekt hier toch wat bleekjes bij af. Het regelt dat instellingen voortaan de meerwaarde moeten aantonen als ze in hun opleiding een andere taal dan het Nederlands als voertaal willen hanteren. De NVAO gaat toetsen of die meerwaarde afdoende is. Dat is wat mijn fractie betreft op zich een kleine, maar wel terechte stap in de goede richting. We moeten scherp kijken of het wel echt nodig is om al die opleidingen maar te verengelsen. Laten we niet de schoonheid en de waarde van de Nederlandse taal uit het oog verliezen. In dit kader roept de term "meerwaarde" nog wel vragen op. We zien nu al veel discussie ontstaan, in de sector en in de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel, over de definitie van "meerwaarde" en de wijze waarop die getoetst moet worden. Als deze maatregel bedoeld is om ongewenste of onnodige verengelsing tegen te gaan, dan is het de vraag of dat met het meerwaardecriterium gaat lukken. Hoe ziet de minister dit? Hebben we zo afdoende objectieve criteria waaraan het taalbeleid van de instellingen kan worden getoetst? Kan de minister toezeggen dat de nadere uitwerking hiervan per AMvB zal gaan, zodat we daarbij als Kamer ook inspraak kunnen hebben?

De voorzitter:
De heer Paternotte heeft een vraag.

De heer Paternotte (D66):
De heer Bruins ging net in op de mooie traditie van grote natuurkundigen die wij in Nederland hebben. Hij schetste het prachtige beeld dat er in de wereld mensen waren die Nederlands gingen leren opdat ze het werk van onze fysici konden lezen. In deze moderne tijd heeft de wetenschap een lingua franca. Mijn vraag is dan even hoe de heer Bruins daar nu naar kijkt. Zou hij bijvoorbeeld willen dat een Ben Feringa in het Nederlands zou publiceren? Wij doen in Nederland prachtige dingen. Mijn gevoel is toch dat wij die veel makkelijker kunnen delen als die ook beschikbaar zijn in de wereldtaal.

De heer Bruins (ChristenUnie):
De heer Paternotte en ik zijn het volledig eens. Engels is de lingua franca van de wetenschap. Mijn zorg zou zijn dat dat over twintig jaar het Chinees is. En dan hebben we het veel lastiger in Nederland. Dus we zijn het eens.

De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder met uw betoog.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is een goede zaak dat de opleidingscommissies in het wetsvoorstel expliciet invloed krijgen op de voertaal van hun opleiding. Het is goed dat docenten en studenten actief worden betrokken bij het proces van internationalisering en dus ook inspraak hebben bij het wijzigen van de voertaal. Juist de medezeggenschapsorganen die het dichtst bij de opleiding staan hebben hier een belangrijke rol te vervullen. Het is van belang dat hogeronderwijsinstellingen de opleidingscommissies goed informeren over deze nieuwe mogelijkheid en hen juist voorlichten over de precieze implicaties van hun keuzes. Hoe kan de minister dit bevorderen? We moeten zorgen dat het instemmingsrecht van opleidingscommissies echt tanden krijgt en geen wassen neus wordt.

Voorzitter. Het is goed dat met dit wetsvoorstel wordt bevorderd dat ook buitenlandse studenten zich oefenen in de Nederlandse uitdrukkingsvaardigheid. Daarom noemde ik ook al Simon Stevin. We zien op dit punt echter wel veel kritiek van universiteiten en hogescholen. Zij maken zich zorgen dat de minister zich te veel gaat bemoeien met hoe instellingen dit gaan doen. Dat vind ik een terecht punt. Het is goed dat we vanuit de politiek vragen dat hogescholen en universiteiten de Nederlandse taalvaardigheid van buitenlandse studenten bevorderen, maar we moeten ons vooral niet te veel mengen in hoe ze dat doen. Daar zijn de instellingen prima zelf toe in staat. Is de minister dat met mij eens? Is dit voldoende geborgd in de wet? Tegelijk vindt mijn fractie het wel van belang dat er geïnvesteerd wordt in de taalvaardigheid van buitenlandse studenten, met name als zij hier voor hun hele bacheloropleiding komen. Als ik zelf voorzitter van een college van bestuur zou zijn, zou ik iedere student in zijn eerste twee weken een intensieve cursus Nederlands aanbieden. Het leren van onze taal helpt namelijk om mensen te behouden voor onze arbeidsmarkt. Het bevordert de stay rate, om het in heel akelig Nederlands te zeggen. Welke mogelijkheden hebben we nog meer, zo vraag ik de minister, om die blijfquote te verhogen afgezien van het taalbeleid? Kan zij daar nader op ingaan?

Voorzitter. Dan de numerus fixus. Bij de instellingen is er veel onrust over de nieuwe regels. Met het wetsvoorstel wordt geregeld dat de minister vooraf toestemming moet verlenen voor het hanteren van een fixus. De universiteiten en hogescholen maken zich hierover zorgen, omdat ze vrezen dat het onwerkbaar is en omdat ze de toestroom van studenten niet kunnen accommoderen als de minister een numerus fixus verbiedt. Kan de minister die zorgen vandaag wegnemen? Ze gaat toch niet ineens alle numeri fixi verbieden? We blijven toch zorgvuldig en realistisch kijken naar de capaciteit van een opleiding, naar de arbeidsmarktvraag en naar de haalbaarheid van het aantal toe te laten studenten? Met andere woorden: als een instelling aantoont dat een numerus fixus nodig is, dan zal de minister die toch gewoon toekennen? Kan de minister dat bevestigen?

Voorzitter. Mijn fractie vindt het wel terecht dat er scherp wordt gekeken naar het al dan niet invoeren van een numerus fixus. Er zijn te veel verhalen van opleidingen met een fixus die vervolgens niet vol komen en dus onderbenut worden, of van opleidingen waarbij het de vraag is of de fixus terecht is ingesteld. Sowieso ben ik van mening dat we zorgvuldig moeten omgaan met dit instrument. Voor sommige opleidingen willen we misschien wel helemaal geen fixus, voor andere zou dat misschien juist weleens goed zijn. Ik had daarover net een mooi interruptiedebatje met de heer Futselaar. In dat kader zou het arbeidsmarktperspectief wat mijn fractie betreft best mogen meewegen. In het wetsvoorstel krijgt de commissie die over de numerus fixus oordeelt, ook de mogelijkheid om het arbeidsmarktperspectief mee te wegen. Maar de commissie kan dat alleen doen op aanvraag van de instellingen zelf, terwijl het misschien wel goed zou zijn als we ook proactief zouden kijken of er bij sommige opleidingen een numerus fixus nodig is. Je hoort weleens zeggen: hoeveel psychologen, juristen, communicatiewetenschappers of sociologen heeft ons land eigenlijk nodig? Nou, ik wil dat niet zo scherp stellen, want keuzevrijheid is een groot goed, maar meer sturing op basis van arbeidsmarktperspectief en macrodoelmatigheid zou wat mijn fractie betreft niet verkeerd zijn, zeker nu ook academies steeds meer opleiden voor de arbeidsmarkt en niet louter voor een wetenschappelijke carrière. Graag hoor ik hoe de minister hiertegen aankijkt en hoe de commissie handvatten krijgt om hierover een oordeel te vellen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind dat de heer Bruins van de ChristenUnie wijze woorden spreekt over de fixus. Daar moeten we niet lichtvaardig mee omgaan. Ik houd me ook van harte aanbevolen voor het debat dat we hopelijk later gaan voeren over de vraag of we bij een aantal studies die fixus niet zouden moeten afschaffen. Ik denk ook dat dat heel wat voordelen met zich meebrengt. In ieder geval zou het goed zijn om dat debat te voeren. Maar ik zou de heer Bruins wel willen vragen of hij ook een beeld heeft bij hoe we ervoor kunnen zorgen dat als je gaat selecteren — want er zijn een beperkt aantal plekken bij opleidingen waar sprake van een fixus is — we dat op een eerlijke manier doen, en hoe we ervoor kunnen zorgen dat studenten dan ook alle kansen krijgen. Heeft hij daar een beeld bij? Zouden we dat moeten doen door loting of zijn andere manieren van selectie volgens hem een beter idee?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Daar zijn verschillende scholen in, ook hier in de Kamer. De een zegt dat loten het eerlijkst is, de ander zegt dat dat op basis van diplomacijfers is. Ik ben zelf een groot voorstander van motivationele gesprekken, klikgesprekken. Dat komt ook omdat ik mijn geschiedenis heb in relatief kleine opleidingen waar je dat kan doen, met 30, 50 of 70 eerstejaars. Dan kan je dat doen, maar het is moeilijker als je er 1.200 hebt.

Voorzitter: Lodders

De heer Bruins (ChristenUnie):
Maar eigenlijk gun ik iedere jongere in Nederland een klikgesprek, een-op-een met een docent, om te kijken: waarom wil je het precies, wat is je motivatie, hoe vond je het op school, waar was je goed, waar was je niet goed in, waarom wil je dit graag, en wat denk je hier te kunnen doen? Het is mijn droom dat dat bij iedere opleiding zo gebeurt en dat op die manier een groot deel van de jonge mensen er tijdens zo'n gesprek eigenlijk zelf al achter komt dat het niet zo goed past.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mooi antwoord. Misschien is het ook goed om daar bij het hopelijk volgende debat, over hoe om te gaan met de numerus fixus, wat dieper op in te gaan. Hoe zorgen we ervoor dat die selectie op een goede manier plaatsvindt? Maar is de heer Bruins het met me eens dat het misschien ook wel een goed idee zou kunnen zijn dat, als we nu bij een aantal opleidingen toelaten dat er een capaciteitsfixus komt, we de minister of de instellingen een aantal instrumenten meegeven om die selectie op een goede manier te kunnen maken?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Mevrouw Westerveld spreekt over "een aantal instrumenten meegeven". Ja. Tegelijkertijd denk ik dat instellingen zelf ook heel goed doorhebben welke mogelijkheden er zijn en welke instrumenten ze kunnen hanteren. Ik hecht wel aan de vrijheid van de instellingen en ook wel aan de bewegingsvrijheid voor hoe je het doet. Maar "een aantal instrumenten meegeven" klinkt mij voldoende ruim om daar volmondig ja op te kunnen zeggen.

De voorzitter:
Dank u wel. Een vraag van de heer Futselaar. Gaat uw gang.

De heer Futselaar (SP):
Net als de heer Bruins heb ik zelf ervaring met motivatiegesprekken, maar dan bij een grote opleiding. Ik ben daarom wat minder enthousiast, omdat het mijn ervaring is dat het heel prettig is voor goedgebekte, makkelijk sympathie opwekkende mensen, zoals — zou ik bijna zeggen — ikzelf. Die hebben daar voordeel bij, maar een stugge, stille jongen als bijvoorbeeld de heer Van der Molen delft al heel gauw het onderspit. Ik maak het een beetje … Maar het is een serieus probleem. Uit onderzoeken blijkt ook wel dat die methode haar beperkingen heeft. Laat ik het zo zeggen. Er zit een fundamentele vraag onder: is er wel een faire selectie mogelijk met de middelen die wij hebben?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik ben de eerste om te erkennen dat ik een beperkte blik heb, omdat ik altijd bij opleidingen heb gezeten waar mooie praatjes volstrekt niet hielpen. Daar werd direct doorheen geprikt. Ik denk dat de ideale wereld hierbij niet bestaat. Je hebt verschillende manieren. Misschien moet je ze combineren. Misschien moet je ze wegen. Denk aan het een-op-eengesprek, aandacht voor die student en maatwerk, om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat jonge mensen die langzaam op gang komen, die alleen maar zesjes hebben maar die buitengewoon gemotiveerd zijn en hard willen werken, de kans krijgen om een opleiding te kunnen doen. Die kans wil ik hun echt geven. Juist die stugge doorzetters, die echt hun tanden ergens in willen en kunnen zetten, zijn de mensen die ons land bouwen in de toekomst.

De voorzitter:
Afrondend, de heer Futselaar.

De heer Futselaar (SP):
Mijn vervolgvraag gaat over het arbeidsmarktperspectief, dat de heer Bruins eventueel mee zou willen wegen bij een fixus. Ik heb het idee dat dit in de praktijk toch wel heel lastig is. In mijn eigen provincie zijn op dit moment de meest gevraagde vacatures: ICT'er en GZ-psycholoog. Hoe valt dit te rijmen met de andere problemen die er zijn? In hun vakgebied hebben we bijna geen historici nodig. Wat is de consequentie? De politiek is er bevolkt mee! Overal vind je ze.

De heer Bruins (ChristenUnie):
I rest my case, meneer Futselaar.

De heer Futselaar (SP):
Ik ben er zelf ook een. Je kunt dus niet zo makkelijk zeggen: deze opleiding leidt alleen op voor dit beroep. En daar hebben we er al zo veel van, dus we moeten het aantal beperken. Dat is een heel ingewikkelde afweging, die ook bijna niet fair te maken is. Is de heer Bruins dat met me eens?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik ben het met de heer Futselaar eens dat deze aarde en het hele heelal buitengewoon complex zijn. Dit is er ook zo een. Mevrouw Westerveld noemde eerder in het debat al … Nee, dat was in een VAO vanochtend. Zij zei dat technici voor een groot deel buiten de wetenschap, of zelfs buiten hun vakgebied, gaan werken. Waarom? Tja, ze kunnen alles. Je kan ze overal inzetten. Dus laten we er nog veel meer opleiden, want je kan ze overal gebruiken. Er zijn natuurlijk een heleboel opleidingen die zeer breed opleiden. Ook de historici, meneer Futselaar en zijn collega's, zijn buitengewoon waardevol. Je kan hen buitengewoon breed inzetten, want ze hebben academisch leren denken. Ze kunnen kritisch nadenken en ze kunnen de toekomst beschouwen vanuit de geschiedenis. Dus ik zou van geen enkele studie willen zeggen dat die opleidt tot werkloosheid. Iemand die gewoon verstandig kan nadenken, komt heus wel aan een baan. Het is dus best complex. Tegelijkertijd weten we dat er grote tekortberoepen zijn en dat er beroepen zijn waar we waanzinnig veel mensen tekort hebben. Daar zou ik echt wel meer de nadruk op willen leggen dan dat we op dit moment als politiek durven te doen.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. In het wetsvoorstel wordt ook de mogelijkheid geregeld dat enkel op een anderstalig traject binnen een Nederlandstalige opleiding een numerus fixus kan worden gevoerd. Op deze manier kan worden ingespeeld op capaciteitsproblemen die zich enkel voordoen op het anderstalige traject, zonder de toegankelijkheid voor Nederlandstalige studenten in te perken. Wel kan hierbij het risico ontstaan dat de anderstalige track als prestigieuzer gezien wordt en dat de Nederlandse track zich zal vullen met studenten die niet door de selectie van de anderstalige track heen zijn gekomen. Hoe borgen we de kwaliteit van beide tracks, zo vraag ik de minister.

Tot slot, voorzitter. Simon Stevin prees het vermogen van de Nederlandse taal om te ontroeren en te overtuigen. Laten we zijn prachtige woorden als "driehoek", "middellijn", "delen" en "worteltrekken" koesteren. Maar laten we ook niet onnodig bang zijn dat het Nederlands zonder bescherming ten onder zal gaan, zolang we woorden uit onze taal, zoals "pomp", "polder", "dijk" en "dam", terugzien in internationale woorden en zelfs in twintigste-eeuwse Nederlandse uitvindingen als de klapschaats, korfbal en, jawel, de rollator.

Dank u wel.

Meer informatie

« Terug