Bijdrage debat over wijziging wet BOPZ; voorwaardelijke machtiging en dwangbehandeling

dinsdag 30 januari 2007

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Twee dagen na de verkiezingen in november vorig jaar was ik bij een begrafenis. Een moeder met één kind en zwanger van de tweede had er een einde aan gemaakt. Zij was manisch-depressief, stopte met haar medicatie omdat zij zwanger was en werd niet onder toezicht geplaatst.

Vandaag spreekt de Kamer over het wetsvoorstel tot wijziging van de wet BOPZ. Het wetsvoorstel kent ook de moeilijke afweging tussen dwangbehandeling en aantasting van de lichamelijke integriteit. De fractie van de ChristenUnie is in principe positief over de twee wetswijzigingen, maar hecht zeer aan de persoonlijke integriteit en zou graag zien dat de nadruk blijft liggen op het aanpakken van de onderliggende problemen en de maatschappelijke knelpunten van psychische stoornissen. Idealiter zou medicatie daartoe een brugfunctie kunnen vervullen, gezien de bijwerkingen en de risico's op blijvende gezondheidsschade. De fractie van de ChristenUnie pleit dan ook voor een maximale inspanningsverplichting om dwangopname en dwangbehandeling te voorkomen. De praktijk wijst echter uit dat het helaas niet altijd te voorkomen is.

In de tweede plaats komt de roep om de aanpassing van de voorwaardelijke machtiging en uitbreiding van de mogelijkheden tot dwangbehandeling vooral uit de hoek van de behandelaren. Een aantal patiëntenorganisaties zoals Pandora en de stichting BVP heeft zich een stuk kritischer uitgelaten over de voorgenomen wetswijzigingen. Wij hadden het er net al over. Deze kritiek moet serieus genomen worden, vooral omdat de psychiatrische patiënten vaak zelf niet of onvoldoende in staat zijn om voor hun belangen op te komen.

De eerste wetswijziging betreft een aanpassing van de voorwaardelijke machtiging. De fractie van de ChristenUnie staat in beginsel positief tegenover deze wetswijziging, omdat daarmee een onnodige opname in een psychiatrische inrichting kan worden voorkomen. Volgens een uitspraak van de Hoge Raad mag op basis van de huidige wetgeving een voorwaardelijke machtiging slechts worden verleend wanneer de patiënt expliciet instemt met de voorwaarden. Dat betekent dat psychiatrische patiënten die niet expliciet kunnen of willen instemmen met de voorwaardelijke machtiging, maar die in het verleden wel hebben aangetoond, zich aan de opgestelde behandelplannen te houden, niet voor een voorwaardelijke machtiging in aanmerking komen. Het gevolg is dat deze patiënten alsnog gedwongen moeten worden opgenomen en dat is niet in het belang van de patiënt.

De ChristenUnie-fractie heeft bedenkingen bij de formulering van de wetswijziging. Uitgangspunt moet zijn dat de behandelaren zich tot het uiterste moeten blijven inspannen om instemming van de patiënt te verkrijgen. Dat komt in de huidige formulering van de wetswijziging nog onvoldoende tot uitdrukking. Ook de Raad van State heeft zich hierover in haar advies kritisch uitgelaten. Is de regering bereid om de voorgestelde wijziging van het wetsartikel overeenkomstig het voorstel van de Raad van State aan te passen? De voorgestelde wijziging luidt: met instemming van of ten minste na overleg met. De minister is hierop al in zijn schriftelijke beantwoording ingegaan, maar ik hoor daar graag een nadere toelichting op.

De tweede wetswijziging betreft de uitbreiding van de mogelijkheden tot dwangbehandeling in een psychiatrische inrichting. Er zijn zeker gevallen denkbaar waarbij patiënten gebaat zouden zijn bij de uitbreiding van de mogelijkheden tot dwangbehandeling, omdat patiënten anders langdurig in een inrichting verblijven, zonder dat er daadwerkelijk verbetering optreedt in hun geestelijke gezondheidssituatie. Het is daarom goed dat de wettelijke mogelijkheden op dit punt worden uitgebreid.

Echter, in de praktijk betekent dwangbehandeling altijd dwangmedicatie. De fractie van de ChristenUnie is van mening dat er met dwangmedicatie terughoudend moet worden omgesprongen. Daarmee wordt immers inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en bovendien gaat dwangmedicatie vaak gepaard met schadelijke bijeffecten. Wanneer de patiënt geen bedreiging vormt voor zichzelf of voor zijn omgeving, mag dwangbehandeling alleen worden toegepast wanneer dat aantoonbaar in het belang is van de patiënt. Hoe kan worden gegarandeerd dat dwangmedicatie alleen in dat geval wordt toegepast? Met andere woorden: hoe kan oneigenlijk gebruik -- anderen zijn daar ook al op ingegaan -- worden voorkomen?

In hoeverre kan de voorkeur worden gegeven aan noodmedicatie met als doel het beëindigen van de crisis en het herwinnen van de wilsbekwaamheid van de patiënt? Het gaat hierbij om een zo kort mogelijke verstrekking van dwangmedicatie met als doel het normale behandelplan weer te kunnen voortzetten en het vertrouwen van de behandelende arts en de patiënt zo min mogelijk te schaden. Ik overweeg om hierover een motie in te dienen.

Uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden tot dwangbehandeling zijn weinig zinvol wanneer de Wet BOPZ in de praktijk slecht wordt nageleefd. Er is gebleken dat het behandelaars soms ontbreekt aan de nodige kennis over de Wet BOPZ waardoor van een dwangopname wordt afgezien, ook als de situatie daar aanleiding toe geeft en de wet daartoe mogelijkheden biedt. De minister noemt in de nota naar aanleiding van het verslag een aantal maatregelen dat wordt genomen om daar verbetering in aan te brengen, zoals het uitgeven van brochures en het organiseren van voorlichtingsdagen. Dat zijn natuurlijk goede initiatieven. Ik ga er echter vanuit dat de gebrekkige naleving ook als een belangrijk punt zal worden betrokken bij de derde evaluatie van de Wet BOPZ. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de voorlichtingscampagne die zou worden opgezet voor specifieke doelgroepen, zoals huisartsen, hulpverleners, patiënten en families?

Mevrouw Kant (SP):
U hebt heel veel kritische vragen gesteld, maar het is mij eerlijk gezegd niet duidelijk wat het standpunt is van de fractie van de ChristenUnie over de wetswijziging met betrekking tot dwangmedicatie. Bent u tegen dit deel van het wetsvoorstel?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
In het begin van mijn betoog heb ik gezegd dat mijn fractie positief staat tegenover beide wetswijzigingen, maar dat wij met name heel kritisch zijn over de dwangmedicatie voor zover deze strekt tot drie maanden. Ik probeer nu te achterhalen hoe wij deze zo veel mogelijk kunnen beperken. In het veld wordt in dit verband ook wel gesproken over noodmedicatie.

Tweede termijn
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ook ik dank de ministers voor hun beantwoording, en ook ik ben gerustgesteld door alle toelichtende woorden, met name daar waar het belang van de patiënt centraal staat, ook bij de dwangbehandeling.

Steun van mijn partij voor het amendement van mevrouw Kant, die pleit voor een uitbreiding tot drie weken als het gaat om vrijwillige opname. De minister is ingegaan op dwangmedicatie. Volgens hem kan het zo zijn dat de medicatie wordt gegeven voor een heel lange tijd, ja zelfs voor levenslang. Wij praten hier natuurlijk wel over dwangmedicatie, wat betekent dat wij dat in principe afspreken tot een maximum van drie maanden, wat eventueel verlengd kan worden, maar het is eindig. Waarom langdurige medicatie, met name die met psychotica? Is dit verantwoord, gezien de bijwerkingen? Prof. Anton Lonen van de RUG heeft diverse malen uitspraken gedaan over de zin van noodmedicatie. Ik dien hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat dwangmedicatie zeer ingrijpend is voor de patiënt en dat aan gedwongen behandeling in de vorm van medicatie grote gezondheidsrisico's verbonden kunnen zijn;

overwegende dat dwangmedicatie raakt aan de integriteit van lichaam en geest;

overwegende dat noodmedicatie een in tijd beperkte, gedwongen behandeling met medicatie is, gericht op het beëindigen van de crisis en het herwinnen van de wilsbekwaamheid van de patiënt;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de noodzaak van de lengte van dwangmedicatie versus noodmedicatie in relatie tot de bijwerkingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van Miltenburg, Joldersma, Bouwmeester, Vendrik, Van der Vlies, Koser Kaya en Kant. Zij krijgt nr. 25 (30492).

« Terug