Bijdrage Flora Lagerwerff debat Wet Werk en Bijstand Eerste Kamer

22-12-2008 23:00 22-12-2008 23:00

Vandaag bespreken wij een aantal wetsvoorstellen die allen betrekking hebben op de Werk Werk en Bijstand. Deze wet is het vangnet van het sociale zekerheidsstelsel en garandeert mensen die -om welke reden dan ook- niet in staat zijn in het eigen bestaan te voorzien, een inkomen op ten minste het zogeheten bestaansminimum. Eén van de doelstellingen van dit kabinet is om de arbeidsparticipatie te verhogen, waardoor zo min mogelijk mensen zijn aangewezen op de WWB. Het kabinet streeft naar een participatiegraad van 80% in 2016. Hiertoe zijn ondermeer de onderhavige wetsvoorstellen ingediend.


ChristenUnie, mede namens SGP (E.F. Lagerwerf-Vergunst)

Inbreng plenair debat over de wetsvoorstellen met nrs. 31 441, 31 519,
31 548, 31 559, 31 567 en 31 577

Deze wetsvoorstellen zijn bij de Tweede Kamer ingediend op een moment dat het economisch klimaat er een stuk zonniger uitzag dan vandaag het geval is. De kredietcrisis is verergerd en er is een financiële crisis ontstaan. Onze fracties hebben de staatssecretaris schriftelijk gevraagd wat deze nieuwe situatie betekent voor het voorgestelde beleid gericht op bevordering van arbeidsparticipatie. De staatssecretaris heeft deze vraag naar tevredenheid beantwoord, waarvoor wij onze dank uitspreken. Toch is het onze behoefte om vandaag dit thema nogmaals onder de aandacht te brengen. De negatieve ontwikkelingen gaan namelijk zo snel dat, terwijl onze fracties bij het stellen van bovengenoemde schriftelijk vraag nog spraken over de dreiging van een economische crisis, wij inmiddels kunnen vaststellen dat geen sprake meer is van een dreiging maar van een realiteit. De minister-president heeft een aantal weken geleden voor het eerst het woord ‘recessie' in de mond genomen. Het Centraal Plan Bureau heeft geprognosticeerd dat volgend jaar sprake zal zijn van een krimp van de economie. Opvallender dan deze prognose is de door het CPB gedane voorspelling dat het aantal werklozen de komende twee jaar zal stijgen van 300.000 naar 500.000 mensen, derhalve een stijging van 4% van de Nederlandse beroepsbevolking naar 6.5%.
MdV, dit alles impliceert dat wij vandaag spreken over maatregelen die mensen moeten stimuleren deel te nemen aan de arbeidsmarkt, terwijl inmiddels duidelijk is geworden dat er in de komende periode veel mensen werkloos zullen worden. De staatssecretaris heeft in de Memorie van Antwoord gesteld dat, vanwege het gegeven dat in bij voorbeeld de sectoren zorg en onderwijs de vraag naar arbeid de komende jaren toeneemt, een verschuiving in sectoren gefaciliteerd dient te worden. Wij zijn benieuwd naar de wijze waarop de staatssecretaris hier vorm aan gaat geven? Zijn er reeds concrete maatregelen genomen of in voorbereiding om deze verschuiving van arbeidssectoren te realiseren? Passen de in de Memorie van Antwoord genoemde tijdelijke mobiliteitscentra binnen deze maatregelen? Kan de staatssecretaris expliciteren wat de doelstelling en werkwijze van deze centra is? Op welke wijze wordt het regionale arbeidsmarktbeleid vormgegeven en welke partijen participeren hierin? Wat is het verschil tussen deze mobiliteitscentra en de CWI's? Waar passen de LWI's in dit plaatje?

MdV, ook mijn volgende vraag heeft betrekking op alle onderhavige wetsvoorstellen. In de schriftelijke behandeling hebben onze fracties een vraag gesteld over het Nicis-rapport van november 2008 met de titel "Werk is overal, maar niet voor iedereen; Aan de slag met effectiever arbeidsmarktbeleid". Eén van de conclusies van dit rapport luidt dat het actief bevorderen van de uitstroom naar reguliere arbeid via reïntegratiebeleid nauwelijks bijdraagt aan het verminderen van het aantal uitkeringsgerechtigden. Blijkens de Memorie van Antwoord delen de minister en de staatssecretaris een groot deel van de analyse en aanbevelingen van dit rapport. Zij plaatsen echter ernstige vraagtekens bij de cijfermatige analyse van het reïntegratiebeleid in het rapport. Ook anderen hebben kanttekeningen geplaatst bij de Nicis-berekeningen waarop bovengenoemde conclusie is gebaseerd. Zo heeft Margaretha Buurman, universitair docent in opleiding aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, op de site van deze universiteit een artikel geplaatst waarin zij kritiek op de wijze van berekenen levert. Ondanks deze kritiek deelt zij echter wel de conclusie dat de baten van reïntegratie niet altijd voor iedereen opwegen tegen de kosten. Dat zou reeds uit eerder onderzoek zijn gebleken. Ook is zij van mening dat de aanbevelingen van het rapport over reïntegratie verstandig zijn. Over twee van deze aanbevelingen willen wij een vraag stellen.
Eén van de aanbevelingen luidt dat reïntegratie allereerst dient te worden toegespitst op mensen die er baat bij hebben. Dat vertaalt zich in een verscheidenheid aan keuzes zowel ten aanzien van de inzet van instrumenten als van doelgroepen. Zijn de minister en staatssecretaris van mening dat zij met het indienen van de onderhavige wetsvoorstellen voldoende aan deze aanbeveling hebben voldaan? Zo ja, op welke wijze?
In een andere aanbeveling wordt gepleit voor evidence-based inzet van reïntegratie. M.a.w., zet alleen die maatregelen in die bewezen effect in de praktijk sorteren. Hoe kijken de minister en staatssecretaris aan tegen het experimenteren van beoogde reïntegratiemiddelen bij een controlegroep?

MdV, ik beperk me nu tot wetsvoorstel 31 519, de Wet verbetering arbeidspositie alleenstaande ouders.
Onze fracties zijn van mening dat arbeid een zinvolle remedie is tegen sociale uitsluiting en armoede. In een situatie waarin een ouder alleen voor zijn of haar kinderen moet zorgen, ligt de bedreiging van sociale uitsluiting en armoede eerder op de loer. Tegelijkertijd hechten wij groot belang aan een juiste invulling van de zorgtaak. Er dient voldoende ruimte en tijd te zijn voor een opvoeding van de kinderen, waarin warmte, geborgenheid en leiding centraal staan. Deze beide belangen, het belang van arbeidsparticipatie enerzijds en het belang om voldoende tijd en rust voor de opvoeding van de kinderen te hebben anderzijds, conflicteren soms met elkaar.
Iedere ouder dient dan ook in zijn of haar situatie een juiste balans tussen arbeid en zorg te vinden. Dit is voor onze fracties cruciaal. Een ouder dient zelf deze balans in zijn of haar situatie, met zijn of haar mogelijkheden of onmogelijkheden, in evenwicht te brengen door het maken van keuzes.
Blijkens de Memorie van Toelichting vindt het kabinet het zaak om alleenstaande ouders met jonge kinderen te begeleiden in hun keuze en daarin maatwerk te leveren, rekening houdend met hun achtergrond, opleidingsniveau en persoonlijke voorkeuren. Hiertoe wordt de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar geschrapt, terwijl tegelijkertijd voor deze groep alleenstaande ouders een scholingsplicht wordt opgenomen, opdat zij na de vrijstelling een betere aansluiting op de arbeidsmarkt hebben. Deze combinatie van maatregelen heeft de steun van onze fracties. Wij zijn van mening dat op deze wijze zowel recht wordt gedaan aan het behoud of de verbetering van de arbeidsmarktpositie van de ouder als de zorg voor de jonge kinderen, waarbij de keuze van de ouder beslissend is.

Onze vragen over dit wetsvoorstel beperken zich tot de scholingsplicht.
Zijn de kosten van deze scholingsplicht gemaximaliseerd per individu? Met andere woorden, is het bij voorbeeld mogelijk dat een alleenstaande ouder -die niet in aanmerking komt voor studiefinanciering- in de bedoelde periode een HBO-studie met de daaraan verbonden hoge kosten van collegegeld en boeken, volgt? Kan de gemeente een wens om een dergelijke studie te volgen louter met het oog op de kosten weigeren? MdV, uit deze vragen blijkt de aanname van onze fracties dat het wetsvoorstel ruimte biedt voor een opleiding op hoger niveau dan een startkwalificatieniveau of, na het in de Tweede Kamer aangenomen amendement Spekman, MBO-niveau. Kan de staatssecretaris onze aanname bevestigen?
Daarnaast vragen wij ons af of er gevolgen verbonden zijn aan het eventueel niet behalen van certificaten of diploma's? Met andere woorden, in hoeverre is de scholingsplicht vrijblijvend?

MdV, ik kom nu toe aan wetsvoorstel 31 441, gericht op ondersteuning van huishoudens met schoolgaande kinderen.
Volgens de Armoedemonitor 2007 van het Sociaal en Culturele Planbureau leefden in 2005 310.000 kinderen onder de 18 jaar in een huishouden waarvan het inkomen lager is dan de niet-veel-maar-toereikend-variant, een aantal waarvan wij vrezen dat met de verslechterde conjunctuur eerder zal toenemen dan afnemen. Uit de recent uitgebrachte gezinsnota van minister Rouvoet citeer ik het volgende. "Problemen van armoede en sociale uitsluiting hebben voor kinderen een bijzonder karakter. In de eerste plaats ligt de oorzaak doorgaans niet bij henzelf, maar bij het lage inkomen en de sociaalculturele kenmerken van hun ouders of verzorgers. Kinderen kunnen die omstandigheden zelf niet of nauwelijks beïnvloeden, laat staan verhelpen; het zijn problemen die hen ‘overvallen'. In de tweede plaats kan er sprake zijn van een ‘littekeneffect': armoede en sociale uitsluiting in iemands jeugd kunnen op de lange termijn doorwerken in de kansen op de arbeidsmarkt en meer in het algemeen in de manier waarop mensen zich als persoon en in hun sociale omgeving ontwikkelen. Armoede en sociale uitsluiting kunnen zo van generatie op generatie worden overgedragen."
MdV, met het onderhavige wetsvoorstel wordt gemeenten meer mogelijkheden geboden om huishoudens met kinderen, die langdurig van een minimuminkomen leven, financieel te steunen. Omdat deze ondersteuning aan de kinderen ten goede komt, wordt geïnvesteerd in de toekomst van deze kinderen. Wij ondersteunen de voorgestelde maatregel dat de bijzondere bijstand in natura wordt uitgekeerd, zodat dit daadwerkelijk aan het kind ten goede komt en niet wordt besteed aan andere zaken; uiteraard voor zover dit doeltreffend is.
Het kabinet beoogt met deze maatregel te bewerkstelligen dat 50% van de kinderen die niet mee kan doen, uiteindelijk wel meedoet. Kan de staatssecretaris aangeven waarom voor dit percentage is gekozen? Het Sociaal en Cultureel Planbureau zal in opdracht van het kabinet onderzoeken of deze doelstelling gehaald zal worden. Kan de staatssecretaris uitleggen op welke wijze dit onderzoek uitgevoerd zal worden en wanneer de eerste resultaten hiervan bekend zullen zijn? Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris toegezegd dat de Kamer in ieder geval voor het eind van het jaar de indicatoren van het onderzoek aangereikt zal krijgen, zodat de Kamer weet waar het onderzoek over zal gaan? Zijn deze indicatoren reeds bekend gemaakt? Zo ja, hoe luiden deze? Zo nee, wanneer worden deze bekend gemaakt?

MdV, met betrekking tot de overige aan de orde zijnde wetsvoorstellen beperken onze fracties zich tot het maken van een enkele beschouwende opmerking.

Over de in de voorgestelde Wet STAP (met nr. 31 577) geregelde loonkostensubsidie zijn onze fracties positief, mits deze gericht wordt ingezet. De reactie van de minister en de staatssecretaris op de door de leden Van Hijum en Spekman ingediende motie, waarin de regering wordt verzocht deze subsidie gericht en selectief in te zetten en de toepassing van dit uitgangspunt bij gemeenten te bevorderen, stellen ons in dit opzicht gerust. Ook het onderdeel van dit wetsvoorstel dat betrekking heeft op de participatieplaatsen kan op onze instemming rekenen, ondermeer vanwege de toevoeging van de instrumenten scholing en premie aan de participatieplaatsen.

Met betrekking tot de voorgestelde Wet Participatiebudget (met nr.
31 567) danken onze fracties de bewindslieden voor het heldere antwoord dat werd gegeven op onze schriftelijke vraag naar eventuele verderstrekkende stappen en maatregelen. Wij zijn met het kabinet van oordeel dat de ontschotting van de budgetten voor volwasseneducatie, inburgeringsvoorzieningen en reïntegratie kan bijdragen aan vergroting van zowel arbeids- als maatschappelijke participatie en van inburgering, doordat de gemeenten vanwege de toegenomen beleidsvrijheid beter maatwerk kunnen leveren. Ook dit wetsvoorstel kan derhalve op onze instemming rekenen.

De wetvoorstellen met de nrs. 31 559 en 31 548 bevatten met name technische wijzigingen. Ik volsta met de mededeling dat wij deze voorstellen eveneens zullen steunen.

MdV, wij zien de antwoorden van de minister en staatssecretaris met belangstelling tegemoet.

 

 

« Terug

Nieuwsarchief > 2008

december

november

oktober

september

augustus

juli

juni

mei

april

maart

februari

januari