Bijdrage debat VMBO: Het karakter van het VMBO van teveel theorie naar praktijk

dinsdag 11 mei 2004 15:17

Vandaag spreken we met elkaar over het VMBO in brede zin. De afgelopen jaren is deze vorm van onderwijs veelvuldig aan de orde geweest, maar de behoefte aan een breder debat over verschillende aspecten van deze onderwijslaag bleef bestaan.

 
Een ieder die ook maar een beetje zijn ogen en oren heeft open gehad, heeft de vele kritiek op het VMBO kunnen opmerken.
 
Twee knelpunten komen meermalen terug: Dat betreft een groep leerlingen die onvoldoende doorlopende leerlijnen/aansluiting met het MBO heeft en een andere groep leerlingen die teveel theorievorming en te weinig  praktijk krijgt (maatwerk).
 
Het VMBO is in feite net zo’n massaproduct als de basisvorming. De gedachte achter beide concepten is leerlingen gelijke kansen te bieden door een gelijk aanbod van leerstof. Op die manier zouden ook zwakkere leerlingen gestimuleerd worden om grotere hoogten te bereiken. De praktijk blijkt wat weerbarstiger en vooral veelkleuriger te zijn. Meer maatwerk blijkt geboden en dan vooral: meer buiten je boekje leren. De onderwijsdeskundige Peters maakte o.i. een goede opmerking toen hij zei: “Wij wilden van de leerlingen de besten maken. Dat heeft gefaald. Beter zou het zijn het beste uit de leerlingen te halen”. Of om het in mijn eigen woorden te zeggen: het onderwijs moet zo zijn, dat de leerling steeds meer wordt die hij is.
 
In de Middeleeuwen kenden we het gildesysteem. Je werd gezel bij een meester, van wie je in de praktijk een vak leerde uitoefenen. Na verloop van tijd legde je door middel van een meesterstuk de meesterproef af. Een goede vakman met twee rechterhanden was van grote waarde. In die waardering voor knap vakmanschap is later door de opkomst van het rationalisme, waarbij rede en kennisverwerving als hoogste goed worden gezien, verandering gekomen. Of in de woorden van een leraar bij het VMBO: we (de maatschappij) kijken neer op kinderen die niet uit een boekje kunnen leren. En dat voelen ze.
 
Wanneer we spreken over het VMBO moeten we ons daar rekenschap van geven. De zorg over het VMBO moet zijn dat de inrichting van het onderwijs zodanig is, dat er, als we niet oppassen, een tekort  aan vakmensen  komt. Leerlingen die in het bestaande systeem niet meekomen, verlaten vroegtijdig de school en belanden dan  in een sociaal-economisch isolement.
 
Dat is natuurlijk allemaal waar. Toch is het me  teveel bezien vanuit een negatieve invalshoek. Een focus op leerlingen met problemen in plaats van met potentie. Daarom sprak ik eerder ook over de veelkleurigheid van de werkelijkheid. Er wordt mij ook teveel in economische termen gesproken over het VMBO. De prestaties van dat onderwijs moeten verbeteren, want het MKB zou behoefte hebben aan handwerkers. De vraag hoort toch meer te zijn: wordt er uit het kind gehaald wat er in zit? Hoe komt een kind het beste tot zijn recht? De mens is er niet voor de economie, maar de economie voor de mens. Het halen van een startkwalificatie is goed en nastrevenswaardig, maar we moeten niet het doel uit het oog verliezen, namelijk dat mensen zinvol in de maatschappij kunnen participeren. En natuurlijk is het zo dat mensen met een goede opleiding meer kansen hebben tot participatie in het maatschappelijke leven. Het is dan ook van groot belang dat leerlingen die na het VMBO verder willen daartoe ook in de gelegenheid worden gesteld. We willen een kennisintensief land zijn en we willen dat praktisch vakmanschap gepaard gaat met enige theoretische kennis. Ik vraag de minister dan ook in te gaan op de vraag in welke mate de VMBO’s er in slagen goede afspraken te maken met de ROC’s. Levert dit over de hele linie een positief beeld op? Tegelijkertijd wil ik opmerken dat we niet te veeleisend moeten willen zijn. We moeten ons realiseren dat het simpelweg niet voor iedereen is weggelegd of gewenst is om zoveel theoretische kennis op het VMBO op te doen dat doorstroming mogelijk is. Wat dat betreft was het gildesysteem – en in het verlengde daarvan: de vroegere ambachtschool -- zo gek nog niet.
 
Al vanaf de invoering van de basisvorming en later de vorming van het VMBO zijn er klachten dat het voor bepaalde groepen leerlingen allemaal niet meer te behappen zou zijn. Er werd lesgegeven in teveel vakken en leerlingen kregen teveel theorie te verstouwen. Ondanks het feit dat er intussen maatregelen zijn getroffen om het voor de theoretisch zwakkere leerlingen te vergemakkelijken,  blijft de kritiek te horen. Duidelijk is dat iedereen hetzelfde lespakket aanbieden onrecht doet aan de verschillen tussen leerlingen. Anderzijds is het ondoenlijk om bij wijze van spreken voor ieder kind zijn eigen onderwijssysteem te creëren. Het is zaak daarin de juiste balans te vinden. De vraag is of die inmiddels gevonden is. Er klinkt nog steeds kritiek, maar dat kan ook tot een echo van eerdere opmerkingen zijn verworden, zonder dat dit nog door de realiteit wordt gestaafd. Ik kom daar niet helemaal uit. De scholen zijn zelf middenwegen gaan zoeken, en regelgeving is daar in de loop van de tijd (gedeeltelijk) bij aangepast.
 
In hoeverre is er nog sprake van een knelpunt als we het hebben over maatwerk? Wat kan en zal en moet er nog gedaan worden? Ik denk dat een grote stelselwijziging moet worden voorkomen. Wel zijn aanpassingen nodig: binnen het bestaande stelsel terug naar kleinschaligheid bijvoorbeeld en terug naar speciaal onderwijs voor wie dat nodig hebben. Ook is meer aansluiting bij de belevingscultuur van de jeugd vereist. Die belevingscultuur is direct en concreet, ze wordt meer gestimuleerd door verbeelding en beelden, dan door abstract denken. Daarop afstemmen  en een lossere wet- en regelgeving zou al veel kunnen verbeteren. Graag hoor ik daar de mening van de minister over.

Sociale cohesie/burgerschap
Afgelopen najaar heeft de onderwijsraad een advies uitgebracht over onderwijs en burgerschap. Uit vele gesprekken die de Raad met betrokkenen voerde,  bleek dat iedereen het als een opdracht ziet om burgerschap in en rondom het onderwijs te bevorderen.

Ik heb bij de afgelopen algemene beschouwingen een en ander gezegd over rechten en plichten. Ik heb destijds betoogd dat met een beroep op rechten en vrijheden onze maatschappij meer en meer een “permissive society” is geworden, een maatschappij waarin alles toelaatbaar is. Daarbij gaf ik tevens aan dat misbruik van de vele vrijheden die we kennen het publieke domein in gevaar brengt. We zien nu ook dat de wal het schip begint te keren. Niet voor niets is er in de Tweede Kamer al tot twee keer toe gesproken over moraal. Het mag weer.
Het is nodig ook, en ik zou zeggen juist, in het onderwijs aandacht te besteden aan plichten. Aan het stimuleren van de bereidheid en het vermogen onderdeel uit te maken van een gemeenschap en daaraan bij te dragen, zoals de onderwijsraad het noemt. Allereerst voor de verbetering van het klimaat op school, maar daarna zeker ook ter bevordering van de participatie in de maatschappij na het behalen van het diploma. Met vakkennis en vakgerichte vaardigheden alleen kom je er niet.
 
De afgelopen maanden zijn we meerdere keren opgeschrikt door gewelddadige uitwassen op scholen. Veelal betrof het VMBO scholen. Leerlingen die wapens hebben, wapens verkopen, of op zijn minst mensen kennen met een wapen. Leerlingen die anderen bedreigen. Internet is wat dat betreft een geschikt anoniem medium. Leraren geven aan dat ze een groot deel van de les bezig  moeten zijn met ordeproblemen. Een oplossing is niet gemakkelijk te geven.
 
Op de Purmerendse Scholengemeenschap, de grootste VO-school van Nederland met ruim 4500 leerlingen, is aandacht voor dit onderwerp. Ik citeer de directeur van de school: "Wij hebben een beperkt aantal regels die we zeer consequent handhaven; wij hebben geïnvesteerd in toezicht, door de aanstelling van extra conciërges en een veiligheidscoördinator, en wij hebben een veiligheidsconvenant gesloten met de gemeente Purmerend, waarin onder meer staat dat wij altijd aangifte doen van een geval van geweld. Een beperkende factor is artikel 27 WVO. Bij het van school sturen van leerlingen, loop je tegen artikel 27 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs aan: je mag een leerling niet verwijderen voor je een andere school voor hem hebt gevonden. Nou, in Amsterdam weet je wel hoe laat het is als je een leerling van een andere school moet overnemen, dat is een probleem binnenhalen. Om te voorkomen dat zo'n school weigert, worden essentiële zaken verzwegen of verdraaid. Dan zeg je bijvoorbeeld: 'het loopt niet met leren, hij heeft verkeerde vrienden en kan beter in een andere omgeving terechtkomen'. Toch raak je meestal zo'n leerling aan de straatstenen niet kwijt'', aldus de directeur van de school.
 
Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft nog niet zo lang geleden in het kader van veiligheid op scholen uitgesproken dat hier verandering in moet komen. Ook de minister heeft gezegd dat ze denkt aan een aparte opvang voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Ze kondigde aan in mei samen met de ministers van Justitie en VWS met nieuwe plannen te komen. Kunt u daar nu al meer over zeggen? Waar denkt u concreet aan?
 
Desondanks zijn leraren op VMBO scholen opmerkelijk mild over hun leerlingen. Ze stellen dat kinderen in de groep meedoen met stoer gedrag, maar dat ze individueel voor rede vatbaar zijn. Voorzitter, op zichzelf is dit een bekend gegeven. De mens is nu eenmaal aangelegd op groepsgedrag.  Dat doet echter niets af aan twee zaken: de eigen verantwoordelijkheid van ieder mens en de verharding in het groepsgedrag. Een leraar van dezelfde school vertelde dat er sprake was van triomf op de gezichten van een aantal kinderen na de moord op het Terra college: zie eens waartoe wij in staat zijn! Deze verharding is mijns inziens nieuw. Nieuw, maar tegelijkertijd misschien niet verbazingwekkend als je bedenkt hoe het er in de samenleving in het algemeen  aan toe gaat. Of, zoals wel wordt gezegd: als het in de samenleving regent, giet het in het onderwijs.
 
De leraren wijzen veeleer naar de ouders. Die zouden het probleem vormen, niet de kinderen. De betrokkenheid van ouders bij scholen in het algemeen is afgenomen, maar dit geldt in versterkte mate voor het VMBO. Ouders zijn voor scholen niet altijd makkelijker bereikbaar en scholen kunnen voor het gedrag van kinderen niet meer rekenen op thuis. Dat bleek al in het SCP rapport van 1999 " scholen onder druk".
 
Vanuit de school wordt ‘opvoedingsarmoede' geconstateerd: werkende ouders met minder tijd voor hun kinderen, willen dat de school hun tekort aan aandacht goedmaakt. Bovendien zijn gezagsverhoudingen weggevallen en weten ouders soms zelf niet meer,  hoe ze hun lastige kinderen moeten hanteren en doen daarvoor een beroep op de school.
 
Volgens het SCP rapport worden als gevolg van ontwikkelingen in de samenleving (meer allochtonen in achterstandssituaties, meer werkende ouders), veranderingen in gezinssituaties en opvoedingspraktijken (grotere pluriformiteit) en de afname van het aantal buitenschoolse leer- en opvoedingsmogelijkheden (socialisatie via kerk, familie) steeds meer functies aan de school toegedacht. De school wordt niet langer alleen gezien als instelling voor onderwijs maar ook voor socialisatie/opvoeding. Soms gaat het alleen om de accommodatiefunctie van de school, maar vaak wordt ook de school als verantwoordelijke instelling aangesproken.
 
Onze fracties vinden dit geen goede ontwikkeling. Vanzelfsprekend moeten scholen meer doen dan vakinhoudelijke kennis overdragen op de leerlingen. Onze fracties zien de school heel duidelijk als een verlengstuk van de opvoeding thuis. Maar een verlengstuk is echter heel wat anders dan een vervanging.
 
Voorzitter, ik vind dat we,  voor wat betreft de opvoeding,  veel meer van ouders mogen verwachten, sterker, moetenverwachten. Daar moeten we niet te beducht voor zijn. Op allerlei andere terreinen van het maatschappelijke leven leggen we grote verantwoordelijkheden bij de burger neer. En dat maatschappelijke leven is bij uitstek gediend met een goede opvoeding thuis. Daar waar in onze maatschappij  veel in het teken staat van flexibiliteit en keuzevrijheid,  hebben kinderen  juist vaak behoefte aan vaste patronen, kaders, regels. Dat bleek ook uit een onderzoek van socioloog Brinkgreve. In haar boek ‘Vroeg mondig, laat volwassen’, doet ze daarvan verslag. Een hoofdlijn in dat boek betreft de verlammende werking van keuzevrijheid. In reactie daarop zou een hernieuwde ‘hang naar dwang’ ontstaan. Brinkgreve pleit voor meer houvast en structuur. Ze stelt dat we goed moeten beseffen hoe zwaar de eis tot zelfsturing is, en hoe verschillend jongeren daarvoor zijn toegerust. Het lijkt mij verstandig als zowel de opvoeders thuis als de school daarop inspelen. Onderwijs en opvoeding hebben ritme, betrokkenheid en rituelen nodig. Het lijkt warempel een terugkeer naar het oude adagium van ‘Rust, reinheid en regelmaat’. Graag een reactie van de minister op deze hoognodige ontwikkeling.

Opleiding/ bijscholing leraren
Voorzitter, dan ben ik nu toe aan het aspect van de opleiding en bijscholing van leraren. Het wekt geen verwondering dat een schoolsoort die met zo’n slecht imago heeft te kampen ook moeite heeft met het vinden van voldoende leraren. Daar wordt gelukkig in het bredere kader van enthousiasmeren en werven van meer mensen voor het beroep van leraar al veel aan gedaan.

Veel VMBO-scholen vinden echter dat de bestaande tweedegraads opleidingen onvoldoende aansluiten op de specifieke behoefte van deze onderwijssector. Lesgeven in de laagste soorten VMBO vergt immers heel andere kwaliteiten dan lesgeven in HAVO en VWO. Sommige pabo’s hebben die klacht ter harte genomen en zijn een opleiding tot ‘leraar VMBO’ gestart. Wettelijk bestaat er echter geen afzonderlijke bevoegdheid voor een ‘leraar VMBO’. Middelbare scholen zouden zich ook zelf meer kunnen ontwikkelen van een begeleidingsschool (van stagiaires) naar opleidingsschool. Binnen de bestaande wettelijke kaders zijn er reeds mogelijkheden om samenwerkingsprojecten tussen VMBO's en Hogescholen op te starten. Door leerlingen van de hogescholen meer 'in huis' op te leiden kan er gerichter opgeleid worden. Voor de leraren in spé lijkt dit een geschikte vorm van praktijkonderwijs. Vindt de minister dit wenselijke ontwikkelingen?
 
Tot slot: Een apart punt betreft de bijscholing van leraren. Ook in het onderwijs geldt dat iemand die een bevoegdheid behaalt om in het onderwijs werkzaam te zijn, niet automatisch een vast en voor altijd geldend hoog niveau van beroepsuitoefening heeft. Het volgen van een opleiding en het behalen van een diploma moeten eigenlijk veeleer beschouwd worden als een bewijs van startbekwaamheid. De steeds veranderende beroepspraktijk noodzaakt ook tot ontwikkelingsgericht denken. Daarom is het van belang dat beroepsbeoefenaars deze veranderingen tijdig opnemen in hun beroepsmatig denken en handelen. Daarvoor is geregelde bijscholing gewoon onontbeerlijk. Uit de praktijk weet ik ook dat scholen heel vaak aanlopen tegen een gebrek aan tijd en geld. Alleen een verwijzing naar de 10%-norm als het gaat om bij- en nascholing en het feit dat de scholen in de afgelopen jaren meer budget hebben gekregen, zou ik een te mager antwoord vinden.
 
Met aandacht zullen we naar de reactie van de  minister luisteren.

Dr.ir. E. Schuurman, ChristenUnie, mede namens SGP

« Terug

Nieuwsarchief > 2004

december

november

oktober

september

augustus

juli

juni

mei

april

maart

februari

januari