Bijdrage Joël Voordewind aan het AO rol maatschappelijke organisaties bij ontwikkelingssamenwerking

woensdag 20 mei 2009

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Voorlopig moeten wij het hiermee doen. Een perfecte evaluatie van allerlei projecten zullen wij wel nooit krijgen. Het is een lopend proces. Ik ben blij dat de VVD-fractie in ieder geval actief wil meedenken hierover. Ik begrijp dat de halvering van het budget, waar voorheen sprake van was, van tafel is. Dat is de winst van dit debat.

            Ik heb de notitie van de minister gelezen. Het is goed dat hij niet afwacht tot alle kritieken op zijn bureau komen en dat hij proactief kijkt naar het maatschappelijk middenveld en de maatschappelijke organisaties. Hij heeft geconstateerd dat er te veel versnippering is in het veld. Dat zijn wij wel met hem eens. Wij kunnen in grote lijnen het terugbrengen van die versnippering steunen. Het is ook goed dat de minister de MFS-organisaties wat meer bestaanszekerheid wil geven door van vier naar vijf jaar te gaan. Dat geeft wat meer rust en continuïteit in de tent, ook bij het aannemen van personeel. Ik heb ook begrip voor de opmerking van de minister dat het draagvlak opnieuw tegen het licht gehouden moet worden om na te kunnen gaan of er nog een slag gemaakt kan worden en of taakspecialisatie tot stand kan worden gebracht.

            Ik zoom allereerst in op de maatschappelijke organisaties. De ChristenUnie-fractie wil graag het nut van de maatschappelijke organisaties benadrukken. Daarover spreken wij vandaag en daarover gaat ook een groot deel van de notitie van de minister. Hij beklemtoont allerlei meerwaardecomponenten van het maatschappelijk kanaal. Zij zijn onafhankelijk van lokale overheden; zij zijn effectief; zij zijn gewenst voor het opbouwen van het maatschappelijk middenveld in die landen; zij functioneren als kenniscentra en zij hebben goede contacten met de lokale bevolking. Met andere woorden: zij zijn goed verworteld met de allerarmsten in deze wereld. Ook voor de pluriformiteit hebben zij een grote kracht, een belangrijk begrip waarover wij vandaag ook zullen spreken. Het is voor ons een belangrijke pijler voor de drie kanalen waarlangs de minister werkt. Inzoomend op de details heb ik nog wel een aantal vragen over de pluriformiteit, de uitwerking en de 60-40-verdeling.

            Twee sterk sturende elementen van de minister zijn het minimaal 60% besteden in partnerlanden en aansluiting zoeken bij Nederlandse beleidsprioriteiten zoals geformuleerd door de minister. Ten aanzien van de 60% kan ik mij best indenken dat de minister vindt dat complementariteit moet worden bereikt. Voorheen is dit begrip anders uitgelegd. Toen werd er gezegd dat vooral op de niet-partnerlanden van Nederland moest worden ingezet en was dat de complementariteit. Ik kan mij voorstellen dat de minister op basis van de vier door hem gestelde prioriteiten de krachten wil bundelen en wil nagaan of meerwaarde bewerkstelligd kan worden. Ik wil daar best in meegaan. Ik vraag hem wel om met een cijfer aan te tonen hoe de verhouding nu is. Ik kan mij heel goed voorstellen dat MFS-organisaties misschien al grotendeels met de minister samenwerken. Laat hij dat inzichtelijk maken. Dan weten wij ook in hoeverre er grote verschuivingen zijn opgetreden. Ik heb de medefinancieringsorganisaties gevraagd om het percentage door te geven. Wij kunnen dan nagaan of er grote verschuivingen zijn. Als dat het geval is, dan kan ik mij goed indenken dat de minister een overgangstermijn in acht neemt, zodat de organisaties kunnen uitfaseren in de landen waar zij zitten en een accent kunnen gaan leggen in de landen waar de minister wil zitten. Is de minister daartoe bereid?

            Ik kom op de financiën. De koppeling van het OS-geld aan het Nederlands bnp (bruto nationaal product) leidt ertoe dat er helaas minder geld beschikbaar is. Dat is het nadeel van die koppeling. Wij hebben er eigenlijk nooit over nagedacht dat het bnp naar beneden kan worden bijgesteld, waardoor er nu een forse ingreep nodig is. Ik heb wel ideeën over de wijze waarop dat eventueel anders geformuleerd kan worden, maar dat vergt een ander debat. Misschien droomt de VVD-fractie dan met mij mee, ook over dat onderwerp, want het kan wel hard gaan. Als deze trend doorzet, dan komen wij op een korting van bijna een miljard uit, zijnde een vijfde van het beschikbare budget. De vraag is of wij in het rijke westen zo hard naar beneden moeten gaan, terwijl dat twee, drie keer zo hard aankomt in ontwikkelingslanden. Ik laat het aan de minister om daar iets over te zeggen. Dit onderwerp vergt een veel breder kader dan dit debat. Ook weet ik dat er in coalitieverband afspraken over zijn gemaakt.

            Kan de minister duidelijk maken welke budgettaire verschuivingen hij voorziet? Ondanks het grote belang dat hij hecht aan het particuliere kanaal, laat hij daar toch een bezuiniging op los. Hij brengt daar wel marges in aan. Ik zie de minister "nee" schudden, maar ik krijg graag een onderbouwing daarvan. Ik haal het niet uit de stukken. Ik zie dat er een teruggang is van minimaal 150 mln. Bij de multilaterale kanalen is sprake is van een intensivering van 550 mln. Daarmee verschuift de balans die er altijd was tussen multilateraal en particulier, beide ongeveer 1 mld., ten gunste van de multi's en ten nadele van de particuliere kanalen. Ik maak mij daar grote zorgen over. Ik stel de minister, en eventueel in een VAO ook de collega's, voor om de door te voeren reductie van 350 mln. zo evenredig mogelijk over de drie kanalen te verdelen. Natuurlijk ligt er een scherp IOB-rapport over het particuliere kanaal, maar de minister heeft ook een trits van acht belangrijke verbeterpunten voor het multilaterale kanaal. Laten wij hierover niet bakkeleien en vooral de pijn verdelen over de drie kanalen. Graag een reactie van de minister op dit punt.

            Is de grens van €500.000 per organisatie per land inderdaad hard? Op welke wijze probeert de minister op de kleine organisaties te letten, die met name aan advocacy doen, mensenrechtenbeleid et cetera? Het gaat dan voornamelijk over personele kosten.

            Het is begrijpelijk dat de minister versnippering wil tegengaan. Hoeveel tijd hebben de organisaties? Moet er niet een overgangsregime gelden dat iets meer ruimte biedt dan de deadline van 1 november? Zo niet, dan zullen projecten slechts aan elkaar worden vastgeknoopt en dat gaat ten koste van de effectiviteit.

            Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Ferrier over de capaciteit bij ambassades. Ik zou het op prijs stellen als de minister de capaciteit ervan wil nagaan voordat intensivering op ambassadeniveau plaatsvindt. Ik heb in een eerder leven te maken gehad met de ambassades op dat niveau. Mijn ervaring was dat het erg lastig was. Er is toen dan ook gekozen voor het ministerie.

            Mijn laatste onderwerp betreft het draagvlak. Ik druk de minister op het hart om na te gaan of de lokale initiatieven, ondanks de geplande bezuinigingen, in stand kunnen worden gehouden. De minister stelt, de rol van ngo's te willen beperken tot een soort adviseur, denktank. Ik pleit ervoor om de ngo's gewoon mee te laten dingen in de aanbesteding die de minister voor ogen heeft. Dat was ook de afspraak in het laatste debat dat wij met de minister voerden. Ik zie hem zijn hoofd schudden, dus ik krijg graag een reactie van hem op dit punt. De ChristenUnie-fractie acht het van belang dat de kleine plaatselijke activiteiten in stand worden gehouden, want dat bevordert de vergroting van het draagvlak in Nederland.

 

De heer Boekestijn (VVD): Ik meld mij als collega-dromer. Ik begrijp dat de heer Voordewind zaken wil doen over de multilaterale ontwikkelingssamenwerking. Wat vindt hij van de suggestie van mevrouw Peters om MFS-II te laten leren van MFS-I en om even te wachten op het IOB-rapport van 2010? Voelt hij daar wat voor?

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is een lerend proces. De minister bouwt allerlei checks and balances in, ook in dit systeem, en meer evaluaties. Ik hoor de MFS-organisaties al zeggen: nog meer? Zij hebben al aardig wat evaluaties te verstouwen. De minister bouwt garanties in om de kwaliteit bij de MFS-organisaties te verstevigen. Hij stelt ook allerlei nieuwe voorwaarden. Het wordt een geheel nieuw pakket. De organisaties moeten de ruimte krijgen om die allianties aan te gaan en om projecten in elkaar te smelten. Zij moeten niet bij de minister komen met een losstaand rijtje van projecten met één penvoerder. Voor het tot stand brengen van effectiviteit is tijd nodig. Er zullen altijd wel weer nieuwe evaluaties komen. Er komt straks een tussentijdse evaluatie van dit programma, dus laten wij niet alle seinen op rood zetten en gewoon doorgaan. Tijdens de verbouwing moet de winkel open blijven.

« Terug