Bijdrage Joël Voordewind Notaoverleg gezinsbeleid

maandag 05 oktober 2009

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Deze gezinsnota is een trendbreuk na decennia waarin vooral over het individu werd gesproken. Het geeft ook een omslag in het denken als het gaat om echtscheiding. Het haalt echtscheiding uit de taboesfeer. En laten wij erkennen dat het een verkeersongeluk is dat slachtofferhulp vereist. Nee, dit is niet een citaat van de woordvoerder van de ChristenUnie voor Jeugd en Gezin zoals je zou denken, maar het is een citaat van pedagoog Cuyvers tijdens de hoorzitting over de gezinsnota. Ik moet constateren dat het breed gedragen werd tijdens die hoorzitting. Laat ik daar meteen bij aansluiten. Ook de fractie van de ChristenUnie is blij met deze gezinsnota en erkent dat deze nota een trendbreuk met het verleden is. Het geeft op drie belangrijke zaken inderdaad een ommekeer. Een: een betere balans tussen arbeid en zorg. Twee: heb aandacht voor echtscheiding, zowel in de preventieve sfeer als bij de conflictbemiddeling als zorg na echtscheiding. Het is een en/en-verhaal. Drie: ondersteun ouders bij het opvoeden van hun kinderen en maak gebruik van familie en sociale netwerken. Alle drie kan de fractie van de ChristenUnie breed ondersteunen. De rode draad voor de ChristenUnie is eigenlijk de beoordeling van deze gezinsnota: wijst dit naar de primaire verantwoordelijkheid, de opvoedingsverantwoordelijkheid van de ouders? Daar zou die verantwoordelijkheid moeten liggen, zoals wij dat wel gewend zijn in onze kringen: soevereiniteit in eigen kring. Kortom, back to the basics. Hoe zou dat dan kunnen? De jeugdzorg zou zich meer terughoudend moeten opstellen en gericht moeten zijn op het versterken van de kracht van het gezin en zijn sociaal netwerk. Centra voor Jeugd en Gezin moeten vooral toerustend zijn, dus vrijwillige ondersteuning geven bij de opvoeding en het versterken van de onderlinge relaties tussen kind en ouders en tussen ouders onderling. De rol van de overheid moet vooral voorwaardenscheppend zijn om zo goed mogelijk zorg en arbeid te combineren en gezinnen in staat te stellen ook financieel rond te komen. De overheid moet uiteraard ingrijpen als het kind mishandeld wordt of zijn ontwikkeling ernstig wordt verwaarloosd. Back to the basics, de verantwoordelijkheid bij de ouders. De RMO en het RIVM hebben er onlangs het een en ander over gezegd. De minister besteedt er ruim aandacht aan als het gaat om de Eigen Kracht-conferentie, maar ook aan het familienetwerkberaad. En als het echt uit de klauwen loopt, probeert Families First toch eerst weer in het gezin de zaken op orde te stellen voordat er naar uithuisplaatsing wordt gekeken. Ik ben bezig met een amendement op dat gebied, omdat ik vind dat de ontwikkelingen en het stimuleren van de Eigen Kracht-methode nog te weinig tussen de oren zitten, zowel bij de ouders als bij de hulpverlening. Ik zeg daarbij dat het voor mijn fractie niet zozeer de oplossing, de panacee, is. Het kan een start zijn van de vraag naar bijstand en naar advisering om te zien wat er binnen het gezin – de nota zegt het al: de kracht van het gezin versterken – of met het sociaal netwerk mogelijk is. Dat geldt ook voor pleegzorg: eerst binnen het eigen familienetwerk kijken voordat er naar anderen wordt gekeken. Het gaat mij er niet zozeer om dat een regel in de wet de hele praktijk zou veranderen. Ik vind tegelijkertijd dat wij ook via voorlichting veel duidelijker naar buiten moeten brengen wat de mogelijkheden zijn. De hulpverlening weet dan dat de provincie dit zou kunnen financieren – dat is juist het probleem: niet alle provincies financieren dit – en ook de ouders kennen de mogelijkheid om eerst te kijken met behulp van zo’n coördinator of de eigen kracht versterkt zou kunnen worden. Dat is de tweeslag die wij voor ogen hebben.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik vind dat u professionals een beetje tekortdoet. Als u het hebt over ’’kinderen zomaar uit huis plaatsen’’, dan spreekt u zichzelf tegen. Wij hebben de minister gevraagd of er een Savannaeffect is en of kinderen na de zaak-Savanna eerder uit huis geplaatst zijn. De minister heeft concreet gezegd: nee. U doet nu alsof kinderen zomaar door al die hulpverleners uit huis worden geplaatst. Vervolgens zegt u: in plaats van kinderen uit huis te plaatsen, zouden wij hierop een Eigen Kracht-conferentie kunnen loslaten. Daar zit nog wel een heel groot gat tussen, waar u echt over moet nadenken voordat u met een wet komt. Kinderen kunnen uit huis worden geplaatst als er sprake is van geweld, misbruik, verwaarlozing etc. Het is iets heel anders om er een Eigen Kracht-conferentie op te zetten omdat de juffrouw, de buurvrouw, de buurman, de oom en de tante met zo’n gezin aan de slag kunnen. Ik vind dat u daar erg goed over moet nadenken, maar ik trek daarin samen met u op.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mevrouw Bouchibti heeft helemaal gelijk. Daarom heb ik alleen een aankondiging gedaan. Ik wil graag dit amendement graag bespreken bij de wijziging van de Wet op de jeugdzorg voor de inpassing van de Centra voor Jeugd en Gezin. Het gaat om een delicate zaak. Ik wil absoluut de schijn vermijden dat Bureau Jeugdzorg of de jeugdbescherming zomaar kinderen uit huis zou plaatsen. Ik heb de volgorde aangegeven die mij het meest wenselijk lijkt. Wij hebben daar met de pleegzorg over gesproken toen de nota van het CDA werd behandeld. Wat mij betreft is het startpunt in principe – niet in alle gevallen – bekijken hoe je het gezin en de sociale context kunt versterken. Kan dat niet, dan moet je naar ambulante hulp kijken. Kijk hoe je binnen het gezin professionele hulp aan de slag kunt zetten. Als dat niet lukt, dan moet je naar je laatste middel gaan kijken. Dan moet je gaan bekijken of uithuisplaatsing wenselijk is. Maar dan nog pleiten wij ervoor om tegelijkertijd met het gezin aan de slag te gaan, want mogelijk zijn er meer kinderen. En dan moet je niet wachten totdat die weer uit huis worden geplaatst. Nee, dan moet je tegelijkertijd in het gezin aan de slag gaan.

Mevrouw Kos¸er Kaya (D66): Pleit de heer Voordewind voor een versterking van de Eigen Kracht-conferenties? Moeten die vaker, bijvoorbeeld elk jaar worden gehouden? Wat is daarvan precies de bedoeling?

De heer Voordewind (ChristenUnie): In de praktijk zie ik dat Eigen Kracht-conferenties weliswaar wat vaker worden gebruikt, maar dat ze nog lang geen landelijke dekking hebben als het gaat om de financiering van de provincies. Groningen, Overijssel en Gelderland pikken het wel op, maar het heeft nog veel te weinig prioriteit. Die Eigen Kracht-conferenties kunnen heel effectief zijn. 80% van de interventies resulteert erin dat de gang naar de provinciale jeugdzorg niet meer hoeft gemaakt te worden. Dat is dus winst voor het gezin omdat die hulp met het sociale netwerk langduriger en duurzamer is dan met een kortere interventie vanuit de professional, vanuit de jeugdzorg. Bovendien is het duurzamer omdat de structuren, de problemen bij de kern worden aangepakt. Het kind wordt er niet uitgehaald. Om dat landelijk verder te stimuleren, stel ik voor om het te verankeren in de wet. Het moet logisch worden om met zo’n Eigen Kracht-conferentie te beginnen om de kracht van gezinnen te versterken. Ik zeg er nogmaals bij: niet in alle gevallen.

Mevrouw Kos¸er Kaya (D66): Tijdens de hoorzitting werd door zo ongeveer iedereen gezegd dat die conferenties leuk zijn, maar dat men er geen behoefte aan had. Men wilde liever laagdrempelige hulp. De Centra voor Jeugd en Gezin zijn juist bedoeld om ouders laagdrempelig hulp te bieden, zodat zij uiteindelijk niet in een langer en zwaarder traject terecht hoeven te komen. Het CDA pleitte daarnet voor gezinsvoogden. U pleit voor een landelijke Eigen Kracht-conferentie. Ik weet niet wat dat straks allemaal gaat kosten, maar ik vraag mij af of de Centra voor Jeugd en Gezin hiermee niet uitgehold worden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Het startpunt is een Eigen Kracht-conferentie of een familienetwerkberaad. Het gaat mij om de methode en niet om de organisatie. Het gaat mij om de oplopende betrokkenheid van professionals. Kijk eerst hoe je via een coördinator – een vrijwilliger die wel degelijk een opleiding heeft gehad – het proces het beste kunt stimuleren en monitoren. Begin daar. Lukt dat niet, kijk dan naar ambulante hulpverlening. Natuurlijk hebben wij het dan over hulpverlening zo dicht mogelijk bij huis. Dus het liefst via de Centra voor Jeugd en Gezin. De stelseldiscussie zullen wij straks nog wel voeren in het kader van de evaluatie van de wet. Als deze aanpak niet slaagt en de problemen ernstig blijken Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 30 512, nr. 13 17 te zijn, dan moet je naar professionele hulpverlening, de jeugdbescherming et cetera. Dat is oplopend de volgorde die mijn fractie voor ogen heeft. Voorzitter. Als het gaat om de toerusting van het gezin en de opvoeding krijgen wij signalen dat er nog steeds te weinig aandacht is voor het vaderschap. De omgangshuizen zijn hier al genoemd. De Stichting Overlegorgaan Caribische Nederlanders, OCaN, wijst op het feit dat in Nederland nog te vaak gebruik wordt gemaakt van ’’vader onbekend’’. Ik ben de mogelijkheid aan het verkennen om te bezien of wij tot een initiatiefwetsvoorstel vaderschap zouden kunnen komen. In Costa Rica hebben ze een dergelijke wet al. Allereerst zou ik van de minister willen vernemen wat de mogelijkheden zijn binnen het bestaande Burgerlijk Wetboek om de registratie van vaders die nu nog te vaak als onbekend worden opgegeven, te verscherpen. Is die registratie niet te weinig vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek?

 Mevrouw Bouchibti (PvdA): Als een vader onbekend is en als onbekend geregistreerd staat, is die onbekend. Ik weet niet hoe u die vader er met de haren bij wilt slepen, maar u moet dan niet zomaar met een wet komen. Het is belangrijk dat u een en ander wel eerst goed van tevoren uitdenkt. Ik vind het namelijk nogal iets wat u hier op tafel legt. Nu gaat u uw pijlen richten op die vaders en wilt u ze in het gezin betrekken. Waarom praat u er niet over dat vaders hun verantwoordelijkheid niet nemen? Waarom betrekt u ze niet bij die verantwoordelijkheid als ze als vader bekend zijn, laat staan als ze als vader onbekend zijn? Ik vind dat u er ook over na moet denken hoe u de vaders meer op hun verantwoordelijkheden kunt wijzen, zodat ze bij het gezin betrokken zijn na de scheiding, bijvoorbeeld als het gaat om hun bijdrage aan de alimentatie.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ook hierbij geldt en-en. De situatie kan zich soms voordoen dat er druk wordt uitgeoefend op de vrouw om een vakje in te vullen met ’’vader onbekend’’. Tegelijkertijd kan er een situatie zijn waarin de moeder het niet precies weet omdat er veel seksueel verkeer is. Dan kan het achterhaald worden via een DNA-test. Juist in het belang van het kind en de hechting van het kind aan de vader en gelet op de voorbeeldfunctie van de vader voor het kind, is het belangrijk dat die vader ook bekend is. Dat zou je in het uiterste geval ook via een DNA-test kunnen realiseren. Daarmee versterk je juist de betrokkenheid van zo’n vader bij het kind. Je hebt dan een identificatiefiguur. Daarmee voorkom je dat met name jongens zonder vader opgroeien. In 50% van de gevallen bij de Antilliaanse gezinnen is dit al zo. Ik probeer mogelijkheden te zoeken om toch het vaderschap sterker in beeld te krijgen.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Fijn dat u het hebt over de Antilliaanse gemeenschap. Betrek daar ook de Surinaamse gemeenschap bij. Ik zal u vertellen dat die kinderen donders goed weten wie die vader is. Alleen, die vader verrekt het om een bijdrage te leveren. Zelfs Obama heeft er letterlijk mee te maken gehad. Ik weet dit vanuit een recent artikel in de krant. Vaders, weest u alstublieft verantwoordelijk voor uw kinderen, ook na de scheiding. Dus wij weten heel goed waar die kinderen vandaan komen. U heeft het over een vrouw die kinderen krijgt en niet weet wie de vader is. Alsof die vader er niet verantwoordelijk voor is met welke vrouwen hij slaapt, op welke manier en op welke momenten. Ik vind niet dat u alleen de vrouwen hierop moet aanspreken. Ik vind dat u ook de vaders verantwoordelijk moet stellen, in de zin dat ze ook nadat ze dat kind hebben gekregen, de verantwoordelijkheid voor dat kind op zich moeten nemen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik begrijp niet waar de emotie vandaan komt, want wij vullen elkaar prima aan. Ik onderschrijf het pleidooi van mevrouw Bouchibti om vaders juist meer erbij te betrekken. Daar is dit kabinet ook mee bezig. Denk aan de alimentatieplicht voor de vaders. Uit de Antilliaanse beweging, maar ook uit de Surinaamse beweging krijg ik signalen die erop duiden dat in het voortraject nog te vaak en te makkelijk door de moeder het vakje ’’onbekend’’ wordt aangekruist. De wetgever geeft daar ook de mogelijkheid toe. De moeder wil bijvoorbeeld weinig betrokkenheid met de vader, terwijl de conceptie net heeft plaatsgevonden. Ik probeer juist de vader te betrekken bij de opvoeding van de kinderen in het belang van het kind.

Mevrouw Kos¸er Kaya (D66): De heer Voordewind zegt dat dit in het belang is van het kind, maar ik vraag mij af hoe hij dat ziet. Als een vader niet wil of onbekend is en er bij de haren bij wordt gesleept, hoe geweldig is dat dan voor een kind? Het lijkt mij echt raar om vanuit die gedachte in het belang van het kind de vader erbij te betrekken. Een ander punt is de privacy. Moeten straks ook alle IVF-vaders die ergens ooit eicellen hebben gedoneerd, bekend worden gemaakt? Sorry, voorzitter: zaadcellen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voor die gevallen heeft de ChristenUnie eerder aandacht gevraagd. De Kamer heeft gezegd dat zelfs daarbij registratie aanwezig moet zijn. Het kind heeft het recht om, als het dat wil, na het bereiken van een bepaalde leeftijd alsnog te achterhalen wie de vader is. Ik zeg dit juist omdat de vader verantwoordelijk is geweest voor het begin van het leven van een kind. Het gebeurt te makkelijk dat wordt gezegd: de vader is onbekend, laat hem maar lopen, we zien het wel. Nee, hij moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Daarover ben ik het met de Partij van de Arbeid eens. Ik vraag de minister daarom eens te bekijken of het mogelijk is om in het Burgerlijk Wetboek op dit vlak een aanscherping te realiseren. Ik heb daarvoor al een initiatiefwetsvoorstel aangereikt gekregen, maar ik wil eerst van de minister weten of deze aanscherping nodig is.

De voorzitter: Ik stel voor dat wij dit stukje debat vanmiddag voortzetten als de minister op dit punt antwoordt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Er moet aandacht zijn voor de dramatische gevallen bij het uiteenvallen van gezinnen. Echtscheiding als verkeersongeluk: gelukkig kunnen wij dat nu eens hardop zeggen. Ik zeg het met pijn in mijn hart omdat ik ook zelf een kind ben uit een huwelijk dat uiteen is gevallen. Ik ken de situatie daarna. Het is goed dat het ouderschapsplan is ontwikkeld. Het is ook goed dat het kabinet daarmee bezig is. Tegelijkertijd moeten wij niet alleen maar blussen als de brand is uitgebroken. Wij moeten veel meer bekijken hoe wij in het voortraject ouderschap, de onderlinge relatie en het voorleven van de opvoeding kunnen versterken. Ik heb daartoe de nota Een goed gezin is het halve werk geschreven. Deze nota wil ik bij dezen aan de minister en mijn collega-woordvoerders jeugd en gezin aanbieden. In deze nota wordt een aantal voorstellen gedaan om dat te stimuleren. Let wel ’’stimuleren’’ en niet ’’organiseren’’. Ik vind dat de overheid daarbij op afstand moet blijven, maar de overheid moet niet pas om de hoek komen kijken als een huis al in brand staat. Laten wij proberen aan preventie te doen. Dat doen wij ook bij brandpreventie of voor het terugbrengen van het aantal verkeersslachtoffers. Het zou goed zijn als de overheid ook nadenkt over de vraag bij welke gelegenheden wij ouders hierop kunnen wijzen. In de nota wordt een aantal voorbeelden gegeven uit het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, de Verenigde Staten en andere landen waar dit al wordt gedaan. Een van de aanbevelingen die ik in de nota doe, is om eens te bekijken of het mogelijk is om bij de zwangerschapsgym – ik heb zelf al acht keer een zwangerschapsgym bijgewoond – minimaal één avond te besteden aan ’’ouderschapsgym’’. Ik hoor graag een eerste reactie van de minister op mijn notitie, al is het in zijn tweede termijn. Dan kom ik op aandacht voor het onthaasten.

De voorzitter: U hebt nog tweeënhalve minuut voor uw eerste en tweede termijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan ga ik heel snel afronden. Collega’s hebben al het een en ander gezegd over het onthaasten van gezinnen, vooral over schooltijdbanen, telewerken, etc. Ik wacht de concrete voorstellen van het kabinet af. Hoe staat het met de ondersteuning voor een kindvriendelijke wijk? Wij hebben eerder een motie ingediend voor vrijwilligerswerk als het gaat om NUSO, de landelijke vereniging voor speeltuinen. Wat heeft deze intussen opgeleverd? Eerder heb ik een motie ingediend om een kennisinstituut voor jeugd en gezin in het leven te roepen en het gezinsbeleid toe te voegen aan het Nederlands Jeugdinstituut. In hoeverre gaan wij dit ook doen? Het staat erin, maar ik lees nog niet dat dit concreet gaat gebeuren. Ik wacht de reactie van de minister daarop af. Kortom, het is goed dat deze gezinsnota er is. Het is een trendbreuk, maar we zien de nota graag nog aangescherpt op een aantal punten.

« Terug