Bijdrage Joël Voordewind Begroting Jeugd en Gezin

dinsdag 03 november 2009

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Dit is alweer de derde begroting van het ministerie voor Jeugd en Gezin. Het is mooi om te zien dat het gezin eindelijk een factor is in het overheidsbeleid. Bovendien zien wij dat het opvoeden door ouders eindelijk op de kaart staat. De geïntegreerde aanpak door één minister en zijn ambtenaren heeft veel voordelen laten zien. De Centra voor Jeugd en Gezin zijn van de grond gekomen. Er is meer afstemming door de verwijsindex voor risicojongeren. Het ouderschapsplan is ingevoerd. De financiële ondersteuning van kinderen is verbeterd door het kindgebonden budget. Het combineren van werk en gezin staat in de schijnwerpers. Bovendien is het ouderschapsverlof verlengd van13 naar 26 weken. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Het zijn allemaal zaken die een ministerieoverstijgende aanpak vereisen. Daarmee zijn wij uiteraard nog niet aan het einde van het verhaal gekomen.

            Gisteren is de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg ontvangen. Wij komen daar uiteraard uitgebreid op terug als er ook een kabinetsreactie ligt. Ik hoop dat dit nog voor de kerst kan, zodat wij hierover zo snel mogelijk met het kabinet kunnen spreken.

            De ChristenUnie wil wel alvast een aantal adviezen voorleggen aan de minister. Die kan hij meenemen in zijn kabinetsreactie. Voor de ChristenUnie is een belangrijk uitgangspunt dat ouders primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen. Ook de omgeving van het gezin speelt een rol. Zonder aandacht te besteden aan opvoeding en omgeving blijft het een kwestie van dweilen met de kraan open. In de evaluatie wordt geconstateerd dat de Centra voor Jeugd en Gezin de aansluiting tussen het lokale jeugdbeleid en de jeugdzorg moeten vergemakkelijken. Dat is ook de wens van de ChristenUnie. Er moet een omslag worden gemaakt naar preventie. De Centra voor Jeugd en Gezin moeten daarbij helpen door ouders laagdrempelig te ondersteunen bij de opvoeding van hun kinderen. Problemen moeten vroegtijdig gesignaleerd worden, zodat er tijdig ingegrepen kan worden. Wij weten dat de 5% die de consultatiebureaus tot nu toe niet konden bereiken uiteindelijk bij de jeugdzorg terechtkomt. De jeugdzorg is daar vervolgens 80% van zijn tijd aan kwijt.


Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Mijn fractie steunt de fractie van de ChristenUnie waar het gaat om vroegtijdig ingrijpen, vroegtijdige behandeling, preventie en de Centra voor Jeugd en Gezin.

Is de heer Voordewind het echter ook met mijn fractie eens dat er een groep ouders is die niet naar de Centra voor Jeugd en Gezin kan? Het gaat daarbij om ouders die tussen wal en schip vallen en die bijvoorbeeld in detentie verblijven of gebruik maken van geestelijke gezondheidszorg of maatschappelijke opvang. Is hij net als ons van mening dat kinderen van deze groep ouders beschermd moeten worden tegen de problemen die hun ouders hebben?

 De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb begrepen dat daarover vorige week uitgebreid is gedebatteerd. Ik weet niet waar mevrouw Bouwmeester heen wil.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik wil mijn vraag nog wel een keer stellen, want misschien is het probleem u nog niet bekend. Er zijn ouders die zelf een probleem hebben, zoals ik net in mijn betoog heb verteld. Mijn vraag aan u is of u vindt dat er een oplossing moet worden gezocht voor deze groep kinderen en ouders, waarvan wij weten dat het mis gaat als wij niets doen. Het huidige systeem werkt immers niet.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Uiteraard. Waar problemen zijn met kinderen, moeten wij kijken hoe wij die kinderen kunnen helpen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dank u wel.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat signaleren moet gebeuren op school, in de ZAT's of via de hulpverleners die in de Centra voor Jeugd en Gezin werken. Uit de evaluatie wordt duidelijk dat er nog steeds geen sprake is van een geïntegreerde indicatiestelling en de toegang tot de jeugdzorg, de jeugd-LVG en de jeugd-GGZ. De onderzoekers stellen een procesbenadering voor waarbij nadrukkelijk wordt gezocht naar oplossingsmogelijkheden binnen het eigen gezin, de familie en het sociale netwerk. Dit sluit aan op het pleidooi van de ChristenUnie om veel meer gebruik te maken van de Eigen Kracht-conferenties en de Familie Netwerk Beraden. Kortom: versterk het sociale netwerk van gezinnen. De fractie van de ChristenUnie zegt dan ook: zet in op het versterken van gezinnen, op preventie, vroegtijdige signalering en verbetering van de indicatiestelling en de financiering. Ik roep de minister op om zo snel mogelijk tot een tussentijdse evaluatie te komen van de jeugdgezondheidszorg, omdat preventie cruciaal is om verdere toeloop richting de jeugdzorg in de toekomst te verminderen. Dan kan de Kamer die evaluatie en de rol van preventie betrekken bij haar oordeel over het sluitend netwerk voor de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg. Bovendien is het budget gebaseerd op het Basistakenpakket. Hoe actueel is dit nog? Kortom: is de minister bereid om een tussentijdse evaluatie van de jeugdgezondheidszorg uit te voeren?

            Dan kom ik op het punt van de CJG's. De jeugdgezondheidszorg geeft zelf aan dat het meestal onduidelijk is hoeveel middelen uit de Brede Doeluitkering aan de jgz worden besteed. Wil de minister bij de VNG aandringen op meer inzicht in de bestedingen van de BDU-middelen? Ik begrijp ook dat tweederde van de CJG's bovendien nog niet tevreden is over de zorgcoördinatie. Kan de minister de jeugdgezondheidszorg aanzetten om tot goede zorgcoördinatie te komen?

            Mijn eerdere pleidooi om de zwangerschapsgym aan te vullen met de trainingen rondom ouderschap vindt gehoor bij professionals. Ook ActiZ heeft laten weten dat zwangerschapsgym laagdrempelig is en een goede plek om voorlichting te geven over ouderschap. Kan de minister in overleg treden met de jgz en de VNG om ouderschapstoerusting een plaats te geven in de prenatale programma's?

            Dan kom ik nog op een aantal losse punten.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik ben toch heel benieuwd wat de fractie van de ChristenUnie vindt van een parlementaire werkgroep.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Daarover had ik nog niets gezegd en daarover zult u van mij ook niet zo veel horen, want dat is in eerdere debatten uitgebreid aan de orde geweest. U en uw collega's komen er elke keer weer mee. Wij hebben iedere keer gezegd: wij wachten op de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. Die ligt er nu en die ga ik uitgebreid bestuderen. Op hoofdlijnen heb ik deze natuurlijk al bekeken. Ik vind niet dat wij de minister in de wachtkamer moeten zetten, door nu een jaar lang te gaan bezien wat er mis is in de jeugdzorg. Dat staat als het goed is in het BMC-rapport. Volgens mij zitten de kinderen die in de knel zitten te wachten op een bijstelling van het beleid, op het effectueren en efficiënter maken van de jeugdzorg en op een vloeiende beweging van de jeugdgezondheidszorg naar de jeugdzorg. Dat alleen is onze prioriteit.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb het niet over een parlementair onderzoek, maar over een parlementaire werkgroep. Volgens mij gaat zich daarvoor in elk geval een meerderheid aftekenen. Ik ben nieuwsgierig naar wat de ChristenUnie van een parlementaire werkgroep vindt, wat dat kan sneller.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb de inbreng van de Partij van de Arbeid met interesse beluisterd. Ik heb ook een aantal vragen gesteld over de onderzoeksvragen die de woordvoerder de Kamer heeft voorgelegd.

Ik heb ze snel even overzien. Als de heer Dijsselbloem de vragen nader heeft uitgewerkt, wil ik er best verder naar kijken. Ik heb daarvan gezegd dat wij de analyses van de achterliggende oorzaken volgens mij redelijk scherp in beeld hebben. Het BOR heeft ons daarbij eerder geholpen. Mijn prioriteit is dat wij niet nog eens daarnaar gaan kijken. Er kunnen vast wel weer goede analyses over de samenleving uit komen. Wij moeten de minister nu echter vooral aanzetten en aanmanen tot snelheid, tot een efficiënte reactie en tot, wat mij betreft, het overnemen van de hoofdlijnen van de aanbevelingen van het BMC-rapport, zodat de kinderen zo snel mogelijk een betere zorg krijgen dan wij tot nu toe hebben gehoord.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Mag ik concluderen dat de fractie van de ChristenUnie een parlementaire werkgroep niet zal steunen?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik denk dat ik redelijk duidelijk ben geweest in mijn vorige reactie. Ik sluit nog niet meteen alles uit. Ik wacht het voorstel van de heer Dijsselbloem af. Vooralsnog zie ik daartoe echter geen reden. De vragen die de heer Dijsselbloem net heeft voorgelegd aan de Kamer, zijn mijns inziens voor het grootste gedeelte al eerder beantwoord. Als wij met zo'n werkgroep aan de gang zouden gaan, zou dat voor de minister een belemmering zijn om met zijn werk door te gaan. Dat zou ik erg jammer vinden. Een werkgroep zal natuurlijk Kamerbreed met een aantal aanbevelingen komen, ook richting de toekomst van de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg. Dat maakt dat er op de een of andere manier toch een vertraging zal zijn in het beleid dat de minister nu graag wil gaan inzetten.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Als de heer Voordewind van mening is dat alle vragen wel zo'n beetje beantwoord zijn, stel ik hem de volgende vraag. Denkt hij dat met de wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie van de wet door BMC en die de Wet jeugdzorg betreffen, de aanhoudende maatschappelijke druk en de groei van de vraag naar jeugdzorg zullen worden weggenomen?

De heer Voordewind (ChristenUnie): We hebben niet alleen de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. We hebben daarna, zoals de CDA-collega al zei, nog 28 rapporten. We krijgen ook het SER-rapport nog. Met alle aanbevelingen en rapporten die er liggen, kunnen we volgens mij een goed beeld krijgen van waar het klemt. Wat ons betreft, moet de indicatiestelling beter, moeten financieringsstromen eenduidiger, moet de stroom van de jeugdgezondheidszorg naar de jeugdzorg efficiënter en moeten wij veel meer inzetten op preventie. Ik heb daar een aantal voorbeelden van genoemd. Als wij inderdaad inzetten op preventie, vroegtijdige signalering en laagdrempelige opvoedingsondersteuning bij de mensen, zal de toestroom naar de jeugdzorg waarschijnlijk niet in het eerste jaar -- want dan gaan we veel meer signaleren -- maar wel in het tweede of derde jaar verminderen.

            Binnenkort komt de Kamer te spreken over de Drank- en horecawet. De ChristenUnie ziet belangrijke wijzigingen en verbeteringen in die wet voor het terugdringen van het overmatige drankgebruik en met name van het terugdringen van het drankgebruik onder jongeren van 16 jaar. We hebben er ook een experimenteerartikel in laten zetten dat de gemeenten de kans geeft om naar 18 jaar te gaan. Steeds meer gemeenten -- inmiddels 70% -- willen die leeftijd echter landelijk optrekken tot 18 jaar, omdat zij anders blijven bakkeleien met randgemeenten en met horecaverkeer heen en weer. De rij van mensen die dit pleidooi steunen, wordt steeds langer. Ik noem het Trimbos-instituut, de kinderartsen, recent de Nationale DenkTank en de laatste commissie-van de Donk. Zij zeggen allemaal dat de leeftijd naar 18 moet. Wij pleiten er nogmaals voor om in de aanloop naar die Drank- en Horecawet goed te overwegen om in één keer door te gaan naar die leeftijd van 18 jaar.

            Ik heb nog één punt over alcohol. Er zijn op dat punt verschillende projecten, zoals de alcoholvrije omgeving.

De voorzitter: Het lijkt me dat u uw betoog echt moet afmaken. Dan geef ik een interruptie aan mevrouw Bouwmeester.

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Er is een project alcoholvrije omgeving, met als doel om scholen maar ook sportverenigingen alcoholvrij te maken bij jeugdwedstrijden. Is het kabinet bereid om dit project te steunen en om dit via de VNG uit te rollen?

            Over de preventie van zelfdoding hebben wij vorig jaar een uitgebreid debat gevoerd. Daar is toen op aandringen van de ChristenUnie een nationaal preventieplan voor gekomen. Wanneer kan de Kamer de beloofde jaarrapportage over de preventie van zelfdoding verwachten?

Is de minister ook bereid om samen met de GGD'en te bezien of op de middelbare scholen een extra contactmoment zou kunnen worden geboden voor het signaleren van suïcidegedachten. Wij hebben eerder vandaag een motie aangenomen over de contactmomenten voor twaalf- tot negentienjarigen. Voor mij staat het vast dat het niet de minister is die invulling geeft aan de werkwijze van de jeugdgezondheidszorg. Dat is aan de gemeenten. Maar ik zou de minister in ieder geval willen oproepen om dit mee te nemen in de gesprekken waartoe hij vandaag door middel van de motie-Uitslag is opgeroepen.

            Mijn allerlaatste punt betreft de stand van zaken ten aanzien van de gezinsmonitor en de gezinsvriendelijke wijken. Kortom: komen deze laatste twee goed van de grond?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De heer Voordewind snijdt een heel interessant punt aan: de verhoging van de leeftijd om alcohol te mogen kopen naar 18 jaar. Hij verwijst heel terecht naar alle wetenschappers die zeggen dat wij dit zouden moeten doen. Maar zij zeggen erbij dat het alleen zin heeft wanneer het onderdeel uitmaakt van een groter pakket maatregelen. Gemeenten moeten dan dus ook hun preventie en de handhaving op orde hebben. Anders klinkt het stoer, maar werkt het niet. De heer Voordewind roept de minister wel op om de leeftijd te verhogen, maar is hij met mij van mening dat dan ook de preventie en de handhaving op orde moeten zijn? Nog een punt over de preventie. Wij doen heel veel aan preventie, maar dat is een beetje feel good prevention. Wij gooien wat folders de samenleving in en dan doen wij aan preventie. Het gaat dus om effectieve preventie en handhaving. Is de heer Voordewind dat met ons eens?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Op beide vragen luidt het antwoord "ja". Mevrouw Bouwmeester weet dat wij gezamenlijk optrekken ten aanzien van three strikes out. Zij weet dat wij erg hameren op de controle bij de supermarkt met betrekking tot de verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar. Sommige supermarkten verhogen deze leeftijdsgrens trouwens zelf naar 18 jaar. Mevrouw Bouwmeester heeft het over handhaving. Als wij een eenduidige landelijke leeftijdsgrens van 18 jaar invoeren, ben ik van mening dat wij tegelijkertijd net zo hard de handhaving zullen moeten versterken zodat wij de leeftijd van 18 jaar goed kunnen handhaven. Zodra mevrouw Bouwmeester het met mij eens is over de leeftijdsgrens van 18 jaar, ga ik met haar op de barricaden om de handhaving heel sterk te maken nu wij die decentraal gaan organiseren.

De voorzitter: Mevrouw Bouwmeester, tot slot.

 

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dat ging de fractie van de Partij van de Arbeid iets te snel. Wij willen aan de grens van 16 jaar vasthouden. Alleen als de effectieve preventie en de handhaving zijn geregeld, gaan wij naar 18 jaar. Je kunt wel gewoon de leeftijd verhogen, maar dat heeft geen zin. Je moet ook die twee voorwaarden stellen. Pas dan gaan wij mee. De vraag was dus, of u dat met ons van mening bent.

 

De voorzitter: Via de voorzitter.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het antwoord is wederom "ja". De meerderheid van Europa heeft het trouwens al gedaan. Ook uit onderzoeken blijkt overigens dat op het moment dat je een eenduidige landelijke norm van 18 jaar gaat hanteren, dit ook de handhaving makkelijker maakt. Laten wij gezamenlijk een motie maken om beide doelstellingen te realiseren. Wij kunnen bekijken of wij naar de eenduidige norm van 18 jaar kunnen gaan met tegelijkertijd een heel strenge handhaving en een heel preventiepakket dat wij ernaast leggen.

De voorzitter: Als u het heel kort doet, mijnheer Dijsselbloem.

 

            U ziet ervan af. Heel goed.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het kan niet korter.

De voorzitter: Heel goed. Een wijs besluit. Dank u wel.

« Terug