Bijdrage Joël Voordewind plenair Nederlandse jeugdzorgprojecten in het buitenland

woensdag 10 februari 2010

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ook de fractie van de ChristenUnie was geschokt over de berichten over hoe het gaat met de jongeren die in het buitenland worden opgevangen in de opvanghuizen aldaar. Ik noem met name dat er soms veertien uur gewerkt moet worden. Collega's hebben dit ook al gezegd. Ook treden sommige ouders de jongeren schreeuwend en scheldend tegemoet. Met de minister zijn wij wel van mening dat deze vorm van opvang een meerwaarde kan hebben, mits er een goede verbinding gelegd kan worden tussen de leerervaring in het buitenland en de thuissituatie. Dan moet eveneens een goed toezicht mogelijk zijn op de kwaliteit van de zorg. Ik dank de minister dan ook voor zijn brief die wij onlangs hebben ontvangen en de maatregelen die hij daarin aankondigt. Wel vraag ik de minister waarom het een jaar heeft moeten duren voordat hij met deze brief is gekomen. Wat is er in dat jaar gebeurd en welke specifieke acties heeft de minister ondernomen? Hebben wij daarmee niet te veel tijd verloren? De minister stelt ook voor om landen die buiten het EER-gebied vallen, eruit te halen. Welke consequentie heeft die maatregel voor de lopende projecten? Kan de minister daar inzicht in verschaffen? Hoe kan de minister garanderen dat het toezicht dat er moet komen, er ook daadwerkelijk komt? De vier buitenlandse inspectiediensten moeten namelijk nog georganiseerd worden. Gaan die buitenlandse inspectiediensten alleen maar op signalen af van de Nederlandse inspectie of gaan zij ook vooraf toezicht houden op de kwaliteit van de projecten? Als het gaat om het toezicht van BJZ, maak ik even een sprongetje naar de Nederlandse situatie. In Nederland zijn twee incidenten geweest bij gezinshuizen. Die hebben tot gevolg gehad dat de bureaus jeugdzorg alsook bijvoorbeeld de William Schrikker Groep en de landelijke voogdij-instellingen gestopt zijn met de financiering van nieuwe initiatieven voor gezinshuizen. Daarmee lijkt het kind met het badwater te zijn weggegooid. Ook lijkt het erop dat wij daardoor nu veel plaatsen onbezet laten, als het gaat om de gezinshuizen die niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld een PGB of een financiering door het Bureau Jeugdzorg. Waarom hebben wij dat zo rigoureus voorgesteld bij BJZ en waarom kan BJZ niet de goeden eruit halen en de kwaden dan maar geen financiering meer verstrekken?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb nog een vraag aan de heer Voordewind over zijn standpunt aangaande de buitenlandse projecten. Begrijp ik het goed dat de heer Voordewind zegt "wij kunnen met al die inspecties nu best wel afspraken maken, dus met de Spaanse inspectie volgens de Spaanse richtlijnen, en wij kunnen doorgaan met het screenen van Spaanse gezinnen"? Is het dan niet zo dat de heer Voordewind er hiermee voor pleit om een heel bureaucratisch circus op te tuigen met de kostbare tijd en het kostbare geld waarover wij beschikken? Je zou toch eigenlijk moeten willen dat de focus komt op goede Nederlandse jeugdzorg, waarmee ook het nodige aan de hand is, zoals wij weten?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn vragen aan de minister waren ook de volgende. Hoe gaat de inspectie via de buitenlandse inspectiediensten lopen? Is dat haalbaar? Gaan zij alleen maar achteraf op signalen reageren of gaan zij ook vooraf wat mij betreft aselect steekproeven nemen om te bepalen hoe het met de kwaliteit gesteld is? Oftewel: is die route begaanbaar om goed toezicht te houden? Ik vraag dat dus aan de minister. Ik heb nog twee slotopmerkingen. Mede daarmee hoop ik uw zorgen over het verloop te kunnen wegnemen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Hoe je het ook wendt of keert, de Nederlandse inspectie zal, al of niet samen met aanbieders van jeugdzorg, daar nu werk van moeten maken. Zo moeten de projecten bekeken worden: waar deugt het niet en waar wel. Het gaat om allemaal toestanden. Eigenlijk moet je al die extra energie daarvoor niet willen; die energie moet je namelijk in Nederland stoppen, waar het wat dit betreft al zo slecht gaat. Zou dat voor u geen goed uitgangspunt kunnen zijn?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Zo ver ben ik nog niet. In een slotopmerking wilde ik ook aan de minister vragen om, nu wij dit verontrustende rapport hebben van de inspectie, op zeer korte termijn een overzicht te geven van de buitenlandse projecten, zodat wij kunnen zien welke wel en niet succesvol zijn. Daarna besluiten wij of wij hiermee überhaupt moeten doorgaan. De vraag over de inspectie hoef ik nu niet meer te beantwoorden, want ik wil een duidelijk antwoord van de minister. Wij weten nu alleen de risico's zoals de inspectie die heeft aangegeven, maar ik weet nog niet of ook hierbij het kind met het badwater wordt weggegooid. De inspectie geeft namelijk ook aan dat deze projecten ertoe kunnen bijdragen dat de jongeren weer op de rit komen. Nogmaals, ik ben nog niet zo ver.

 De voorzitter: Tot slot, mevrouw Dezentjé.

**

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Ik betreur het dat de heer Voordewind er toch voor kiest om weer een onderzoek te laten doen. Daar gaat weer ik weet niet hoeveel tijd overheen, terwijl jongeren nog steeds naar al die plekken worden toegebracht zonder dat er zekerheden zijn over de vraag waar het wel en niet goed gaat en zonder dat de Inspectie jeugdzorg erop kan toezien. Dat laatste is immers ook nog steeds de dagelijkse praktijk. Waarom zegt de heer Voordewind niet: stop daarmee nou gewoon en richt je op de Nederlandse jeugdzorg? Volgens mij is dat ook een onbegaanbare weg.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben het eens met mevrouw Dezentjé-Hamming wat betreft de kinderen onder de zestien jaar. Ik vind dat kinderen onder de zestien jaar niet ver van hun ouders verwijderd moeten zijn. Als het slecht met hen gaat, moet er geen heel grote geografische barrière zijn om de kinderen te kunnen bezoeken en om de kinderen naar huis te kunnen laten komen. Ik overweeg samen met mevrouw Van Toorenburg om in de tweede termijn een motie in te dienen om de minister te laten bezien of wij niet per direct moeten stoppen met buitenlandse zorg voor kinderen onder de zestien jaar. Ik ben echter niet zo ver dat ik vind dat wij alle projecten moeten stopzetten. Ik heb gelezen in het rapport van de inspectie dat er wel degelijk een bijdrage geleverd kan worden aan de verbetering van de situatie van de kinderen, maar ik wil dan wel de garantie hebben van de minister dat deze projecten daartoe ook leiden. Wat mij betreft kan een volgend onderzoek een quickscan zijn. Het gaat niet om zo veel projecten. Het gaat geloof ik om 333 kinderen. Ik wil dat op heel korte termijn van de minister weten.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. De heer Voordewind is er nog niet uit of wij moeten doorgaan met die projecten in het buitenland. Hij zet ook vraagtekens bij de kwaliteit en hij wil er eerst meer informatie over, naast alle punten die al naar voren zijn gebracht in het rapport. Het gaat er hierbij echter ook om dat deze jongeren in de schoolgaande leeftijd zijn en dat de waarborg van scholing in het buitenland eigenlijk niet te bieden is. Moet het niet op voorhand zo zijn dat er per definitie veel minder kinderen naar het buitenland worden gestuurd omdat zij eigenlijk in Nederland aan hun toekomst zouden moeten werken middels scholing?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Scholing is natuurlijk cruciaal, vooral voor jonge kinderen. Ik zie deze projecten ook meer als een time-out, als een korte periode en niet als zeer lange periode. Ik zou een periode van langer dan zes maanden slecht vinden. Ik verzoek de minister daarom ook om ervoor te zorgen dat de kinderen daar kortdurend worden opgevangen, zodat zij een zo kort mogelijke periode geen onderwijs krijgen.

Mevrouw Agema (PVV): Ik denk dat een voorwaarde moet zijn dat deze projecten in ieder geval niet buiten de schoolvakanties vallen. Tegelijkertijd: waar ligt de grens als de projecten binnen schoolvakanties vallen en als het boottochtjes betreft voor kinderen die het wat moeilijker hebben? Er zijn immers heel veel kinderen die graag in de zomervakantie boottochtjes willen maken en die het ook niet altijd even makkelijk hebben thuis.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit is weer een bagatellisering van het probleem van de groep waarover wij nu spreken. Het gaat hierbij echt om laatste-kansgroepen die naar het buitenland worden gebracht. Dit zijn geen jongeren van wie je zegt: die kunnen ook wel eens een reisje gebruiken richting de Moezel in Duitsland. Dit is echt een verkeerde weergave van de stand van zaken. Het gaat hierbij om jongeren met grote problemen, waar de jeugdzorg al tegenaan is gelopen en waarmee de jeugdzorg niet uit de voeten kan. Dit is echt een laatste kans voor deze jongeren om hun leven weer op de rit te krijgen. Wat mij betreft is het een soort time-outregeling. Dat zou ook de insteek van de minister moeten zijn.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog.

**

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. De twee opmerkingen die ik nog wilde maken, heb ik inmiddels kwijt gekund in mijn antwoorden op de interrupties.

« Terug