De smalle marges van de (christelijk) sociaal-economische politiek

11-12-2004 12:55 11-12-2004 12:55

In 1970 schreef Den Uyl een artikel met de later beroemd geworden en veel geciteerde titel "De smalle marges van de democratische politiek". Het citeren van de titel - met weglating van het woord democratisch - heeft vaak tot doel aan te geven dat men met politiek niet alles kan bereiken. Den Uyl beweerde eigenlijk het tegendeel: lang volgehouden kleine stappen in een bepaalde richting (het uitbuiten van de smalle marges) kunnen grote veranderingen teweeg brengen. Hij fulmineerde tegen instant-revolutionairen die buiten-parlementaire acties propageerden (neo-marxisten, radicale nieuw-linksers).

In het GPV-blad Ons Burgerschap schreef ik over de zogenoemde "Derde Weg" (1999). De derde weg is een verzamelnaam voor economische ordes tussen uiterst rechts en uiterst links. De Europese Commissie gebruikt vaak de term "Europees Sociaal Model". De definitie daarvan is betrekkelijk vaag. Er zit een ideologisch element in het gebruik van de term: Europa is anders dan Amerika en Europa is óók een sociale eenheid (naast één markt en één munt). Rondkijkend in Europa ontwaart men overigens vele en omvangrijke verschillen. Wat hiervan ook zij, er valt kennelijk iets te kiezen, tegenover Amerika en binnen de Europese familie.
 
Dat is ook de strekking van een recente CPB-publicatie "Four futures for Europe" (2003). De Europese lidstaten worden geconfronteerd met dezelfde omgevingsfactoren, maar er zijn daarop vier verschillende antwoorden mogelijk. Twee antwoorden benutten volledig het economisch potentieel van een land, één ervan legt daarbij het accent op sociale gelijkheid, de andere op economische efficiency. De twee andere modellen presteren economisch onder de maat, met overigens daarbinnen weer een accent op óf sociale gelijkheid óf economische efficiency. Enigszins kort door de bocht geformuleerd: het Verenigd Koninkrijk en Zweden opereren economisch optimaal, met in Engeland een accent op economische efficiency en in Zweden op sociale gelijkheid. Duitsland en Nederland opereren onder de maat, met in Duitsland een accent op sociale gelijkheid en in Nederland een accent op economische efficiency.
Landen hebben dus volgens deze studie één economische opgave (benutten ze ten volle op duurzame wijze het economische potentieel) en één politieke keuze (wordt het accent op efficiency of op gelijkheid, op dynamiek of op solidariteit gelegd).
 
Binnen smalle marges kunnen politieke en economische keuzes worden gemaakt. In het vervolg van dit artikel komen eerst, zeer beknopt, de smalle marges van de omgevingsfactoren aan bod, daarna de gevolgen daarvan voor de keuze en de effectiviteit van de instrumenten van economische politiek. Vervolgens blijkt dat het al of niet benutten van de smalle marges heel wat uitmaakt (Ierland versus Duitsland, Clinton versus Bush jr). Tenslotte wordt ingegaan op de positie van christelijk sociaal-economisch beleid in het debat over dynamiek en solidariteit. Overigens, net als onder economen, komen we ook hier veel verschillende verhalen tegen (Van den Berg, Graafland, Gay, Van Popta (1988)).
 
De smalle marges van de omgeving
In de laatste vijftien jaren is de omgeving waarin de sociaal-economische politiek wordt uitgeoefend, drastisch veranderd. Deze ontwikkeling is al vele malen beschreven, daarom houd ik het hier beknopt (CPB, Legrain, Stiglitz).
 
Globalisering uit zich in meer internationale handel, toenemende keuzemogelijkheden ten aanzien van de vestigingsplaats van bedrijven, meer internationale kapitaal- en arbeidsmobiliteit. Globalisering schept kansen, maar houdt ook bedreigingen in. Friedman spreekt van de "gouden dwangbuis". De nationale economie is steeds gevoeliger geworden voor internationale ontwikkelingen, nationaal beleid moet meer rekening houden met internationale repercussies.
 
Technologische ontwikkelingen leiden in hoog tempo tot nieuwe/verbeterde producten, tot nieuwe/verbeterde productieprocessen, tot nieuwe product/markt/vestigingsplaats-combinaties. De technologische veroudering gaat sneller dan de economische veroudering. Een toppositie kan snel afbrokkelen, soms door ontwikkelingen uit niet onderkende hoeken. Stilstand leidt tot achteruitgang omdat anderen vooruitbewegen. De huidige welvaart is geen gegarandeerd bezit.
 
De integratie in Europa is sterk voortgeschreden, zowel de sociaal-economische integratie als de beleidsintegratie. Nationale verantwoordelijkheden zijn geërodeerd en deels ingeruild voor gedeelde Europese verantwoordelijkheden. Veel nationale wetgeving (ondermeer interne markt, mededinging, gelijkheid, arbeidsomstandigheden) vindt z'n oorsprong in Europa. Veel beleid is onderworpen aan Europese beleidsregels en/of Europese kritische beoordeling. De burger kan het maar moeilijk volgen en vatten. Hij accepteert de Europese inmenging met grote tegenzin.
 
De samenleving is veel heterogener geworden door individualisering en door de komst van nieuwe Nederlanders. Traditionele groepen (en hun voorlieden) zijn van minder betekenis geworden. De samenleving vergrijst in een tempo dat nog niet eerder in de geschiedenis is voorgekomen, met nog onbekende consequenties voor solidariteit en dynamiek.
 
De uitdaging voor het sociaal-economische beleid: hogere kwaliteitseisen, hogere moeilijkheidsgraad
Het relatieve gewicht van externe factoren is toegenomen. De (internationale) omgeving is dynamischer en onzekerder geworden. De blik is niet alleen meer op "Den Haag" of op overheden in het algemeen gericht, maar steeds meer ook op de buitenwereld. Markt en technologie hebben meer invloed op de positie van ondernemingen en werknemers dan de overheid. Deze ontwikkelingen stellen steeds hogere eisen aan de kwaliteit van het sociaal-economische beleid (en aan de kwaliteit van het ondernemen en het werknemen). Slecht beleid (slechte keuzes) wordt sneller en strenger afgestraft, goed beleid biedt meer kansen om de voordelen van de globalisering en de technologie te plukken en de bedreigingen af te wenden.
 
De lat ligt aldus (veel) hoger voor het sociaal-economische beleid. Maar het wordt daarentegen moeilijker om een goed sociaal-economisch beleid te formuleren en uit te voeren. De Europese component is veel groter geworden. Eigen voorkeuren moeten worden gemengd met de voorkeuren van vierentwintig andere lidstaten. Nationale eigenaardigheden en maatvoering gaan verloren, maar gelet op de internationale context volstaat een nationaal antwoord niet meer in alle gevallen. Dit vereist wel dat we intelligent aanwezig zijn bij het internationale (met name Europese) overleg.
 
Tegelijkertijd worden de eisen van decentralisatie en differentiatie groter. Nederland is geen eenheidsworst meer. "One size fits all" is verleden tijd. "Top down" werkt niet meer. Nederlanders, allochtonen, vluchtelingen, ouderen, jongeren, werklozen, arbeidsongeschikten, het zijn allemaal bureaucratisch-papieren categorieën. Maatwerk, maatwerk en nog eens maatwerk zou het devies moeten zijn. Maar dat is - bureaucratisch gezien - niet goed te doen en vraagt om een nieuwe kijk op “gelijke behandeling”.
 
Verder verliezen traditionele instrumenten van beleid aan effectiviteit. Overleg en daaruit voortvloeiende vrijwillige binding heeft te kampen met een – vermeend - tekort aan representativiteit en een - vermeend - teveel aan stroperigheid. Een beroep op traditionele normen en waarden verliest aan zeggingskracht omdat ze er niet meer zijn. Van inbedding van concrete maatregelen in een toekomstgerichte maatschappijvisie is te weinig sprake. Beleid is uitgedraaid op intelligent netwerken, afwegen van specifieke belangen en goed naar stand.nl luisteren. In deze context resteren slechts twee (liberale) instrumenten: wet en geld, oftewel: verbod en financiële prikkel. Maar Nederland heeft een traditie van gedogen, niet van strakke wetshandhaving en onbuigzaam toezicht. Contracten met financiële prikkels werken vaak onvoldoende, vanwege de kunstmatige markt en het onvolledige contract, waardoor de uitvoerders door de mazen van het contract hun eigen belangen kunnen dienen.
 
Kortom: er staat veel op het spel voor een goed sociaal-economisch beleid. De kwaliteitseisen worden opgeschroefd, de hindernissen worden hoger, de uitvoering gecompliceerder.
 
Dagelijkse beslommeringen en het benutten van de smalle marges
Veel dagelijkse beslommeringen hebben te maken met de invulling en uitvoering van eerder genomen principiële beslissingen. Deze bezigheden zijn niet opwindend, niet spectaculair en krijgen dus weinig aandacht. Maar lang volgehouden kleine stappen brengen je wel ergens.
Ierland kan ervan meepraten. Sinds 1993 is de economie verdubbeld, nam de werkgelegenheid met meer dan 50% toe, daalde de werkloosheid van ruim 15% naar onder de 5%, ging de begroting van een tekort naar een overschot, daalde de staatsschuld van 95% naar 32%. Een decennialang stagnerende economie greep de kansen van de globalisering, Ierland werd het beste jongetje van de Europese klas. Natuurlijk: deels door eigen inspanningen, deels door te profiteren van Europa, deels door de internationale conjunctuur. Maar toch.
Duitsland was lang het voorbeeld voor de lidstaten van Europa, maar is nu de zieke man. De economie groeide per saldo wel wat, de werkgelegenheid bleef evenwel stabiel, de werkloosheid nam toe van 7,7% naar 9,6%, het financieringstekort liep op, evenals de staatsschuld. Natuurlijk, de hereniging speelt een rol. Vooral de economische fouten die daarbij zijn gemaakt (misschien wel om legitieme politieke redenen: de hereniging te realiseren) werken door. En de hereniging is te vaak als excuus gebruikt om noodzakelijke bijstellingen uit te stellen. Kohl en Schröder hadden wel een Europese agenda, geen nationale agenda. Smalle marges benutten of er vanaf zien, het maakt na tien jaren een wereld van verschil.
 
Een ander voorbeeld. Clinton sloot een deal met de Republikeinen over het begrotingsbeleid (van een tekort naar een overschot op de begroting). Dat was de wens van de Republikeinen, hoewel ze het zelf nooit hebben gerealiseerd. Maar ze wilden Clinton dwars zitten. Binnen deze overeenkomst zocht Clinton naar de marges om de economische positie van de "kleine man" te verbeteren. Elk jaar kwam hij met verbeteringen. Maar dit "incrementalisme" krijgt nooit de aandacht van de media, zeker niet als er een andere affaire speelt. Bush jr verlaagt de belastingen voor de rijkste 1% van Amerika, met het verhaal de economie te wilen stimuleren. Het speelt niet echt, Iraq vult de voorpagina's. Maar na verloop van tijd heb je heel verschillende inkomensverdelingen. 

Links of rechts, dat is niet meer de vraag

In het verkiezingsjaar 2002 is de vraag gesteld of de ChristenUnie een wat linksige partij is. Links of rechts in economische kwesties heeft vier dimensies:
- de verdeling tussen de marktsector en de collectieve sector: gaan we de belastingen verhogen om meer uit te geven of bezuinigen we om de belastingen te verlagen?
- de verdeling tussen hoge en lage inkomens: dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten, gaan we nivelleren?
- de uitruil tussen groei en milieu: beperken we de groei om het milieu te sparen of levert meer groei de middelen op om het milieu te verbeteren?
- groei hier of in de “derde wereld”: helpt ontwikkelingshulp of helpt het niet, beperken we hier de groei om daar meer ruimte te geven of biedt groei hier kansen daar?
Mijn analyse van de stukken uit 2002 resulteerde in de conclusie dat de ChristenUnie op drie van de vier dimensies wat aan de linksige kant is. Op de eerste dimensie was de ChristenUnie wat aan de rechtse kant: het financieringstekort moest worden verlaagd door middel van ombuigingen, niet door lastenverzwaring.
 
De kernvraag is evenwel niet meer links of rechts, maar hoe dynamiek en solidariteit met elkaar te verbinden. Er is een onderscheid gemaakt tussen de bedreigde burger en de bedrijvige burger, tussen mensen die minder goed met economische dynamiek, onzekerheid en levenstempo kunnen omgaan dan anderen. De ChristenUnie komt vooral op voor de bedreigde burger. En de bedrijvige leden klagen vervolgens dat de ChristenUnie wat linksig is. 

Dynamiek en solidariteit

Dynamiek kent vele dimensies: economisch, maatschappelijk, cultureel, religieus, enz. Op elk van deze dimensies doen zich snelle en verwarrende ontwikkelingen voor. Ontwikkelingen die op elkaar ingrijpen, elkaar versterken, afremmen of beheersbaar maken. Solidariteit kent ook vele dimensies, en vele vormen (ondersteuning, activering, bemoediging, verzorging, enz.; Micklethwait en Wooldridge (2004) geven illustraties van dit debat in Amerika).
Het debat binnen de ChristenUnie over het sociaal-economische gezicht is naar mijn oordeel te eendimensionaal. Voor- en tegenstanders van de zogenoemde linksigheid van de ChristenUnie focussen zich op één dimensie van de dynamiek (economisch) en op één dimensie van de solidariteit (inkomensondersteuning door de overheid). We moeten de meer-dimensionaliteit van het vraagstuk van dynamiek en solidariteit onder ogen zien. Daarmee verdwijnt vanzelf de links-rechts as als ééndimensionale politieke meetlat van tafel.
Als solidariteit meer dimensies en meer vormen kent, is het niet verstandig “alle eieren in één mandje te stoppen”. Dat wil zeggen: niet alle kaarten op één vorm van solidariteit zetten. Laat ik dit illustreren met een voorbeeld uit de wereld van de pensioenen (Van Popta, 2004).
Ons toekomstig pensioen bestaat, idealiter, uit AOW, arbeidspensioen en eigen besparingen (eigen huis, lijfrente, levensverzekering). We noemen dit het zogenoemde drie-pijler-systeem van pensioenopbouw. Het gaat hierbij om verschillende vormen van “financieel kapitaal” en om drie onderscheiden verantwoordelijkheden (overheid, sociale partners, werknemer).
Ten aanzien van de verantwoordelijkheden hebben we niet alle eieren in één mandje gestopt (zoals in veel andere Europese landen wel het geval is). Dit doen we omdat de economische risico’s van de drie pijlers verschillen. We doen daarmee aan spreiding van economische risico’s. Ook doen we aan spreiding van “reputatie-risico”. Waarom zou de overheid beter in staat zijn de belofte ten aanzien van de AOW gestand te doen, dan sociale partners de belofte ten aanzien van het arbeidsgerelateerde pensioen? Of andersom, natuurlijk. De in het geding zijnde reputaties zijn niet 24-karaats, daarom doen we aan spreiding.
Ten aanzien van het kapitaal is het drie-pijler-systeem ééndimensionaal: centen vormen de risico-verzekering voor de toekomst. Maar er zijn meer vormen van kapitaal die moeten worden onderhouden. Menselijk kapitaal is er één van (kennis, kunde, ervaring). Het resultaat van het financiële kapitaal kan op de beoogde pensioendatum tegenvallen. De pensioenleeftijd wordt dan een variabele: (iets) langer doorwerken levert een beter pensioen op. Langer doorwerken kan alleen als kennis en kunde worden onderhouden en vernieuwd. Wie aan risico-spreiding doet, investeert veel in het menselijke kapitaal.
Sociaal kapitaal moet ook worden onderhouden. Individualisering leidt tot maatwerkoplossingen. Dit leidt tot veel uitzoekwerk, tot specifieke keuzes, tot gevechten met de bureaucratie (vergelijk persoonsgebonden budget, kinderopvang). Niet iedereen is hiertoe in staat, zacht gezegd. Er is dus ruimte voor begeleiding, voor intermediairen. Niet om de individuele verantwoordelijkheid over te nemen, maar om die te ondersteunen. En helpen waar te maken.
 
Langs deze lijnen kunnen meer onderwerpen worden geanalyseerd. Steeds geldt dat niet de overheid alleen het schild voor de zwakken is, maar dat overheid en samenleving tezamen het schild voor de zwakken moet zijn. Als de politiek het primaat neemt, worden verantwoordelijkheden afgeschoven: hervormen van de samenleving zonder de samenleving er bij te betrekken. Individuen hebben intermediaire organisaties nodig om zich tegen deze vorm van politiek primaat te beschermen. Wat dat betreft kent de samenleving achterstallig onderhoud. 
 
Literatuur

Aart van den Berg, God and the Economy, Delft, 1998 
Thomas L. Friedman, The lexus and the olive tree, New York, 2000 (hfdstk 6 "The golden straitjacket") 
Craig M. Gay, With Liberty and Justice for Whom? The recent evangelical debate over capitalism, Grand Rapids, 1991 
J.J. Graafland, Economie in theologisch perspectief, Den Haag, 1998 
Joe Klein, The Natural, the misunderstood presidency of Bill Clinton, London, 2002 
Philippe Legrain, Open World:/ the thruth about globalisation, London, 2002 
John Micklethwait, Adrian Wooldridge, The Right Nation, conservative power in America, New York, 2004 
Ruud de Mooij, Paul Tang, Four futures of Europe, CPB, oktober 2003 
K.B. van Popta, Drie Christelijke Maatschappijvisies, in: Radix, april 1985 
K.B. van Popta, Voorbij de Derde Weg, in: Ons Burgerschap, september 1999 
K.B. van Popta, Vijf vormen van kapitaal, bijdrage aan de SZW-EU conferentie over “second pillar pension schemes between solidarity and free market”, 4 november 2004 
Joseph Stiglitz, Globalization and its Discontents, New York, 2002 
J.M. den Uyl, De smalle marges van democratische politiek, in: Socialisme en Democratie, juli-augustus 1970

Door Benne van Popta, directeur Europese Zaken van MKB-Nederland en werkgeversvoorzitter van het Pensioenfonds voor de Detailhandel.
 

« Terug

Nieuwsarchief > 2004

december

november

oktober

september

augustus

juli

juni

mei

april

maart

februari

januari