Bijdrage Joël Voordewind inzake Initiatiefnota lid Omtzigt situatie Mor Gabriël klooster

woensdag 20 juni 2012

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken in een algemeen overleg met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken

Onderwerp:   Initiatiefnota lid Omtzigt situatie Mor Gabriël klooster en Christenen Turkije

Kamerstuk:   33 195

Datum:            20 juni 2012

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin met het uitspreken van een groot compliment voor de initiatiefnota, die mijn volle steun krijgt. Wij hebben grote waardering voor de inspanningen van collega Omtzigt om een en ander in deze nota goed in kaart te brengen. Hij is daar geweest. Ook mijn collega Peter van Dalen van het Europees Parlement is daar onlangs geweest en komt tot dezelfde conclusie als collega Omtzigt. Mijn fractie herkent zich dus volledig in de voorliggende nota. Ik heb dan ook weinig vragen aan de indiener, alleen een paar vragen ter opheldering. Mijn inbreng zal voornamelijk gericht zijn op de minister en diens reactie op de aanbevelingen.

Dat dit onderwerp, en in bredere context de religieuze vrijheid in Turkije, nu op de agenda staat, vindt de ChristenUnie een heel goede zaak. Daar is ook alle reden voor. Als wij kijken naar de ranglijst van Open Doors, die elk jaar een top vijftig uitbrengt, dan zien wij dat Turkije is gestegen van de 40ste naar de 30ste plaats. Turkije staat op de lijst nog boven landen als Indonesië en Birma. Wij moeten dus constateren dat een land dat lid wil worden van de Europese Unie slecht scoort op het punt van de godsdienstvrijheid. De minister weet dat de ChristenUnie hier constant de vinger bij legt als het gaat om de toetredingsgesprekken en de oriëntatie van Turkije om lid te worden van de Europese Unie. Wij hebben daar zeer grote bezwaren tegen. Laat ik het helderder zeggen: wij zien dat absoluut niet zitten.

Voordat ik inga op de initiatiefnota, maak ik een opmerking over de godsdienstvrijheid in Turkije. Christenen worden in dat land als tweederangs burgers behandeld. De legale status van kerken laat te wensen over en wordt niet gegarandeerd. Het verspreiden van christelijke literatuur is enorm moeilijk, laat staan het vinden van gebouwen waar christenen simpelweg bij elkaar kunnen komen. Met de grondrechten om zijn geloof te uiten, die voor ons heel normaal zijn, is het enorm slecht gesteld in Turkije. De kwestie rond het Mor Gabriëlklooster zie ik dan ook als een voorbeeld van het gebrek aan godsdienstvrijheid in Turkije. Dan heb ik nog niet gesproken over de nadruk die wij steeds leggen op het betrekken van de genocide 1915 op de christenen in Turkije, de Armeniërs en de Assyriërs, bij de onderhandelingen met Turkije. Wij hebben daar een motie over ingediend. De minister kent die motie. Ik roep de minister voortdurend op om in de gesprekken met Turkije ook dit punt te blijven noemen. Het is ongehoord dat deze genocide nog steeds niet bespreekbaar is in Turkije.

Dan de initiatiefnota zelf. Ik vraag in eerste instantie aan de indiener hoeveel veroordelingen Turkije in de afgelopen vijf jaar heeft ontvangen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Staat Turkije nog steeds hoog op de ranglijst? Is er in de laatste jaren een wezenlijke toename in de bescherming van de mensenrechten te bespeuren, of gaat het juist achteruit? Mijn indruk is het laatste. Graag hoor ik hoe collega Omtzigt daarover denkt.

Voorts een opmerking over de rechtszaken die tegen het Mor Gabriëlklooster worden gevoerd. Is de indiener van de nota van mening dat er vooral een politiek proces gaande is? Deelt hij ook de mening dat deze rechtszaken voortkomen uit de minachting voor religieuze minderheden vanuit politieke overwegingen en ook vanuit de Turkse samenleving?

De resolutie in de richting van Turkije van de Raad van Europa, 1704, 2010, wordt door Turkije aan zijn laars gelapt. Ik vraag de minister of Nederland er alles aan wil doen om deze resolute toch uitgevoerd te krijgen.

Als reactie op de eerste aanbeveling van de indiener, inzake de plaatsing van het Mor Gabriëlklooster op de werelderfgoedlijst, geeft de minister te kennen dat Turkije dat vooral zelf moet doen. Ik vraag aan de minister of hij daarmee niet een beetje achteroverhangt. Is de minister in ieder geval bereid om er bij Turkije op aan te dringen om het klooster op de werelderfgoedlijst te plaatsen? Wat vindt de indiener van de reactie van de minister? Vindt hij niet dat de minister enigszins wegloopt van de vraag en de aanbeveling die de indiener op dat punt voor ogen heeft?

De viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Turkije en Nederland zou een prima moment zijn geweest om dit klooster aan de orde te stellen. Is de minister bereid, de ambassadeur zo snel mogelijk een bezoek te laten brengen aan het Mor Gabriëlklooster? Kan hij dat toezeggen en is hij bereid om dat niet ver voor zich uit te schuiven, maar daar snel actie op te nemen? Ik kan alleen maar de aanbevelingen van de indiener ondersteunen dat dit op een zo hoog mogelijk niveau moet gebeuren, omdat daar ook weer een politiek signaal van uitgaat.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


« Terug