Bijdrage Joël Voordewind aan het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken

donderdag 29 november 2012

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan een algemeen overleg met minister Timmermans van Buitenlandse Zaken

Onderwerp:               Raad Buitenlandse Zaken

Kamerstuk:               21 501 - 02

Datum:                        29 november 2012

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin met Egypte en steun de collega's als zij tegen de minister zeggen dat het vrijmaken van de SPRING-gelden op dit moment niet wijs is. De minister moet zich hiervoor in de Raad inzetten. Het is niet de juiste timing om deze gelden vrij te maken. Gisteren zijn zeven doodvonnissen uitgesproken voor christenen die gemeend hebben gebruik te moeten maken van hun vrijheid van meningsuiting, hoe onsmakelijk de desbetreffende film ook is. Ik heb begrepen dat een van de makers van de film zich in Nederland bevindt. Het betreft dus ook bedreigingen aan het adres van iemand in Nederland. Ik weet niet of de minister daar kennis van heeft. Graag een toezegging van de minister dat hij zich hiervoor zal inspannen. Is de minister bereid om de Egyptische ambassadeur op het matje te roepen vanwege de grove schendingen van de godsdienstvrijheid die op dit moment aldaar plaatsvinden? De minister heeft aangegeven het speerpunt rechtsstaat en goed bestuur een belangrijk instrument te vinden. Vindt de minister het nu nog verantwoord om daar fondsen in te stoppen en, zo ja, om welke fondsen gaat het? Geeft de minister ook rechtstreeks geld aan de regering-Morsi? Is hij bereid om dat stop te zetten? Vindt de minister achteraf gezien niet dat het opheffen van het wapenembargo tegen Egypte te prematuur is geweest? Heeft dat geen verkeerd signaal afgegeven aan het bewind van Morsi?

De heer Ten Broeke (VVD): Hoezeer ik ook meevoel met alles wat veel collega's en ook de heer Voordewind consequent blijven zeggen over de zorgelijke mensenrechtensituatie in Egypte, zeker voor kopten en christenen, blijf ik verbijsterd over het feit dat de heer Voordewind maar niet wenst in te zien dat de situatie in Sinaï zodanig is, dat wij er alles aan moeten doen, ook in het belang van de democratie Israël, de enige democratie in het Midden-Oosten, om terroristische, salafistische elementen die voor onheil zorgen, in beeld te krijgen en tegen te gaan. De radarapparatuur die Nederland wil leveren, draagt daaraan bij. Wat wilt u nou, mijnheer Voordewind? Die radarapparatuur gaat op geen enkele manier de kopten of christenen in Egypte bedreigen. Het niet leveren ervan levert één ding op: de veiligheid van Israël komt in gevaar. U moet gewoon een keer kiezen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik prijs de heer Ten Broeke voor zijn naïviteit. Hij denkt blijkbaar echt dat deze levering de veiligheid in de Sinaï bevordert. Dat dachten wij ook bij de onderdelen die wij aan het bewind-Mubarak leverden. Die pantservoertuigen zijn uiteindelijk ingezet tegen de eigen bevolking. Ik heb geen grotere hoop bij Morsi, die inmiddels de nieuwe farao wordt genoemd. Ik refereer maar even aan Morsi’s uitspraken over Israël, over de veroordeling van de raketbeschietingen van Israël op Hamas, terwijl er geen enkele veroordeling volgde van de raketbeschietingen andersom. Vooralsnog heb ik geen vertrouwen in deze nieuwe president.

De heer Ten Broeke (VVD): De heer Voordewind mag mij zo vaak naïef noemen als hij wil, maar dan moet hij dat ook zeggen van het hele Israëlische collectieve leiderschap, dat er bij Nederland meer dan eens op heeft aangedrongen om nu juist wél die radarapparatuur te leveren. En dan moet hij ook aantonen dat die radarapparatuur tegen de burgerbevolking kan worden ingezet. Over naïviteit gesproken! Deze "wapenleverantie" is nadrukkelijk bedoeld om Egypte ogen te geven in de Sinaï, die op dit moment een explosieve regio aan het worden is. Egypte heeft daar geen controle, maar vraagt daar wel om, in het belang van Egypte en Israël.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als daar een ander bewind zou zitten, dat meer vertrouwen zou wekken in het Midden-Oostenconflict, inclusief het veiligstellen van de belangen van Israël, dan zou het een andere zaak zijn. Wij komen later vandaag over Gaza te spreken, ook over de uitspraken van de minister. Hij noemde het bouwen van huizen op de Westbank de grootste bedreiging van het vredesproces. Dat geeft aan dat hij het gevaar van Hamas over het hoofd ziet. Ik kom op Syrië. Anderhalve week geleden was ik op de grens tussen Syrië en Libanon. Ik heb daar vluchtelingen gesproken en hoorde de ontploffingen in Syrië. De situatie is enorm triest. Je ziet de angst in de ogen van de Syrische vluchtelingen. Op zo'n moment vergeet je te vragen welke etniciteit het betreft: soennieten, alevieten, christenen, sjiieten, wat dan ook. Het is een en al ellende wat de mensen overkomt, vooral als je de verhalen hoort van de verkrachte vrouwen en meisjes. Ik vraag via deze minister aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking om ook oog te hebben voor de niet-geregistreerde vluchtelingen. De UNHCR heeft op dit moment nog niet de mogelijkheden om ook hen van hulp te voorzien. Ik vraag de minister om van de vrijgemaakte fondsen een beperkt deel te besteden aan de internationale ngo's, de internationale hulporganisaties die deze nietgeregistreerden wel bereiken. Deze mensen zijn simpelweg doodsbang om hun naam door te geven aan Hezbollah, omdat Hezbollah die naam weer zou kunnen doorgeven aan het Assadregime. Ik begrijp dat mevrouw Ashton steun wil verlenen aan die gebieden die onder gezag van de rebellen staan. Ik heb verschillende geluiden gehoord over wie die rebellen precies zijn. Er bestaat niet één Free Syrian Army. Het is een samenstel van op zichzelf werkende milities, per dorp verschillend, soms met contacten onderling. Al die milities hebben hun eigen belang. Daar tussendoor lopen de salafisten, de jihadisten, de strijders uit Jemen en Somalië. Het is een zeer onoverzichtelijk gebeuren. Ik vraag de minister om zeer terughoudend te zijn met steun aan de oppositie. Ook de lokale comités, waar het vorige kabinet steun aan gaf, werken samen met de milities. Het is erg moeilijk om dat met een schaartje te knippen. Ik vraag de minister om grote terughoudendheid bij de steun aan lokale comités. De minister geeft aan dat de druk op Iran zo nodig moet worden verhoogd. Inmiddels is het laatste rapport van het IAEA besproken. Waarom gebruikt de minister dan de woorden "zo nodig"? Waarom gaat hij niet nu al over tot een verdere aanscherping van de sancties? Aan welke sancties wordt overigens gedacht?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


« Terug