Bijdrage Carla Dik aan het plenair debat Wet zorg en dwang psychogeriatrische cliënten

woensdag 04 september 2013

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber als lid van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een plenair debat met staatssecretaris Van Rijn  

Onderwerp:   Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten

Kamerstuk:    31 996

Datum:            4 september 2013

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. In het reces werden we opgeschrikt door de beelden van een gehandicapte vrouw in zorginstelling NOVO. Zij stierf in de time-outkamer. Een gehandicapte vrouw werd, tegen de regels in, geïsoleerd. Ik weet zeker dat velen de ingrijpende beelden uit de uitzending van Nieuwsuur nog helder op het netvlies hebben. Er was een worsteling, die deze vrouw fataal zou worden. Dit is intens verdrietig voor alle betrokkenen: voor het personeel, voor de medewerkers en in het bijzonder voor haar familie. De leden van de centrale familieraad zeggen het vertrouwen op in de raad van bestuur. Zij concludeerden dat de raad van bestuur niet in staat is om familieleden kwalitatief voldoende en veilige zorg te bieden. Wat is echter veilige zorg? Wanneer voelen wij ons veilig? Wanneer voelt een gehandicapte of oudere zich veilig? Een veiligheidsgevoel ontstaat niet zomaar. Veiligheid ontstaat wanneer er geen angst is: geen angst om vergeten te worden, geen angst om te vallen, geen angst om de verkeerde medicijnen te krijgen, geen angst om opgesloten te worden. In die veiligheid zit ook een paradox: begeleiders passen vrijheidsbeperkende maatregelen vooral toe uit bescherming, als de veiligheid van de cliënt in het geding is en als zij geen andere oplossing zien.

De ChristenUnie stelt de menselijke waardigheid en integriteit voorop — laat dat duidelijk zijn — en omarmt daarom het uitgangspunt van dit wetsvoorstel: nee, tenzij. Wij weten dat het afbouwen van vrijheidsbeperkingen mogelijk is. Wij weten ook dat veel instellingen zich al ontzettend hard inspannen om dit waar te maken. De inspectie constateert dit ook in het rapport dat wij vorig jaar ontvingen. Zorgaanbieders en zorgverleners spannen zich in om fixeren, afzonderen en separeren terug te dringen. Dat is goed nieuws, maar er kan nog veel worden verbeterd. Enkele voorgaande sprekers verwezen al naar het NIVEL-rapport. Ook uit het rapport van de inspectie blijkt dat de beslissing om tot vrijheidsbeperkende maatregelen over te gaan, zorgvuldiger moet worden genomen. Ook de uitvoering is niet goed. Er wordt onvoldoende gebruikgemaakt van externe deskundigen. De focus op de afbouw van de maatregelen ontbreekt, evenals goede verslaglegging. Om verder succes te boeken, moeten alle betrokkenen zich blijven inzetten.

Met "betrokkenen" doel ik ook op de Tweede Kamer, als wetgever. Vandaag bespreken wij een wet waar door velen op aangedrongen is. De wet ziet op de bescherming van mensen met een verstandelijke beperking of dementie die onvrijwillig zorg ontvangen. Dit raakt de lichamelijke integriteit van cliënten. Daarom is het goed dat de wet een afwegingskader biedt voor het toepassen van onvrijwillige zorg. De wet gaat uit van "nee, tenzij". Ik gaf zojuist al aan dat wij daar voorstander van zijn. Dat is goed. Voor onvrijwillige zorg wordt wettelijk een procedure vastgesteld waarin het continu wegen van alternatieven, een opschalend zorgplan en externe deskundigen een plek hebben gekregen. Ook is duidelijk dat onvrijwillige zorg in principe tijdelijk is, zo kort mogelijk, zo licht mogelijk en gericht op afbouw. Deze doelstellingen van de wet kan de ChristenUnie van harte onderschrijven.

Een belangrijke vraag is echter of de wet in de praktijk wel uitvoerbaar is. Ook de Raad van State wijst hierop. Gedetailleerde procedures leiden niet alleen tot meer administratieve handelingen — tijd die niet aan de zorg kan worden besteed — maar kunnen ook de gewenste cultuuromslag in de weg staan. Gedetailleerde wetgeving kan leiden tot juridisering van de relatie tussen cliënt en zorgverlener. Dan schiet de wet zijn doel voorbij. Is de staatssecretaris dat met mij eens?

De staatssecretaris is van mening dat hij met de wettelijke regels in de vijfde nota van wijziging een goede balans heeft gevonden tussen enerzijds zo min mogelijk regelgeving en anderzijds ruimte voor de beroepsgroep. De wet is volgens hem een goede maatstaf voor de instellingen en de inspectie en borgt de belangen van cliënten en hun naasten. ActiZ en andere organisaties zijn dat echter helemaal niet met hem eens. In hun optiek is er met de vijfde nota van wijziging niets veranderd. Er wordt voorbijgegaan aan het advies van de Raad van State, waaraan ik zojuist al refereerde. Kan de staatssecretaris ingaan op de kritiek vanuit het zorgveld? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de breed gevoelde wens, niet alleen in de zorg, maar ook in de politiek, in ieder geval bij onze fractie, om regeldruk in de zorg te verminderen? Natuurlijk moeten we niet naïef zijn. In grote delen van deze sector kan men niet zonder toezichthoudende vormen van domotica, zoals camerabewaking en deuren die op slot kunnen. Maar moet er dan bij alle vormen van onvrijwillige zorg verantwoording worden afgelegd met een zware procedure of is het mogelijk om hierin te differentiëren? Hoe ingrijpender de onvrijwillige zorg, hoe zwaarder de procedure. Durven we hierin vertrouwen aan het veld te geven? Voor mij is het vastgebonden worden met een onrustband iets heel anders dan wandelen in afgesloten knuffeltuin of een wekelijkse douche. Natuurlijk moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van een cliënt, maar dat de wet geen enkel onderscheid maakt in de mate van ingrijpen, roept bij mijn fractie veel vragen op.

Vilans heeft een aantal jaren geleden het boekjes "50 alternatieven voor vrijheidsbeperking in de zorg" uitgebracht. Dit boekje biedt praktische hulp en inspiratie bij het afbouwen van vrijheidsbeperking. Bij alle maatregelen wordt uitgegaan van een zogenaamde VBM-score, een score die laat zien dat er een verschil bestaat in mate van vrijheidsbeperking. Deze wet gaat daar eigenlijk helemaal aan voorbij. Is dit model volgens de staatssecretaris behulpzaam om onderscheid te maken tussen lichte en zwaardere vormen van dwang? Ik hoor graag zijn reactie.

Ik kom op het punt van de thuissituatie, dat ook door de vorige sprekers al is aangekaart. Voor de ChristenUnie is onduidelijk in hoeverre deze wet wel of niet betrekking heeft op verzorging thuis en op de Wmo. In de wettekst zelf wordt namelijk consequent gesproken over AWBZ-zorg en over een accommodatie waar zorg wordt verleend, maar met de toekomstplannen inzake de AWBZ — de hervorming van de langdurige zorg, veel wordt overgeheveld naar de Wmo, naar gemeenten, we vragen van mensen dat zij langer thuis blijven wonen — is het de vraag hoe de staatssecretaris deze wet ziet.

Uit de memorie van toelichting, bijvoorbeeld hoofdstuk 2.1, blijkt dat de wet ook van toepassing is op een dementerende oudere die thuis verzorgd wordt, op een kind dat verblijft in een gezinsvervangend tehuis en op een vrouw die met begeleiding zelfstandig kan wonen. Maar is "thuis" dan ook een accommodatie? Laat duidelijk zijn: de ChristenUnie is zeer terughoudend als het gaat om onvrijwillige zorg in de thuissituatie. Thuis is een vertrouwde, veilige omgeving. Thuis is thuis, en dat moet zo blijven. Tegelijkertijd vinden we het wel belangrijk dat op dit punt de wet helderheid verschaft. Deze wet heeft geen betrekking op mantelzorgers, maar in elke thuissituatie waar een professional zorg verleent, is vaak ook wel een mantelzorger aanwezig. Een mantelzorger krijgt dus mogelijk ook te maken met vormen van dwang. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Zou de wet op dit punt niet meer duidelijkheid moeten geven?

Een volgend punt is dat van de cliëntvertrouwenspersoon. De vierde nota van wijziging bevat het wettelijk borgen van de cliëntvertrouwenspersoon. Is de staatssecretaris het met me eens dat we hiervoor zoveel mogelijk moeten aansluiten bij het model in het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg?. De Kamer heeft altijd gepleit voor een onafhankelijke cliëntvertrouwenspersoon. Deze wet biedt ruimte voor inbedding van de cliëntvertrouwenspersoon binnen het zorgaanbod, terwijl het juist zo belangrijk is dat iemand onafhankelijk van de zorgaanbieder functioneert. Onderzoek van de VGN laat ook zien dat hier nog een flinke professionaliseringsslag te maken is. Een goede invulling van de cliëntvertrouwenspersoon kan wezenlijk bijdragen aan de bescherming van de rechtspositie van cliënten. Juist voor de kwetsbare groepen waarop deze wet ziet, is dit van belang. In de ggz is deze functie toevertrouwd aan een landelijke organisatie die borgstaat voor onafhankelijkheid, professionaliteit en continuïteit. De ChristenUnie ziet heel graag dat de wet op dit punt veranderd wordt en heeft met andere fracties een amendement ingediend.

Ik kom te spreken over het punt van de evaluatie. Een spoedige evaluatie van de wet is in het belang van de cliënten en de zorgorganisaties. Daarin moeten vragen worden beantwoord als: is de wet uitvoerbaar, eenduidig, effectief en doelmatig en — niet onbelangrijk — hoe verhoudt deze wet zich tot andere wetgeving? De ChristenUnie is het eens met de keuze voor een evaluatie na drie jaar in plaats van de standaardtermijn van vijf jaar. Ik hoorde zojuist de woordvoerster van D66 aangeven dat haar fractie een amendement wil indienen met een evaluatie na twee jaar. Ik wil daarover heel graag met de fractie van D66 in gesprek gaan. Er ligt al een amendement van mijn voorganger, mevrouw Wiegman, om de evaluatietermijn op twee jaar te stellen. Als het mogelijk is, zouden wij dat ook heel graag willen. Zo niet, dan hechten we aan drie jaar. Het moet in ieder geval niet die vijf jaar worden. Dat vinden we gewoon echt te lang.

Mevrouw Bergkamp (D66):
Het lijkt mij heel goed om samen te bekijken of we dat kunnen combineren in één amendement.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ja, dat gaan wij samen bekijken.

Ik denk dat het met een wat kortere evaluatieperiode — ik laat even in het midden of die twee of drie jaar is — goed mogelijk is om te komen tot een evaluatie van maatregelen die tijd nodig hebben om een uitwerking te krijgen. Tegelijkertijd wordt met de relatief korte periode van evaluatie recht gedaan aan de impact en de ethische kanten van de wet.

Tot slot kom ik op het punt van cultuurverandering. De wet komt op een moment dat er veel maatschappelijke discussie is over dwang en vrijheidsbeperkende maatregelen in de zorg. Zorgverleners worden door deze wet geprikkeld om na te denken over hun werkwijze en om op zoek te gaan naar alternatieven voor onvrijwillige zorg. Dat is goed. We moeten echter ook realistisch zijn. Deze wet biedt niet de garantie dat situaties zoals in de zorginstelling NOVO niet meer zullen voorkomen. De doelstellingen van deze wet zijn nobel. Het gaat om het vastleggen van procedures om cliënten die onvrijwillige zorg ontvangen te beschermen. De vraag is echter of deze wet in de praktijk uitvoerbaar is. In dit spanningsveld voel ik mij vandaag, tussen doelstelling en uitvoering. Van het nut van deze wet, namelijk het bieden van een afwegingskader voor onvrijwillige zorg, hoeft de staatssecretaris mij niet te overtuigen. Maar op het punt van uitvoerbaarheid ben ik heel benieuwd of hij erin zal slagen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 

 


« Terug

Archief > 2013 > september