Bijdrage Joël Voordewind aan de plenaire behandeling van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

donderdag 06 november 2014

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de plenaire behandeling van de Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Onderwerp:   Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Kamerstuk:    34 000 – VIII

Datum:           6 november 2014

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Van wie is de school en wie zorgt voor goed onderwijs? Als ik een klaslokaal binnenloop, is het antwoord eenvoudig: de leraar maakt het verschil. Een gezond pedagogisch klimaat is het belangrijkste voor de ontwikkeling van kinderen. Pedagoog Marcel van Herpen omschrijft het als volgt. De leerling wil van de leerkracht weten: wie ben jij? Toen ik vorige week een klaslokaal binnenliep, merkte ik dat die dynamiek er was tussen de leerlingen en een leraar op een hbo. Er was meteen sprake van chemie tussen hen, ook al waren ze nog maar acht weken bezig met elkaar. Docenten zijn sleutelfiguren in het onderwijs. Dat gegeven zet ook de politiek en de overheid meteen op hun plek.

Afgelopen zaterdag presenteerde het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie een boek over onderwijsvrijheid in een participatiesamenleving. De titel daarvan is De school van de burger. In het boek wordt opgeroepen tot een heroverweging van de verhouding tussen overheid en samenleving. Er wordt eigenlijk in geadviseerd om al het onderwijs bijzonder te maken, zodat ook het openbaar onderwijs algemeen bijzonder kan worden. Onderwijs is niet neutraal. Dat moeten we ook niet willen. Ik ben benieuwd naar de visie van het kabinet op dit voorstel van ons wetenschappelijk instituut. Hoe wil het kabinet de uitgangspunten van de participatiesamenleving op het onderwijs toepassen? Van wie is de school nu uiteindelijk in de ogen van het kabinet?

Een andere recente publicatie over dit onderwerp is opgesteld door de Onderwijsraad. Andere sprekers noemden deze publicatie al even. De titel van het rapport luidt Onderwijspolitiek na de commissie-Dijsselbloem. De conclusie van dat rapport is helder: de overheid bemoeit zich nog steeds intensief met de dagelijkse praktijk op scholen. Politici moeten ervoor waken om in te grijpen in de inrichting van het onderwijs, aldus het advies. De Onderwijsraad vindt ook dat het onderscheid tussen het "wat" en het "hoe" geen adequaat richtsnoer meer is. Het bepalen van het "wat" door de overheid heeft geleid tot forse ingrepen in de vrijheid van de inrichting van het onderwijs. De overheid beheerst veel kunsten, behalve de kunst van het loslaten. Professionals komen tot hun recht als zij de ruimte krijgen. De docenten die ik spreek, zeggen echter dat zij een verstikkende bemoeizucht en een gebrek aan vertrouwen ervaren. In een participatiesamenleving is het aan de burgers om verantwoordelijkheid te nemen, maar als de overheid zaken niet loslaat of zelfs de teugels aantrekt, wordt een school nooit van de samenleving: van docenten, van ouders, van leerlingen, van schoolbesturen. Ik hoor graag van de minister en de staatssecretaris op welke wijze zij invulling gaan geven aan de aanbevelingen van de Onderwijsraad. Is het kabinet bereid om nieuwe voorstellen te doen of om eerder aangenomen voorstellen te heroverwegen in het licht van het rapport van de Onderwijsraad? Hoe zit het met de aangekondigde regeldrukagenda, die met de vakbonden en de sectorraden wordt opgesteld? Hoe kijken de bewindspersonen aan tegen het gekunstelde onderscheid tussen het "wat" en het "hoe"?

Over kwaliteitsindicatoren en toetsen lezen we het volgende. Via het zogenaamde "wat" heeft de staatssecretaris de laatste jaren een agenda uitgerold van prestaties, rendement en zelfs excellentie. Deze begroting — ik heb haar daar nog eens op nagelezen — kent drie pagina's met indicatoren. Dat getuigt naar mijn mening van een groot maakbaarheidsgehalte, zeker voor een liberaal. Vorig jaar heeft de Kamer de kleutertoets gelukkig afgeschoten. Nu krijgen we weer te maken met het toezicht in transitie. Het is een manier om de greep op het onderwijs nog verder te vergroten. Voor het predicaat "excellent" moeten nieuwe normen worden ontwikkeld voor het onderwijsproces, het schoolklimaat en de veiligheid. Dat gaat echt vele malen verder dan het bewaken van de deugdelijkheidseisen, dat in de Grondwet is opgenomen. Via het sturen op succesvol onderwijs perkt de staatssecretaris de professionaliteit van de docent verder in. Het streven naar goed onderwijs is ondergeschikt. De ChristenUnie pleit er dan ook voor om het toezicht in transitie te schrappen; zij is tegen een curriculum dat van bovenaf door de overheid wordt opgelegd. Is de staatssecretaris, gezien het advies van de Onderwijsraad, bereid om de invoering hiervan te heroverwegen?

Ik kom op het passend onderwijs. Afgelopen zomer is het nieuwe stelsel van passend onderwijs ingevoerd. Gelukkig kan het passend onderwijs ook vanaf 2015 zonder bezuinigingen verder. Het handelen van andere partijen dan de coalitiepartijen was nodig om steeds maar weer de bezuinigingen die op de rit stonden, af te wentelen. Ook bij het herfstakkoord was het nodig dat andere partijen dan de coalitiepartijen de kortingen op het budget voor zorgleningen afwendden, nadat andere partijen, waaronder de ChristenUnie, eerder de bezuinigingen van 300 miljoen van het kabinet-Rutte I hadden kunnen afwenden.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Ere wie ere toekomt, maar u bedoelt met "de coalitie" hoop ik wel de vorige coalitie, want de Partij van de Arbeid was erbij om de bezuiniging van 300 miljoen op passend onderwijs terug te draaien.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat klopt. Met die woorden ben ik ook geëindigd. Ten tijde van het kabinet-Rutte I hebben wij ons er samen met de PvdA hard voor gemaakt om die bezuiniging van 300 miljoen van tafel te krijgen. Dat is gelukt.

Deze keer stonden er kleinere bezuinigingen op stapel, waar de PvdA wel verantwoordelijk voor was. Ook die hebben we gezamenlijk weten te neutraliseren, zal ik maar zeggen.

De heer Rog (CDA):
Het is voor de geschiedschrijving, voor de Handelingen, misschien goed om duidelijk te maken dat in het lenteakkoord, zonder de PvdA, de gehele bezuiniging op passend onderwijs van tafel is geveegd. Dat is gedaan door een brede coalitie, waar de PvdA niet aan meedeed. Onder het kabinet-Rutte II hebben andere partijen de bezuiniging van 20 miljoen op passend onderwijs, die de PvdA en de VVD wilden doorvoeren, weten te voorkomen. Dat is goed om te weten, dus dat meld ik even voor de Handelingen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Die beschouwing van de heer Rog is helemaal juist.

Gelukkig zijn er nu dus geen bezuinigingen op het passend onderwijs. Er doet zich echter wel een aantal problemen voor nu we de invoering gaan meemaken. De ChristenUnie vraagt bijzondere aandacht voor de groep leerlingen met een ernstige meervoudige handicap. Ze zijn via cluster 3 in het stelsel van passend onderwijs terechtgekomen. Deze groep van ongeveer 7.000 kinderen zal menselijkerwijs nooit in het regulier onderwijs meedraaien. Let wel, ik heb het over ernstig meervoudig gehandicapten. Sterker nog, door de efficiencydoelstellingen in de samenwerkingsverbanden dreigt deze groep leerlingen ook nog financieel gekort te worden in hun ondersteuning, bijvoorbeeld omdat er tegenvallers zouden kunnen zijn in het budget voor de leerlingen met gedragsproblemen; ik noem cluster 4. Hoe groot hun beperking ook is, deze leerlingen hebben recht op onderwijs en ontwikkeling. De ChristenUnie wil dan ook dat de 7.000 ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen apart worden bekostigd, net als de leerlingen van cluster 1 en cluster 2. Daarover zijn eerder vragen gesteld door de SP. Ook vanuit het onderwijsveld krijg ik veel signalen van steun voor dit voorstel. Ik overweeg om hierover in tweede termijn een motie in te dienen, maar ik hoor graag eerst de reactie van de bewindspersonen.

Mijn tweede onderwerp is het lerarenbeleid. De ChristenUnie maakt zich zorgen over de baankansen voor jonge leerkrachten. Als je net van de pabo komt, krijg je met een beetje geluk een baan als invalkracht. In 2013 heeft de Kamer dan ook een motie van de ChristenUnie en de PvdA aangenomen om 3.000 nieuwe leraren aan te nemen. Daarvoor is in 2013 zelfs een bedrag van 50 miljoen gereserveerd; dat zou moeten worden uitgegeven in 2014. Dat is ook in het onderwijsakkoord terechtgekomen, inderdaad met de doelstelling om 3000 extra banen voor jonge leraren te creëren. Ik zeg "extra banen", want inmiddels wordt ingezet op banen die niet meer verdwijnen door de leerlingenaantallen. Dat zijn dan geen extra banen, maar er gaan geen banen af als we nu het kabinet moeten volgen. Ik vraag het kabinet: waar zijn nu die 3000 extra banen gebleven? Kan het kabinet aangeven hoeveel banen er daadwerkelijk bij zijn gekomen dit jaar?

Het tweede probleem bij de leraren is de instroom en de instromingseisen die zijn aangescherpt voor de pabo's vanaf het studiejaar 2015-2016. Ik wijs erop dat een deel van de havo-scholieren nog geen rekening heeft kunnen houden met deze nieuwe toelatingseisen. De mbo-scholieren kunnen deze vakken zelfs nog niet kiezen en van de pabo's hoor ik dat zij rekening houden met een instroomvermindering van mogelijk 40%. De ChristenUnie is het met de regering in principe eens dat de lat hoger gelegd moet worden, maar voorziet tegelijkertijd grote problemen bij de overgang van de aanscherping van de eisen, vooral gezien het dreigende tekort aan leraren. De ChristenUnie stelt dan ook voor om niet tot uitstel van de toelatingstoetsen over te gaan, maar om wel de toetsen de eerste twee jaar een adviserend karakter te geven en geen selecterend karakter, zoals het bedoeld is. Graag een reactie op de zorgen van mijn fractie over deze transitie.

Mijn laatste onderwerp gaat over het joodse onderwijs. Mijn fractie is zeer blij dat wij de beveiliging van de joodse scholen in ieder geval hebben kunnen garanderen, althans qua financiën, en ook via het Rijk hebben kunnen regelen bij de Algemene Politieke Beschouwingen.

Er doet zich echter nog een probleem voor bij de kosten die de ouders voor deze scholen moeten betalen, namelijk de lessen Jiddisch. Het Jiddisch is een officieel erkende taal conform het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het is bijvoorbeeld te vergelijken met het Fries. Nu wordt het onderwijs in het Fries door de provincie betaald. Dat is bij het Jiddisch als niet-regionale taal lastiger. De commissie van deskundigen die toeziet op de uitvoering van het handvest heeft Nederland al een aantal keren gewezen op de verplichting om ernst te maken met de ondersteuning van het Jiddisch. Ik vraag de minister dan ook of zij daartoe bereid is.

De voorzitter:
Ook u hartelijk dank.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug

Archief > 2014 > november