Tweede Kamer 2006-2010

Duurzaam voor elkaar - Verkiezingsprogramma ChristenUnie 2006

Op 30 september heeft het Uniecongres van de ChristenUnie verschillende amendementen op het concept-verkiezingsprogramma overgenomen en rekening houdend met die amendementen het verkiezingsprogramma goedgekeurd. Hieronder volgt de tekst van het verkiezingsprogramma waarin alle wijzigingen zijn verwerkt.

     

Download:

 

Duurzaam voor elkaar: Een kwestie van vertrouwen.

 


Te veel mensen kunnen of willen niet meedoen in de samenleving; goed onderwijs en een goede gezondheidszorg staan onder druk; een grote groep jongeren verlaat het onderwijs zonder diploma. Doordat we geen grenzen durven te stellen, lijden jonge mensen schade door een overmatige aandacht voor seks en het gebruik van drugs en alcohol; er is te weinig besef van onze verantwoordelijkheid voor het milieu en de natuurlijke hulpbronnen. Bevolkingsgroepen vertrouwen elkaar niet en het komt niet tot wederzijds begrip.

Al deze kwesties raken ons in ons dagelijks leven. Veel mensen ervaren onzekerheid over de toekomst, onveiligheid op straat en in de eigen omgeving, en onbehagen over de spanningen in onze samenleving. Een bloeiende economie blijkt weinig te zeggen over de kwaliteit van het leven. Natuurlijk, Nederland is een welvarend land, waar het goed wonen is. Tegelijk worstelt onze samenleving met veel problemen, die om heldere keuzes en verantwoorde oplossingen vragen. Of het gaat om de hervorming van de verzorgingsstaat, een nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en burger, migratie en integratie, de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen, botsende grondrechten, de dreiging van terrorisme en criminaliteit, of vraagstukken van internationale gerechtigheid.

De ChristenUnie wil de uitdagingen waarmee onze samenleving zich geconfronteerd ziet, aangaan. Wij doen dat vanuit een duidelijke en herkenbare visie op menszijn, samenleven en politiek, die is gebaseerd op het christelijk geloof. Daarmee heeft de ChristenUnie een geheel eigen positie in de Nederlandse politiek. Gelovig luisterend naar het Woord van God en met een open oog voor de werkelijkheid willen we invloed uitoefenen op het bestuur van ons land en bijdragen aan het welzijn van de samenleving. We laten ons daarbij aansporen door Gods opdracht om Hem lief te hebben en ook onze medemensen. Vanuit de verbondenheid met God zijn we gericht op de verbondenheid met mens en samenleving. Mensen komen tot hun recht in gemeenschap met anderen!

Daarom gaat het ons aan het hart als mensen worden uitgesloten van (actief) burgerschap, als jongeren geen eigen plek vinden en aan de rand van de maatschappij terechtkomen, als ouderen in een isolement raken en verstoken blijven van zorg en aandacht, als relaties stukgaan en belangrijke maatschappelijke verbanden als het gezin, de kerk, de school, het verenigingsleven hun betekenis verliezen. Als groepen burgers tegenover elkaar staan.

We beseffen dat de overheid niet al deze problemen kan oplossen. Mensen en hun organisaties dragen verantwoordelijkheid voor hun eigen keuzes. Het terrein waarop de politiek rechtstreeks invloed kan uitoefenen, is beperkt tot de publieke samenleving. Maar de overheid heeft, als dienares van God, wel de taak om, voorzover dat in haar vermogen ligt, bij te dragen aan een samenleving, waarin mensen tot hun recht kunnen komen en in vrede met elkaar kunnen leven.
Zo kan de samenleving groeien in vertrouwen.

Gemiste kansen
De afgelopen jaren is veel aandacht uitgegaan naar hervormingen en stelselwijzigingen op het terrein van de economie, de gezondheidszorg en de sociale zekerheid. De ChristenUnie erkent dat er op deze terreinen het nodige moest gebeuren en heeft veel van de maatregelen dan ook gesteund. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat het kabinetsbeleid op wezenlijke punten tekort is geschoten. De hervormingsagenda werd afgewerkt zonder aandacht voor de ingrijpende gevolgen die dit in het bijzonder voor de kwetsbare groepen in de samenleving had. Het – terechte - uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid van mensen verwerd tot een ideologie, waarbij werd verzuimd om mensen in staat te stellen die verantwoordelijkheid ook waar te maken. Sociale gerechtigheid waar de Bijbel onder meer in Micha 6 vers 8 toe oproept, kwam in het gedrang. De markt werd te makkelijk aangewezen als de oplossing voor onze problemen. Het kabinet vergat de zorg voor een schoon milieu, duurzame productie, de jeugd, migranten en ouderen met alleen AOW. Vreemdelingenbeleid en integratiebeleid werden ‘streng en rechtvaardig’, maar in de toepassing ging te vaak de menselijkheid verloren.

De herontdekking van de leefbare samenleving
De laatste jaren zijn er tekenen die wijzen op een kentering in het maatschappelijk klimaat. Tendensen van materialisme, individualisme en ‘vrijheid blijheid’ blijken forse schaduwzijden te kennen. En hoewel het ‘waarden en normen’-debat van de kant van de regering rijkelijk vaag en abstract is gebleven, is de ChristenUnie verheugd over de groeiende belangstelling voor universele waarden, die bekend zijn uit de Bijbel en verrassend actueel blijken voor de samenleving, waarin wij nu leven.

Ga maar na. Wat hebben we de afgelopen jaren met elkaar kunnen vaststellen?
- Er blijft te weinig tijd over om kinderen zelf op te voeden en om met hen te genieten, omdat ouders meer moeten werken om de lasten te kunnen betalen.
- Regels zijn nuttig. We hebben het gehad met de hufterigheid op straat, met zinloos geweld, met bloot en seks op tv en op internet.
- Er is behoefte aan burgers die zich inzetten voor elkaar, voor de samenleving. Alleen zo wordt de samenleving ook veiliger en beter bestand tegen dreigingen van binnenuit en van buitenaf, zoals terrorisme.
- Teveel gebrek aan onderlinge verbondenheid leidt er toe dat niemand zich meer verantwoordelijk voelt.
- De vrije markt is niet de oplossing voor alle problemen. De marktwerking in de zorg, in de energiesector en bij het openbaar vervoer heeft de kwaliteit niet verbeterd en heeft de prijs niet verlaagd.
- De mens leeft niet alleen voor de economie. De 24-uurseconomie maakt niet gelukkig. We twijfelen aan het nut van (nog meer) koopzondagen.
- We moeten zuinig zijn met ons milieu. We kunnen niet onbeperkt gebruik maken van de natuur en energiebronnen.
- De Europese Unie krijgt de contouren van een bureaucratische superstaat, terwijl we juist behoefte hebben aan minder regelgeving en een bestuur dat dichter bij de burgers staat.

Voor elkaar
Wie strategisch kiest, kijkt óók naar morgen. De ChristenUnie ziet het als haar missie om de schadelijke tendensen in onze samenleving tegen te gaan en de goede ontwikkelingen te versterken. Voor de ChristenUnie is een goede samenleving een samenleving die gekenmerkt wordt door onderlinge verbondenheid: rechtvaardig, verantwoordelijk en toekomstbestendig, met oog voor wat van blijvende waarde is. Een wereld waarin mensen oog hebben voor elkaar en het mogelijk is te groeien in vertrouwen.

Wij streven naar een samenleving
- waarin mensen tot hun recht komen met al hun talenten en gaven: betaald of als vrijwilliger, jong of oud, ziek of gezond. En waar niemand afschreven wordt, maar iedereen meedoet;
- waarin mensen naar elkaar omzien in wijken en buurten, bedrijven en scholen, zich verantwoordelijk weten voor zichzelf én voor elkaar, en samen werken aan een leefbare en veilige samenleving;
- waarin kinderen een toekomst hebben en opgroeien in een veilige en kansrijke omgeving;
- waarin mensen met verschillende overtuigingen elkaar verstaan en respecteren en niet alleen ‘staan op hun rechten’, maar ook ernst maken met hun plichten en verantwoordelijkheden jegens elkaar en de samenleving.

Dat vraagt om een politieke visie en een politieke strategie gericht op het herkennen en erkennen van waarden en normen in de samenleving. Herkennen in de leefregels die God geeft in de Bijbel, en erkennen van de betekenis van die leefregels om onze samenleving leefbaar te houden.
Deze politiek staat in het teken van onderlinge verbondenheid. Met elkaar, met ons land en volk en de wereld om ons heen, met ons werk en met onze leefomgeving.

 

Zorgen

 

De beste investering in het welzijn van de samenleving is de investering in kinderen, de jeugd en gezinnen. Goede zorg voor kinderen is van vitaal belang voor de toekomst van het land, zeker in deze tijd. Ons land is sterk aan het vergrijzen en gezinnen hebben het moeilijk. De ChristenUnie wil mensen kansen en ondersteuning bieden, van het ongeboren begin tot de daadwerkelijke participatie in de samenleving. In verantwoordelijke gezinnen worden kinderen gestimuleerd om zich te ontwikkelen tot evenwichtige en verantwoordelijke volwassenen, die zich dienstbaar opstellen in de samenleving en naar elkaar. Daarom is het van groot belang dat de overheid gezinnen stimuleert en beschermt. Goed en betrouwbaar onderwijs is daarbij cruciaal.
Onderlinge verbondenheid komt tot uiting in het uitsteken van een helpende hand: bij de zieke, het meisje of de vrouw die ongewenst zwanger is of de terminale patiënt. Goede zorg draait niet primair om instituten, techniek of fusies van ziekenhuizen, maar om handen die helpen. Er moet daarom in de politiek en in het bedrijfsleven meer begrip komen voor mensen die zorgtaken met werk willen combineren. Daar worden het land en de economie alleen maar beter van.

 

Leven

 

Leven in vertrouwen begint bij het bieden van veiligheid. Bestrijding van asociaal gedrag en overlast, van terrorisme en harde criminaliteit heeft daarom topprioriteit. Een gebrek aan veiligheid ervaren mensen het meeste dicht bij huis. Een goede aanpak begint daarom in de wijken en de buurten door verbetering van de leefbaarheid en aanpak van asociaal gedrag. Naast de overheid hebben ook religieuze instellingen hier een duidelijke taak. Een adequaat veiligheidsbeleid herstelt onderlinge verbondenheid. Mensen krijgen opnieuw vertrouwen in elkaar en in de politiek.

We voelen ons niet alleen verbonden met eigen land en volk, maar ook met de wereld om ons heen. In veel landen hebben mensen het niet zo goed als in Nederland. Sommige landen zijn verwoest door geweld. Zij hebben hulp nodig bij het opbouwen van een goed bestuur, de ontwikkeling van hun economie en een veilige samenleving. Daarom komt de ChristenUnie op voor eerlijke internationale handel, voor ruimhartige ontwikkelingssamenwerking, voor internationale vrede en terreurbestrijding, voor handhaving van mensenrechten en voor het bevorderen van het recht op godsdienstvrijheid. Om de wereld vandaag én morgen leefbaar te houden.

 

Werken

 

Door arbeid ontplooien mensen hun talenten. Ze werken aan hun eigen welzijn en dat van de samenleving. Maar nog steeds zijn te veel (meer dan een miljoen!) mensen aangewezen op een uitkering, terwijl ze geheel of gedeeltelijk zouden kunnen werken. Daarom wil de ChristenUnie langdurig werklozen, bijstandsgerechtigden en gedeeltelijk arbeidsongeschikten meer persoonlijk begeleiden op zoek naar werk, betaald of - als dat niet lukt - onbetaald.
Aan de basis van onze welvaart staan de ondernemers en de bedrijven: van de winkeliers, de kleine zelfstandigen en de boeren tot aan de multinationals. Bedrijven mogen niet belemmerd worden door onredelijke regels of knellende heffingen, maar moeten juist in staat worden gesteld hun maatschappelijke verantwoordelijkheden waar te maken.
Werk is belangrijk, maar niet het enige dat telt. Een goede balans tussen werk, zorgtaken en ontspanning is van groot belang. Want uiteindelijk is welzijn belangrijker dan welvaart. Een goede balans vinden is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van mensen zelf; van het maken van keuzes. De overheid kan het maken van goede keuzes wel vergemakkelijken.

Wij weten ons verbonden met onze natuurlijke leefomgeving. Onze kinderen moeten na ons ook van Gods schepping kunnen genieten. De ChristenUnie wil daarom grenzen stellen aan het onbekommerd volbouwen van het platteland, de vervuiling, de uitstoot van CO2 en de verarming van het leefmilieu. In de industrie, de landbouw, de energieproductie en het verkeer en vervoer, kan het niet alleen gaan om de economie, maar móet het ook gaan om de ecologie.

Nederland staat weer voor verkiezingen. Op 22 november komt het erop aan. Er staat veel op het spel. De keuzes die dan gemaakt worden, zijn bepalend voor de komende jaren.
In dit verkiezingsprogramma bekent de ChristenUnie kleur over haar keuzes in antwoord op de uitdagingen waar we in Nederland voor staan. De ChristenUnie kiest voor een strategische inzet op een samenleving, waarin de onderlinge verbondenheid met en voor elkaar centraal staat. Zodat Nederland kan groeien in vertrouwen.

Wie strategisch kiest, kiest voor de ChristenUnie!

 

< Terug naar boven

 

 

1 . Zorgen

 


Mensen leven in sociale verbanden
Gemeenschappen vormen het cement van de samenleving. Mensen geven elkaar steun, liefde en zorg. Die onderlinge verbondenheid is daarom van belang voor het welzijn van mensen.
Naast de gemeenschap die de ruim 16 miljoen Nederlanders samen vormen – de publieke samenleving - zijn er talloze kleinere sociale verbanden: het gezin, culturele gemeenschappen, kerkelijke gemeenschappen, sportverenigingen, buurtclubs, scholen. Deze hebben alle een eigen waarde en functie, die het waard is om te behouden. Onderlinge verbondenheid begint met het nemen van verantwoordelijkheid: op het werk, binnen het gezin, voor alleengaanden, voor de buurt, voor elkaar en voor de natuurlijke omgeving. Gemeenschapsvorming is alleen mogelijk in een maatschappij waarin niet alleen ruimte en respect is voor een verscheidenheid aan sociale gemeenschappen, maar waarin mensen ook worden opgeroepen en gestimuleerd om de handen ineen te slaan en zich in te zetten voor elkaar en voor de samenleving.

Een samenleving waarin mensen verantwoordelijkheid nemen voor elkaar is niet vanzelfsprekend. De overheid kan dat niet regelen, maar wel voorwaarden scheppen waardoor de natuurlijke sociale verbanden optimaal tot hun recht komen. De beste omgeving om sociale samenhang te bevorderen, is het gezin. Een stabiel gezinsleven is van groot belang voor een goede ontwikkeling van kinderen en verdient daarom hoge prioriteit.

Een goed gezinsbeleid heeft oog voor het ‘traditionele’ gezin, maar zeker ook voor alleengaanden en een-oudergezinnen, omdat juist zij vaak in een kwetsbaardere positie verkeren. Het aantal alleengaanden in ons land groeit snel. De verwachting is dat in 2035 circa 3,5 miljoen mensen alleengaand zijn. Mede tengevolge van echtscheiding neemt het aantal éénoudergezinnen snel toe. Nu zijn er ongeveer 450.000 éénoudergezinnen. De verwachting is dat dit aantal in 2050 is gestegen tot circa 700.000 éénoudergezinnen. Met deze (demografische) ontwikkeling zal de komende jaren rekening moeten worden gehouden, of het nu gaat om volkshuisvesting, zorg, of sociale en fiscale arrangementen.

Opvoeden is een verantwoordelijke taak. Ouders staan voor de taak naar vermogen hun kinderen zo op te voeden dat zij zich constructief kunnen opstellen in de samenleving. Ouders dienen toegang te hebben tot allerlei vormen van opvoedingsondersteuning. Consultatiebureaus spelen hierbij een belangrijke rol, niet alleen in het aanbieden van informatie, maar ook in het signaleren van problemen.

• Ouders zijn eerstverantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van kinderen en worden zoveel mogelijk in staat gesteld deze verantwoordelijkheid waar te maken.

• De overheid bevordert naar vermogen het opvoeden van kinderen in een stabiele en sociale omgeving. Nieuwe regelgeving wordt daarom eerst onderworpen aan een gezinstoets: nadelige effecten op het gezin, zowel financieel als sociaal, worden voorkomen.

• Het huwelijk is een verbintenis tussen één man en één vrouw. Andere samenlevingsvormen kunnen niet aan het huwelijk gelijkgesteld worden. Ter voorkoming van onrechtvaardige situaties kan voor niet-huwelijkse samenlevingsvormen een regeling getroffen worden waarin bepaalde rechtsgevolgen, bijvoorbeeld in het belang van eventuele kinderen, worden vastgelegd.

• De echtscheidingsprocedure voorziet in een regeling die bemiddeling en streven naar instandhouding van het huwelijk centraal stelt. Voordat de rechter de echtscheiding uitspreekt, controleert hij of overeenstemming is bereikt over zorg en onderhoud van de kinderen. Daarbij is het belang van het kind leidend. De zogenaamde ‘flitsscheiding’ moet onmogelijk worden gemaakt.

• De overheid ziet toe op handhaving van de vastgestelde alimentatie- en omgangsregelingen. Bij gebleken onwilligheid om te betalen kan op verzoek van de ontvangende ex-echtgenoot worden gevorderd dat verhaal van onderhoudsbijdragen via de werkgever plaatsvindt.

• Ieder mens heeft het recht alle relevante informatie te verkrijgen over zijn genetische en/of biologische ouders.

< Terug naar boven

1.1. Evenwicht in werk, zorg en vrije tijd

In het werk kunnen mensen zich ontplooien en een bijdrage leveren aan het welzijn van de samenleving. Arbeid is een goede remedie tegen sociale uitsluiting en armoede. Werk in deze zin beantwoordt aan de oorspronkelijke bestemming van God met de mens: leven tot Zijn eer en bereid tot dienst aan de naaste. Helaas wordt arbeid lang niet altijd zo beleefd en ervaren. Werk is veelal verengd tot betaald werk en is niet zelden verworden tot een keurslijf, nodig om te voldoen aan de talloze eisen die de huidige maatschappij én mensen zelf aan het leven stellen. De tijdsdruk die betaald werk op mensen legt, beperkt de ruimte voor zorgarbeid en vrijwilligerswerk. Het is zaak deze balans te herstellen.

Tegelijkertijd staan we voor de uitdaging om de gevolgen van een inkrimpende beroepsbevolking op te vangen. Hiertoe moeten meerdere wegen bewandeld worden. Extra arbeidskrachten zijn vooral te vinden onder de jongeren en ouderen. Vermindering van vroegtijdige schoolverlating en de aanpak van jeugdwerkloosheid is daarom van belang. Ouderen worden door het aanbieden van fiscale faciliteiten gestimuleerd om langer door te werken. Parttime werk, flexibele arbeid en betere verlofmogelijkheden kunnen zowel gezinnen met jonge kinderen als ouderen helpen betaalde arbeid beter te combineren met zorgtaken en voldoet aan de behoefte aan vrije tijd.

Spanning tussen werken en zorgen
Een kindgebonden benadering

Nederland heeft in vergelijking met de meeste andere EU-lidstaten een gezinsonvriendelijk beleid. Het zogenaamde gezinsdal (de teruggang in koopkracht na het krijgen van kinderen) is bij ons inmiddels een ravijn. Om dit gezinsdal te verminderen en de keuzevrijheid in de verdeling tussen arbeid en zorg voor ouders te vergroten, wil de ChristenUnie een beter gezinsbeleid. De belangrijkste verandering die de ChristenUnie voorstelt, is het invoeren van een kindgebonden budget. Dit budget biedt ouders wérkelijke keuzevrijheid, het kindgebonden budget komt niet alleen ten goede aan de kosten voor kinderopvang, maar ook aan gezinnen die de zorgtaken volledig zelf op zich nemen en in verband daarmee een deel van hun inkomen opgeven.

De hierboven geschetste kindgebonden benadering krijgt vorm in de volgende onderdelen:
  1. De inkomensonafhankelijke kinderbijslag: deze wordt verhoogd. Voor kinderen van 0 tot en met 5 jaar gaat de kinderbijslag fors stijgen; deze wordt namelijk gelijkgetrokken met de kinderbijslag voor kinderen van 6 tot en met 11 jaar.
  2. Het kindgebonden budget, dat wil zeggen dat de huidige inkomensafhankelijke kinderkorting en de financiële middelen samenhangend met de WKO (Wet KinderOpvang) worden samengevoegd tot een inkomensafhankelijke bijdrage per kind. De verandering in de WKO moet er niet toe leiden dat kinderopvanginstellingen abrupt in de problemen komen. Daarom krijgen kinderopvanginstellingen een afdrachtvermindering, zodat de personeelskosten omlaag gaan. Daarnaast worden de werkgevers verplicht bij te dragen aan de kinderopvangkosten van de werknemers.
  3. De Combinatiekorting Nieuwe Stijl. Deze geldt tot een maximum van 60 uur per gezin, indien één van de kinderen jonger dan vier jaar is. Hiermee komt het karakter van een tegemoetkoming voor het combineren van arbeid en zorg beter tot uitdrukking: mensen die minder werken teneinde de zorg voor kinderen op zich te kunnen nemen, derven inkomsten.
  4. Deeltijdarbeid, verlofregelingen en flexibele arbeidsuren worden aangemoedigd zodat ouders betaalde arbeid beter kunnen combineren met zorgtaken.
  5. De alleenstaande ouderkorting gaat omhoog.
De ChristenUnie wil met dit pakket maatregelen de spanning tussen arbeid en zorg verminderen. Deze spanning wordt het meest ervaren door ouders met kinderen tussen 0 en 4 jaar. Daarom, hoe jonger de kinderen, hoe gezins- en kindvriendelijker het beleid!

< Terug naar boven

 

1.2 Jeugd

 


Wij leven in verbondenheid met onze kinderen; onze kinderen leven in verbondenheid met ons. De jeugd verdient onze zorg. Kinderen zijn minder lang kind dan vroeger en in de opvoeding is soms sprake van onmacht en onzekerheid bij de ouders. Kinderen komen op steeds jongere leeftijd in de hulpverlening terecht. Hun problemen zijn ernstig. Niet zelden lijden zij onder een gebrek aan morele vorming. Om de jeugd te beschermen en hen optimaal in staat te stellen zich te ontwikkelen tot verantwoordelijke volwassenen moet de maatschappij om hen heen staan. Helaas zien we dat sociale netwerken rond kind en gezin kleiner en zwakker worden door de toename van echtscheidingen, onstabiele combi-gezinnen en de werkdruk op ouders.
In het jeugdbeleid staan opvoeding, zorg, onderwijs en veiligheid centraal. In de uitvoering wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van particuliere initiatieven en instellingen. In een goed en breed onderwijsaanbod krijgen kinderen optimale kansen om hun talenten te ontwikkelen. Door een rijk aanbod van opleiding, cultuur en sport kunnen jongeren de vaardigheden en de kennis leren die zij nodig hebben in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat kinderen onderwijs aangeboden krijgen op hun niveau. Het tegengaan van spijbelen en voortijdige schoolverlating verdient in het onderwijsbeleid hoge prioriteit. Lokale samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven moet resulteren in een betere aansluiting op de arbeidsmarkt.

Cliënten van de jeugdzorg zijn geen zorgconsumenten! Marktwerking in de jeugdzorg mag niet ten koste gaan van de bescherming van jeugdigen, die moeilijk behandelbaar zijn, zoals zwerfjongeren.
Doel van de jeugdzorg is om samen met de ouders te werken aan een opvoeding die de kinderen bescherming, vertrouwen en een perspectief op de toekomst geeft. Werken vanuit de thuissituatie is uitgangspunt, tenzij de veiligheid van kinderen in gevaar komt. In dat geval volgt noodgedwongen directe uithuisplaatsing. Pleegzorg biedt kinderen een kans om op te groeien in een normale gezinssituatie.

 
Kernpunten van een goed jeugdbeleid
  • Een Minister van Jeugd en Gezin.
    Zo wordt het overheidsbeleid aangaande gezin, opvoeding, onderwijs, jeugdwerkloosheid, jeugdzorg en jeugdcriminaliteit centraal uitgevoerd.
  • Aandacht voor geloof en levensbeschouwing.
    Particuliere initiatieven en acties vanuit kerken en andere levensbeschouwelijke instellingen zijn welkom, en worden gefaciliteerd met deskundigheidsbevordering en training. Initiatieven die bijdragen aan een betere samenleving komen in aanmerking voor subsidie.
  • Uitbreiding van het aantal behandelplekken.
    Kinderen op de juiste manier begeleiden in plaats van te worden doorgestuurd naar willekeurige centra. Moeilijk te plaatsen kinderen mogen zeker niet in justitiële inrichtingen terechtkomen als zij geen strafblad hebben.
  • Aandacht voor opvoedingsondersteuning.
    Gezinnen waar de zorg en de opvoeding van kinderen zorgwekkend is, krijgen begeleiding.
  • Stimulering van de pleegzorg.
    De vergoedingen voor pleegzorg worden gedifferentieerd naar de leeftijd van het kind en de aard van zijn problemen. Deze vergoedingen dienen kostendekkend te zijn. Medische kosten, zoals aanvullende verzekeringen en eigen bijdragen, worden vergoed.
  • De menselijke maat.
    Een achttienjarige kan niet zijn plaats in een jeugdinstelling ontnomen worden, zolang geen plaats is gevonden in een instelling voor volwassenen.
 

 

< Terug naar boven


 

1.3 Onderwijs

 


Het volgen van goed onderwijs is in de eerste plaats voor iedereen hét middel om te worden gevormd als mens en om de hem of haar van God gegeven talenten te ontwikkelen. Het onderwijs begeleidt leerlingen in hun persoonlijke ontwikkeling van kind tot jongvolwassene. Daarmee levert het onderwijs een grote bijdrage aan het welzijn van individuen en de opbouw van een evenwichtige samenleving. Het geeft leerlingen een kans om hun eigen plekje in te nemen in de maatschappij, die recht doet en ruimte geeft aan de hen gegeven talenten. De inspanningen van de overheid moeten erop gericht zijn om zoveel mogelijk kinderen voor hen toegesneden onderwijs te laten volgen; onderwijs dat hen uitdaagt, motiveert en stimuleert.

Omdat het onderwijs zo’n grote invloed heeft op de vorming van kinderen, is het van groot belang dat ouders voor hun kinderen een vorm van onderwijs kunnen kiezen die bij hun levensvisie past. De vrijheid van onderwijs is dan ook één van de belangrijkste verworvenheden uit onze parlementaire geschiedenis. De overheid hanteert de vrijheid van stichting, richting en inrichting als leidraad in haar beleid en beschermt deze vrijheid. Bijzondere scholen behouden hun bestaansrecht. De overheid beschermt daarnaast de mogelijkheid tot richtingsbezwaar die ouders en verzorgers op basis van de huidige leerplichtwet hebben (artikel 5 sub b). Aan de ene kant koppelt zij hieraan de verplichting om de kinderen thuis onderwijs (te laten) geven, aan de andere kant laat zij de ouders vrij voor wat betreft de vorm en de inhoud van dit onderwijs. De overheid behoudt het recht van toezicht. Thuisonderwijs wordt een onderwijsvorm waarmee ouders kunnen voldoen aan de leerplicht van hun kinderen. Zelf heeft de overheid de plicht te zorgen voor de beschikbaarheid van algemeen toegankelijk en pluriform openbaar onderwijs.

Van ouders mag, op grond van hun bewuste keuze voor een bepaalde school, betrokkenheid worden verwacht en gevraagd. Schoolbesturen dragen de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het bijzonder onderwijs en de identiteit van de school. Scholen hebben in de afgelopen jaren steeds meer ruimte gekregen voor het voeren van een eigen beleid en het maken van eigen keuzen. Meer zelfstandigheid van de scholen vraagt echter wel om versteviging van de betrokkenheid van ouders, leerlingen en leraren. De wijze waarop ouders, leerlingen en leraren betrokken worden bij de school maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het kwaliteitsbeleid van de school. De overheid behoort verantwoordelijk te zijn - en te blijven - voor de volledige bekostiging van het basis- en voortgezet onderwijs. Op deze manier wordt de toegankelijkheid van kwalitatief goed onderwijs voor alle kinderen gegarandeerd.
Behalve een beperkte ouderbijdrage wordt private financiering van het door de overheid bekostigde primair en voortgezet onderwijs niet toegestaan. Het uitgangspunt van volledige bekostiging impliceert dat de scholen zelf de kosten van schoolboeken en andere leermiddelen in het voortgezet onderwijs gaan dragen. Hiermee wordt een forse vermindering van de financiële lasten van gezinnen bereikt.

De overheid draagt zorg voor het voortbestaan en ontstaan van kleinere schooleenheden. Een kleinere organisatorische schaal van het onderwijs kan kinderen een gevoel van veiligheid geven en versterkt de band tussen docent en leerling. Daardoor kunnen de individuele mogelijkheden van kinderen beter tot hun recht komen.

Hoewel het onderwijs een belangrijke bijdrage levert aan de opvoeding en vorming van kinderen, zijn ouders in de eerste plaats verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Het onderwijs kan dan ook niet alle taken oppakken waar ouders in de eerste plaats verantwoordelijk voor zijn. Taken, toegevoegd aan de maatschappelijke opdracht van scholen, moeten worden getoetst op de extra belasting die ze voor de scholen opleveren. Veiligheid op school is essentieel. Herwaardering voor discipline als waarde is daarom nodig. De wijze waarop scholen verantwoordelijkheid nemen voor de (sociale) veiligheid op school, maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het kwaliteitsbeleid van de school.

De toename van het aantal kinderen met gedragsproblemen vergt meer geld voor het speciaal onderwijs.

• Betrokkenheid bij en invloed van ouders op het beleid van een school is belangrijk. Medezeggenschap laat echter de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur voor de grondslag en de identiteit van de school onverlet. De bestaande geschillencommissies die aansluiten bij de identiteit van de school (zgn. kringenrechtspraak) blijven bestaan.

• De overheid bekostigt ook in het voortgezet onderwijs schoolboeken en andere leermiddelen via het lumpsumbudget van scholen.

• De overheid voert een ruimhartig nevenvestigingsbeleid vanwege de spreiding van onderwijsvoorzieningen en de wenselijkheid van kleinschaligheid in het onderwijs. Daardoor wordt het makkelijker om kleinere scholen in de buurt overeind te houden.

• Scholen mogen de ouders van hun leerlingen voor- en naschoolse kinderopvang aanbieden, maar zijn daartoe niet wettelijk verplicht.

Leraren
De werkdruk in het onderwijs is groot. Daarnaast hebben veel leraren het gevoel hun vakinhoudelijke kennis niet aan de leerlingen kwijt te kunnen. Dit gaat ten koste van de motivatie van leraren om in het onderwijs werkzaam te blijven. Terwijl het lerarentekort, zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs, aanzienlijk wordt. Er moet daarom gericht beleid gemaakt worden om deze werkdruk aan te pakken en meer ruimte te creëren om vakinhoudelijker bezig te kunnen zijn. Dit zal dan ook positieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van het onderwijs, de zorg aan leerlingen en de aantrekkelijkheid van het vak van leraar.
Bij de te nemen maatregelen kan onder meer gedacht worden aan vermindering van de lestaak, vergroting van de tijd voor individuele leerlingbegeleiding en onderwijsontwikkeling (in vergelijking met andere EU-landen staan leerkrachten in Nederland veel meer uren voor de klas en zijn de leerlingaantallen groter), harmonisatie van werk- en lesperiode met wat in andere sectoren van de arbeidsmarkt gebruikelijk is, het scheppen van variatie in tijdsbestedingspatronen en het terugkeren van onderwijsassistenten en conciërges.
Het imago van het leraarschap hangt ten slotte ook af van het loopbaanperspectief. Van belang is dat de variatie aan functies binnen het leraarschap toeneemt en dat vakdocenten ook in materiële zin worden gewaardeerd.

Goed onderwijs voor elk kind begint bij het opleiden van de leraren. De lerarenopleidingen moeten daartoe een goed evenwicht vinden tussen vakinhoudelijke kennis en pedagogisch-didactische competenties, die aansluit op behoefte van alle leerlingen. Dit vraagt om structurele aanpassingen, waarbij het Samenwerkingsorgaan Beroepskwaliteit Leraren (SBL) en het Landelijk Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs (LOBO) tijd en ruimte moeten krijgen om aan de slag te gaan met de uitkomsten van het rapport van de Nederlands- Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) over de relatie tussen de Tweede Fase en de kwaliteit van de leerlingenopleidingen. In de opleidingen wordt in ieder geval structureel meer aandacht besteed aan het eigen karakter van het VMBO, de plek van zorgleerlingen in het onderwijs en leerlingen met dyslexie of andere taal– en leesproblemen.

Huisvesting
Er moet meer geld beschikbaar worden gesteld voor huisvesting, het onderhoud en de materiële instandhouding van scholen. Veel scholen hebben vanwege het achterblijven van voldoende financiële middelen met achterstallig onderhoud te maken. Ook hebben veel scholen de huisvesting nog onvoldoende kunnen aanpassen aan doorgevoerde onderwijsvernieuwingen. De leeromgeving van kinderen en de werkomgeving van docenten moet op een niveau worden gebracht dat voldoet aan de eisen van deze tijd.

• Voor onderwijshuisvesting worden extra middelen vrijgemaakt. Zo kan de huisvesting van scholen eindelijk worden aangepast aan onderwijsvernieuwingen zoals de Tweede Fase, het VMBO in het voortgezet onderwijs.

Zorg voor leerlingen

Het volgen van onderwijs is goed voor de persoonlijke vorming van álle kinderen. Elk kind moet de kans krijgen om uitgedaagd, gestimuleerd en gemotiveerd te blijven. Op maat toegesneden onderwijs is daarom van groot belang. Scholen moeten in staat gesteld worden leerlingen die zorg te bieden die ze nodig hebben. Het aantal zorgleerlingen in het onderwijs neemt jaarlijks nog steeds fors toe. De problematiek is divers en voor scholen niet altijd even makkelijk hanteerbaar. Cruciaal is daarom een goede samenwerking tussen het onderwijs en de jeugdzorg.
De integratie van zorgleerlingen in het onderwijs en in de afzonderlijke trajecten van het Praktijkonderwijs neemt niet weg dat het Speciaal Onderwijs voor een bepaalde groep leerlingen nodig blijft. Sommige leerlingen kunnen alleen verder komen wanneer kleinschalige medische en pedagogische zorg binnen handbereik is.
Het is belangrijk dat de prestaties van kinderen in achterstandssituaties verbeteren, zodat ze volledig mee kunnen draaien op dat niveau van opleiding dat bij hun talenten past. Het is voor het betreffende kind een gemiste kans als hij of zij vanwege taalachterstanden niet op zijn of haar eigen niveau van opleiding terecht kan. Daarom moet veel aandacht worden geschonken aan het leren van de Nederlandse taal. Niet alleen in het primair onderwijs, maar juist ook in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen extra financiering. In het onderwijskansenbeleid moet niet alleen aandacht zijn voor achterblijvende leerlingen uit migrantengroepen, maar ook voor zwakke autochtone leerlingen.
Basisscholen zijn vrij om gebruik te maken van een eindtoets. Deze toetsen krijgen echter ten onrechte steeds meer de status van een soort toelatingsexamen voor het voortgezet onderwijs. Ook gebruiken zowel de onderwijsinspectie als ouders en de media deze toetsen steeds meer om scholen te beoordelen. Het is van belang voor zowel het kind als de school dat deze ontwikkeling gestopt wordt.

• Integratie van gehandicapte kinderen in het reguliere basisonderwijs verdient de voorkeur. Het primair en voortgezet onderwijs komen onder de Wet Gelijke behandeling Gehandicapten en Chronisch Zieken te vallen. Daarbij kan van scholen niet het onmogelijke worden gevraagd. Scholen moeten financieel en inhoudelijk in staat worden gesteld deze taak waar te kunnen maken.

• Speciaal onderwijs blijft noodzakelijk. De specifieke deskundigheid van het speciaal onderwijs mag door integratie van zorgleerlingen in het reguliere onderwijs niet verloren gaan.

• De lange wachtlijsten voor plaatsing op een school voor speciaal onderwijs moeten zo snel mogelijk weggewerkt worden. De klassen in het speciaal onderwijs worden verder verkleind.

• De indicatiestelling dient te worden vereenvoudigd, zodat de snelheid van afhandelen van dossiers, in het belang van kinderen en hun ouders, omhoog gaat.

• Een vorm van indicatiestelling en een licentiestructuur moeten bij het Praktijkonderwijs verdamping en verdunning van expertise voorkomen. Om dit te realiseren zijn structurele investeringen nodig en een versterking van de ketenbenadering met partners op het gebied van arbeidsintegratie en vervolgonderwijs.

• Het niveau van de examens en de kwaliteitszorg in het beroepsonderwijs biedt reden tot zorg. Ook moet het niveau van kernvakken in het primair en voortgezet onderwijs worden bewaakt. De onderwijsinstellingen in deze sector moeten extra inspanningen verrichten om dit niveau te verbeteren.

• Deskundigheidsbevordering en ruimere middelen zijn nodig om leraren aan scholen met veel achterstandsleerlingen en zorgleerlingen hun werk goed te kunnen laten doen. Bij deze scholen moet vroegschoolse educatie en onderwijs in de Nederlandse taal aan migrantenkinderen worden aangeboden.

• Jongeren zonder diploma en zonder vast werk blijven tot hun 23e levensjaar partieel leerplichtig tot zij een diploma hebben behaald.

• Om leraren in staat te stellen de aandacht volledig te richten op het lesgeven, kwaliteitsverbetering en bijscholing, worden de bezuinigingen op onderwijsassistenten en conciërges ongedaan gemaakt.

 
Voortijdig schoolverlaten

Schooluitval is ondanks de inzet van de afgelopen jaren nog steeds een groot (maatschappelijk) probleem en in het bijzonder voor de leerling die het betreft. Jaarlijks verlaten nog steeds ongeveer 50.000 leerlingen zonder startkwalificatie het onderwijs, waarmee hun kansen op het volwaardig kunnen innemen van hun plek in de maatschappij worden verkleind. Dit is niet acceptabel. De aanval op schooluitval heeft daarom hoge prioriteit.

Actiepunten zijn:
  • verlenging van de leerplicht;
  • voor– en vroegschoolse educatie (met name gericht op aanpak van taalachterstanden), aantrekkelijker en praktijkgerichter onderwijs;
  • facilitering van zorgadviesteams rond en in de scholen;
  • intensieve leerloopbaanbegeleiding en meer informele mentoringprogramma’s van hbo en mbo-studenten die VMBO-leerlingen coachen;
  • convenanten met het bedrijfsleven over het aantal stageplekken en leer/werktrajecten voor leerlingen van het VMBO en MBO;
  • stimuleren van VMBO-scholen om de extra ruimte voor maatwerk, die de aanpassing van de basisvorming met zich mee heeft gebracht, aan te grijpen. Maatwerk is cruciaal om leerlingen datgene te kunnen bieden wat ze nodig hebben;
  • leerlingen die liever wat meer met hun handen doen, dan met hun hoofd, daarvoor de gelegenheid geven. Dat is ook belangrijk omdat in Nederland een tekort bestaat aan voldoende gekwalificeerde vaklieden;
  • premie toekennen aan scholen die resultaten boeken in het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten.
 

 
Middelbaar beroepsonderwijs
Het moment van aansluiting tussen VMBO en MBO is erg belangrijk in het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Scholen voor VMBO en MBO moeten zorgen voor voldoende onderlinge aansluiting tussen VMBO en MBO, zodat leerlingen niet tussen de wal en het schip vallen. ROC’s en AOC’s worden daarom in staat gesteld schakelprogramma’s aan te bieden voor jongeren die met hun sectorkeuze op het VMBO niet worden toegelaten bij de MBO-opleiding van hun eigenlijke keuze.
Het MBO moet in staat worden gesteld, de grote groep jongeren, die het opleidt, vast te houden en perspectief te bieden door middel van het mogelijk maken van trajecten van intensieve persoonlijke begeleiding en goede praktijkbegeleiding. De vorming van zorgadviesteams is daarbij een belangrijke ontwikkeling.
Ook voor het MBO geldt dat er een tekort is aan stageplaatsen. In de praktijk blijkt dat juist een goede stageplek jongeren gemotiveerd houdt. Om hierin een slag te kunnen maken, is het belangrijk dat leerlingen binnen een bedrijf opgeleid kunnen worden, waarbij de school per bedrijf leerlingen begeleidt. Aan het einde van deze bedrijfsopleiding kan een diploma worden verstrekt.

• De positie van het beroepsonderwijs en haar aansluiting op de arbeidsmarkt moeten in goede samenwerking met sociale partners verbeterd worden. Het bedrijfsleven mag echter niet het laatste woord hebben in het onderwijs. De onafhankelijkheid van scholen moet gewaarborgd blijven.

Hoger onderwijs
Het stelsel van leerrechten betekent zowel voor studenten als instellingen geen verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. De invoering van deze vorm van marktwerking doet geen recht aan de afhankelijkheidsrelatie tussen docent en student. ‘Stemmen met de voeten’ is slechts beperkt aan de orde. Een grote studentenmobiliteit is bovendien niet in het belang van de onderwijsinstellingen. De praktijk bij de invoering van de bachelor-masterstructuur bevestigt deze stelling. Van daadwerkelijke invoering van het leerrechtensysteem wordt daarom afgezien.

Ten behoeve van een evenwichtige kennisopbouw op de Nederlandse universiteiten én voor de vorming van het maatschappelijk kader in ontwikkelingslanden is het van belang dat de overheid de universiteiten tegemoetkomt voor de bekostiging van onderwijs aan studenten uit ontwikkelingslanden. Daarbij moet voorkomen worden dat alleen de rijke bovenlaag in ontwikkelingslanden profiteert van de mogelijkheid om hier te studeren.
Universiteiten en hogescholen moeten financieel in staat worden gesteld om gedegen onderzoeksprogramma’s op te stellen. De overheid is verantwoordelijk voor de bekostiging van de gehele masterfase in het wetenschappelijk onderwijs. De ChristenUnie is geen principiële tegenstander van private (mede)financiering van het hoger onderwijs. Onderwijsinstellingen dienen door gedragscodes ervoor te waken dat private financiering niet ten koste gaat van de onafhankelijkheid en de creativiteit van het onderzoek.

In het wetenschappelijk onderwijs moet meer aandacht worden besteed aan waarden en normen voor wetenschap en samenleving. In de onderwijsprogramma’s van het hoger beroepsonderwijs is behoefte aan ruimte voor toegepaste ethiek. Onderwijs en onderzoek op het gebied van de geesteswetenschappen verdienen extra bescherming. Wetenschappelijk onderzoek moet altijd gepaard gaan met bezinning op de bijbehorende ethische aspecten.

• Bij de bepaling van de hoogte van de inkomensafhankelijke aanvullende beurs wordt rekening gehouden met het aantal studerende kinderen binnen een gezin. Voor elke student moet de mogelijkheid bestaan onder gunstige voorwaarden te lenen.

• HBO-instellingen hebben een belangrijke functie voor de ontwikkeling en innovatie van beroepspraktijken. Het HBO moet in staat worden gesteld verder vorm te geven aan vernieuwend praktijkonderzoek via lectoren en onderzoeksbudgetten (mogelijk gemaakt via een landelijk fonds en via HBO-masters).

• In het wetenschappelijk onderwijs dient meer aandacht te worden besteed aan waarden en normen voor de wetenschap en de samenleving.. Wetenschappelijk onderzoek dient hand in hand te gaan met ethische bezinning op de grenzen van onderzoek en de toepassing daarvan.

• Om de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderwijs te waarborgen dienen universiteiten en onderzoekers de gedragscode voor onafhankelijk onderzoek te onderschrijven.

< Terug naar boven


 

1.4 Onderlinge verbondenheid in de zorg


In de Nederlandse samenleving is door de jaren heen een systeem van zorg en solidariteit opgebouwd. De taak van kerken werd grotendeels overgenomen door de overheid. De zwakken in de samenleving konden rekenen op de zorg van de overheid - en dus van ons allemaal. Toenemende financiële druk op onder meer het ziektekostensysteem leidde echter tot aanpassingen die soms de solidariteit van het systeem ondermijnen. De ChristenUnie is voor een samenleving waaraan solidariteit ten grondslag ligt. Een samenleving waarin mensen omzien naar elkaar en de overheid een schild voor de zwakken is. Dát is wat de ChristenUnie betreft dus ook bepalend voor de zorg in ons land. Omzien naar elkaar, vertrouwen in elkaar, dat is “Heb uw naaste lief” in de praktijk.

De doelmatigheid van het nieuwe stelsel mag niet ten koste gaan van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. De ChristenUnie kiest daarom voor duidelijk gereguleerde marktwerking in de zorg, waarin concurrentie niet ten koste gaat van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Kwalitatief goede zorg moet voor iedereen beschikbaar blijven. De keuzevrijheid blijft gegarandeerd.

• De no-claim korting wordt afgeschaft. Deze is niet effectief, vraagt hoge uitvoeringskosten en is discriminerend voor patiënten die meer zorg gebruiken, zoals ouderen, chronisch zieken en gehandicapten.

• De zorgtoeslag voor alleenstaanden wordt verhoogd.

• Het zorgverzekeringspakket blijft een volwaardig basispakket.

• De mogelijkheden om gezond gedrag te belonen met premieverlaging worden onderzocht.

• Er komt een wettelijk verbod op het aanbieden van voorrangszorg voor verzekerden van bepaalde zorgverzekeraars. Spreekt een zorgaanbieder een gegarandeerde, maximumwachttijd af met een zorgverzekeraar dan geldt dat maximum voor iedereen die gebruik maakt van de zorg van die instelling.

• Het aantal te besteden uren kraamzorg per gezin wordt verhoogd waardoor een bredere invulling van de zorg na een bevalling mogelijk wordt.

Kostenbewustzijn
De zorggebruiker moet kostenbewust zijn, maar mag zich niet gedwongen zien zich bij de keuze voor een bepaalde vorm van verzekerde zorg altijd te laten leiden door de prijs. Wel is het goed dat zorggebruikers inzicht hebben in de kosten van de gezondheidszorg om te beseffen dat zorg duur is en dat deze op verantwoorde wijze moet worden gebruikt. Iedere verzekerde krijgt toegang tot een website met het eigen zorggebruik en aan het einde van het jaar een schriftelijk overzicht.
Zorgverlenende organisaties wordt niet toegestaan winst uit te keren, omdat de zware professionele verantwoordelijkheid die eigen is aan zorgverleners op zich voldoende moet zijn voor kwaliteit en doelmatigheid in de zorg. Wel mogen zorgverleners een stimuleringspremie ontvangen voor het bedenken en toepassen van innovaties in de zorg. Ook mag er een relatie zijn tussen werkprestaties en financiële beloning. Voor medisch specialisten geldt dat het inkomen afhankelijk moet zijn van de daadwerkelijke tijdbesteding. Aan het totaal aantal werkuren wordt een maximum gesteld.

• Onnodig gebruik van ziekenhuiszorg moet worden afgeremd. Verzekerden die zich zonder doorverwijzing van hun huisarts en zonder acute medische noodzaak in een ziekenhuis willen laten behandelen, moeten daarvoor een eigen bijdrage betalen.

• Er is geen behoefte aan winstuitkeringen van zorgverleners en/of aan een volgende sturende partij in een instelling, de aandeelhouders. Om die reden komen er geen zorginstellingen met een aandelenvennootschap als rechtspersoonsvorm.

• Kleinere ziekenhuislocaties die essentieel zijn voor de bereikbaarheid van basiszorg en/of acute zorg blijven gehandhaafd. Het oprichten van grote locaties kan geen argument zijn om kleine ziekenhuislocaties te sluiten, tenzij dit voor de veiligheid van de zorg noodzakelijk is.

• Zorgverzekeraars en zorginstellingen onderhandelen over de kwaliteit van zorg en over het kortingspercentage op de prijs van de totale zorgproductie, waarbij een overzichtelijk aantal zorggroepproducten wordt gebruikt. Alle diagnose-behandelingcombinaties (DBC’s) krijgen daarom maximumprijzen.

AWBZ en Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Het verzekerde pakket van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is kleiner geworden door de overheveling van huishoudelijke zorg naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de genezingsgerichte geestelijke gezondheidszorg naar de Zorgverzekeringswet. Een verdere overheveling van delen van de AWBZ-zorg naar de WMO is slechts mogelijk als zonder meer vast staat dat de WMO naar behoren functioneert. Deze overheveling mag ook niet ten koste gaan van het huidige niveau aan solidariteit in de zorg. Om die reden worden extra middelen voor de thuiszorg en de WMO-voorzieningen uitgetrokken.

• De criteria waarop zorgvragen beoordeeld worden, dienen transparant en beschikbaar te zijn voor een breed publiek. De indicatierichtlijnen voor de AWBZ zijn op hoofdlijnen onderwerp van politieke besluitvorming.

• Waar mogelijk wordt de zorg thuis gegeven. Er blijft echter een keuze mogelijk voor verblijf in een instelling ten laste van de AWBZ, bijvoorbeeld voor hen die niet de regie over het eigen leven kunnen voeren. Zo vermindert ook het gevaar van vereenzaming.

• Het recht op geestelijke verzorging geldt ook voor mensen die buiten een instelling verblijven.

• Het persoonsgebonden budget (PGB) wordt zo breed mogelijk toegepast en heeft een redelijke hoogte. Wel blijft er controle op de kwaliteit van de zorg. Het PGB kan niet dienen ter dekking van huisvestingskosten.

• AWBZ-verblijf langer dan één maand geeft recht op een eenpersoonskamer. De cliënt heeft een zekere mate van inrichtingsvrijheid. Bij overlijden van de cliënt heeft de familie voldoende tijd om de kamer te ontruimen.

Keuzes in de zorg
De zorg wordt steeds ingewikkelder. Er komen steeds meer zorginstellingen en behandelmogelijkheden bij, zodat de patiënt niet alleen kán, maar ook moet kiezen. Patiëntenorganisaties kunnen helpen om die keuze te maken. In veel organisatorische verbanden participeren patiëntenorganisaties om de zorgvrager te vertegenwoordigen. Ziektespecifieke organisaties spelen een belangrijke rol bij het organiseren van de uitwisseling van informatie tussen patiënten onderling. Omdat de wettelijke positie van de zorgvrager lang niet altijd duidelijk is, verdient deze betere verankering.

De kosten voor de gezondheidszorg worden gerekend tot de collectieve lasten die deel uitmaken van het EMU-saldo. Dit is een direct gevolg van het feit dat de kosten verplicht door alle burgers worden gedragen. De ChristenUnie staat van harte achter dit principe van solidariteit. Het is noodzakelijk om verantwoord met deze middelen om te gaan. Op macro-economisch niveau betekent dit het maken van reële uitgavenramingen, om onverwachte tegenvallers te voorkomen. Op het niveau van het zorgaanbod vraagt dit een zo efficiënt mogelijke zorgorganisatie. Op het niveau van de burger wordt in het onderwijs meer aandacht besteed aan het zorggebruik, het zorgstelsel en de kosten ervan. Vooral door de vergrijzing zullen de komende jaren forse inspanningen nodig zijn om de gezondheidszorg op een aanvaardbaar peil te houden. Dat betreft niet alleen de kwaliteit maar ook het volume. De zorg zal steeds meer arbeidskrachten vragen. Dat vraagt om allerlei inventieve maatregelen, variërend van uitbreiding van de mantelzorg, inschakelen van de vrijwillige thuiszorg tot invoering van een sociale dienstplicht. Ook technische hulpmiddelen kunnen een bijdrage leveren. De rijksoverheid blijft als meest aangewezen instantie eindverantwoordelijk voor de gezondheidszorg.

• De zorgvrager dient voldoende mogelijkheden te hebben om mee te denken over de vormgeving en de kwaliteit van zorg. De overheid stimuleert daarom de activiteiten van patiëntenorganisaties in de zorg en draagt zorg voor stevige en heldere wettelijke verankering en een adequate financiering.
• Om de maatschappelijke betrokkenheid te stimuleren, wordt het opnemen van een sociaal half jaar fiscaal gestimuleerd met een belastingkorting die vijf jaar van kracht is.
• De overheid geeft bijzondere aandacht aan de bestaansmogelijkheden van (bovenregionaal en landelijk werkende) zorgvoorzieningen op levensbeschouwelijke grondslag.
• Er worden geluidslimieten gesteld in voor het publiek toegankelijke uitgaansgelegenheden, ter voorkoming van blijvende gehoorschade bij met name jongeren.

< Terug naar boven


1.5 Aan de rand van de maatschappij


Maatschappelijke opvang
Nederland is een welvarend land. Niettemin komen heel wat mensen tussen wal en schip terecht. Er zijn ongeveer 80.000 dak- en thuislozen in ons land. De groep daklozen is zeer divers: drugsverslaafden, alcoholisten, psychiatrische patiënten, asielzoekers zonder opvang, illegalen en zwerfjongeren. De meesten hebben te maken met een combinatie van problemen. Het beleid voor dak- en thuislozen wordt op dit moment teveel bepaald door de bestrijding van overlast en te weinig door preventie.

• De rijksoverheid mag de verantwoordelijkheid voor dak- en thuislozen niet alleen aan gemeenten overlaten. Zij moet zorg dragen voor een landelijk sluitend netwerk van voorzieningen voor crisisopvang. Sommige dak- en thuislozen behoren als psychiatrische patiënten thuis in de GGZ. Voldoende maatschappelijke opvang moet bijdragen aan het functioneren van dak- en thuislozen in een meer normale, sociale omgeving.

• Bij ontslag uit jeugdzorg, detentie of een psychiatrisch ziekenhuis wordt een programma van opvang en begeleiding opgesteld en duidelijkheid gegeven over een (al dan niet begeleide) woonplek. Wachtlijsten moeten aangepakt worden. Mensen die op een wachtlijst staan voor de GGZ of de jeugdzorg moeten tot aan hun plaatsing begeleid worden.

• De mogelijkheden voor het ondertoezicht stellen van volwassenen, die aan ernstige psychische problemen leiden, worden onderzocht.

Schulden
Ruim 500.000 huishoudens kampen met hardnekkige schulden. De redenen zijn divers: structurele overbesteding, een plotselinge terugval in inkomen of onverwachte kosten. Met name jongeren, éénoudergezinnen en mensen met een uitkering komen moeilijk rond. De laatste jaren komen daar opmerkelijk veel 65-plussers bij. Via de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) kunnen mensen na drie jaar weer schuldenvrij zijn. Maar niet iedereen komt in aanmerking voor de WSNP en de wachtlijsten bij de rechtbank zijn aanzienlijk.

Problematische schulden aanpakken
  • Pak de wachtlijsten in de schuldsanering aan.
  • Sta alleen particuliere initiatieven in de schuldhulpverlening toe door daartoe gecertificeerde instellingen. Maak budgetteren een onderdeel van het leerplan in het middelbaar onderwijs.
  • Voer het ‘zilvervloot’ sparen opnieuw in.
  • Scherp de regels voor het kopen op krediet aan. Financiële dienstverleners worden door een zorgplicht gedwongen overkreditering te voorkomen. Leg reclames voor het lenen van geld aan banden.
  • Houd - bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) - alle structurele kredieten hoger dan € 500 bij, ook als het gaat om telefoon-, huur-, en energieschulden. Zo wordt voorkomen dat mensen nog meer schulden maken.


Armoede
In korte tijd is het aantal aanvragen bij voedselbanken gestegen van 1.500 naar ongeveer 6.000. Het is een indicatie dat de mensen met een (zeer) krappe beurs het steeds moeilijker krijgen. Onderzoeken tonen aan dat 80% van de hulpvragers problematische schulden heeft. Deze schulden worden lang niet altijd veroorzaakt door overbesteding. In veel gevallen ligt de oorzaak in een inkomen dat te klein is om alle noodzakelijke kosten te betalen. Naast mensen met een uitkering kloppen ook alleenstaande ouders met kinderen, asielzoekers en mensen met een chronische ziekte of een handicap aan bij de voedselbanken. Deze ontwikkeling geeft aan dat het armoedebeleid van de overheid faalt. Het aantal mensen dat zich gedwongen ziet een beroep te doen op de voedselbank moet drastisch worden teruggedrongen.

• De Stichting Voedselbank Nederland krijgt een doelsubsidie voor het lopende jaar. Deze subsidie wordt vanuit het armoedebeleid gefinancierd, maar niet ten koste van het huidige armoedebeleid. Regionale en lokale voedselbanken worden uitsluitend voor de materiële kosten gefinancierd vanuit de bijzondere bijstand van gemeenten.

• Mensen die zich langer dan 3 jaar op het sociaal minimum bevinden, waaronder vroeggehandicapten, krijgen een landelijk vastgestelde langdurigheidstoeslag.

• Mensen die noodgedwongen een beroep doen op bijzondere bijstand of een uitkering, hebben recht op een snelle verstrekking daarvan.

Prostitutie
Prostitutie is geen gewoon maatschappelijk verschijnsel. Seksualiteit is een intimiteit die God aan mensen heeft gegeven en geen consumptieartikel. We mogen niet berusten in de seksuele uitbuiting van mensen. De publieke exploitatie van seksualiteit (prostitutie) leidt tot misstanden, dwang en uitbuiting. Niet zelden kunnen we gerust spreken van vormen van slavernij. Uit onderzoek van hulporganisaties blijkt dat van de 20.000 prostituees die in ons land werken, slechts bij 920 vrouwen sprake is van vrijwilligheid. De ervaringen met de legalisering van de bordelen heeft aangetoond dat er eerder sprake is van verschuiving van illegale en gedwongen prostitutie, dan van vermindering daarvan.
Het bordeelverbod dient daarom hersteld te worden en prostitutie moet krachtdadig bestreden worden, door mensenhandelaren, exploitanten en klanten aan te pakken.

Strijden tegen (gedwongen) prostitutie

Doe meer aan voorlichting en preventie:
  • maak voorlichting op scholen (bijvoorbeeld door het Scharlaken Koord) onderdeel van het leerplan;
  • start preventieprojecten in jeugdcentra, jeugdinrichtingen en asielzoekerscentra.
Steek (ex-)prostituees de helpende hand toe:
  • biedt hen via opvangvoorzieningen en uitstapprogramma’s de mogelijkheid een nieuw leven te beginnen. Voor minderjarige meisjes in de prostitutie worden speciale opvangmogelijkheden gecreëerd;
  • stel een red-light-alarm in als een laagdrempelige vorm van hulpverlening waar slachtoffers van loverboys en prostituees kunnen aankloppen;
  • biedt buitenlandse slachtoffers van mensenhandel die willen getuigen in rechtszaken tegen mensenhandelaren bescherming tegen wraakacties door hen in aanmerking te laten komen voor een Nederlandse verblijfsvergunning.
Scherp het strafrecht aan:
  • voer het bordeelverbod opnieuw in;
  • stel prostitutiebezoek aan kennelijke slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting strafbaar;
  • bestraf mensenhandelaren zwaarder;
  • pak loverboys aan. Onorthodoxe maatregelen, zoals het inlichten van de naaste omgeving over de activiteiten van de persoon in kwestie, worden niet geschuwd.


< Terug naar boven


1.6 Bescherming van het leven


Leven, van het prilste begin tot het broze einde, is door God gegeven. De grenzen van het leven liggen in Zijn handen. Bescherming van iedere fase van het leven is een verantwoordelijkheid van de samenleving en een belangrijke taak van de overheid. Dit geldt vooral voor hen die nog geen stem hebben of voor hen die geen stem meer hebben.
Gezondheidszorg moet bij mensen die zorg nodig hebben het lijden verlichten en waar mogelijk wegnemen. Het doden van menselijk leven gaat in tegen het gebod van God en past niet in een rechtsstaat. Abortus-provocatus of euthanasie (actieve levensbeëindiging) mag dan ook niet ons antwoord zijn op de nood en het lijden waarin mensen terecht kunnen komen.
De ChristenUnie heeft zich altijd verzet tegen de legalisering van abortus en euthanasie in ons land. Deze wetgeving druist in tegen één van de meest elementaire waarden: de beschermwaardigheid van het leven. Herstel van deze principiële wettelijke bescherming is geboden. Daarnaast moet het beleid zich richten op de hulpvraag achter de roep om abortus of euthanasie. Alle inspanningen moeten erop zijn gericht om te voorkomen dat mensen beëindiging van hun eigen of het ongeboren leven als enige uitweg uit een noodsituatie zien. Abortus kan slechts gerechtvaardigd zijn als het leven van de moeder wordt bedreigd. Zolang de Wet afbreking zwangerschap van kracht is, zal alles op alles moeten worden gezet om het aantal abortussen terug te dringen. Bij preventie van ongewenste zwangerschappen speelt de seksuele moraal onder jongeren een belangrijke rol. Voorlichting via scholen moet hier nadrukkelijk op inspelen. Om vrouwen die ongewenst zwanger zijn te helpen, is laagdrempelige hulpverlening in de vorm van een landelijk dekkend en door de overheid gesubsidieerd netwerk van opvanghuizen van belang.

De vraag naar euthanasie en hulp bij zelfdoding kan verminderd worden door meer aandacht te geven aan de mogelijkheden van pijnbestrijding en stervensbegeleiding (palliatieve zorg). Juist in deze fase zijn ‘handen aan het bed’ belangrijk: mensen die verplegen en verzorgen, maar ook erbij zijn, de zieke of stervende niet alleen laten.

Een zorgwekkende ontwikkeling in onze samenleving is die van pre-implantatie en pre-nataal onderzoek: steeds vaker wordt het embryo of de foetus gescreend op (genetische) afwijkingen. Omdat voor de afwijkingen die gevonden worden veelal geen behandeling is, wordt de oplossing vaak gezocht in het vernietigen van het embryo of het aborteren van het ongeboren kind. Daarom moet deze tendens gekeerd worden. Nieuwe technieken in de gezondheidszorg en het medisch onderzoek kunnen morele vragen oproepen. Op het terrein van de genetica en het gebruik van geslachtscellen en stamcellen is steeds meer mogelijk. Dat vraagt om het formuleren van heldere grenzen.

• Zolang de huidige euthanasiewetgeving in onze samenleving van kracht is, dienen de zorgvuldigheidsregels strikt nageleefd te worden.

• De totstandkoming van een protocol voor terminale zorg kan bijdragen aan de kwaliteit van de zorg en vermindering van de vraag naar euthanasie. Palliatieve zorg en hulp aan het sterfbed moeten meer aandacht krijgen, zowel in de opleidingen als in de zorginstellingen. Hospices kunnen geïntegreerd worden in reguliere zorginstellingen. Tegelijk dient ruimte te blijven voor een zelfstandig voortbestaan van hospices, bijvoorbeeld als thuiszorginstelling. Aan deze zorg worden extra financiële middelen toegekend.

• Het moratorium op transplantatie van dierlijke organen in mensen (‘xenotransplantatie’) blijft gehandhaafd, gelet op de onoverzienbare risico’s. Een dergelijke opschorting dient ook te gelden voor het zogeheten preklinisch onderzoek. Een maatschappelijke bezinning op de ethische aspecten hiervan is vereist.

• Het tekort aan donororganen wordt verminderd door intensivering van de voorlichting en verbetering van de procedures in ziekenhuizen. Mensen moeten gestimuleerd worden om een keuze te maken of zij wel of geen orgaandonor willen zijn.

• Veelbelovend onderzoek met niet–embryonale lichaamsstamcellen voor de ontwikkeling van behandeling van verscheidene aandoeningen als diabetes, spierziekten, Alzheimer en Parkinson, wordt gestimuleerd.

Zorgvuldig omgaan met ongeboren leven

Breng alternatieven voor abortus onder de aandacht door:
  • goede ondersteuning van ongewenst zwangere vrouwen;
  • te wijzen op de mogelijkheid van adoptie;
  • opvang en begeleiding van tienermoeders, bijvoorbeeld door organisaties als de VBOK te subsidiëren;
  • goede voorlichting over de implicaties van de keuze voor abortus provocatus;
  • het standaard echogram ter vaststelling van het stadium van de zwangerschap aan de betreffende vrouw te overhandigen, als onderdeel van de informatie in de vijf dagen bedenktijd. De beelden vormen biologisch feitelijke informatie, waarvan het goed is dat die de ouders ter beschikking staat als onderdeel van de besluitvorming.
Breng de overtijdbehandeling onder dezelfde regels als abortus provocatus.
Ook in dit geval moet immers ingezet worden op het behouden van leven.

Geef bijzondere hulp en aandacht aan ouders van een gehandicapt kindje.
Dat kan door hen zo vroeg mogelijk voor te lichten over de voorzieningen voor en de mogelijkheden van gehandicapten in onze samenleving.

Wees zeer terughoudend bij het toepassen van vruchtbaarheidsbehandelingen, onder meer door te bepalen dat:
  • onderzoek op embryo’s, prenataal onderzoek en erfelijkheidsonderzoek slechts geoorloofd is indien dit van direct belang is voor de gezondheid van het ongeboren kind in kwestie;
  • de uitkomst van een dergelijk vrijwillig onderzoek niet leidt tot dwang of drang in de richting van abortus provocatus;
  • niet wordt toegestaan dat het bewerkstelligen van bevruchting en het kweken van embryo’s voor (louter) onderzoeksdoeleinden plaatsvindt. Het selecteren van embryo’s op basis van bepaalde kwaliteitskenmerken blijft verboden, evenals gentherapie in de kiembaan;
  • vruchtbaarheidsbehandelingen die abortus in de hand werken, niet zijn toegestaan;
  • vruchtbaarheidsbehandelingen slechts worden toegepast binnen het kader van een huwelijksrelatie en zodanig worden uitgevoerd dat niet meer bevruchte eicellen ontstaan dan in één behandelingscyclus bij de moeder kunnen worden ingebracht.
Waarom is dit allemaal zo belangrijk?
Enkele cijfers: per jaar vinden in Nederland ruim 33.000 gevallen van abortus provocatus plaats. 4000 vrouwen zijn woonachtig in het buitenland. 4 op de 10 vrouwen is jonger dan 25. De meest voorkomende leeftijd is 22 jaar. Meer dan 6 op de 10 zwangere vrouwen onder 20 jaar kiest voor een abortus.

< Terug naar boven


1.7 Gehandicapten

Het is belangrijk dat burgers met een lichamelijke of verstandelijke beperking hun mogelijkheden kunnen benutten. Daarom wil de ChristenUnie dat de Wet Gelijke Behandeling Gehandicapten en Chronisch Zieken wordt uitgebreid naar andere relevante levensterreinen. Met elkaar kunnen we ervoor zorgen dat de beperking van mensen met een handicap zoveel mogelijk wordt gecompenseerd. Door voorzieningen te verstrekken, zoals een doventolk, rolstoelen, persoonlijke assistentie en individuele aanpassingen. Door hen te helpen een plek te verwerven op de arbeidsmarkt. Door het starten van een eigen bedrijf te faciliteren. Door voldoende stageplaatsen beschikbaar te stellen voor mensen met een beperking. Gehandicapten en chronisch zieken die na herkeuring in het kader van de WIA hun recht op een uitkering geheel of gedeeltelijk verliezen, worden ondersteund bij het vinden van betaalde arbeid.
Werkgevers en werknemers worden gestimuleerd hun verantwoordelijkheid te nemen door meer gebruik te maken van het arbeidspotentieel van gehandicapten. De sociale werkvoorziening blijft overeind als vangnet voor mensen die niet in het reguliere arbeidsproces aan het werk kunnen komen. De verdere uitwerking van het traject ‘beschermd werken - begeleid werken – zelfstandig werken’ kan door individuele oplossingen op maat één van de instrumenten zijn om de (re)integratie van uitkeringsgerechtigden aan te pakken.

Gehandicapten doen mee in de samenleving
  • Zorg.
    Richt de zorg voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap zoveel mogelijk op participatie in de samenleving. Het belang en het welzijn van mensen met een handicap staat centraal.
  • Toegankelijkheid.
    Maak gebouwen en het openbaar vervoer toegankelijk. Openbaar vervoerssystemen die niet voldoen aan deze eis kan een subsidiekorting worden opgelegd. Realiseer voldoende gehandicaptenparkeerplaatsen (2 procentnorm). Nieuw te bouwen woningen en gebouwen voldoen minimaal aan de toegankelijkheidseisen in het bouwbesluit.
  • Kansen.
    Geef werkers in de sociale werkvoorziening kansen op de reguliere arbeidsmarkt. Financiële en administratieve voorschriften mogen de doorstroom niet belemmeren. Ook begeleid werken buiten de sociale werkvoorziening krijgt een forse impuls.
  • Voorzieningen.
    Stel gemeenten in staat op een sociaal verantwoorde manier de WMO uit te voeren. Bijvoorbeeld als het gaat om bijdragen voor individuele vervoersvoorzieningen zoals de meerkosten bij het aanpassen van de eigen auto en taxikosten voor sociaal en recreatief vervoer.


< Terug naar boven


1.8 Ouderen

Zoals we verbonden zijn met onze jongeren, zo zijn ook ouderen en jongeren met elkaar verbonden. We moeten ons daarbij realiseren dat het toenemend aantal ouderen in onze samenleving vraagt om een gericht beleid, aangepast aan de behoeften van de verschillende generaties ouderen. Fiscale regelingen en uitbreiding van de mogelijkheden om in deeltijd te werken dragen ertoe bij dat ouderen langer aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. Daar hebben we allemaal baat bij. Maar het mag niet zo zijn dat mensen boven de 65 jaar genoodzaakt zijn te werken om in hun onderhoud te voorzien.

Goede woonvoorzieningen helpen mensen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven. Ouderen willen vaak blijven wonen in de omgeving waar zij altijd gewoond hebben en hun aanwezigheid bevordert de veiligheid door middel van sociale controle. Zij moeten de mogelijkheid hebben zich in dezelfde woonplaats te vestigen als hun kinderen, zodat zij elkaar over en weer kunnen bijstaan. Met name de huisvesting van ouderen met een laag inkomen vraagt hierbij aandacht.
Ouderen leveren een belangrijke bijdrage aan allerlei (vrijwilligers) taken in de samenleving en de behoefte aan hun inzet groeit. Eenvoudige regelingen moeten vrijwilligerswerk voor ouderen mogelijk en aantrekkelijk maken. Vooral scholing en ondersteuning van mantelzorgers is belangrijk, zodat door de verschuiving van eenvoudige zorg naar vrijwilligers geen kwaliteitsverlies optreedt. De inzet van vrijwilligers zal niet kunnen voorkomen dat de behoefte aan verpleeghuisplaatsen en geschoolde zorg toeneemt. Het is noodzakelijk te zorgen voor meer opleidingsplaatsen op het terrein van de geriatrie. Het thuiszorgaanbod is achtergebleven bij de vraag. Die toenemende vraag ontstaat door zorgbehoevende ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Een kwaliteitsimpuls is onontbeerlijk. Een gericht geschoolde wijkverpleegkundige die mensen regelmatig thuis bezoekt, kan tijdig maatregelen nemen bij sociaal isolement of fysieke problemen. Een wijkconsultatiebureau voor ouderen is hierbij een zeer gewenste aanvulling. Voor mensen die niet in hun eigen huis verzorgd kunnen worden, moet een verpleeghuisplaats beschikbaar zijn.

Respect en waardering voor ouderen

Stel ouderen in staat zo lang mogelijk (betaalde) arbeid te verrichten.
Dat kan bijvoorbeeld door:
  • hun arbeid goedkoper te maken via een afdrachtkorting voor werkgevers;
  • deeltijdwerken voor werknemers van 55 jaar en ouder uit te breiden;
  • te stimuleren dat mensen, als zij dat willen en kunnen ook na 65 jaar in dienst blijven bij de werkgever;
  • vrijwilligerswerk te stimuleren.
Geef ouderen de kans zo lang als dat medisch en sociaal verantwoord is, in hun eigen huis en omgeving te blijven.
Dat kan bijvoorbeeld door:
  • voldoende geschikte woningen in eigen dorp of wijk te bouwen;
  • eenzaamheid, sociaal isolement en fysieke problemen vroegtijdig te onderkennen.
Werk aan respectvolle zorg.
Dat kan bijvoorbeeld door:
  • adequate opvang en verzorging voor de groeiende groep ouderen die psychogeriatrische zorg behoeft;
  • speciale aandacht voor mensen die te weinig voedsel tot zich nemen;
  • de privacy van ouderen of langdurig zieken in verpleeghuizen te verbeteren. In beginsel wordt per verblijfseenheid niet meer dan één persoon gehuisvest.


< Terug naar boven


1.9 Sport

Sportbeoefening is belangrijk voor de volksgezondheid. In een samenleving waar veel mensen zittend werk hebben en overgewicht veel voorkomt, moet beweging meer worden gestimuleerd. Sport kan ook de betrokkenheid van mensen op elkaar versterken. Daarom is het belangrijk sportbeoefening aan te moedigen, bijvoorbeeld door de samenwerking tussen scholen en sportclubs te bevorderen. De amateursport verdient, gelet hierop, aandacht en ondersteuning.
Topsport is van een andere orde. In deze tak van sport spelen veelal grote commerciële belangen mee. Beroepssporters hebben geen financiële ondersteuning van de overheid nodig. Wel dienen zij beschermd te worden tegen uitbuiting. Een gedragscode voor de sponsors is daaraan dienstig.
De overheid investeert niet in nationale of internationale records, maar in het welzijn van zoveel mogelijk mensen. Sportbeoefening moet een gezonde zaak blijven.

• Het sportbeleid is gericht op sportbeoefening door velen (breedtesport). Zij geeft bijzondere aandacht aan sport voor mensen met een handicap en aan jongerensport.

• Sportverenigingen worden betrokken bij de lichamelijke opvoeding op basisscholen.

• Leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs kunnen hun maatschappelijke stage vervullen door als begeleider en trainer op te treden in de amateursport.

• Dure transfers gefinancierd met overheidsgeld zijn onacceptabel. De FIOD dient transfers te onderwerpen aan een onderzoek naar belastingafdracht.

• Voetbalclubs dienen voor het aantrekken van buitenlandse krachten aan dezelfde voorwaarden als het bedrijfsleven te voldoen.

• Recreatieve buitensporten als wandelen, fietsen, skeeleren, kanoën en paardrijden worden verder ontwikkeld door het aanleggen van regionale routes en goede voorzieningen zoals rustplaatsen, afgescheiden paden en oversteek- en overdraagplaatsen.


< Terug naar boven


1.10 Laat de verslaafde medemens niet in de steek


Drugs
Het Nederlandse gedoogbeleid voor softdrugs heeft tot een bizarre constructie geleid. Volgens de wet is de handel in cannabis verboden, maar ‘coffeeshops’ worden in alle openheid gedoogd, met alle gevolgen van dien (‘achterdeurprobleem’, zolderplantages, criminaliteit). Inmiddels is overduidelijk dat het gedoogbeleid softdrugs niet uit de sfeer van de criminaliteit heeft kunnen halen, maar druggebruikers samen met burgers die overlast ervaren, juist in de kou heeft laten staan. De leeftijd waarop jongeren kennis maken met softdrugs is verontrustend laag: 7% van de 13-jarigen heeft softdrugs gebruikt. Het aantal cannabiscliënten in de verslavingszorg neemt toe. Bij jongeren gaat cannabisgebruik gepaard met hersenbeschadiging, agressief en delinquent gedrag en met schoolproblemen.
Al die jongere en oudere verslaafden hebben ouders of andere familieleden die met hen slachtoffer zijn van hun verslaving. Het gedoogbeleid ondermijnt de samenleving. Door softdrugs te gedogen maakt de overheid zich mede verantwoordelijk voor een gebruikerscultuur waarvan de zwakken in onze samenleving de dupe zijn.

Gebruik van harddrugs zoals heroïne en cocaïne gaat gepaard met ontluistering van de mens. De gebruiker is afhankelijk van de drugs geworden. Een overheid die niet ingrijpt, laat mensen moedwillig de vernieling ingaan. Ook veroorzaken gebruikers veel overlast. Een duidelijk afsprakenkader met gemeenten, scherpere vervolgingsrichtlijnen en intensivering van verplichtende afkickprogramma’s is geboden. Het drugsbeleid verdraagt geen ‘dubbele boodschappen’.

Alcohol, tabak, gokverslaving
Het aantal alcoholverslaafden en probleemdrinkers overtreft het aantal drugsgebruikers veruit. Alcoholmisbruik neemt toe, vooral onder jongeren tussen de 12 en de 14 jaar. Twee op de vijf jongens en één op de tien meisjes drinkt teveel alcohol. Het aantal alcoholgerelateerde ongelukken is groot. De hersenschade die jongeren door overmatig alcoholgebruik oplopen, wordt pas na hun 24e merkbaar. Ook hier geldt dat mensen – en zeker jongeren – soms tegen zichzelf in bescherming genomen moeten worden. Alcoholgebruik wordt ontmoedigd en overmatig alcoholgebruik bestreden met voorlichting en strikte handhaving van regels.

Het aantal gokverslaafden daalde tussen 1994 en 2003. Helaas is er nu weer sprake van een stijging. Dit vraagt dan ook om voortzetting en intensivering van een beleid waarin preventie en ontmoediging van gokken en een krachtige aanpak van de uitwassen speerpunten zijn.

Tabakgebruik is ingeburgerd, maar vormt wel degelijk een groot gevaar voor de volksgezondheid. Het ontmoedigingsbeleid voor tabak wordt voortgezet en geïntensiveerd. Preventie en voorlichting, met name gericht op jongeren, blijven belangrijk.

Duidelijkheid in het drugsbeleid:
  • Een einde aan het gedogen.
    De hoge THC-gehaltes in nederwiet vormen hiertoe een reden te meer. Coffeeshops en growshops worden gesloten. Voor kleinschalige (huis)teelt wordt geen uitzondering gemaakt.
  • Hogere straffen voor grootschalige drugshandel.
    Het overgrote deel van de georganiseerde criminaliteit in ons land bestaat immers uit (soft)drugshandel.
  • Partydrugs als XTC als harddrug behandelen.
    Dit betekent een consequente opsporing en vervolging van de verkoop en het bezit van XTC, in het bijzonder bij uitgaansgelegenheden en dance-festijnen.
  • Richt verslavingszorg op afkicken.
    Ook bij methadonprogramma’s. Het op medische indicatie verstrekken van heroïne is niet de aangewezen weg. Proefprojecten met gratis verstrekking van harddrugs zoals cocaïne en heroïne zijn onacceptabel.
  • Help verslaafden aan een menswaardig bestaan.
    Hoogwaardige verslavingszorg is mede gericht op arbeidsrehabilitatie en reïntegratie, evenals experimenten met meer verplichtende vormen van afkicken.

• De accijnzen op alcoholhoudende dranken worden verhoogd. De leeftijdsgrens voor lichtalcoholische dranken wordt verhoogd naar achttien jaar. Aan de leeftijdsgrenzen wordt streng de hand gehouden. Houders van horecagelegenheden zijn mede aansprakelijk voor de gevolgen van overmatig drankgebruik in hun gelegenheid.

• De zogenaamde gemaksdrankjes, zoals breezers, worden niet langer verkocht in de supermarkt, maar alleen in slijterijen.

• Casino’s worden verboden. Reclame voor gok- en kansspelen wordt met kracht tegengegaan. Op naleving van leeftijdsgrenzen voor zogenaamde ‘amusementshallen’ behoort nauwgezet te worden toegezien. De staatsloterij en andere grote loterijen worden afgeschaft.

• Gemeenten dienen de beleidsvrijheid te krijgen om ook in de ‘natte horeca’ kansspelautomaten te weren (zgn. 0-0-0 optie).
.
• Beperking van de tabaksreclame, onder andere door buitenreclame uitsluitend bij verkooppunten toe te staan; hogere accijnzen en beperking van het aantal verkooppunten zijn de speerpunten van een consequent tabaksontmoedigingsbeleid. Het rookverbod in overheidsgebouwen en voor het publiek toegankelijke ruimten wordt strikt gehandhaafd.


< Terug naar boven


2. Leven


2.1. Vertrouwen tussen burgers en bestuurders


Overheden en politici slagen er niet in het vertrouwen van brede lagen van de samenleving te verwerven en te behouden. Voor herstel van vertrouwen zijn geen stelselwijzigingen nodig, maar betrouwbare politici, die zich dienstbaar opstellen, trouw aan de publieke zaak. Overheden behoren betrokken te zijn op de belangen van samenleving en burgers. Bij het nastreven daarvan hebben overheden, zeker in een representatieve democratie, eigen verantwoordelijkheden, die niet samenvallen met de optelsom van wensen en belangen van burgers. Wat het publieke belang inhoudt, zal bij elk politiek besluitvormingsproces steeds weer opnieuw moeten worden verduidelijkt. Politieke partijen met een helder en consistent politiek profiel zijn daarbij onmisbaar. Politieke uitgangspunten en vooronderstellingen behoren in het politieke debat niet te worden verdoezeld. Godsdienst en levensovertuiging moeten in de publieke ruimte een erkende plaats innemen.
Overheden en overheidspersonen moeten integer zijn, omdat zij uiteindelijk in dienst staan van de samenleving en daarmee uiteindelijk van God. Alleen integere politici kunnen aanspraak maken op een vertrouwensrelatie tussen overheid en burgers.
De politieke werkelijkheid wordt niet alleen bepaald door regels, maar ook door de politieke cultuur. Politici moeten open kaart spelen als de politieke cultuur in de weg staat van noodzakelijke politieke veranderingen.
In de relatie tussen overheid en burgers spelen de media een steeds beslissender rol. Van de media mag zorgvuldigheid gevraagd worden in de berichtgeving over de aanspreekbaarheid en besluitvorming van de overheid en over de verschillende rollen en verantwoordelijkheden van zowel overheid en burgers.

• Bewindslieden dragen de politieke verantwoordelijkheid voor hun eigen handelen én dat van hun ambtenaren. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor taken die zijn uitbesteed aan zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en andere op afstand geplaatste overheidsdiensten.

• Vanwege de noodzakelijke onafhankelijkheid van politieke partijen ten opzichte van de overheid verdient verdere uitbreiding van partijsubsidiëring geen aanbeveling.

• Bestuurders, hoge ambtenaren en politieke vertegenwoordigers publiceren hun nevenfuncties en –belangen.

• Ook bij de uitvoering van regels staan de belangen van burgers centraal. Bij de opstelling en de uitvoering van beleidsplannen wordt daar waar dat kan, gebruik gemaakt van de kennis van bewoners van hun eigen leefomgeving. Betrokkenheid van burgers en bedrijven bij de publieke dienstverlening bevordert actief burgerschap.

• Het aantal beleidsambtenaren bij de nationale, regionale en lokale overheid wordt verminderd.

• De overheid beschermt de persoonlijke levensfeer van haar burgers. Bij alle maatregelen in het kader van verbetering van haar dienstverlening, terrorisme- of criminaliteitsbestrijding, legt de overheid structureel verantwoording af van de mate waarin zij de privacy van haar burgers beschermt, dan wel beperkt.

• De verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van het recht wordt bij de advocatuur zelf gelegd.

De Grondwet en de inrichting van het staatsbestel

Juist in een steeds diverser Nederland is het van belang dat wij ons met elkaar rekenschap geven van de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse samenleving. Onderzocht wordt de mogelijkheid om aan de Grondwet een preambule vooraf te laten gaan. In deze preambule kan uitdrukking worden gegeven aan de historische identiteit en de dragende waarden van de Nederlandse samenleving.
Kennis van deze Grondwet draagt bij aan een goede integratie in de Nederlandse rechtsstaat.


Wat wil de ChristenUnie aan de Grondwet veranderen?

  • Het recht op leven wordt vastgelegd. Het menselijk leven heeft volledige rechtsbescherming vanaf de bevruchting tot aan de dood.
  • Artikel 1, het recht op gelijke behandeling, wordt uitgebreid ter bestrijding van gehandicaptendiscriminatie.
  • De Nederlandse taal wordt grondwettelijk verankerd. Het verbod om wetten rechterlijk te toetsen aan de Grondwet wordt afgeschaft. Dit versterkt het gezag van de Grondwet. In hoogste instantie beslist een constitutioneel hof over de uitleg van de grondwet.
  • Indien de Raad van State in zijn advies concludeert dat een wetsvoorstel grondwetsuitleg vergt, kan dit slechts, indien door tenminste 30 Kamerleden verlangd, met gekwalificeerde meerderheid van twee derde worden aangenomen.
  • Er wordt vastgelegd dat Internationale verdragen pas goedgekeurd kunnen worden wanneer de inhoud van die verdragen is omgezet in Nederlandse wetgeving.

Wat verandert vooral niet?
  • Nederland is en blijft een constitutionele monarchie. De staatsrechtelijke functie van het koningschap heeft haar waarde bewezen en blijft intact.
  • Er wordt geen rangorde tussen de verschillende vrijheidsrechten in de Grondwet vastgesteld.


Bestuurlijke vernieuwing
Bestuurlijke vernieuwing is geen doel op zich. Eventuele wijzigingen in ons staatsbestel zullen eerst en vooral moeten bijdragen aan herstel van vertrouwen van de burger in politiek en bestuur.
Het Nederlandse kiesstelsel is sinds 1917 gebaseerd op het beginsel van evenredige vertegenwoordiging. Met dit stelsel wordt de verscheidenheid van ons volk zo goed mogelijk in de volksvertegenwoordiging weerspiegeld en hebben ook kleine minderheden daarin hun stem. Een gekozen minister-president lijkt aantrekkelijk om de kloof tussen burger en politiek te overbruggen, maar is een misplaatste figuur in het Nederlandse staatsbestel met coalitievorming en de individuele verantwoordelijkheid van ministers. Wel kan het wenselijk zijn om zijn positie in de ministerraad te versterken.
Gezien de omvang en de complexiteit van het beleidsterrein van de overheid is het onmogelijk dat directe democratie het representatieve stelsel kan vervangen. Vormen van directe democratie zijn slechts acceptabel als het principe van de representatieve democratie geen geweld wordt aangedaan. Alleen het correctief referendum voldoet aan dat beginsel.

• De rechtspositie van politieke vertegenwoordigers wordt zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met die van reguliere werknemers.

• De invoering van een correctief referendum op verzoek van kiezers over door het parlement, gemeenteraden of provinciale staten goedgekeurde wetsvoorstellen, cq. Verordeningen is wenselijk. Een dergelijk referendum heeft alleen nut, indien het aantal handtekeningen om een referendum aan te vragen op een geloofwaardig niveau wordt vastgesteld en de opkomstdrempel tenminste boven de 50% ligt.

• De Tweede Kamer moet na evaluatie van de huidige regeling een vorm van burgerinitiatief handhaven. Gemeenten en provincies krijgen de aanbeveling het burgerinitiatief ook in te voeren.

Decentraal bestuur
Om de onduidelijkheid over de mogelijkheden en (on)mogelijkheden van het decentrale bestuur te bestrijden, zijn sterke gemeenten en sterke provincies nodig. Slechts één bestuurslaag moet verantwoordelijk zijn voor het oplossen van een bepaald maatschappelijk probleem. Het veiligheidsbeleid moet voor haar effectiviteit geworteld zijn in de lokale samenleving. De aanwezigheid van politie in de wijken en de betrokkenheid van lokale vrijwilligers bij de brandweer zijn belangrijk.
Bij rampenbestrijding is samenwerking tussen de verschillende diensten over de gemeentegrenzen heen noodzakelijk. De vorming van veiligheidsregio’s betekent een versterking van de bestuurlijke- en operationele regie in alle fasen van de veiligheidsketen. Deze samenwerking kan niet vrijblijvend zijn, maar moet wel recht doen aan de (eigen) verantwoordelijkheid die een gemeentebestuur draagt voor haar grondgebied en gemeentelijke organisatie.

• Samenwerking tussen gemeenten is wenselijk, maar het primaat moet blijven liggen bij democratisch gelegitimeerde organen zoals de gemeente, de provincie en de rijksoverheid.

• Gemeentelijke herindeling is alleen gewenst als dit voor een goede uitvoering van alle taken nodig is. Inwoneraantallen alleen zijn niet maatgevend, de opvattingen en belangen van de burgers worden nadrukkelijk meegewogen.

• Gemeenten krijgen de vrijheid zelf te beslissen in welke mate zij het gemeentebestuur duaal willen inrichten.

• De benoeming van burgemeester en Commissaris van de Koningin kan aan respectievelijk de gemeenteraad en de staten worden overgelaten op basis van een wettelijke taakomschrijving en een ambtsinstructie van de regering. De Kroon behoudt het recht benoemingen te vernietigen.

• Bij decentralisatie van rijkstaken of de uitvoering daarvan, is de mogelijkheid om lokaal maatwerk te kunnen bieden belangrijk. De rijksoverheid moet daarom zorgen voor voldoende financiële middelen via het gemeente- of provinciefonds, en een relevant eigen belastinggebied voor gemeente en provincie.

Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, één Koninkrijk
De uitslagen van de referenda op de eilanden van de Nederlandse Antillen vragen een aanpassing van de onderlinge staatkundige verhoudingen. Wijziging van het Statuut moet daarnaast voorzien in een duidelijker afbakening van cruciale Koninkrijkstaken zoals rechtshandhaving, effectieve criminaliteitsbestrijding, effectief financieel toezicht, deugdelijk bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en armoedebestrijding.


Nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk

De hoofdpunten:


Een herzien Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden
De huidige bestuurslaag van de Nederlandse Antillen kan verdwijnen onder gelijktijdige versterking van de bevoegdheden van het Koninkrijk en een garantie van voldoende bestuurskracht van de kleine eilanden. De nieuwe staatkundige verhoudingen worden vastgelegd in een herzien Statuut.

Meer financiële en economische zelfstandigheid van de Koninkrijkspartners.

Daarbij hoort een verdere sanering van de overheidsfinanciën, het versterken van het bestuur en het terugdringen van de excessieve schuldenlast. Aan dat laatste kan Nederland eventueel een financiële bijdrage leveren als onderdeel van een totaalpakket voor de herstructurering van het Koninkrijk.

Grotere bevoegdheden van de Koninkrijksregering, ter wille van:
  • voldoende toezicht op de bestuurskracht en het financiële beheer;
  • effectieve bestrijding van criminaliteit en corruptie;
  • verbetering van onderwijs, gezondheidszorg en armoedebestrijding.

Hulp aan de Antillen en Aruba is gericht op het verschaffen van perspectief
  • Met name het middenkader is belangrijk, mede om een ‘braindrain’ naar Nederland te voorkomen.
  • De samenwerking tussen de Antillen en andere landen in het Caribische gebied wordt gestimuleerd.
  • In overleg met in het bijzonder Curaçao worden maatregelen ontworpen om de migratie van kansarme jongeren naar Nederland tegen te gaan.

< Terug naar boven


2.2. Een leefbare samenleving


Een leefbare samenleving is niet mogelijk zonder gezamenlijk gedragen publieke gedragsnormen. Het stellen van omgangsregels of fatsoensnormen voor de publieke ruimte kan echter maar in beperkte mate bewerkstelligd worden door de overheid. Wet- en regelgeving op dit terrein hebben pas werkelijk zin wanneer de inhoud aansluit bij een door de burgers beleefde moraal. Hier ligt een expliciete opdracht voor kerken, gezinnen, maatschappelijke instellingen en het onderwijs. De kerken hebben een publieke functie in het bevorderen van waarden en normen. Gezinnen weten dat de inzet voor een betere samenleving begint bij de opvoeding thuis.
Het is essentieel dat politici, kerken en maatschappelijke organisaties vanuit hun verschillende overtuigingen in een permanent debat nagaan welke elementen kunnen dienen voor een gezamenlijk gedeelde publieke moraal. De ChristenUnie is ervan overtuigd dat bijbelse waarden kunnen worden herkend en erkend door andere politieke richtingen.

De rol van religie in de politiek en in de publieke ruimte staat volop in de belangstelling. De ChristenUnie wil en kan niet instemmen met de gedachte dat mensen hun geloof of levensovertuiging achter de voordeur moeten houden. Godsdienstvrijheid is een groot goed. Deze vrijheid is niet onbeperkt. Iedereen in Nederland heeft zich gewoon aan de wet te houden: geweld, belediging, discriminatie en antisemitisme, haat zaaien en godslastering zijn en blijven strafbaar.

• Er wordt een brede staatscommissie ingesteld die zich buigt over de opstelling van een Handvest van Burgerlijke Verantwoordelijkheden.

• Racisme en discriminatie op grond van etniciteit, geaardheid of handicap verdienen krachtige bestrijding. Extremistische organisaties die zich schuldig maken aan geweldpleging of herhaalde ordeverstoring verliezen het recht op demonstratie en zendtijd voor radio en televisie. Ook hun overheidssubsidies worden stopgezet.

• Bij besluitvorming over belangrijke maatschappelijke vraagstukken met levensbeschouwelijke aspecten wordt de kerken om advies gevraagd.

• De overheid draagt zorg voor voldoende geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht, gevangenissen en zorginstellingen.

• Gewetensbezwaren in dienstbetrekking behoren op grond van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging erkend te worden op het werk en bij opleidingen. Werkers in de zorg met bezwaren tegen abortus-provocatus en euthanasie mogen geen benadeling ondervinden bij de toelating tot opleidingen en uitvoering van het werk. Evenmin als ambtenaren van de burgerlijke stand mogen worden uitgesloten op grond van gewetensbezwaren bij het sluiten van een homohuwelijk.


Fatsoen in de media. Daar werken we samen aan.

Wat doet de overheid?
  • Aanstootgevende reclame-uitingen, waaronder reclame voor softdrugs of growshops, seksclubs, bordelen en 06-sekslijnen vallen niet onder de vrijheid van meningsuiting en kunnen dus geweerd worden.
  • De mogelijkheden van de burger om zich te verweren tegen inbreuken op de privacy (ongewenste post of telefoon, reality-tv) worden verruimd, onder meer door meer mogelijkheden te verschaffen om klachten in te dienen.
Wat doen ouders samen met scholen?
  • Media-educatie voor zowel jongeren als hun ouders kan jongeren weerbaar maken in hun omgang met de verschillende media. Daar worden middelen voor beschikbaar gesteld. Er wordt een landelijk expertisecentrum ingesteld waar ouders terechtkunnen met vragen over mediagebruik.
Wat doen we samen?
  • Zelfregulering en een betere handhaving moeten ertoe leiden dat die normale maatschappelijke normen ook op het internet normaal worden.
  • Het NICAM ontwikkelt zich samen met de Reclamecodecommissie tot een brede commissie waar klachten kunnen worden ingediend over misbruik van de vrijheid van meningsuiting, normoverschrijdende reclame en geweld of seks op tv en internet. De overheid stimuleert de reclamebranche en de commerciële zenders om zich vrijwillig bij deze commissie aan te sluiten.

Politie en justitie
Eén van de kerntaken van de overheid is de veiligheid van de burger. Hoewel de laatste jaren een verbetering optreedt, is het aantal opgeloste misdrijven nog steeds te laag. Er is sprake van een toename van geweld onder jongeren en de misdrijven die op jeugdige leeftijd worden begaan, zijn van steeds ernstiger aard. Criminele organisaties opereren internationaal en worden steeds professioneler. Het feit dat geweld en georganiseerde criminaliteit zich concentreert bij bepaalde minderheidsgroepen is zorgwekkend. Politie en justitie moeten daarom nog beter toegerust worden voor hun omvangrijke taak. Extra mankracht is nodig, waarbij zowel voldoende aandacht moet zijn voor voldoende preventie als geloofwaardige repressie.
De vorming van een nationale politie, waarbij de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie de realisatie van hun beleidsdoelstellingen met prioriteit kunnen afdwingen, draagt niet bij aan efficiënt politieoptreden op lokaal en regionaal niveau.
De samenwerking tussen politie en justitie binnen de EU en binnen de landen die de anti-terrorismeverdragen hebben ondertekend, moet worden geïntensiveerd. Maatregelen ter bestrijding van internationaal terrorisme worden tijdig geëvalueerd.
Het is belangrijk dat burgers beseffen dat zij ook zelf invloed kunnen uitoefenen op de mate van veiligheid in hun buurt. De politie kan niet alles oplossen. Politie en justitie kunnen hiervan gebruik maken, bijvoorbeeld via initiatieven als burgernet.

• Als geweld wordt toegepast tegen hulpverlenings- en politieambtenaren of andere toezichtambtenaren, wordt de straf op het gepleegde delict met een derde verhoogd. Het belemmeren van hulpverleners in hun werk wordt een strafbaar feit.

• Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende politiekorpsen moeten worden geoptimaliseerd. Europol kan een rol spelen bij de registratie van internationale criminaliteit en vermissingen, maar zij dient geen uitvoerende bevoegdheden te krijgen. Internationale samenwerking van politie en justitie dient zich meer te richten op georganiseerde criminaliteit vanuit Oost-Europa.

• Er komt geen nationale politie. Wel moeten informatievoorziening en aankoop van materieel gezamenlijk plaatsvinden.

• De politie moet zoveel mogelijk wijk- en dorpgericht werken. Zo komt ze dichter bij de burger te staan en wordt een betere samenwerking met andere organisaties mogelijk. De politie kan meer gebruik maken van vrijwillige politie voor eenvoudig en ondersteunend politiewerk.

• Voor effectieve rampenbestrijding en crisisbeheersing is samenwerking tussen de verschillende hulpverleningsdiensten op regionaal niveau van groot belang. De vorming van veiligheidsregio’s wordt daarom zo snel mogelijk gerealiseerd.

• Niet alleen in de stedelijke regio’s, maar ook op het platteland dient te allen tijde voldoende politiesterkte gewaarborgd te zijn, zodat voldoende surveillance en acceptabele aanrijtijden zijn gewaarborgd. Er moeten daarom in de komende periode 3000 agenten bijkomen.

• Het heenzenden van (lichte) criminelen vanwege het ontbreken van voldoende cellen behoort niet voor te komen.

• Taken die niet tot de kern van het politiewerk behoren, zoals het opnemen van aangiften ten behoeve van verzekeringsmaatschappijen, worden aan andere instanties overgedragen, zodat gekwalificeerde politieagenten zich kunnen wijden aan het ‘echte politiewerk’.

• Stelselmatige daders en notoire overlastplegers wordt een ‘Doe-Normaal’ bevel opgelegd. Bij overtreding daarvan volgt een hechtenis van een jaar.

Toezicht en preventie
• Stadswachten en toezichthouders in wijken, winkelcentra, recreatiegebieden en openbaar vervoer kunnen ter beteugeling van de kleine criminaliteit een nuttige aanvulling vormen op het politieapparaat, mits ze voor de burger duidelijk te onderscheiden zijn van de politie.

• Via een evenementenheffing worden de kosten van massale Politie-inzet bij sport- en andere manifestaties in rekening gebracht bij de organisatoren als eerstverantwoordelijken voor de gang van zaken op eigen terrein.

• Het gebruik van drugs in de openbare ruimte wordt strafbaar gesteld.

• Toetreding tot de gewapende strijd die zich richt tegen de Nederlandse samenleving als zodanig (jihad) betekent verlies van het Nederlanderschap en uitzetting.

Straffen en slachtoffers
Straffen moeten in ieder geval voldoen aan het drieledig criterium van vergelding, preventie en afschrikking. De strafmaat bij drugscriminaliteit moet verhoogd worden en dient vaker te worden opgelegd. Zware straffen mogen als afschrikwekkend voorbeeld worden ingezet bij plegers van grove gewelds- en zedendelicten om de rechtsorde te herstellen en de samenleving te beschermen. Wanneer bij deze delicten kinderen het slachtoffer zijn, is er sprake van een strafverzwarende omstandigheid. Incest en seksueel misbruik van kinderen zijn een ernstig maatschappelijk kwaad dat krachtig dient te worden bestreden. Naast gevangenisstraf voor de dader zijn extra maatregelen als uithuisplaatsing van de dader, hulpverlening en gezinstherapie van belang. Betrokkenen bij het vervaardigen van kinderporno zijn medeverantwoordelijk en dus strafbaar.
Een samenleving is niet klaar als de misdadigers opgeborgen zijn. De zorg voor gedetineerden moet gericht zijn op mogelijkheden van herstel en het bieden van kansen op terugkeer in de samenleving. Het is ook van belang om de slachtoffers van een misdrijf goede nazorg te bieden. Er moet aandacht zijn voor zaken als verzoening, slachtofferhulp en hulp aan ex-gedetineerden.

Opsporing
• De financiële recherche dient in de opsporing van de georganiseerde criminaliteit een prominente plaats in te nemen. Ontnemingsmogelijkheden ( ‘pluk ze’-wetgeving) worden verruimd, onder meer door vaker de omgekeerde bewijslast toe te staan.

• De handhaving van de verkeersveiligheid is een taak op het grensvlak van het eigenlijke politiewerk. Toezicht op de verkeersveiligheid buiten de hoofdwegen moet worden overgedragen aan de gemeenten. De sanctie op verkeersovertredingen wordt in beginsel de bestuurlijke boete.

• De politie krijgt voldoende middelen om computer- en internetcriminaliteit te bestrijden.

• Burgerinzet bij de bestrijding van criminaliteit en de aanhouding van verdachten wordt beloond.

Bij misdrijven zijn mensen betrokken…

Recht doen aan het slachtoffer
  • Geef het slachtoffer in de strafrechtspleging aandacht en informatie.
  • Verruim de mogelijkheden tot verhaal van geleden schade op de dader.
  • Bevorder verzoening (herstelrecht).
De verantwoordelijke dader
  • Dood door schuld bij verkeersovertredingen wordt zwaarder bestraft bij grove schuld. Hieronder vallen alcohol-, drugs- of medicijngebruik.
  • Het regime in de penitentiaire inrichtingen is gericht op resocialisatie en voorbereiding op terugkeer in de maatschappij.
  • Gevangenissen, huizen van bewaring en TBS-inrichtingen zijn drugsvrij.
  • Scherper toezicht voorkomt delinquent gedrag tijdens het proefverlof.
  • De vervroegde invrijheidsstelling is geen automatisme, maar wordt teruggebracht tot waarvoor ze is bedoeld: beloning voor goed gedrag.
  • Veroordeelden krijgen de keuze tussen een kortere straf met de plicht tot het verrichten van nuttige arbeid en een langere straf zonder arbeid. De zwaarte van de straf is in beide gevallen gelijk.
  • Uitbreiding van het straffenarsenaal biedt een geloofwaardig alternatief naast vrijheidsstraf en geldboete.

< Terug naar boven


2.3. Een diverse en veelkleurige samenleving


Integratie
Nederland heeft de trekken van een immigratieland gekregen. De ChristenUnie staat voor een gemeenschap die zich vanuit haar christelijke traditie openstelt voor migranten en vreemdelingen. Op hun beurt zullen vreemdelingen moeten participeren en de wil tonen tot integratie in de Nederlandse samenleving. De rechtsstaat en de democratie als principes voor de inrichting van de Nederlandse samenleving staan daarbij voorop. Alle burgers behoren zich zo te gedragen dat zij geen inbreuk maken op het algemeen belang van de samenleving, de openbare orde en de rechten en vrijheden van andere burgers. Het is van belang dat de overheid, waar zij dat kan, een volwaardige plaats van migranten in het arbeidsproces bevordert. Knelpunten zoals discriminatie en uitsluiting van het arbeidsproces, moeten aangepakt worden. Het bijzonder onderwijs heeft het (grondwettelijk) recht om bij toelating van leerlingen van hun ouders onderschrijving van of respect voor de grondslag van de school te vragen. Van scholen mag gevraagd worden hiermee op een zorgvuldige wijze om te gaan en niet op oneigenlijke gronden leerlingen te weigeren.
Nieuwkomers dienen zich in het land van herkomst voor te bereiden op de migratie naar Nederland. Ze hebben baat bij inzicht in de Nederlandse samenleving en beheersing van de Nederlandse taal. Alleen zo kunnen ze snel participeren in de maatschappij en worden ze zelfredzaam. Integratie in onze samenleving staat het behoud van de eigen culturele identiteit niet in de weg. Het is wel van groot belang dat in het onderwijs en in inburgeringstrajecten voldoende aandacht is voor het Nederlandse gemeenschappelijk cultureel, religieus en historisch erfgoed.
Een succesvolle integratie komt van twee kanten. Voor herstel van de sociale samenhang is expliciete aandacht nodig. Moslimjongeren die zich deel voelen van onze maatschappij en zich voluit opgenomen weten in onze samenleving zullen meer weerbaar zijn tegen radicalisering en rekrutering voor de jihad.
Een goede integratie vraagt inspanningen van iedereen, zowel van de oud- en nieuwkomers in ons land, als van de Nederlanders van huis uit.

Het verschil tussen respectvol integreren en gedwongen assimileren
  • Bevordering van succesvolle arbeidsparticipatie.
    Migranten zijn gebaat bij forse uitbreiding van het aantal werkervaringsplaatsen c.q. stageplaatsen in het bedrijfsleven, bij de overheid en in de non-profitsector.
  • Aandacht voor botsende opvattingen.
    Besteedt in het inburgeringprogramma én in het reguliere onderwijs aandacht aan culturele gedragingen en opvattingen die, hoewel niet onwettig, botsen met de in Nederland heersende culturele opvattingen.
  • Acceptatie van religieuze kleding of tekens.
    Het gaat hier om godsdienstvrijheid. Er kunnen echter eisen worden gesteld die, gelet op de veiligheid, de functionaliteit en de neutraliteit, bij geüniformeerde overheidsberoepen, maar ook in de zorg, het onderwijs of het bedrijfsleven, noodzakelijk zijn.
  • Werk aan een effectief spreidingsbeleid.
    Dit voorkomt het ontstaan van achterstandswijken.
  • Geef als overheid het voorbeeld.
    Een voorbeeldfunctie van de overheid in het eigen personeelsbeleid bij het aantrekken van mensen uit bevolkingsgroepen die in een achterstandspositie verkeren.
  • Werk.
    Een banenoffensief om migranten aan het werk te helpen.
  • Afschaffen van de dubbele nationaliteit.
    Dat dient de integratie. Hierop wordt slechts een uitzondering gemaakt indien dit onevenredig zware gevolgen heeft voor betrokkenen, waarbij onder meer te denken is aan de omstandigheid dat het land van herkomst het opgeven van de oorspronkelijke nationaliteit niet erkent.


Verschillen in godsdienst en levensovertuiging
De aanwezigheid van meer dan 900.000 moslims in Nederland en een wereldwijd debat over toenemend religieus extremisme en ‘botsende beschavingen’, plaatsen de Islam voor uitdagingen. De ChristenUnie wil niets liever dan vreedzaam samenleven en waar nodig bruggenbouwer zijn. Juist in een tijd waarin de publieke implicaties van religie nogal eens miskend worden, erkent de ChristenUnie zonder terughoudendheid de rechten en de vrijheden van deze relatief nieuwe minderheid. Tegelijk zijn er grote vraagstukken. Islamitisch geïnspireerd terrorisme moet keihard worden bestreden, maar om te voorkomen dat jongeren daartoe komen, moeten we vooral samen met islamitische maatschappelijke organisaties, moslimleiders en individuele moslims werken aan een duurzame integratie van moslims in de Westerse samenleving. Religieuze minderheden, waaronder in het bijzonder moslims, genieten grondwettelijke vrijheden als de godsdienstvrijheid en moeten daarom op hun beurt ruimte en respect opbrengen voor mensen met een andere godsdienst of levensovertuiging. Ook in het private domein zijn sancties op geloofsafval niet geoorloofd.

• Islamitische scholen worden net als andere scholen door de Onderwijsinspectie beoordeeld op de kwaliteit van het onderwijs. Nederlands is er voertaal. Tot die kwaliteitseisen behoort dat het islamitisch onderwijs met respect over joden, christenen en andere gelovigen spreekt en leerlingen voorbereidt op actief burgerschap.

• Met een groeiend aantal imamopleidingen in Nederland krijgen imams vanuit het buitenland alleen een verblijfs- en werkvergunning als er een aantoonbaar tekort is aan in Nederland opgeleide imams.

• De overheid is zeer terughoudend in het beoordelen van de inhoud van preken en godsdienstsamenkomsten. Als echter blijkt dat imams tot (jihadistisch) geweld of antisemitisme oproepen of dit rechtvaardigen, is er reden om strafrechtelijk in te grijpen. Imams met een buitenlandse nationaliteit worden in dit geval uitgewezen.

• In Nederland gevestigde instellingen en organisaties, zoals moskeeën, scholen, stichtingen, verenigingen, etc. mogen ter bevordering van een vreedzame integratie alleen geld uit het buitenland aanvaarden als dit geld afkomstig is uit een land met democratische vrijheden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt een lijst op van landen die deze vrijheden niet respecteren.

• Misbruik van grondwettelijke vrijheden is niet geoorloofd. Het oprichten van een politieke partij die beoogt de democratische rechtsstaat omver te werpen, wordt een strafbaar feit.

• Intensiever gebruik van de ongewenstverklaring is een van de middelen die moeten voorkomen dat criminele vreemdelingen of vreemdelingen die banden hebben met terreurorganisaties een verblijfsstatus ontvangen.

De bescherming van vreemdelingen
Jaarlijks melden zich in Nederland enkele tienduizenden asielzoekers. De Immigratie- en Naturalisatiedienst dient de asielverzoeken zorgvuldig te toetsen. De asielprocedure moet snel maar vooral zorgvuldig zijn. Rekening wordt gehouden met kwetsbare groepen en medische aspecten. Het zogenaamde ‘Istanbul Protocol’ moet worden ingevoerd. Op Europees niveau moet er een gezamenlijke asielprocedure komen met goede waarborgen voor zorgvuldigheid. Uitgangspunt moet de beste asielpraktijk en niet de slechtste zijn. De verantwoordelijkheid voor vluchtelingen binnen Europa moet door de EU-landen gezamenlijk gedragen worden.
Het opkomen voor de vreemdeling is een christelijke plicht. Als Nederland voor politieke vluchtelingen geen wijkplaats is, werken wij mee aan hun onderdrukking. Het is van belang dat de opvang van vluchtelingen en de toetsing van asielaanvragen zo dicht mogelijk bij de bron plaatsvinden: in de regio waar de vluchtelingen vandaan komen. Nederland helpt, zoveel mogelijk in Europees verband, landen die zodoende met de opvang van veel vluchtelingen te maken krijgen.

In het geval van gedwongen terugkeer dient de overheid zich ervan verzekerd te hebben dat in het land van herkomst fundamentele mensenrechten, waaronder de godsdienstvrijheid, niet worden geschonden. De kwaliteit van de ambtsberichten dient als basis van het uitzettingenbeleid van onbesproken kwaliteit te zijn. Hiervoor worden de nodige maatregelen getroffen. Vluchtelingen worden niet teruggestuurd als dat gevaar voor leven of vrijheid oplevert. Dit is in het bijzonder een aandachtspunt bij terugkeer naar islamitische landen. Asielzoekers die nog in afwachting zijn van een besluit over een verblijfsvergunning mogen betaald werk verrichten, maar zij bouwen op deze manier geen rechten op die een eventuele terugkeer naar het land van herkomst bemoeilijken. De leefomstandigheden voor asielzoekers en vooral voor kinderen, moeten sterk worden verbeterd. Detentie wordt alleen als uiterste middel gebruikt. Kinderen horen niet in detentie.
Nederland kan niet onbeperkt mensen opnemen die vooral uit economische motieven een verblijfsvergunning willen hebben. De overheid dient zich in te zetten voor verbetering van economische perspectieven en opvang van vluchtelingen elders in de wereld. Het voorkomen van illegale immigratie is op de lange duur alleen kansrijk, als ook wordt gewerkt aan verbetering van de leef- en werkomstandigheden in de landen van herkomst.

• Vreemdelingen die al langdurig in Nederland verblijven, geen strafblad hebben en waarvan terugkeer redelijkerwijs niet meer te vragen is, komen in aanmerking voor een pardon.

• Bij de beoordeling van de aanvraag voor een medische verblijfsvergunning wordt rekening gehouden met de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke zorg in het land van herkomst.

• Het Vluchtelingenverdrag behoort ruimhartig te worden uitgevoerd. Nederland zet zich in voor het bereiken van duurzame oplossingen voor de vluchtelingenproblematiek.

• Er wordt naar gestreefd niet alleen de eerste opvang maar ook de beoordeling van het vluchtverhaal (de asieltoets) plaats te laten vinden in de eigen regio, bij voorkeur in opvangcentra onder beheer van de Verenigde Naties. In Europees verband wordt meer geld vrijgemaakt voor opvang en hervestiging van vluchtelingen in de regio. Waar voor vluchtelingen geen uitzicht is op lokale integratie of terugkeer dient Nederland zich solidair te tonen en vluchtelingen de mogelijkheid tot hervestiging te bieden. Daartoe wordt het quotum van 500 vluchtelingen per jaar fors verhoogd.

• Asielzoekers behoren zo snel mogelijk te weten waar zij aan toe zijn. Het gaat er om een goed evenwicht te vinden tussen snelheid en zorgvuldigheid. Asielstatushouders komen na drie jaar in aanmerking voor een vergunning asiel voor onbepaalde tijd. Uitzetting van uitgeprocedeerde vreemdelingen gaat - mits zij te goeder trouw zijn - gepaard met een aanbod tot hulp bij de hervestiging.

• Vreemdelingen die in ons land zijn overgegaan naar een andere godsdienst worden in geen geval gedwongen terug te keren naar het land van herkomst, indien daar in de praktijk sprake is van vervolging van betrokkene.

• Een effectief terugkeerbeleid is van groot belang. Op landen die weigeren uitgeprocedeerde asielzoekers weer op te nemen, dient in EU-verband druk te worden uitgeoefend.

• Uitgeprocedeerde asielzoekers mogen geen slachtoffer worden van de weigering van hun land van herkomst hen weer op te nemen. Ze hebben op humanitaire gronden recht op een verblijfsvergunning.

• De overheid biedt asielzoekers in procedure in Nederland opvang aan. Voor gezinnen met kinderen en voor andere schrijnende gevallen geldt een bijzondere zorgplicht, ook als het uitgeprocedeerde asielzoekers betreft. Het recht op gezinsleven wordt gerespecteerd. Gezinnen van asielzoekers en vluchtelingen worden niet gescheiden. De leges voor verblijfsvergunningen worden verlaagd, zodat zij het uitoefenen van het gezinsleven niet meer belemmeren.

• Het vreemdelingenbeleid wordt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken gebracht.

< Terug naar boven


2.4. Kunst, cultuur en media


Het cultuurbeleid moet erop gericht zijn kunst en kunstenaars midden in de samenleving te plaatsen, zeker als overheidsmiddelen worden ingezet. Kunst in de openbare ruimte mag herkenbaar zijn en verrassend. Dat maakt de publieke betrokkenheid groter. Ze kan bovendien bijdragen aan verbetering van private investeringen in de kunst. In beginsel dient de kunstenaar zelf in staat te zijn zijn brood te verdienen met zijn werk. Overheidsondersteuning is daarom in beginsel alleen projectmatig van aard. Voor de Nederlandse cultuur is de Nederlandse taal van fundamentele betekenis. Tegenover de druk van internationalisering dient de Nederlandse taal zorgvuldig en zelfbewust te worden onderhouden. Hetzelfde geldt voor het Fries als tweede erkende taal in ons land. Streektalen zijn belangrijk voor de eigen identiteit van gemeenschappen. Cultuuruitingen in meer kunstzinnige vorm kunnen eveneens het besef van gemeenschap en identiteit versterken. Wanneer kunst echter moreel verlagend werkt door kwetsend taalgebruik of vormgeving, is overheidsondersteuning niet op haar plaats.

• Het cultuurbeleid van overheden en van fondsen moet op een transparante manier worden gevoerd. De betrokkenheid van de kunst op de brede samenleving is een belangrijk aandachtspunt.

• Het ondernemerschap van kunstenaars moet bevorderd worden. Het bedrijfsleven wordt gestimuleerd kunst en cultuur te ondersteunen. Giften van particulieren aan kunstenaars worden fiscaal aftrekbaar gesteld.

• De overheid toetst alle vormen en regelingen voor indirecte subsidiëring van de kunst aan effectiviteit en doelmatigheid. Bij geconstateerde ondoelmatigheid wordt de regeling afgeschaft. Pornografisch of anderszins omstreden materiaal komt in ieder geval niet voor indirecte subsidiëring in aanmerking.

• De overheid bevordert het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuur- en omgangstaal. Er moet een Nederlands-Vlaamse commissie komen die zorg draagt voor het vertalen van (met name Engelse) woorden en begrippen in het Nederlands.

Mediabeleid
Een democratische rechtsstaat kan niet zonder een publieke omroep. De publieke omroep is een forum voor maatschappelijke discussies, draagt bij aan de overdracht van kennis en waarden en betrekt een breed publiek bij de historische, geestelijke en culturele ontwikkeling van ons land. Daarom moet de publieke omroep zowel gericht zijn op een goede kwaliteit als op een breed bereik en gebruik maken van alle genres. Haar taken kunnen niet overgelaten worden aan de markt, waar publieke waarden een bijproduct zijn.
De publieke omroep kan niet zonder wetgeving die haar bestaan garandeert. Ook zijn voldoende financiële middelen nodig. Het is verre te verkiezen dat een vertegenwoordiging van maatschappelijke hoofdstromingen de publieke omroep draagt, dan het bestuur over te laten aan de staat, de enkeling of een maatschappelijke elite. De ChristenUnie is voor handhaving van de omroepen als private ledengebonden organisaties met een duidelijke maatschappelijke missie.

• Concentratie van dagbladen of omroepen wordt ingeperkt om vrije mededinging en een pluriforme en onafhankelijke pers te garanderen. Het marktaandeel van een dagbladuitgever, uitgeverscombinatie, of omroepcombinatie mag niet meer dan 30% zijn.

Rust en ruimte binnen de publieke omroep:
  • Verlenging van de concessieperiode naar tien jaar.
    De publieke omroepen krijgen zo de gelegenheid vanuit de eigen missie en achtergrond kwalitatief hoogstaande programma’s te maken voor zowel grote als kleine doelgroepen.
  • Meer financiële middelen.
    De publieke omroep is alleen dan in staat uitvoering te geven aan de eisen die de wetgever stelt aan het beschikbaar stellen van zendtijd.
  • Behoud van de drie publieke tv-zenders.
    Een BBC-achtig model wordt afgewezen. De plannen van de (huidige) regering voor de publieke omroep gaan van tafel. In de komende regeerperiode zal wel gewerkt moeten worden aan een verdere optimalisering van de onderlinge samenwerking en het bereik van de publieke omroep. Hierbij zal ook het gebruik van nieuwe media (internet e.d.) betrokken moeten worden.
  • Blijvende ruimte voor zendtijd voor kerken en genootschappen op geestelijke grondslag.
    Uitzendingen van deze ‘kerkelijke’ omroepen geven de gelegenheid een grotere groep geïnteresseerden in levensbeschouwing en religie te bereiken én bieden een forum voor het kennisnemen en ontmoeten van diverse opvattingen en gewoonten. Dit is van belang in onze multiculturele samenleving.
  • Ook commerciële omroepen onder toezicht stellen van het Commissariaat voor de Media.

< Terug naar boven


2.5. Buitenlands beleid - gerechtigheid zonder grenzen


Na de terroristische aanslagen op het World Trade Center in New York (2001) is de internationale veiligheidssituatie drastisch gewijzigd. Binnenlandse en buitenlandse veiligheidskwesties zijn in toenemende mate met elkaar verweven. Fundamentele veranderingen als globalisering, migratie, de dreiging van internationaal terrorisme en verspreiding van massavernietigingswapens hebben dit verschijnsel versterkt.
Vanuit de bijbelse opdracht te zorgen voor recht en gerechtigheid, een van de centrale noties van de christelijke politiek, streeft de ChristenUnie naar rechtvaardige internationale verhoudingen en handelsstructuren in de wereld en naar vrede, veiligheid en respect voor de mensenrechten. Nederland heeft vanuit zijn positie van welvaart en stabiliteit een extra verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor veiligheid, de wereldwijde milieuproblematiek en vluchtelingenvraagstukken.

De ChristenUnie plaatst de internationale ontwikkelingen in het perspectief van een samenwerking tussen nationale staten. Het streven naar internationale gerechtigheid dient plaats te vinden vanuit ieders eigen nationale verantwoordelijkheid. Processen als globalisering en internationalisering en de daarmee gepaard gaande vervagende grenzen vereisen een betere samenwerking en afstemming, maar betekenen niet dat de nationale staat opgeefbaar is.
Nederland heeft zijn bestaan te danken aan de strijd om het belangrijkste vrijheidsrecht: de vrijheid van geweten en van godsdienst. Alleen al daarom moet ons land, alleen of met anderen, voortdurend opkomen voor wereldwijd respect voor geestelijke, staatkundige en burgerlijke mensenrechten, te meer omdat mensenrechtenschendingen – in het bijzonder vervolgingen vanwege geloof, overtuiging of ras - in vele landen aan de orde van de dag zijn. Het lidmaatschap van internationale instellingen als de VN, de Europese Unie, de OVSE en de Raad van Europa moet Nederland actief gebruiken om staten – dichtbij of ver weg, groot of klein - waar sprake is van ernstige en aanhoudende schending van mensenrechten aan te klagen of bij te sturen. Ook zorgt Nederland voor een goede huisvesting van instanties als het Internationaal Strafhof te Den Haag. Als zetel van verschillende internationale organisaties wordt de reputatie van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld bevorderd.

Nederland blijft investeren in een krachtige internationale positie, zowel politiek als economisch. Die profilering is mede in het belang van het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven. De overheid moet alert blijven op de ontplooiingsmogelijkheden van het bedrijfsleven en op uitdagingen aan en bedreigingen voor de Nederlandse economie.
Nederland heeft een bijzondere positie als gebruiker, producent en transporteur van fossiele brandstoffen en kan een eigen rol spelen in de energievoorzieningszekerheid in Europa.
Het bedrijfsleven wordt gestimuleerd om de ethiek van het maatschappelijk verantwoord ondernemen ook in de internationale handelsrelaties vorm te geven. Aan internationale bedrijven wordt gevraagd zich publiek te verantwoorden over de omgang met werknemers, de rechtsorde in het land van vestiging en het milieu, inclusief het beheer van grondstoffen. De overheid toetst dit bij het verlenen van subsidies. Dat betekent onder meer een blijvend kritische houding tegenover China, ook als de handels- en investeringsmogelijkheden lonken.

Internationale politiek heeft een directe relatie met eigen, nationale vraagstukken. Alleen door te werken aan een goede internationale sociaal-economische ontwikkeling, aan vredesbevordering, stabiele politieke verhoudingen en een rechtvaardige welvaartsspreiding kan de voortdurende stroom van politieke en economische vluchtelingen worden ingedamd. Daarom werkt Nederland intensief samen met de Verenigde Naties en haar gespecialiseerde organisaties zoals de Wereldbank en het IMF.
Vele landen hebben hulp nodig bij het opbouwen van een goed bestuur, de ontwikkeling van hun economie en een veilige samenleving. Daarom komt de ChristenUnie op voor eerlijke internationale handel, voor handhaving van mensenrechten en bestrijding van drugshandel en mensensmokkel.

• In het buitenlands beleid richt Nederland zich primair op het bevorderen van internationale gerechtigheid.

• De bevordering van de mensenrechten, in het bijzonder van de vrijheid van godsdienst, neemt in het buitenlands beleid een belangrijke plaats in. Dit impliceert in het bijzonder voor het recht van mensen om van godsdienst te veranderen, met name in islamitische landen.

• In internationaal-economische overeenkomsten van de Europese Unie wordt respect voor de mensenrechten opgenomen als een toetssteen bij de beoordeling of handelspolitieke en financiële bevoordelingen van landen aanvaardbaar zijn.

• Nederland ontwikkelt op korte termijn, bij voorkeur met EU-partners, een beleid om de energievoorzieningszekerheid te vergroten.

• Aan Suriname wordt steun verleend, mits de Surinaamse regering niet alleen zorg draagt voor een goed financieel en economisch beheer, maar ook voor het functioneren van de parlementaire democratie en de eerbiediging van de mensenrechten in Suriname.

• Nederland investeert blijvend in de trans-Atlantische betrekkingen met de Verenigde Staten, ook binnen de NAVO als politiek consultatiemechanisme.

• Nederland vraagt in internationale fora als de Verenigde Naties en in het beleid van de EU nadrukkelijk aandacht voor het gevaar van totalitaire en nationalistische opvattingen, ambities zoals het invoeren van de sharia (islamitische wetgeving) en het negeren of onderdrukken van de culturele rechten van etnische en nationale minderheden.

• Nederland heeft met name historische verplichtingen tegenover de Molukkers en de Papoea’s. Die verplichtingen moeten recht worden gedaan.

• De Nederlandse ambassades zetten zich in om met behulp van het Nederlandse bedrijfsleven ter plaatse teruggekeerde asielzoekers aan werk te helpen.

< Terug naar boven


2.6. Ontwikkelingssamenwerking


Mensen in ontwikkelingslanden zijn niet slechts slachtoffer van allerhande ellende, maar zijn onderdeel van een wereldsamenleving – dezelfde als waar wij deel van uitmaken. Er is maar één wereld en die wordt gedeeld door arm en rijk. De ongelijkheid is te wijten aan onder meer politieke instabiliteit, voedseltekorten, economische ongelijkheid op de wereldmarkt, torenhoge schulden en ecologische belemmeringen. Vanuit het oogpunt van Bijbelse gerechtigheid hebben we de verantwoordelijkheid om deze chronische ongelijkheid te bestrijden.

Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid zet zich allereerst actief in voor de Millenniumdoelen ter bestrijding van de ergste armoede en vervuiling.

De Millennium Ontwikkelingsdoelen voor 2015

1. Een halvering van extreme armoede en honger
2. Universele toegang tot primair onderwijs
3. Gelijke kansen voor mannen en vrouwen
4. Een sterke afname van kindersterfte
5. Een sterke afname van moedersterfte
6. Een halt aan HIV/AIDS, malaria en andere ziekten
7. Een duurzaam milieu
8. Een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling

Naast deze millenniumdoelen heeft Nederland veel aandacht voor duurzame en zelfstandige economische groei in ontwikkelingslanden. De EU moet zich in WTO-verband inzetten voor eerlijke handelsstructuren. Ook kleine ondernemingen in ontwikkelingslanden worden waar mogelijk in hun groei gestimuleerd, bijvoorbeeld door de inzet van microkredieten. Verbetering van het ondernemingsklimaat in OS-partnerlanden is een basis voor economische groei en verminderde afhankelijkheid van donorgelden.
Godsdienst speelt in veel ontwikkelingslanden een centrale rol. Indien mogelijk worden maatschappelijke organisaties zoals kerken ingeschakeld bij bijvoorbeeld aidsbestrijding.
Omdat ontwikkelingssamenwerking één van de pijlers is van de internationale gerechtigheidspolitiek, is het van belang dat er een afzonderlijke minister van ontwikkelingssamenwerking blijft bestaan; de arme landen hebben recht op een eigen stem in de ministerraad.
Binnen het kader van de structurele ontwikkelingssamenwerking wordt slechts een beperkt aantal landen structureel ondersteund. Bij de selectie van deze landen worden criteria toegepast als: voldoende deugdelijk bestuur, actieve corruptiebestrijding en respect voor mensenrechten, in het bijzonder voor de vrijheid van godsdienst en eredienst.

Budgetvervuiling
‘Vervuiling’ van het budget voor armoedebestrijding moet voorkomen worden. Uiteraard dient er een goede samenwerking te zijn tussen Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. Veiligheid is een absolute voorwaarde voor ontwikkeling. Vredesoperaties behoren uit het Defensiebudget betaald te worden. Evenmin behoren de gelden voor het Stabiliteitsfonds en de kwijtschelding van exportkredietschulden uit het ODA-budget betaald te worden.

Particuliere hulporganisaties
Door hulp te verschaffen via particuliere organisaties kunnen in landen buiten ‘de lijst’ ontwikkelingen worden gesteund, die er toe leiden dat deze landen alsnog gaan voldoen aan de gestelde criteria. De rol van particuliere organisaties is ook onmisbaar voor een evenwichtig ontwikkelingsbeleid voor landen die qua ontwikkelingsniveau zeer divers van aard zijn. Met name als tegenwicht tegenover onderdrukkende regimes, kunnen particuliere organisaties een cruciale rol spelen in landen waar een goed bestuur nog niet voldoende ontwikkeld is. Ook kunnen deze organisaties zaken aan de kaak stellen als betaalbare medicijnen, schuldenproblematiek, eerlijke handel, kinderarbeid en hulp aan gehandicapten en chronisch zieken.
Voor de besteding van het budget voor ontwikkelingssamenwerking kan een beroep worden gedaan op de zogenaamde particuliere medefinancieringsorganisaties. Vaak hebben deze non-gouvernementele organisaties meer ingangen in ontwikkelingslanden dan de geijkte regeringsinstanties. Inschakeling werkt bovendien stimulerend voor de betrokkenheid van burgers bij ontwikkelingssamenwerking. Ondanks het belang van coördinatie en samenwerking op Europees niveau blijft ontwikkelingssamenwerking primair een zaak van de nationale staten. De Europese Unie draagt zorg voor een goede afstemming, consistentie en coherentie met het Europees economisch beleid en het landbouwbeleid.

• Het budget voor Ontwikkelingssamenwerking wordt op termijn verhoogd tot 1.0 % BNP. Van dit budget dient tenminste 10% besteed te worden aan internationaal milieubeleid.

• Er blijft een afzonderlijke minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

• Het deel van de ontwikkelingsgelden dat via medefinancieringsorganisaties wordt besteed, wordt verhoogd naar 15% van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking.

• Het criterium van godsdienstvrijheid wordt toegevoegd aan de criteria die aangelegd worden om te bepalen of in een land sprake is van goed bestuur.

• Nederland zet zich in ontwikkelingsrelaties bijzonder in voor de internationale bestrijding van kinderarbeid en de inzet van kinderen in oorlogen.

• De middelen bij de bestrijding van aids zijn: campagnes voor onthouding, trouw en condooms (abc-methode), vergroten van de beschikbaarheid (betaalbaarheid) van medicijnen, voldoende medische opvang en het aan de kaak stellen van ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen. Nederland erkent de rol die kerken in Afrika spelen bij het voorkomen van aids.

• Kwijtschelding van exportkredietschulden en het Stabiliteitsfonds worden niet uit het ODA-budget betaald.

• Het exportkredietverzekeringsbeleid draagt bij aan duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding in ontvangende landen. Er worden ethische eisen gesteld bij de verstrekking van exportkredieten, zoals het vermijden van kinderarbeid en corruptie.

Hulp en eerlijke handel

Internationale gerechtigheid is veel meer dan een hulpverleningsrelatie. Het gaat ook om eerlijke handelsstructuren en het kwijtschelden van schulden.

Eerlijke handel komt dichterbij door:
  • Beëindiging van exportsubsidies op suiker, rijst, zuivel, rundvlees en granen.
    Dit is conform de afspraken in Europees en WTO-verband. Gesubsidieerde producten mogen niet op de wereldmarkt worden aangeboden. Het afbouwen van exportsubsidies gaat niet gepaard met een verdergaande liberalisering, maar met productiebeperking.
  • Verbetering van de handelspositie van ontwikkelingslanden.
    Dit is mogelijk door afbouw van de tarieven voor bewerkte producten, vereenvoudiging van de procedures voor het EBA-initiatief (Everything but Arms) en het bieden van handelspreferenties aan de ACP-landen (de voormalige Europese koloniën: Afrika, de Cariben en de eilanden in de Stille Oceaan).
  • Fair Trade (Max Havelaar).
    Zowel financieel als met technische assistentie en met campagnes voor fair trade, die de consument bewust maken en aanspreken op zijn verantwoordelijkheid. Zo gaat het BTW-tarief voor Fair Tradeproducten naar 6% en zo mogelijk naar 0%.
  • ‘Aid for trade’.
    Om de nationale voedselzekerheid in ontwikkelingslanden te bevorderen wordt geïnvesteerd in duurzame productiesystemen en diversificatie van de productie.

< Terug naar boven


2.7. Veiligheidsbeleid


Nederland verleent medewerking aan humanitaire en veiligheidsoperaties in het kader van de VN en de NAVO. Uitzending van militairen vindt slechts plaats wanneer de uitzending in het perspectief staat van de waarborging van vrede en veiligheid en de bevordering van mensenrechten en de godsdienstvrijheid.
Operaties die tot doel hebben vrede af te dwingen worden, na goedkeuring door de VN, bij voorkeur door landen in de regio uitgevoerd. Nederlandse deelname aan crisisbeheersingsoperaties in een hoger geweldsspectrum vindt slechts plaats onder leiding van de NAVO en wordt bij voorkeur gesteund door een duidelijk VN-mandaat. Deelname is beperkt in tijd en de taakomschrijving is duidelijk afgebakend. Het Nederlandse parlement moet zijn uitdrukkelijke goedkeuring geven aan de uitzending van militairen.
Het Nederlands defensieapparaat wordt op een zodanig niveau gebracht en gehouden dat ons land een bijdrage kan leveren aan vredeshandhaving en vredesafdwinging. De vergaande bezuinigingen die in het afgelopen decennium op het terrein van Defensie zijn toegepast, bemoeilijken deze doelstelling. De toenemende verwevenheid van interne en externe veiligheid leidt daarnaast tot een uitbreiding van de binnenlandse veiligheidstaken van defensie. Het defensiebudget wordt daarom verhoogd.

De NAVO blijft het belangrijkste veiligheidsverband voor Europa en Noord-Amerika. Na de val van de muur heeft de NAVO zich omgevormd van een klassieke verdedigingsorganisatie naar een meer politiek-militaire organisatie die ook buiten het oorspronkelijke taakgebied operaties uitvoert. De NAVO dient daarvoor over voldoende middelen te beschikken. Overlap tussen de militaire activiteiten van de NAVO en de EU moet worden voorkomen. De NAVO moet blijven investeren in goede betrekkingen met Rusland, Oekraïne, Israël en partnerlanden in het Middellandse-Zeegebied.

Nederland werkt actief mee om terroristische groeperingen binnen én buiten de grenzen te bestrijden. Daarbij is internationale samenwerking, zowel bilateraal als binnen internationale organisaties, onontbeerlijk. Samenwerking in het Internationaal Atoomagentschap (IAEA) is noodzakelijk om misbruik van kernenergie en uitbreiding van het aantal kernwapenlanden tegen te gaan.

• De wapenwedloop moet worden tegengegaan, vooral als het gaat om chemische en biologische wapens en kernwapens. De Nederlandse regering zal zich daarom actief inzetten voor het bevorderen van de ondertekening van (het protocol bij) het Biologisch Wapenverdrag door NAVO-bondgenoten (inclusief de Verenigde Staten).

• In het kader van het Non-proliferatieverdrag dient de rol van kernwapens te worden teruggedrongen. De regering zal in NAVO-verband actief terugdringing van tactisch-nucleaire wapens bevorderen.

• Er geldt een wettelijk instemmingsrecht voor het Nederlandse parlement bij uitzending van Nederlandse militairen. Dit instemmingsrecht geldt ook voor het Nederlandse militaire aandeel aan de NATO Response Force (NRF) en EU Battlegroups, waarvoor een versnelde besluitvormingsprocedure van kracht wordt.

• Militairen die voortijdig aan de pensioengerechtigde leeftijd de krijgsmacht verlaten, moeten door goede opleidingsmogelijkheden, arbeidsbemiddeling en, indien nodig, een financiële tegemoetkoming worden ondersteund bij het vinden van een nieuwe baan.

• Goed omschreven gedragscodes moeten het morele peil van de Nederlandse militairen bewaken en bevorderen. Overmatig drankgebruik, vloeken en verspreiding van pornografisch materiaal worden tegengegaan.

• De overheid blijft zorg dragen voor de geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht. De kwaliteit van nazorg aan uitgezonden militairen moet worden verbeterd. Veteranen krijgen de erkenning en waardering waar zij recht op hebben.

< Terug naar boven


2.8. Israël en het Midden-Oosten


Het Midden-Oosten is sinds jaren een brandhaard van geweld. Golfoorlogen volgden elkaar op en ook vandaag lijken, bijvoorbeeld in Irak, orde en rust ver weg. De nucleaire bewapening van Iran gaat intussen onverminderd voort en daarmee neemt de dreiging van een volgend conflict in de regio toe. Nederland zet zich in deze regio onder VN-mandaat in voor vredeshandhaving.

Israël neemt in het Midden-Oosten een bijzondere positie in. Het is één van de weinige democratieën in de regio en vormt het nationaal tehuis voor Joden wereldwijd. Joden die elders vervolgd worden, kunnen altijd terecht in Israël. Deze staat verdient vanwege historische en morele argumenten politieke steun, met inachtneming van internationale rechtsbeginselen. Op bijbelse gronden weet een christen zich met het Joodse volk verbonden (zie bijvoorbeeld Romeinen 9 t/m 11). Nederland heeft terecht altijd nauwe betrekkingen met Israël gehad.

Sinds de Oslo-akkoorden van 1993 wordt gepoogd een constructieve oplossing te vinden voor het, in de kern religieuze, conflict tussen Israël en de Palestijnen. Een duurzame vredesregeling kan pas stand houden met veilige en erkende grenzen voor Israël en erkenning van de nationale aspiraties van de Palestijnen. Helaas zijn de vredesonderhandelingen veelvuldig verstoord door Palestijnse zelfmoordaanslagen, gewelddadige acties van Hezbollah en Israëlische vergeldingsacties. Zolang verschillende landen en groeperingen in de regio de staat Israël niet erkennen en het gebruik van geweld niet afwijzen, zal er weinig tot geen vooruitgang geboekt worden in de vredesbesprekingen. In het bijzonder baart de positie van Iran grote zorgen, gelet op de nucleaire aspiraties en de steun aan terroristische organisaties van dat land.

De Europese Unie coördineert haar vredespolitiek in het Midden-Oosten samen met de Verenigde Staten, de Verenigde Naties en Rusland. Nederland geeft, al dan niet in EU-verband, steun aan het vredesproces, waarvoor beide partijen allereerst zelf verantwoordelijk zijn.

• Gezien de vanouds warme betrekkingen tussen Nederland en Israël op cultureel, juridisch en economisch gebied dient de handelsrelatie met Israël verder geïntensiveerd te worden. Het Europese associatieakkoord wordt niet gebruikt om Israël politiek onder druk te zetten.

• De Nederlandse ambassade dient in Jeruzalem, de ongedeelde hoofdstad van de staat Israël, te worden gevestigd.

• Inwoners van de Palestijnse gebieden hebben recht op een menswaardig bestaan. De Palestijnse Autoriteit dient daarom respect voor de mensenrechten, godsdienstvrijheid en democratische waarden te garanderen.

• De Palestijnse Autoriteit dient de staat Israël onomwonden te erkennen, geweld af te zweren en eerder gesloten akkoorden te eerbiedigen. Alleen dan kan de financiële hulp van de EU en Nederland aan de Palestijnse Autoriteit hervat worden.

• Terrorisme is een groot gevaar voor een duurzame vredesregeling en moet door internationale afspraken, intensieve grenscontroles en bestrijding van de wapenhandel worden tegengegaan. Het ontmantelen van de militaire infrastructuur van zowel Hezbollah als Hamas is een taak van de internationale gemeenschap. Het Palestijnse veiligheidsapparaat dient overeenkomstig de afspraken in de Oslo-akkoorden beperkt te zijn tot politietaken.

• Financiële steun aan het onderwijs van de Palestijnen wordt alleen gegeven als dit onderwijsmateriaal inzet op verzoening, afziet van het oproepen tot haat en geweld en als op landkaarten de staat Israël is afgebeeld.

• Nederland dringt zowel bilateraal als in Europees verband bij Syrië en Libanon aan op volledige diplomatieke betrekkingen met Israël. Deze betrekkingen zijn voorwaarde voor de Europese (handels)associatieakkoorden met deze landen. Hetzelfde geldt voor andere Arabische landen. Een boycot van Israël wordt niet geaccepteerd.

• Nederland steunt de maatregelen die in het kader van de VN en het IAEA worden genomen om te voorkomen dat Iran de beschikking krijgt over kernwapens.

< Terug naar boven


2.9. Europese samenwerking


Het Europese project heeft grote waarde. De toenemende samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU) heeft geleid tot vrede, stabiliteit en welvaart voor de deelnemende landen en staat daarmee primair in het teken van versterking van de nationale lidstaten. De gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende problemen stelt de lidstaten beter in staat hun verantwoordelijkheid voor de inrichting van de eigen samenleving waar te maken. De ChristenUnie is altijd voorstander geweest van de toetreding van tien nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa op 1 mei 2004, om ook deze landen te laten delen in de voordelen van Europese samenwerking. De Europese instellingen hebben – niet anders dan de Nederlandse overheid - als taak de publieke gerechtigheid te bevorderen in de Europese samenleving. Daarbij dient zij de culturele eigenheid van de nationale lidstaten en hun bevolkingen te respecteren. De uitoefening van overheidsgezag op Europees niveau vraagt tegelijk om adequate democratische controle en verantwoording.

De ChristenUnie heeft altijd gesteld dat de samenwerking binnen en de uitbreiding van de EU niet eindeloos kunnen doorgaan. Het Nederlandse ‘nee’ tijdens het referendum over de zogenoemde Europese Grondwet op 1 juni 2005 heeft dat bevestigd: de Nederlandse burgers ervaren de Europese samenwerking en uitbreiding als een voortdenderende trein die niet te stoppen is. De Europese samenwerking moet een zaak van leiders én burgers te zijn; er moeten grenzen worden gesteld aan zowel de samenwerking als de uitbreiding.
De komende jaren moeten worden benut om na te denken over het politieke einddoel van de EU. Tegen de achtergrond van het ‘nee’ tegen de Europese Grondwet dient Nederland actief bij te dragen aan de ontwikkeling van een visie op de toekomst van de Europese samenwerking. Zowel op Europees niveau als naar haar eigen burgers toe is het van belang dat de Nederlandse regering duidelijk maakt wat voor Unie zij voor ogen heeft.
Wat de ChristenUnie betreft, is het einddoel van de Europese Unie grotendeels bereikt. De Unie dient veel meer te zijn gericht op versterking van de nationale lidstaten dan op verdere verdieping van de Europese samenwerking. Er is een tijd geweest van bouwen en uitbreiden, nu breekt een periode aan van beheren en bewaren. Invoering van de huidige of een nieuwe Europese Grondwet is onnodig en ongewenst. Wel dient een herziening van de Verdragen plaats te vinden gericht op het efficiënter, transparanter en democratischer maken van de bestaande samenwerking binnen een EU van 25 en meer lidstaten.

Betere controle
Het is belangrijk dat het Nederlandse parlement betere controle uitoefent op de Nederlandse regeringsvertegenwoordigers in de Raad van Ministers en de Europese Raad, en dat de positie en betrokkenheid van het parlement in de totstandkoming van het Nederlandse Europabeleid wordt versterkt.

• De regering is verplicht om de Tweede Kamer zo vroeg mogelijk te informeren voorafgaand aan belangrijke onderhandelingen in de Raad van Ministers, zodat daarover desgewenst vooraf kan worden gedebatteerd.

Grenzen aan Europa
Behalve aan de samenwerking moeten ook grenzen worden gesteld aan de uitbreiding van de EU. Ook de uitbreiding met nieuwe lidstaten blijkt in de praktijk een onomkeerbaar proces, of de Europese burgers deze uitbreiding nu willen of niet. Het starten van toetredingsonderhandelingen met Turkije, ondanks de brede weerstand daartegen, laat dat zien.
Kroatie en Macedonië zijn vooralsnog de laatste landen die in aanmerking komen om op termijn in de EU te worden opgenomen. De EU heeft nu tijd nodig om de laatste uitbreiding in 2004 met de Tien van Laken (plus in 2007 Roemenie en Bulgarije) te verwerken en naar een nieuw intern evenwicht te zoeken en middelpuntvliedende krachten tegen te gaan. Bestaande afspraken zoals met Roemenië en Bulgarije moeten worden nagekomen, maar verder worden voorlopig geen nieuwe lidstaten toegelaten en geen kandidaat-lidmaatschappen verleend. De EU past bij landen, waarmee de toetredingsonderhandelingen zijn of worden aangevangen, de Kopenhagencriteria strikt toe. Concrete toetredingsdata worden niet genoemd.

• De kandidaat-lidstaten Kroatië en Macedonië kunnen op termijn lid worden van de Unie.

• Om geografische, historische en culturele redenen dient Turkije – een gewaardeerde NAVO-lidstaat – geen lid te worden van de EU. Teneinde wel tegemoet te komen aan bestaande toezeggingen wordt dit land het aanbod gedaan van het ENP. Hoewel de toetredingsonderhandelingen voor EU lidmaatschap gestart zijn, is dat daarmee geen voldongen feit voor wat betreft toetreding. In de onderhandelingen met Turkije dient erkenning van de genocide op Armenen en Assyrische Christenen tijdens de eerste wereldoorlog een vereiste te zijn. Godsdienstvrijheid en een gelijkwaardige behandeling van minderheidsgroeperingen, zoals Christelijke kerken en hun leden, zijn onderdeel van de toetredingscriteria. Toetsing van deze criteria beperkt zich niet tot het wetgevingsproces maar let met name op naleving in de praktijk. Politieke of economische sancties van Turkije tegen landen als Cyprus en Armenië blokkeren iedere vooruitgang in de onderhandelingen.

• De relaties met de overige Europese landen, waaronder in elk geval Georgië en Armenië en de landen rond de Middellandse Zee, worden gesteld in het teken van het Europees Nabuurschapsbeleid. Dit ENP is geen voorportaal voor het kandidaat-lidmaatschap. De EU heeft daarmee een apart instrument, dat de EU in staat stelt die landen desgewenst technische en financiële steun te geven. Dit biedt een mogelijkheid met behoud van goed nabuurschap een halt toe te roepen aan het probleem van een steeds maar uitdijende EU. De situatie van minderheidsgroepen, waaronder Christelijke kerken, dient nadrukkelijk aandacht te krijgen in het ENP.


Samenwerking in Europa na het nee tegen de Europese Grondwet

De ChristenUnie pleit voor een herziening van de Verdragen teneinde de Europese samenwerking efficiënter, transparanter en betrouwbaarder te maken en doet daarvoor de volgende voorstellen.
  • Een verkleining van de Europese Commissie naar 20 leden, gecombineerd met een gelijkwaardig roulatiesysteem waarin lidstaten om de beurt een eigen Commissaris leveren.
  • De invoering van een dubbele meerderheidsbesluitvorming in de Raad van Ministers (meerderheid van de lidstaten, plus de meerderheid van de EU-bevolking).
  • Het opnemen van een bevoegdheidsverdeling tussen het Europese en nationale niveau, die duidelijk aangeeft welk niveau op welke beleidsterreinen bevoegd is.
  • Over de volgende terreinen moet op Europees niveau worden besloten (dat wil zeggen met (gekwalificeerde) meerderheid en met een medewetgevende rol voor het Europees Parlement): interne markt, landbouw, milieu, asiel en immigratie.
  • Op de volgende terreinen zijn de lidstaten zelf bevoegd: binnenlands bestuur, cultuur, onderwijs, volksgezondheid, sociale zekerheid en fiscaal beleid.
  • Over het buitenlands-, veiligheids- en defensiebeleid wordt op Europees niveau besloten, maar uitsluitend met unanimiteit van de lidstaten en bovendien in nauwe samenwerking – en niet concurrerend - met de NAVO.
  • De EU treedt toe tot het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Dit maakt een uitgebreide grondrechtencatalogus in het nieuwe Verdrag overbodig en voorkomt dat het nieuwe Verdrag de vorm van een grondwet aanneemt.
  • In het licht van deze bevoegdheidsverdeling is de ChristenUnie geen voorstander van een President (vaste voorzitter) van de Europese Raad en een minister van Buitenlandse Zaken van de Unie. Dit zou bovendien het gewenste evenwicht tussen de Europese instellingen verstoren.
  • De Raad van Ministers beraadslaagt en stemt voortaan in het openbaar over alle wetgevingsvoorstellen.
  • Het Europees Parlement wordt medewetgever op alle beleidsterreinen waarover de Raad van Ministers met gekwalificeerde meerderheid besluit.
  • Het Europees Parlement houdt al haar vergaderingen in Brussel. Straatsburg wordt afgeschaft als vergaderplaats.
  • De nationale parlementen van tenminste negen lidstaten krijgen de bevoegdheid om een wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie af te wijzen als hierover volgens hen op nationaal in plaats van Europees niveau dient te worden besloten (‘rode kaart-procedure’).
  • De Europese Rekenkamer moet nauw samenwerken met de nationale rekenkamers om zo een goed zicht te krijgen op de beheers- en controlesystemen die de lidstaten hanteren voor de Europese geldstromen.
  • Als bronnen van de Europese waarden worden genoemd in een nieuw Verdrag, dan hoort de joods-christelijke traditie daar zeker bij.
Herziening van de Verdragen, langs bovenstaande lijnen levert een afdoende bijdrage aan een goed functionerende Unie van meer dan 25 lidstaten. De ChristenUnie hecht eraan dat samenwerking zo veel mogelijk gezamenlijk met alle lidstaten plaatsvindt. Zij is dan ook geen voorstander van de invoering van gedifferentieerde lidmaatschappen of de vorming van ‘kopgroepen’ op bepaalde beleidsterreinen.

 
 

< Terug naar boven


3. Werken

 

 

3.1. Sociaal, economisch en financieel beleid


In de samenleving die de ChristenUnie voor ogen staat hebben burgers volop de gelegenheid om hun talenten te ontplooien. Zij kunnen een bijdrage leveren aan de samenleving door te werken, te leren, te zorgen voor hun medemens en, na een werkzaam leven, te rusten.
Het sociale zekerheidstelsel levert daar een bijdrage aan. Tegelijk biedt het stelsel bestaanszekerheid voor hen die buiten de boot vallen.

De ChristenUnie streeft naar een verantwoorde economische ontwikkeling. Economische groei is geen doel in zichzelf, maar behoort dienstbaar te zijn aan mens, milieu en samenleving. Hierbij past geen ongebreidelde marktwerking die te veel ruimte laat voor het recht van de sterkste. Aan de marktwerking worden grenzen gesteld als zij ten koste gaat van de duurzame ontwikkeling van de samenleving, van zwakkeren en van het milieu.

De eerste uitdaging waar de overheid voor staat, is de vergrijzing van de samenleving. Er komen steeds meer ouderen in verhouding tot het aantal jongeren. Dat heeft belangrijke gevolgen voor de samenleving. Bovendien krijgt de samenleving te maken met langdurige krapte op de arbeidsmarkt. Maar er zijn ook andere uitdagingen zoals de toenemende afhankelijkheid van schaarse energie, de gevolgen van globalisering en internationalisering. De ChristenUnie gaat deze uitdagingen aan. Kernwoorden daarbij zijn rechtvaardigheid, solidariteit en duurzaamheid.

Economische orde en economische structuur
De overheid bevordert een economische orde die gericht is op bijbelse gerechtigheid. De economie wordt afgestemd op de (legitieme) behoeften van de samenleving. Particulier initiatief wordt gekoesterd. Bedrijven zijn essentieel voor een gezonde economie. Een gunstig vestigings- en investeringsklimaat is van wezenlijk belang, juist in een tijd van globalisering.
Economisch beleid moet niet gericht zijn op ontwikkeling zonder meer, maar op duurzame ontwikkeling: rekening houdend met mens en milieu. Kennisontwikkeling, innovatie, onderzoek en ontwikkeling (R&D) zijn daarbij van fundamenteel belang.
Nieuwe kennis vergroot de arbeidsproductiviteit. Dat helpt om de toekomstige druk op de arbeidsmarkt te verlichten en versterkt de internationale concurrentiepositie. Nieuwe kennis draagt ook bij aan duurzame ontwikkeling en een verstandiger gebruik van grondstoffen.

• De overheid bevordert de ontwikkeling van een evenwichtige economische structuur met een goede balans tussen hightech en lowtech, tussen groot-, midden- en kleinbedrijf, tussen landbouw, industrie en diensten en tussen bouwen (economische groei, investeringen) en bewaren (zorg voor menselijk en natuurlijk kapitaal).

• Het fiscale systeem ontziet laaggeschoolde arbeid. Ook in een hoog ontwikkelde economie blijven veel mensen aangewezen op deze arbeid.

• Het vakmanschap wordt in ere hersteld. De overheid brengt in de publieke sector het aantal managementlagen drastisch terug.

• Milieueffecten en - risico’s worden expliciet betrokken bij afwegingen in het economisch beleid. Beleidsadviserende instituten (zoals het CPB) ontwikkelen hun analyse-instrumenten verder om in hun rapportering ook de milieueffecten zichtbaar te maken.

• De overheid zal als grote publieke opdrachtgever bij gunning van aanbestedingen aan marktpartijen niet alleen letten op de laagst geboden prijs, maar ook rekening houden met duurzaamheid, innovatie, vernieuwing en ‘waardetoevoeging´.

• De overheid dringt de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven krachtig terug. Met het oog daarop zullen publiek geformuleerde doelen worden afgedwongen middels functionele eisen in plaats van gedetailleerde regelgeving. Bij terugdringing van de regelgeving mag de beschermende werking van deze regels voor mens en milieu niet uit het oog worden verloren.

• De overheid streeft naar een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor maakindustrieën. Productbewerking en - distributie worden dichter bij elkaar gebracht om transportstromen terug te dringen. Nieuwe industrie dient vooral gericht te zijn op verhoging van de toegevoegde waarde.

• Het in de afgelopen jaren ingezette industriebeleid wordt krachtig voortgezet. Hierbij wordt – in overleg met de industriesector – gewerkt met concrete jaarlijkse werkplannen en daarbij behorende verantwoordingsmomenten.

• De overheid bevordert de renovatie en herstructurering van bestaande bedrijfsterreinen, vooral met het oog op het midden- en kleinbedrijf.

• Bij uitgifte van bedrijventerreinen aan nieuwe ondernemingen worden criteria gesteld, zoals de bijdrage die zij leveren aan de werkgelegenheid.

• De zondag wordt als collectieve rustdag in ere hersteld. Waar nodig worden wettelijke bepalingen aangepast. De winkelsluiting op zondag wordt weer van kracht. De avondopenstelling van winkels op doordeweekse dagen wordt beperkt tot 20.00 uur en op zaterdag tot 18.00 uur.

• Handhaving van de kleine middenstand en een gevarieerd en kleurrijk ‘eigen’ straatbeeld in de binnensteden worden bevorderd. Daartoe wordt de leegstand van winkel- en bedrijfsruimten fiscaal onaantrekkelijk gemaakt.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Door globalisering en internationalisering van de economie verzwakt de invloed van nationale overheden op het economisch verkeer. Internationale bedrijven verplaatsen naar believen hun activiteiten naar landen met een gunstiger vestigingsklimaat. Dat vraagt om wereldwijde afspraken om het economisch verkeer te binden aan sociale en ecologische normen, maar ook om een goed nationaal beleid voor duurzame economische en sociale ontwikkeling.
Steeds meer bedrijven besteden - uit eigen beweging of onder maatschappelijke druk - aandacht aan maatschappelijk verantwoord ondernemen: ze hanteren morele standaarden en nemen verantwoordelijkheden op zich voor de gevolgen van de bedrijfsactiviteiten op sociaal, ecologisch en economisch gebied.


Hoe bedrijven en overheden maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen bevorderen
  • Zich verantwoordelijk achten voor de sociale, ecologische en economische gevolgen van bedrijfsactiviteiten en de dialoog aangaan met alle belanghebbenden.
  • Werken aan goede internationaal bindende afspraken en onafhankelijke verificatie, ook om oneerlijke concurrentie en vrijblijvendheid te voorkomen.
  • De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen betrekken op handelsrelaties, gezien de trend van toenemende uitbesteding van productie en de vervaging tussen handels- en investeringsrelaties.
  • De samenhang tussen ontwikkelingsbeleid en economisch beleid in het oog houden, in het bijzonder daar waar door belastingregelgeving en -verdragen inkomsten aan ontwikkelingslanden worden onthouden. Internationaal stimuleert Nederland de discussie over het tegengaan van belastingontwijking.
  • Duidelijkheid over de omstandigheden waaronder producten zijn gemaakt en gefinancierd. Transparantieregels voor productieketens en geldstromen kunnen wettelijk worden verankerd. De doelstelling van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (Wet MOT) kan worden uitgebreid.
  • Werken aan MVO-verslaggeving, liefst in lijn met het Global Reporting Initiative (GRI).
  • Werken aan meer mogelijkheden voor consumenten om voldoende informatie te verkrijgen om duurzame keuzes te maken.

< Terug naar boven


3.2. Arbeidsverhoudingen en werkgelegenheid

Door de vergrijzing van de samenleving zal naar verwachting structurele krapte op de arbeidsmarkt ontstaan. Tegelijkertijd zullen de kosten voor het in stand houden van de verzorgingsstaat fors stijgen. Steeds minder werkenden zullen steeds zwaardere lasten moeten dragen. Een belangrijke uitdaging is daarom de verhoging van de arbeidsdeelname. In Nederland staan meer dan een miljoen mensen aan de kant, zoals bijstandsgerechtigden, langdurig werklozen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten, jongeren zonder startkwalificatie, ouderen en allochtonen. Het zijn mensen die kunnen werken en dat vaak ook willen. Zij mogen niet aan de kant blijven staan. Ze moeten volop kansen krijgen om aan de slag te gaan. Om dat mogelijk te maken moet worden geïnvesteerd in scholing, een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en een efficiënte, snelle reïntegratie en waar nodig worden werkgeverssubsidies verstrekt teneinde de loonkosten te verlagen. Dit is zowel de verantwoordelijkheid van overheid als van uitvoeringsorganisaties, onderwijsinstellingen, bedrijfsleven, uitkeringsgerechtigden en sociale partners.
Die gedeelde verantwoordelijkheid vraagt om solidariteit en collectiviteit door samenwerking en overleg. Goede arbeidsverhoudingen zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van de samenleving. Daarom hecht de ChristenUnie aan het instrument van de CAO om collectieve afspraken te maken en houdt de ChristenUnie vast aan algemeen bindende CAO’s.
De noodzaak voor versoepeling van het ontslagrecht ontbreekt gezien de structurele krapte op de arbeidsmarkt die aanstaande is. De huidige mogelijkheden voor ontslag zijn voldoende. Bovendien zijn er volop mogelijkheden om te werken met flexibele arbeidscontracten. Uit onderzoek van de OESO blijkt bovendien dat versoepeling van het ontslagrecht geen positieve invloed heeft op de werkgelegenheid.


Arbeidsparticipatie bevorderen door:
  • werkgevers te stimuleren meer ouderen in dienst te nemen en te houden, onder meer door invoering van een loonkostenkorting voor oudere werknemers (SPOK);
  • de specifieke afdrachtskorting (VLW/SPAK) te herintroduceren voor indienstneming van werknemers met een grote achterstand op de arbeidsmarkt;
  • werkgevers te stimuleren om herintreders in dienst te nemen. Daartoe wordt een loonkostenkorting - de herintrederskorting- voor hen die vier jaar of langer niet actief zijn geweest op de arbeidsmarkt ingevoerd;
  • een afdrachtskorting voor gehandicapten te introduceren;
  • opleidingstrajecten - overeenkomsten werk-opleiding - te stimuleren. Hierbij wordt bijstandgerechtigden de mogelijkheid geboden een half jaar te werken in de publieke sector. Tijdens dit half jaar vindt gerichte scholing plaats;
  • diversiteitsbeleid te stimuleren: bedrijven dienen hun organisatie aan te passen aan de mogelijkheden van ouderen, allochtonen en (arbeids)gehandicapten;
  • 10.000 participatiebanen in de publieke sector te creëren, waardoor de kwaliteit van dienstverlening omhoog kan (bijvoorbeeld conciërges op scholen).


• Staken mag niet, voordat arbitrage heeft plaatsgevonden. De positie van werkwilligen verdient een geloofwaardige bescherming. Arbeidsconflicten in vitale diensten zoals politie, brandweer en openbaar vervoer worden via bindende arbitrage opgelost.

• Het algemeen bindend verklaren van CAO’s en het verplicht stellen van pensioenregelingen staat niet ter discussie.

• De overheid draagt zorg voor een adequate ondersteuning en controle op het gebied van arbeidstijden en –omstandigheden. Vermindering van regelgeving mag niet ten koste gaan van gezondheid en veiligheid op de werkplek.

• De sollicitatieplicht voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders met kinderen tot 5 jaar wordt afgeschaft. Wel kan voor deze categorie ouders een scholingsplicht gelden. Voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders met kinderen tussen 6 en 12 jaar geldt een sollicitatieplicht voor deeltijdbanen.

• Ingeval bedrijven de code Tabaksblatt niet toepassen, wordt op de dividenduitkering een dividendkorting toegepast teneinde aandeelhouders ertoe te bewegen hun invloed uit te oefenen om excessieve topsalarissen in het bedrijfsleven tegen te gaan.

• De topinkomens in de publieke en semi-publieke sector worden gemaximeerd. De norm is het inkomen van de premier.

< Terug naar boven


3.3. Inkomensbeleid en sociale zekerheid

In de sociale zekerheid zijn de afgelopen jaren ingrijpende hervormingen doorgevoerd. Er kwam een nieuwe arbeidsongeschiktheidswet: de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), een nieuwe bijstandswet: de Wet werk en bijstand (Wwb) en de uitkeringsduur van de WW werd fors verkort. Dit heeft geleid tot een sterk activerend stelsel. In de komende kabinetsperiode zullen deze stelselwijzigingen zich moeten bewijzen.

De overheid moet voor een sociale zekerheidsstelsel zorgen dat burgers die tijdelijk of duurzaam geen inkomen hebben, bestaanszekerheid biedt. Tegelijkertijd moet dit stelsel mensen die kunnen werken, stimuleren zo snel mogelijk weer aan de slag te gaan, hun talenten te ontplooien en zich in te zetten voor de samenleving. Armoede en sociale uitsluiting zijn onaanvaardbaar. Het kabinet heeft voor armoede en sociale uitsluiting onvoldoende oog gehad. Bepaalde groepen mensen blijken niet meer te kunnen rondkomen. Naast hulp door familie, vrienden, buurtbewoners of een kerk- of buurtgemeenschap, is het aan de overheid om hier recht te verschaffen, bijvoorbeeld via selectieve verhogingen van de bijstand of verruiming van de bijzondere bijstand.

Verdere activering en individualisering van de sociale zekerheid zijn niet aan de orde. Naast de eigen verantwoordelijkheid zijn en blijven de uitgangspunten: collectiviteit en solidariteit, tussen werkenden en niet-werkenden, ouderen en jongeren, arbeidsgeschikten en arbeidsongeschikten.

Vergrijzing en verzilvering
ChristenUnie: AOW welvaartsvast


De ChristenUnie gaat genuanceerd met de vergrijzing om zonder het tot dramatische proporties op te blazen. In financiële zin is het niet meer en niet minder dan een verdelingsvraagstuk: hoe verdelen we de lasten over arm en rijk, jong en oud, ziek en gezond. Als we over échte ‘vergrijzingsproblemen’ spreken, dan hebben we het bijvoorbeeld over de steeds grotere eenzaamheid die ouderen in deze geïndividualiseerde samenleving ervaren.
Overigens, de vergrijzing biedt ook kansen. Vergrijzing van de samenleving betekent namelijk ook ‘verzilvering’. De ChristenUnie gaat graag de uitdaging aan om de ervaring en de levenswijsheid van oudere mensen dienstbaar te maken aan de samenleving.

De kernwoorden voor het economische, financiële en sociale beleid van de ChristenUnie – rechtvaardigheid, solidariteit en duurzaamheid – zijn ook van toepassing op de benadering inzake de vergrijzing. De gevolgen van het overheidsingrijpen moeten rechtvaardig en evenwichtig zijn: de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Maar er moet ook sprake zijn van wederzijdse solidariteit tussen de oudere en jongere generaties. Alleen zo krijgt de verzorgingsstaat op een duurzame manier vorm.

Tegen 2040 zullen de AOW-uitgaven bijna verdubbeld zijn in vergelijking met 2006 (in % van het BBP) en de uitgaven aan de gezondheidszorg samenhangend met de vergrijzing zullen ook fors stijgen. Hoewel de overheidsontvangsten door een stijgend pensioeninkomen en stijgende indirecte belastingen (BTW) eveneens zullen toenemen, resulteert de vergrijzing zonder ingrijpen op lange termijn toch in financiële tekorten.

De ChristenUnie onderkent dat nú ingrijpen in de overheidshuishouding voor iedereen minder pijnlijk is dan wanneer we deze ingrepen op de lange baan schuiven. Sterker nog, het is volgens de ChristenUnie onverantwoord om de problemen door te schuiven naar de toekomst. Anderzijds is de toekomst met veel onzekerheden omgeven en kunnen zich veel ingrijpende wijzigingen voordoen (bij de discontovoet, de levensverwachting, de productiviteit, de zorguitgaven). Een besliste, maar tegelijk voorzichtige en geleidelijke aanpak is daarom op zijn plaats.

De ChristenUnie stelt een driesporenbeleid voor:
  1. De overheid zal in de eerste plaats zelf in haar eigen huishoudboekje naar oplossingen moeten zoeken. Zij heeft de plicht om zorgvuldig met haar financiën om te gaan. De staatsschuld wordt de komende drie decennia afgelost. Dat vereist een overheidsbeleid waarin geen plaats is voor het uitdelen van cadeautjes of het berijden van kostbare politieke stokpaardjes.
  2. Bevordering van de arbeidsparticipatie versterkt het financiële fundament onder de verzorgingsstaat. Uitkeringsgerechtigden worden gestimuleerd om aan het arbeidsproces deel te nemen. Het doorwerken van werknemers tot hun 65e levensjaar wordt bevorderd. Flexibele pensionering wordt mogelijk gemaakt. Mensen worden gestimuleerd om, als zij dat willen en kunnen, na hun 65e actief te blijven.
  3. Met de AOW(-leeftijd) en de zorg (AWBZ) moet zorgvuldig worden omgegaan. Wat betreft de ChristenUnie blijft de AOW-leeftijd 65 jaar; blijft sparen voor de oude dag fiscaal aftrekbaar; en blijft solidariteit met zieken, ouderen en gehandicapten uitgangspunt van het zorgstelsel. Ouderen, zieken en gehandicapten worden dus – zeker zo kort na de ingrijpende stelselwijzigingen en met de WMO in aantocht – niet geconfronteerd met nieuwe of hogere eigen bijdragen in de zorg.
Al sinds enige jaren worden de AOW-uitkeringen niet meer geheel betaald uit de AOW-premies. In 1997 is de AOW-premie gemaximeerd om te voorkomen dat de premiedruk voor lage inkomens te veel zou oplopen. Als gevolg daarvan wordt de AOW op dit moment al voor twintig procent gefinancierd uit de algemene middelen en bij ongewijzigd beleid loopt dit percentage verder op, tot meer dan de helft over een jaar of dertig. De ChristenUnie acht het aanvaardbaar dit automatisme licht versterkt voort te zetten. De AOW-premie zal in de komende kabinetsperiode dus iets omlaag gaan. Ouderen met een inkomen tot anderhalf modaal – AOW en een fatsoenlijk aanvullend pensioen – mogen er daarbij niet op achteruit gaan. Om dit te bereiken blijft de AOW-uitkering gekoppeld aan de loonontwikkeling (welvaartsvast) en wordt de ouderenkorting verhoogd.
Met deze maatregelen wordt de betaalbaarheid en daarmee de houdbaarheid van de AOW voor iedereen bevorderd.

De ChristenUnie bepleit verder:
• Een gezins- en kindvriendelijk beleid. Vergrijzing heeft namelijk twee oorzaken: we leven steeds langer en we krijgen minder en later kinderen. Wat ligt dan meer voor de hand dan een gezins- en kindvriendelijk beleid te voeren (zie paragraaf gezinsbeleid).
• Bij het aanpakken van de vergrijzing moet niet alleen aandacht zijn voor vergrijzinggerelateerde uitgaven. Een gedeelte van de oplossing is ook te vinden in het aanpassen van andere regelingen, zoals de hypotheekrenteaftrek (zie kader ‘De eigen woning en de fiscus’)


• De bijverdienregeling wordt verruimd.

• De koppeling tussen de loonontwikkeling en de uitkeringen blijft in stand.

• De WW blijft recht bieden op een uitkering gebaseerd op het laatst verdiende loon.

• De WIA-uitkering gaat omhoog naar 75% voor wie duurzaam 80% of meer arbeidsongeschikt is.

• Het Schattingsbesluit van de WIA wordt kritisch geëvalueerd, vooral ten aanzien van de vraag of de kansen van gedeeltelijk arbeidsongeschikten op de arbeidsmarkt realistisch worden geschat.

• Een AOW-gerechtigde met een partner jonger dan 65 jaar zonder eigen inkomsten blijft vooralsnog recht houden op een partnertoeslag.

• Het inkomensbegrip in inkomensafhankelijke regelingen moet zo spoedig mogelijk volledig worden geharmoniseerd.


Levensloop, of liever spaardagen?

De levensloopregeling is geen succes. Slechts één op de twintig werknemers heeft hiervoor belangstelling. Vergelijk dat eens met het grote succes van de spaarloonregeling of de pc-privéregeling.

Het geringe bereik van de levensloopregeling is niet verwonderlijk. Alleen werknemers met hoge inkomens blijken zich een inhouding op het salaris te kunnen veroorloven waar je – in termen van opbouwen van verlof – ook wat mee kan. En voor jonge werknemers geldt: het is onmogelijk om voldoende verlof te hebben gespaard, voordat het ‘spitsuur’ aanbreekt (een eigen huis, kinderen).

De ChristenUnie stelt daarom een instrument voor dat beter aansluit op de praktijk en de behoefte van werknemers: de spaardagenregeling. Dit is een fiscale stimulans om per jaar maximaal 10 dagen meer te werken dan de CAO voorschrijft. In hoofdlijnen wordt de spaarloonsystematiek gevolgd. De fiscale stimulans houdt in dat de werknemer over het loon van de extra gewerkte spaardagen een belastingkorting krijgt van 50%. Het ‘spaardagenloon’ wordt gestort in de spaarloonregeling en kan worden aangewend om op geëigende momenten verlof te financieren, maar ook om heel gewoon meer te verdienen door langer te werken. Veel werknemers hebben aan het laatste misschien wel veel meer behoefte. Spaardagen dragen bij aan een hogere arbeidsproductiviteit en een effectieve uitbreiding van het aantal arbeidsjaren.

< Terug naar boven


3.4. Belastingen en begrotingsbeleid


Belastinggelden stellen de overheid in staat haar taken te vervullen. Maar tegelijk putten te hoge belastingen het land uit (Spreuken 29:4). Belastingheffing dient daarom evenwichtig en rechtvaardig te gebeuren.
De belastingheffing op inkomen vindt plaats naar draagkracht. De ChristenUnie is niet voor vlaktaks (flat tax). Het is rechtvaardig dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Bij belastingheffing moet de feitelijke draagkracht per huishouden in aanmerking worden genomen. Ook dient rekening gehouden te worden met de gezinssituatie en de gezinsomvang. De aanwezigheid van kinderen drukt immers zwaar op de huishoudportemonnee.
In het belastingstelsel moeten de prikkels niet eenzijdig zijn gericht op het stimuleren van betaalde arbeid. Naast betaalde arbeid bestaan er immers ook maatschappelijke verantwoordelijkheden die economisch niet zozeer een prijs hebben, zoals de zorg voor kinderen. Door stijgende huizenprijzen, de hoogte van de hypotheken en de groei van het aantal hypotheken en hypotheekvormen versmalt de belastinggrondslag. De op gang gekomen brede maatschappelijke discussie over de toekomst van de fiscale behandeling van het eerste huis dient in de komende kabinetsperiode politieke consequenties te krijgen. De ChristenUnie komt met voorstellen (zie kader “de eigen woning en de fiscus” in de paragraaf over wonen).

Het is een plicht van de overheid om publieke middelen verantwoord te besteden. In het verleden is dat niet altijd gebeurd. Onverantwoorde overheidsuitgaven hebben bijgedragen aan het oplopen van de staatsschuld tot meer dan 50% van het BBP. De rentelasten die daarmee samenhangen bedragen momenteel jaarlijks € 9,5 miljard. Ondanks de lage rente getuigt het in verband met de vergrijzing (zie kader) van wijsheid om de staatsschuld te verminderen. Tegen 2040 bereikt de vergrijzing in Nederland haar hoogtepunt. De ChristenUnie wil dat de staatsschuld dan is afgelost. Het aflossen van de staatsschuld speelt ook in op de aardgasbaten die op termijn zullen teruglopen.

• Grondslag voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting is het inkomen per huishouden. Het splitsingsstelsel is de meest passende uitwerking van dit systeem. Beperking van de overdraagbaarheid van de basisaftrek en een verdere individualisering zijn ongewenst.

• De invoering van een vlaktaks (flat tax) wordt afgewezen, omdat dan niet langer de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Bij de vermogensheffing moet ook een beperkt schijvensysteem ingevoerd worden.

• Er wordt terughoudend omgegaan met verdergaande belastingharmonisatie in Europa. De vrijheid van de nationale overheid om eigen beleidsdoelen te realiseren wordt daarmee beperkt.

• Voor de successiebelasting blijft de mate van verwantschap het uitgangspunt.

• Binnen de vennootschapsbelasting worden innovaties gestimuleerd. Dit versterkt de concurrentiepositie.

• Milieukosten moeten zoveel mogelijk tot uitdrukking komen in de prijzen van producten. De belastingvergroening wordt daarom op een voortvarende en realistische wijze voortgezet, waarbij de overheid niet alleen milieuonvriendelijk gedrag ontmoedigt, maar ook milieuvriendelijk gedrag stimuleert.

• De overheid dient de aardgasbaten niet aan te wenden voor consumptieve en/of structurele uitgaven. De aardgasbaten dienen via het Fonds Economische Structuurversterking (FES) gedeeltelijk geïnvesteerd te worden in economische infrastructuur en gedeeltelijk ten goede te komen aan staatsschuldreductie. Onder economische infrastructuur wordt niet alleen de harde infrastructuur verstaan, maar ook zaken als integrale gebiedsontwikkeling en energietransitie.

• Binnen het FES wordt een absolute grens gesteld aan de investeringen om kostenineffectieve investeringen te voorkomen. Een eventueel overschot komt jaarlijks ten goede aan de staatsschuldreductie. De huidige achterkamertjespolitiek rond de besteding van de FES-gelden wordt beëindigd. De Tweede Kamer krijgt meer invloed.

< Terug naar boven


3.5. Werken ten dienste van de samenleving


Deelname aan het arbeidsproces is van groot belang voor de samenleving. Maar betaalde arbeid is niet het enige dat telt. Er moet ook waardering zijn voor niet-betaalde, maar wel uiterst noodzakelijke arbeid zoals (mantel)zorg, opvoeding en vrijwilligerswerk. De overheid dient de waarde van die activiteiten in haar beleid te erkennen en niet volledig het accent te leggen op de bevordering van (betaalde) arbeidsparticipatie.
Deze tijd vraagt om een heroriëntatie op de rechten en plichten die burgers hebben in de samenleving. Tegenover rechten moeten ook plichten staan. Dit kan betekenen dat mensen die een uitkering krijgen iets terug doen voor de samenleving, bijvoorbeeld in de vorm van vrijwilligerswerk. Onbetaalde arbeid en vrijwilligerswerk vormen de smeerolie van de samenleving en verdienen als zodanig erkenning en waardering. Zonder vrijwilligers is er voor veel sociale verbanden geen toekomst. Veel vrijwilligerswerk komt tegenwoordig terecht bij de oudere generaties. Het is goed dat ouderen die de betaalde arbeid achter zich hebben gelaten, gestimuleerd worden om via vrijwilligerswerk en/of de vervulling van zorgtaken als mantelzorger actief te blijven in de maatschappij. Door vrijwilligerswerk te bevorderen en aantrekkelijker te maken, kunnen echter ook andere leeftijdsgroepen aangesproken worden. Jongeren zijn vaak wel bereid tot vrijwilligerswerk, maar dan meer op projectmatige basis. De WMO zal de rol van mantelzorgers in de toekomst alleen maar belangrijker maken. Politiek en samenleving moeten (meer) begrip tonen voor mensen die (mantel)zorgtaken moeten of willen combineren met werk. Mantelzorg moet concreet worden ondersteund en mogelijk gemaakt.
Naast vrijwilligerswerk is betaald werk in de collectieve sector – onderwijs, zorg en veiligheid – van grote betekenis. De overheid kan de belangstelling voor dit soort werk stimuleren door maatschappelijke stages aan te bieden. Zo’n stage of tijdelijke baan in de collectieve sector kan ook een opstapje zijn naar ander (betaald) werk.

We kunnen niet zonder mensen die tijd of geld ter beschikking stellen van de samenleving

En daarom:
  • wordt vrijwilligerswerk en mantelzorg gestimuleerd en waar nodig ondersteund met fiscale regelingen of subsidies;
  • zijn maatschappelijke stages nuttig om mensen te interesseren voor een baan in de collectieve sector of als opstap naar ander werk;
  • krijgen schoolverlaters of oud-studenten de gelegenheid tenminste zes maanden vrijwilligerswerk te verrichten in de maatschappelijke sector voordat zij betaald werk gaan verrichten. Als zij dat doen, worden zij daarvoor beloond met een belastingkorting van tweeduizend euro per jaar in de daaropvolgende vijf jaar;
  • krijgen studenten de mogelijkheid studieschulden ‘weg te werken’ door gemeenschapstaken te verrichten;
  • wordt analoog aan de spaarloonregeling de spaargift ingesteld: een maandelijks te sparen fiscaal aftrekbaar bedrag voor een goed doel.

< Terug naar boven


3.6. Landbouw en Visserij


Landbouw: bijzonder en belangrijk
De ChristenUnie is een politieke partij met een warm hart voor boeren. Met oog voor de dagelijkse problemen van agrarische ondernemers, zoals lage productprijzen en hoge energieprijzen. Maar ook voor hoge eisen die de overheid en samenleving stellen, qua dierenwelzijn en milieu. En voor de confronterende liberalisering van het Europese Landbouwbeleid voor melkveehouders en akkerbouwers (zoals de suikermarkthervorming). De ChristenUnie zet zich in voor een goede balans tussen economie en ecologie. Ze pleit tegen verdere liberalisering van het landbouwbeleid. En vóór een leefbaar platteland. Met gezinsbedrijven waar een redelijke boterham wordt verdiend en recht wordt gedaan aan culturele eigenheid, landschap, natuur, milieu en dierenwelzijn. De ChristenUnie kiest voor boeren, voor boeren vandaag, zodat er ook perspectief blijft voor boeren morgen!

De ChristenUnie is van mening dat de overheid in het landbouwbeleid voluit rekening moet houden met het eigen karakter en de bijzondere betekenis van met name de grondgebonden landbouw. De landbouw is essentieel voor een veilige voedselvoorziening en werkt als enige sector met levende have. Dit vereist bijzondere zorg. Dieren en planten zijn de mens in beheer gegeven. Daarnaast heeft de landbouw door zijn grote bodemgebruik een grote invloed op het milieu en daarmee heeft de landbouw een grote verantwoordelijkheid.
Ongeveer 70% van ons landschap wordt gebruikt voor de landbouw. Deze is beeldbepalend voor grote delen van het platteland. Mits goed ingekaderd levert deze sector een belangrijke bijdrage aan de variatie en de openheid van het landschap, aan rust en ruimte, aan de vitaliteit van het platteland en aan de plattelandscultuur. Het gaat hier om collectieve waarden die het beste tot hun recht komen binnen een structuur van gezinsbedrijven. De samenleving hecht in toenemende mate belang aan deze waarden, maar tegelijk moet worden vastgesteld dat ze door ontwikkelingen binnen en buiten de landbouw steeds meer onder druk komen.
Daarom is een vitale landbouwsector noodzakelijk, die een passende beloning moet krijgen voor zijn bijdrage aan zowel de voedselproductie als aan deze collectieve waarden. De individuele boer is echter een kleine speler temidden van steeds groter wordende marktpartijen en heeft weinig of geen invloed op de prijs van zijn producten. De beloning van de boer staat vaak onder druk, onder andere omdat de landbouwproductie wereldwijd de neiging heeft om sneller te groeien dan de afzetmogelijkheden.

• Met het oog op verbetering van de bedrijfsomstandigheden van agrarische bedrijven, opschoning van het landschap en een lagere milieudruk op de Ecologische Hoofdstructuur is reconstructie van het platteland noodzakelijk.

• Een zekere concentratie van agrarische bedrijvigheid kan nuttig zijn met het oog op beperking van transport of vermindering van milieubelasting. Dit mag echter niet leiden tot een industrialisering van de veehouderij (‘varkensflats’).

• De herstructurering in andere sectoren dan de intensieve veehouderij wordt eveneens gestimuleerd. Daarbij gaat het enerzijds om versterking van de concurrentiepositie en anderzijds om aanpassing van de bedrijven aan maatschappelijke wensen.

• Uit het oogpunt van biodiversiteit, landschapsschoon en cultuurhistorie dient de overheid een krachtige impuls te geven aan het behoud en de versterking van de kwaliteit van het landschap. Enerzijds in haar ruimtelijk beleid, anderzijds door eigenaren en beheerders van het landelijk gebied financieel in staat te stellen de noodzakelijke zorg voor het landschap voor hun rekening te nemen.

• Zowel binnen als buiten de Ecologische Hoofdstructuur worden boeren zoveel mogelijk ingeschakeld bij het beheer van natuur en landschap. Voorwaarde is dat de doelstellingen van het beleid worden gerealiseerd, ook op langere termijn. De boeren ontvangen voor hun beheersactiviteiten een passende beloning die verder gaat dan een vergoeding voor gederfde opbrengsten.

• Belemmeringen voor verbredingsactiviteiten die aansluiten bij de bestaande agrarische activiteiten en niet nadelig zijn voor natuur en landschap worden zoveel mogelijk weggenomen.

Europees landbouwbeleid

Een verdere liberalisering van het EU-landbouwbeleid, onder druk van andere landen en van de WTO, doet geen recht aan deze benadering. Integendeel, verdere liberalisering zal landbouwbedrijven dwingen tegen lage (wereldmarkt)prijzen te produceren, waardoor de noodzakelijke zorg op gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu in het gedrang komt. Er ontstaat een drang naar schaalvergroting en verdere intensivering, waardoor veel gezinsbedrijven in Europa zullen moeten stoppen en een maatschappelijk ongewenste landbouwstructuur ontstaat. De ChristenUnie geeft de voorkeur aan een andere benadering, waarbij de boeren redelijke prijzen krijgen voor hun producten, met aanvullende toeslagen vooral gericht op het realiseren van ‘goede doelen’ als de zorg voor dier en milieu. Om dit mogelijk te maken is een zekere bescherming tegen lage wereldmarktprijzen nodig. Dit moet worden gekoppeld aan beheersing van de eigen productie om verstoring van de wereldmarkt te voorkomen. De exportsubsidies kunnen dan verdwijnen. De onderhandelingen in WTO-verband moeten daarom niet alleen gericht zijn op vrijmaking van de handel, maar evenzeer op het realiseren van een verantwoorde productiewijze voor wat betreft voedselveiligheid en de zorg voor dier en milieu.

Tegelijk moet echter worden geconstateerd dat de afbraak van de bescherming van de Europese landbouw al ver is voortgeschreden en dat de toeslagen een grote omvang hebben. Over enkele jaren omvatten ze meer dan de helft van het bedrijfsinkomen van de grondgebonden landbouw in Nederland. Dit betekent dat een substantiële verlaging van de toeslagen niet aanvaardbaar is, behalve bij een evenredige prijsverhoging. De toeslagen moeten zoveel mogelijk dienstbaar worden gemaakt aan het streven naar een verantwoorde landbouw.

Een vitale landbouw, in Nederland, in Europa
Hoe bereiken we dat?

  • De menselijke maat.
    Zowel het nationale als het Europese landbouwbeleid moeten gericht zijn op de maatschappelijke en sociale functies ervan. Het beleid blijft toegesneden op gezinsbedrijven. Extreme intensivering en schaalvergroting worden tegengegaan.
  • Geen verdergaande liberalisering.
    De prijzen komen hierdoor steeds verder onder druk te staan. Consumenten dienen een redelijke prijs voor kwalitatief goed voedsel te betalen. Daarom, en om verstoring van de wereldmarkten tegen te gaan, is het noodzakelijk bepaalde vormen van productiebeheersing te behouden en waar mogelijk te versterken (melk- en suikerquota, braaklegging).
  • Afbouw van de exportsubsidies op agrarische producten.
    Dit is conform de afspraken in het kader van de WTO-onderhandelingen. Daarmee komt een einde aan het dumpen van Europese producten op de wereldmarkt. Om verstoring van de EU-markten te voorkomen wordt zonodig de productie in de EU (verder) beperkt.
  • Rekening houden met de specifieke kenmerken van landbouwproductie.
    In het bijzonder bij de WTO-onderhandelingen. Zo komt er meer ruimte voor het realiseren van duurzaamheidsdoelstellingen en voor afspraken over de omvang van de productie.
  • Meer directe relaties tussen consument en producent.
    Dat stimuleert betere prijsvorming, grotere transparantie en meer begrip tussen producent en consument. Binnen Europa zullen regionale vormen van productie en consumptie een steeds belangrijker rol gaan spelen.
  • Aanpassing van de bedrijfstoeslagen.
    Er wordt toegewerkt naar een basisbedrag per hectare dat voor alle bedrijven in een bepaalde regio gelijk is, en een aanvullende premie naar ratio van de prestaties van het betreffende bedrijf op het gebied van milieu, dierwelzijn en wellicht biodiversiteit. Het totaalbedrag aan toeslagen per bedrijf wordt aan een plafond gebonden. Voor bedrijven die er door deze wijzigingen sterk op achteruit gaan, komt er een overgangsregeling.

Duurzame landbouw en zorg voor dieren
De spanning tussen de noodzaak tot kostenverlaging en de gewenste vermindering van de regelgeving enerzijds en het realiseren van ‘goede doelen’ op het gebied van dierenwelzijn, milieu en landschap anderzijds, kan worden verminderd door boeren meer te belonen voor hun bijdrage aan verantwoorde landbouw.
Een punt van zorg voor de ChristenUnie blijft het op grote schaal ruimen van (gezonde) dieren bij een onverhoopte uitbraak van een besmettelijke dierziekte. Vanuit een verantwoorde omgang met de schepping is dit onaanvaardbaar.

• De productie en consumptie van duurzaam voortgebrachte landbouwproducten wordt krachtig gestimuleerd. De omschakelingsregeling naar biologische landbouw gaat gelden voor alle landbouwsectoren. De consument wordt, behalve door voorlichting, door financiële prikkels (zoals prijskortingen) gestimuleerd om duurzaam geproduceerd voedsel te kopen.

• De ontwikkeling en toelating van milieuvriendelijker bestrijdingsmiddelen wordt versneld. Doel van het beleid is een verminderde afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen door stimulering van milieuvriendelijke middelen en methoden en van het ontwikkelen van resistente rassen. Het vliegtuigspuiten wordt beperkt tot uitzonderlijke situaties. Het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen wordt zo spoedig mogelijk Europees geharmoniseerd. Import van land- en tuinbouwproducten waarop residuen van in Europa verboden bestrijdingsmiddelen worden gevonden, wordt geweerd.

• De ChristenUnie blijft kritisch tegenover de toepassing van genetisch gemodificeerde gewassen, vooral met het oog op de onbekende gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit op langere termijn. Het beleid op dit punt moet niet versoepeld worden. De overheid dient ontwikkeling van alternatieve oplossingen te stimuleren en de mogelijkheid van (nagenoeg) GGO-vrije ketens te waarborgen.

• De boer wordt zoveel mogelijk keuzevrijheid gelaten bij het behalen van de doelstellingen van het mineralenbeleid. In het bestaande beleid worden stimulansen ingebouwd. Het stelsel van mest- en dierrechten blijft bestaan, onder andere voor een verdere vermindering van de ammoniakemissie. Inkrimpingen van de veestapel vinden uitsluitend plaats via warme sanering, bijvoorbeeld door opkoopregelingen. Nieuwe productiesystemen met minder uitstoot worden gestimuleerd als het welzijn van de dieren er niet op achteruit gaat.

• Om massale doding van vee en vernietiging van vlees te voorkomen, wordt bij het uitbreken van besmettelijke dierziekten preventieve vaccinatie mogelijk gemaakt. De betreffende EU-regels dienen te worden aangepast. Voor mond- en klauwzeer moet herinvoering van de verplichte preventieve vaccinatie worden overwogen. Bij uitbraak van een dierziekte blijft het preventieve doden in beginsel beperkt tot het besmette bedrijf. Het doden van dieren van de direct daaromheen gelegen bedrijven vindt slechts plaats indien dit strikt noodzakelijk is. Gevaccineerde dieren mogen voor de binnenlandse en Europese consumptie beschikbaar komen.

• Het gebruik van hormonen en vergelijkbare groeiversnellende en productieverhogende middelen in de veehouderij blijft verboden. Internationale afspraken en controle daarop worden verscherpt, zodat geen oneigenlijke concurrentie op kan treden.

• Ter voorkoming van de verspreiding van dierziekten worden de regels voor het transport van levende dieren verder aangescherpt. Transport van levende dieren over grote afstand wordt slechts bij uitzondering toegestaan.

• De batterijhuisvesting in de pluimveehouderij wordt afgeschaft. In plaats van de zogeheten “verrijkte kooi” stimuleert de overheid de huisvesting van pluimvee in scharrel-, veranda en uitloopsystemen.

• Het wordt de melkveehouderij aantrekkelijk gemaakt de weidegang in stand te houden, onder meer door waar nodig grondruil en herverkavelen van land van (melkvee)bedrijven te stimuleren. Weidegang is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor premies voor duurzaam ondernemen.

 

< Terug naar boven


3.7. Visserij: duurzaam en weer gezond


De visserij is de afgelopen jaren in zwaar weer terecht gekomen: dalende visstanden als gevolg van klimaatverandering of overbevissing, steeds kleinere quota, steeds minder zeedagen en als klap op de vuurpijl de (gas)olieprijzen die de laatste jaren dramatisch zijn gestegen. Onze eeuwenoude visserij staat zwaarder onder druk dan ooit.
Het evenwicht tussen economie en ecologie is in de visserij zeer wankel. Enerzijds is verduurzaming van de visserij vanuit ecologisch én economisch perspectief (herstel visstand, duurzamer vangstmethoden, energiebesparing) dringend gewenst. Anderzijds is de visserij gebaat bij stabiele vangsthoeveelheden om de sanering en herstructurering van met name de kottervloot te laten slagen.

Zowel de visserijsector als de overheid dienen tussen alle bedreigingen en kansen hun verantwoordelijkheid te nemen. Om een koude sanering te voorkomen is overheidsingrijpen absoluut nodig. Om duurzaam innoveren tot een succes te maken komt het, naast een stimulerende overheid, vooral aan op de ondernemers.
Het (Europese) visserijbeleid moet gericht zijn op het scheppen van gunstige randvoorwaarden. Daarbinnen kan door goed rentmeesterschap een sociaal-economisch en ecologisch verantwoorde exploitatie van de visbestanden tot ontwikkeling komen. De eigen verantwoordelijkheid van de beroepsgroep speelt hierbij een belangrijke rol. Ook hier geldt dat vissers – bijvoorbeeld de mosselvissers – een haalbare kans moeten krijgen om aan de gestelde eisen te kunnen voldoen.

• Wetenschappelijk verantwoorde beheersplannen worden opgesteld om een duurzame exploitatie van de zee en een verantwoord evenwicht tussen visserijbelangen en natuurbelangen te garanderen. Een commissie waarin zowel de visserijsector, visserijbiologen als de Europese Commissie participeren, adviseert bij de vaststelling van de vangstquota, ook van noodvisplannen.

• De herstructurering en verduurzaming van de (kotter)vloot wordt voortvarend voortgezet. Het rijk stelt indien nodig voldoende financiële middelen beschikbaar voor verdere sanering en stimuleert de innovatie in vangstmethoden (pulskor, pulsrig) en energiebesparing (groene kotter), zodat een gezonde en duurzame bedrijfstak blijft bestaan.

• Omdat stabiliteit in de bedrijfsvoering van groot belang is, zeker in een tijd van transitie, maakt Nederland zich in Europa blijvend sterk voor meerjarige afspraken over vangsthoeveelheden en aantal zeedagen.

• Nederland dient zich krachtig in te zetten voor een eerlijk speelveld in Europa en stelt zich teweer tegen ongeoorloofde staatssteun aan de visserijsector in andere landen.

• In geval van natuurcompensatie wordt rekening gehouden met de belangen van de visserijsector.

• De visserij dient gericht te zijn op het zoveel mogelijk terugdringen van de omvang van bijvangsten. De industrievisserij die gericht kleine vis vangt om te verwerken tot vismeel wordt verboden.

• Nederland blijft zich sterk maken voor een verbod op de walvisvangst en voor een algeheel verbod op het gebruik van drijfnetten. Verder dient wereldwijd bezinning plaats te vinden op de visvangstmethoden om dierenleed en de bedreiging van diersoorten terug te dringen.

< Terug naar boven


3.8. Zorgen voor onze leefomgeving


De klimaatverandering, hoge olieprijzen, problemen met de luchtkwaliteit, bedreigde dier- en plantensoorten: zomaar een greep uit onderwerpen die met enige regelmaat de kranten halen, soms zelfs de voorpagina’s. Het milieu staat na jaren van afwezigheid weer op de agenda en dat is maar goed ook, vindt de ChristenUnie. Immers, de aarde en alles wat daarop leeft, is van God (Psalm 24:1). Bij de omgang met de natuur ligt voor de ChristenUnie het uitgangspunt in de scheppingsopdracht: de aarde vervullen en hoeder zijn over de vissen, de vogels en het vee. De mens heeft de aarde slechts in bruikleen: als een goed rentmeester mag hij de aarde bewerken en bewaren. Alleen zo doet hij recht aan de geschapen werkelijkheid. De uitvoering van die opdracht laat in deze gebroken werkelijkheid helaas veel te wensen over. Het gebruiken van de aarde is in veel opzichten verworden tot verbruiken. Een belangrijke oorzaak voor dit ‘verbruik’ van de geschapen werkelijkheid is te vinden in onze consumptieve levensstijl: ‘ik consumeer, dus ik besta’. De gevolgen hiervan laten zich raden: het land treurt en al wat erin woont, verkwijnt (Hosea 4:3).
Volgens de ChristenUnie is het hoog tijd om onze aandacht te verleggen van de eenzijdige nadruk op groei en consumptie naar een leven in verbondenheid met Gods schepping, in harmonie met onze leefomgeving. Dit betekent dat onvoorziene en mogelijk onomkeerbare consequenties van ons menselijk handelen moeten worden voorkomen (voorzorgprincipe). Dit betekent ook recht doen aan elkaar. Armen én toekomstige generaties hebben ook recht op toegang tot hulpbronnen. Deze benadering brengt een nadrukkelijke rol van de overheid met zich mee. ‘Zachte waarden’ kunnen niet (zonder meer) worden overgelaten aan de markt. Of het nu gaat om verkeer of wonen, om energie of klimaat.

< Terug naar boven


3.9. Wonen


Een goede woning in een prettige woonomgeving is belangrijk voor het welzijn van mensen. De overheid heeft de taak om voor voldoende woonruimte voor alle bevolkingsgroepen te zorgen. Helaas werkt de Nederlandse woningmarkt tot op heden niet goed. De hoge en nog altijd sterk stijgende huizenprijzen en de lange wachtlijsten bij woningcorporaties zijn daar belangrijke symptomen van. De woningnood, vooral onder starters, is nog steeds groot.
Het aantal senioren neemt toe. Daarom is het van belang dat er voldoende betaalbare senioren- en zorgwoningen worden gerealiseerd.
De woningbouwproductie is tot op heden onvoldoende en moet daarom de komende jaren stevig worden gestimuleerd. Met het oog daarop worden prestatieafspraken met de bouwsector gemaakt. Bij de woningbouwproductie dient volkshuisvesting voorop te staan en niet het economische motief.

De verbetering van het woon- en leefklimaat in de steden verdient ook de komende jaren blijvende aandacht. Om de leefbaarheid in steden te handhaven kan het nodig zijn om in bepaalde wijken, buurten of woningblokken een specifiek woningtoewijzingsbeleid te hanteren. De randgemeenten van steden hebben een extra verantwoordelijkheid voor de huisvesting van mensen met een laag inkomen.

Op de huurtoeslag wordt niet verder bezuinigd. De huursector moet toegankelijk en betaalbaar blijven voor uitkeringsgerechtigden, alleenstaanden en kostwinnersgezinnen. Er is geen ruimte voor liberalisering van de sociale huursector, zolang het woningtekort nog niet is opgelost, huurders door de hoge huizenprijzen niet kunnen doorstromen naar de koopsector en de huur- en woonlastenquotes onverminderd hoog zijn.

De zeggenschap van de eigenaar over zijn nieuwbouwwoning (zowel koop als huur) moet worden vergroot. Woningen en gebouwen moeten brandveilig zijn. Kerkgebouwen hoeven niet aan dezelfde strenge brandveiligheidseisen te voldoen als cafés en discotheken. Door een onderscheid te maken in de regelgeving kunnen kostbare, maar onnodige bouwkundige aanpassingen worden vermeden. De toepassing van duurzame bouwmaterialen en duurzaam bouwen wordt minder vrijblijvend. De handhaving van het toezicht op het gebruik van duurzaam geproduceerd hardhout wordt verbeterd.

• De nieuwbouw moet meer worden toegesneden op de woningbehoefte. In het nieuwbouwbeleid dient aandacht te zijn voor goedkopere woningen voor gezinnen en starters op de huizenmarkt.

• Voordat nieuwbouwwijken worden opgeleverd, moet een redelijk voorzieningenniveau van openbaar vervoer, weginfrastructuur en publieke voorzieningen aanwezig zijn.

• Wonen in de stad, vooral in de oude stadswijken, moet aantrekkelijk worden. Bij geherstructureerde stadswijken moet het belang van bewoners om terug te keren naar de eigen wijk zwaar wegen. Ook dient het voor midden- en hogere inkomensgroepen aantrekkelijk te blijven om in de stad te wonen.

• Plattelandsgemeenten krijgen voldoende uitbreidingsruimte om te bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas.

• Investeringen in de uitbreiding van ruimte voor sportvoorzieningen en buitenspelen zijn nodig. Voldoende groen binnen de stad is van groot belang. De norm moet worden gesteld op ten minste 75 m2 groen per (nieuwe) woning in bestaand bebouwd gebied.

• Huurstijgingen moeten voorspelbaar zijn voor zittende huurders en zoveel mogelijk het inflatieniveau volgen. Eenzijdige samenstelling van wijken dient voorkomen te worden door revitalisatie van bestaande wijken en een divers aanbod van huurprijsniveaus. Er komt een onderzoek naar het fiscaliseren van woonlasten om scheefwonen te voorkomen.

• Verhuurders en hypotheekverstrekkers dienen alert te zijn op betalingsachterstanden om huisuitzettingen zoveel mogelijk te vermijden.

• De norm voor duurzaam bouwen wordt verder aangescherpt. Hiertoe wordt het bouwbesluit aangepast.

• Woningcorporaties moeten flink investeren om woningen energiezuiniger te maken. Hierdoor kunnen tevens de woonlasten van de huurders omlaag. Ook particuliere huiseigenaren moeten worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door een opvolger van de energiepremieregeling.

• Consumentgericht bouwen wordt gestimuleerd. Ook moet meer bouwvergunning- en welstandsvrij gebouwd kunnen worden.

• Gelet op de grote woningbouwopgave waar we voor staan, worden de mogelijkheden van nieuwe contractvormen die samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven bevorderen (bijvoorbeeld alliantiecontracten) krachtig gestimuleerd.

De eigen woning en de fiscus

Hoe verder met de hypotheekrenteaftrek, het eigenwoningforfait en de overdrachtsbelasting?

Het wonen in een eigen huis en het betalen van belasting hebben in Nederland alles met elkaar te maken. De ChristenUnie bepleit een integrale aanpak van het woningmarktbeleid. Voor de fiscale behandeling van de eigen woning betekent dit dat de hypotheekrenteaftrek, het eigenwoningforfait en de overdrachtsbelasting in hun samenhang moeten worden bezien en aangepakt.
De ChristenUnie wil dat de hypotheekrenteaftrek blijft bestaan, maar vindt de huidige regeling niet rechtvaardig – hoge inkomens worden sterk bevoordeeld – en niet houdbaar. Ook beantwoordt de hypotheekrenteaftrek onvoldoende meer aan haar oorspronkelijke doelstelling: bevordering van het eigen woningbezit.

Uitgangspunten bij een aanpassing van de hypotheekrenteaftrek:
  • Wijzigingen worden behoedzaam en geleidelijk doorgevoerd, zodat de woningmarkt rustig blijft. Bestaande rechten worden niet aangetast.
  • Mensen voor wie het moeilijk is om hun huisvesting te bekostigen – waaronder starters – krijgen een extra steuntje in de rug.
  • De ‘baten’ van de regeling worden evenwichtiger verdeeld over hogere en lagere inkomensgroepen. De hypotheekrenteaftrek als zodanig blijft dus voor iedereen bestaan.
  • Bij de aanpassing van de hypotheekaftrekregeling moeten de andere fiscale regelingen rond de eigen woning ook worden aangepast, zodat een evenwichtig pakket ontstaat.
De ChristenUnie bepleit voor de komende kabinetsperiode:
  • beperking van de hypotheekrenteaftrek tot 42% (derde schijf van box één) voor nieuwe hypotheken. Starters met een inkomen tot 13/4 modaal ondervinden geen nadeel van deze beperking;
  • verlaging van het eigenwoningforfait voor starters op de koopwoningenmarkt, zodat zij minder inkomstenbelasting over de eigen woning betalen;
  • een begin van de verlaging van de overdrachtsbelasting om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Het verlagen van de overdrachtsbelasting voor starters en voor degenen die dichter bij hun werk gaan wonen, heeft prioriteit;
  • invoering van een onderhoudskostenaftrek voor het onderhoud van de eigen woning. De aftrek geldt alleen voor loonkosten en wordt gemaximeerd op € 1.500,- per vijf jaar. Naast woningverbetering stimuleert deze maatregel de economie en bestrijding van zwart/grijs werk. De onderhoudskostenaftrek betekent ook koopkrachtondersteuning voor de middengroepen.

< Terug naar boven


3.10. Ruimte


De inrichting van Nederland is vrijwel geheel het gevolg van menselijk ingrijpen. Hier ligt een belangrijke ordenende en ontwikkelende taak voor de overheid. Het gaat om de kwaliteit van leven in zowel de kleine kernen als de grootstedelijke gebieden, om zorg voor de schepping, om verbetering van gebieden met economische achterstanden, en om zorg in grootstedelijke gebieden voor een positieve binding van mensen met hun dagelijkse leefomgeving én met hun medebewoners.
Nederland is te divers voor één blauwdruk. Het ruimtelijk ontwikkelingsbeleid moet daarom aansluiting zoeken bij het eigen karakter van landschappen en steden. Door de noodzakelijke integrale afweging van sociale, culturele en natuurlijke aspecten is ruimtelijke ontwikkeling bij uitstek een politieke aangelegenheid. Ruimtelijke beslissingen dienen te worden genomen op het bestuurlijk niveau dat het meeste aansluit bij het niveau waarop ruimtelijke functies zich het sterkst ontwikkelen. De provincies kunnen een sterke regisserende rol spelen, zodat gemeenten in een regio elkaar ruimtelijk versterken en niet beconcurreren. De rijksoverheid moet zich beperken tot (financiële) steun van projecten met een nationale uitstraling. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van die projecten blijft een verantwoordelijkheid van de regio. Het Rijk draagt bij aan gewenste ontwikkelingen op decentraal niveau door subsidies, kennisdeling en nieuwe instrumenten aan lagere overheden te verstrekken.
Er is meer regie nodig voor het behoud van open landschappen. Voorkomen moet worden dat deze via de kaasschaafmethode steeds kleiner worden. Verrommeling en versnippering moeten worden tegengegaan. De aanleg van opdringerige zichtlocaties langs wegen versnelt de aantasting van het open landschap. De vestiging van superstores aan de randen van steden en op het platteland dient aan banden gelegd te worden.
De samenhang tussen ruimtelijke ordening en infrastructuur moet worden verbeterd. Door te bouwen bij bestaande stations en een veel slimmere verdeling van ruimtelijke functies over knooppunten kan het aantal files worden beperkt en het rendement van het openbaar vervoer worden verbeterd. Door sterkere coördinatiebevoegdheden voor de minister van VROM en door bundeling van financiële middelen krijgt deze politieke verantwoordelijkheid op rijksniveau gestalte.

Wonen, werken en leven in een dichtbevolkt land.
Zuinig op de ruimte.

  • Bundeling van verstedelijking en bedrijvigheid rond bestaande kernen infrastructurele voorzieningen.
  • Prioriteit geven aan binnenstedelijk bouwen en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. In de Randstad moet 60% van de nieuwbouw binnenstedelijk gebouwd kunnen worden. Een stevig investeringsbudget van de rijksoverheid is nodig.
  • Uitbreiding van steden en dorpskernen (‘rode’ functies) op een regionaal niveau afwegen. De provincie stuurt bindend de bovenlokale samenwerking bij de bouw van woningen of de aanleg van bedrijventerreinen, bijvoorbeeld door grondexploitatievergunningen of door een fonds voor regionale kostenverevening in te stellen.
  • Beprijzing van verlies van de open ruimte door rood-voor-groen-regeling of de openruimteheffingen
  • Behoud van het karakter van landschappen door horizonvervuiling en verrommeling, zoals opvallende reclame-uitingen langs wegen, tegen te gaan.
  • Bescherming van waardevolle landschappelijke eenheden, zoals het Groene Hart. Aan noodzakelijke bouwactiviteiten wordt bovenlokaal sturing gegeven om versnippering te voorkomen.


Natuur en landschap
Er is ruimte nodig om te wonen en te werken, maar ook landschappen met cultuur- en natuurwaarde zijn belangrijk. Duin, moeras, bos, heide, water en de agrarische cultuurlandschappen zijn voor iedereen waardevol. De intensivering van wonen, industrie en landbouw heeft grote effecten op de natuur. Soms verdwijnt de samenhang en komen cultuurhistorische elementen onder druk te staan. De bescherming van natuur en landschap is van groot belang voor de kwaliteit van onze leefomgeving. De biodiversiteit is in Nederland in een hoog tempo achteruit gegaan. De Ecologische HoofdStructuur (EHS) is een belangrijk middel tot herstel van de biodiversiteit. Het is belangrijk om voor de uitvoering voldoende financiële middelen vrij te maken.
Het deltaland Nederland is van internationaal belang voor weidevogels die aan ons typische cultuurland zijn gebonden en voor ganzensoorten die alleen in ons land overwinteren. Daar ligt een belangrijke verantwoordelijkheid. De huidige inzet voor de nationale landschappen moet gekoppeld worden aan extra inspanningen voor de weidevogels. Want daarmee gaat het niet goed.
Landbouw is, met bijna 70% van het land in handen, de drager van het landelijke gebied en van ‘onze’ recreatieve ruimte. Het landbouwbeleid kan niet los worden gezien van de impact op de natuur. Zonder boeren zouden de kosten voor natuurbeheer onbetaalbaar zijn.

• De EHS wordt volgens afspraak in 2018 gerealiseerd (of zoveel eerder als mogelijk is), waar mogelijk door agrarisch natuurbeheer. Bij storingsgevoelige natuur blijven verwerving en inrichting de belangrijkste middelen. Tevens worden gebieden aangewezen met landbouw als hoofdfunctie (agrarische hoofdstructuur, AHS). Er wordt flexibeler omgegaan met het aanpassen van bepaalde ‘routes’ als het betreffende gebied een agrarische kernfunctie heeft. Koppeling van moeras- en weidevogelgebieden aan waterberging voor toekomstige wateroverlast wordt een van de speerpunten in de uitvoering. Waardevolle natuur en landschappen krijgen een betere wettelijke bescherming.

• Flora- en faunasoorten van de Rode Lijst krijgen prioriteit in de investeringen van de EHS. Voor de vele Rode Lijstsoorten buiten de EHS kunnen leefgebieden gerealiseerd worden. Voor soorten waarvoor Nederland een internationale verantwoordelijkheid heeft, zoals weidevogels, zijn aanvullende investeringen nodig.

• Door de sterke urbanisatie van Nederland raken steeds meer mensen vervreemd van de natuur en het land. De overheid stimuleert projecten die mensen de stad uit, de natuur in krijgen of die de natuur in de stad brengen. Natuur en landschap moeten duidelijke aandacht krijgen in het onderwijs, vooral op de middelbare school.

• Door meer samenwerking van de vele tientallen natuurbeherende organisaties kan het resultaat qua middelen en organisatie kan worden verhoogd. Ondersteuning van bosbeheer (zoals het subsidietientje per hectare) is een goed voorbeeld om particulieren en organisaties innovatief te laten samenwerken.

• De realisatie van een randmeer aan de noordoostzijde van de Noordoostpolder is vanwege cultuurhistorische, ecologische, waterstaatkundige en recreatieve redenen wenselijk.

De boer en de natuur, dat gaat goed samen.
  • Agrarisch natuurbeheer als volwaardige vorm van natuurbeheer.
    Mits de continuïteit gewaarborgd is, kunnen investeringen in kennis en middelen bij agrarisch natuurbeheer de biodiversiteit in Nederland een goede impuls geven. Experimenten met ‘agrarische natuurbedrijven’ zijn een noodzakelijke en duurzame investering.
  • Verbreding van functies in agrarische extensieve landschappen.
    Zo blijven boerenbedrijf én landschap behouden. Voor de functies landschap en waterberging is een vergoeding aan de boeren op haar plaats.
  • Ruimte voor recreatie.
    Het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) moet ruimte geven aan particuliere initiatieven. Het ILG moet zich via de LeaderPlusmethode richten op het stimuleren van sociaal-economische vitalisering.
  • Herstel van kleine landschapselementen zoals de perceelsranden.
    Behoud van bonte weiderand en houtsingel verhogen de biodiversiteit en de recreatieve waarde. Hout dat vrijkomt bij onderhoud van grote en kleine landschapselementen (bijvoorbeeld van knotbomen) kan worden benut in biomassacentrales.

< Terug naar boven


3.11. Water


Nederland is een nat land. Jaarlijks valt gemiddeld 700 à 800 millimeter neerslag. Daarnaast voeren de grote rivieren enorme hoeveelheden water aan. Zonder een goede zeekering, stevige dijken en goedwerkende gemalen is een groot deel van Nederland onbewoonbaar.
De afgelopen decennia hadden delen van ons land te kampen met ernstige wateroverlast. Andere delen verdroogden, omdat er onvoldoende water van geschikte kwaliteit aanwezig was. Deskundigen waarschuwen dat we in de 21e eeuw rekening moeten houden met een stijging van de zeespiegel en een verdere daling van de bodem, vooral in West-Nederland. Klimatologen verwachten nattere winters en drogere zomers met intense piekbuien. In het Nationaal Bestuursakkoord Water zijn door de rijksoverheid, de provincies, de waterschappen en de gemeenten afspraken gemaakt om de problemen die zullen ontstaan het hoofd te bieden.

Sinds de jaren ‘70 van de vorige eeuw zijn aanzienlijke vorderingen gemaakt bij het zuiveren van afvalwater. Toch voldoet de waterkwaliteit op veel plaatsen nog niet. Door de Europese Unie zijn richtlijnen vastgesteld voor de kwaliteit van de Europese riviersystemen. Door de lidstaten worden beheersplannen opgesteld hoe ze in 2015 aan de kwaliteitseisen zullen voldoen. Ook hier zal het waterbeheer een grote inspanning vergen.
De overheid moet hoge prioriteit geven aan het realiseren van een integraal en duurzaam waterbeheer. Gestreefd wordt naar gezonde en veerkrachtige watersystemen. Voor de waterkwaliteit betekent dit: eerst proberen het water schoon te houden, anders het water te scheiden en als dát niet kan schoon te maken. Hierbij geldt het principe dat de vervuiler betaalt. Voor de hoeveelheid water betekent dit eerst vasthouden, dan bergen en tenslotte afvoeren. Een goed waterbeheer houdt rekening met landschappelijke en cultuurhistorische waarden en zoekt naar mogelijkheden van ‘agrarisch waterbeheer’.

• De aanpak van wateroverlast en de organisatie van het actieve (stedelijk) grondwaterbeheer verdienen hoge prioriteit. Er wordt een integrale visie op grondwaterbeheer ontwikkeld. De verantwoordelijkheden van particulieren, gemeenten en waterschappen voor overtollig regenwater en grondwater moeten met spoed duidelijk worden geregeld.

• Integraal waterbeheer is belangrijk. Daarom dient de gehele waterketen onder de verantwoordelijkheid van één ministerie te vallen. Aan een succesvolle samenwerking tussen het drinkwaterbedrijf, de riolering en de waterzuivering moet gewerkt worden, bijvoorbeeld door alle lokale en regionale watertaken in overheidsgestuurde uitvoeringsorganisaties onder te brengen.

• Er moeten landelijke eisen gesteld worden aan gemeenten ten aanzien van het rioleringsstelsel, mede om overstortlocaties te voorkomen. Regenwater en afvalwater worden zoveel mogelijk gescheiden afgevoerd. Bij nieuwbouw worden (ondergrondse) wateropslagplaatsen aangelegd voor laagwaardige toepassingen zoals toiletspoeling. Bij bestaande bouw wordt aanleg gestimuleerd. Zuinig omgaan met water wordt bevorderd door koppeling van het rioolrecht aan het waterverbruik.

• In laaggelegen veenweidegebieden en droogmakerijen waar wateroverlast mogelijk is, moet waterberging worden gekoppeld aan natuurontwikkeling.

• Bij grondwaterwinning voor drinkwater moeten de intrekgebieden worden beschermd door eisen zoals gesteld aan de 1-jaarszone. Eventuele bedrijfsschade als gevolg hiervan dient te worden vergoed.

• De winning van grondwater voor laagwaardige toepassingen (spoel- en proceswater, beregening) wordt fors beperkt om verdroging te voorkomen. De beschikbaarheid van grondwater voor drinkwatergebruik dient vanwege de volksgezondheid te worden gegarandeerd.

• Grootschalige ontgrondingen in het Nederlandse rivierengebied worden zoveel mogelijk voorkomen, tenzij de doelstelling mede betrekking heeft op natuurontwikkeling. Hergebruik van zand en grind wordt bevorderd, bijvoorbeeld via heffingen. De export van zand uit het rivierengebied wordt gestaakt.

• Water dient zoveel mogelijk te worden vastgehouden in het deelstroomgebied waarin de neerslag valt. Inlaten van gebiedsvreemd water wordt tot een minimum beperkt.

• Er wordt een vaarbelasting op plezierjachten geïntroduceerd. Een bescheiden heffing is een welkome tegemoetkoming in de kosten verbonden aan het waterbeheer en het onderhoud van de oevers.

< Terug naar boven


3.12. Milieu en klimaat


Een goed en gezond milieu is van groot belang voor een prettige leefomgeving. Tegen aantasting daarvan moeten we maatregelen nemen. Niet alleen voor ons eigen welbevinden, maar ook voor de komende generaties. Onder andere de opwarming van de aarde en de daarmee gepaard gaande weersveranderingen vragen de komende jaren om concrete milieumaatregelen in zowel nationaal als internationaal verband. Er is namelijk een omvangrijke reductie van de uitstoot van broeikasgassen nodig om het tempo van de klimaatverandering te temperen. Maar aangezien binnen afzienbare termijn geen vertraging van de klimaatverandering is te verwachten, zullen we ook maatregelen moeten nemen om de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, op te kunnen vangen.

Overheid, burgers en bedrijven spannen zich gezamenlijk in om de nationale uitstoot van koolstofdioxide (CO2) terug te dringen. De Kyoto-afspraken gelden daarbij als minimum. Ook na 2010 zet de overheid het CO2-reductiebeleid ambitieus voort. Nederland zet zich in om huidige opkomende industrielanden, zoals China en India, te ondersteunen in de beperking van hun CO2-uitstoot. Verbetering van de luchtkwaliteit in het belang van de volksgezondheid is een belangrijke opgave voor de komende jaren. Nederland zet zich in Europees verband in voor ambitieuze én realistische wetgeving.
De overheid dient een duurzaam toezicht- en handhavingsbeleid voor maatschappelijke veiligheidsrisico’s te voeren. Datzelfde geldt voor productie, transport en opslag van vuurwerk en andere risicovolle stoffen. Door de hoge stedelijke bevolkingsdichtheid en de aanwezigheid van grote kassencomplexen wordt het ’s nachts steeds minder donker (lichtvervuiling). Dit heeft zijn weerslag op de dierenwereld. De overheid zal een actief beleid voeren om lichtvervuiling tegen te gaan, bijvoorbeeld door de isolatie van kassencomplexen te bevorderen en de verlichting van autowegen te verminderen. Bij veel menselijke activiteiten ontstaat afval. Dat kan hinderlijk zijn en schadelijk voor het milieu. Afval zal zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en hergebruikt. Door productgerichte milieuzorg worden milieubelastend materiaal en verpakkingen teruggedrongen (dematerialisatie). Overheid, bedrijven en burgers hebben daarnaast een taak in het bestrijden van zwerfafval.
Niet alleen de overheid, maar ook bedrijven en burgers behoren hun verantwoordelijkheid te nemen om de milieudruk te doen afnemen en milieuschade te herstellen. Uitgangspunten voor een goed milieubeleid zijn het principe dat de vervuiler betaalt en het voorzorgbeginsel: bij sterke vermoedens van een schadelijk effect op het milieu is het ontbreken van wetenschappelijke zekerheid geen reden om beschermende maatregelen uit te stellen.

• Doelstelling is om de uitstoot van broeikasgassen conform de Kyoto-afspraken in 2010 met 6% terug te dringen ten opzichte van 1990. Minstens de helft van de reductiemaatregelen worden in eigen land genomen, onder meer door invoering van de kilometerheffing.

• Nederland zet zich in voor een tweede internationaal klimaatverdrag. Dit moet gericht zijn op 40-60% CO2-reductie in 2030. Ook de ontwikkelingslanden krijgen een CO2-doelstelling. De verdeling van emissierechten mag ontwikkelingslanden niet onevenredig belemmeren in de mogelijkheden van inkomensgroei.

• De milieukosten van producten en diensten worden zoveel mogelijk via een milieuheffing in de kostprijs doorberekend. Nederland zet zich internationaal in om overheidsbeleid dat niet-duurzaam gedrag stimuleert, zoals subsidies op energie- of waterverbruik, af te schaffen. In Europees verband worden milieuschadelijke subsidies geïnventariseerd en afgebouwd voor 2010.

• Bedrijven worden verplicht inzicht in de milieu- en gezondheidseffecten van producten en processen te verstrekken. Handhaving en controle op de naleving van milieu- en veiligheidsnormen hebben een hoge prioriteit.

• Er is een helder en consistent afval- en verpakkingenbeleid nodig. Er wordt op basis van de milieudruk een ‘verpakkingstax’ ingevoerd. Uit de opbrengsten kan het verwijderen van zwerfafval worden bekostigd.

• De risico’s van transport en opslag van gevaarlijke stoffen, zoals chloor, ammoniak en LPG, worden versneld in kaart gebracht. Transporteurs worden verplicht informatie te verschaffen over de aard van de vervoerde stoffen aan alle betrokken autoriteiten. Voor de ammoniaktransporten door de Westerschelde wordt op korte termijn naar alternatieven gezocht.

• Om de luchtkwaliteit te verbeteren worden er meer bronmaatregelen (maatregelen om de uitstoot van bronnen van luchtvervuiling zoals auto’s en vrachtwagens te verminderen) genomen. Zo wordt de roetfilter op alle dieselvoertuigen verplicht gesteld.

• De import van en handel in illegaal hout wordt verboden. Het gebruik van duurzaam hout wordt gestimuleerd. De overheid geeft daarbij het goede voorbeeld door in het aanbestedingsbeleid 100% legaal en duurzaam hout te gebruiken en het gebruik van duurzaam hout door financiële prikkels te stimuleren.

• Milieusubsidies, bijvoorbeeld ter stimulering van duurzame energie, berusten op een meerjarig en stabiel beleid en worden niet plotseling stopgezet.

< Terug naar boven


3.13. Duurzaam energiebeleid


Dagelijks merken we de gevolgen van de steeds grotere vraag naar olie in de olie- en gasprijs. De sterk gestegen olieprijs veroorzaakt enerzijds financiële problemen bij sommige bedrijven en particulieren; anderzijds is de hoge olieprijs een kans om onze energiehuishouding efficiënter en duurzamer te maken.
Energieopwekking op lange termijn vormt een belangrijk strategisch vraagstuk. Onze afhankelijkheid van energie, de noodzaak om de mondiale uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en de veranderingen op de energiemarkt na de liberalisering vragen om beslissingen voor de lange termijn. Daarbij geldt ‘think long term, act short term’ en ‘think globally, act locally’. Daarbij is het voor de ChristenUnie duidelijk dat het overheidsbeleid van de afgelopen jaren te veel verwachtte van marktwerking. Het marktdenken – geef alles een prijs en de markt regelt schaarste aan grondstoffen en vermindert vervuiling – is te optimistisch.

Een duurzamere energiehuishouding begint met het beperken van de vraag – energiebesparing – en vervolgens met het zo duurzaam mogelijk leveren van de energie. De ChristenUnie ziet nog veel mogelijkheden voor energiebesparing (zie kader ‘energiebesparing door’) en toepassing van duurzame energie (zie kader ‘duurzame energie: een actielijst’). Energievoorziening voor de toekomst houdt in: het ontwikkelen van diverse bronnen, het beschikbaar stellen van fondsen en het stimuleren van nieuwe structuren.

Energiebesparing door:

  • Een overheidscampagne voor energiebesparing, waarbij elke overheidsdienst en semi-overheidsdienst tenminste één investeringsproject met een duurzame uitstraling realiseert.
  • Versnelde vervanging van oude cv-ketels door hr-ketels bij overheidsgebouwen en woningcorporaties en belastingaftrek bij vervanging als stimulans voor woningeigenaren.
  • De instelling van een risicofonds voor investeringsprojecten die restwarmte en/of restgassen van bedrijven benutten.
  • Meer gebruik van restwarmte door de verplichting afvalwarmte kosteloos ter beschikking te stellen aan derden.
  • Beperking van het affakkelen van brandbare gassen door een belasting te heffen op de afgefakkelde energie en te verplichten het gas kosteloos aan derden ter beschikking te stellen.
  • De invoering van energie-prestatienormen met een malus/bonusregeling voor transport en distributie van aardgas en elektriciteit.
  • Reductie van de warmtevernietiging bij opwekking van groene stroom uit biomassa door de bonus/malus op de subsidie MEP afhankelijk te maken van warmtebenutting.
  • Verbetering van de steun voor Warmte Kracht Koppeling (WKK): vermindering van administratieve lasten en een extra stimulans voor WKK met lage emissies en/of extreem hoog rendement.
  • Beperking van het elektriciteitsverbruik in woningen door aanpassing van de EPC-berekening. Voorzieningen voor een gasgestookte wasdroger en een hot fill van wasmachines moeten meegewogen worden.
  • Samenwerking op bedrijventerreinen bij energiebesparing en transport.
  • Optimalisatie van het gebruik van afval en reststromen voor energiedoeleinden, waarbij transport naar het buitenland zoveel mogelijk moet worden beperkt. Voorbeelden zijn het winnen van biogas uit gft-afval en reststromen van de voedingsindustrie, het verstoken van snoeihout en het benutten van warmte van afvalverbranding.
  • Het opnemen van onderzoek naar en ontwikkeling van energiebesparing in het innovatieplatform en in de betreffende subsidieregelingen.
  • De invoering in Europees verband van de ecotax voor energiegrootverbruikers.


Duurzame energie: een actielijst

1. Duidelijke keuzes maken
  • Ambitieus zijn in de doelstellingen. De duurzaamheiddoelstelling voor 2010 moet van 9% omhoog naar 14%. De besparingdoelstelling (vanaf 2008 1,3% en na 2012 1,5%) moet naar minimaal 2%.
  • Geen nieuwe kerncentrale zolang er geen duurzame en betrouwbare oplossing is gevonden voor de veiligheids- en afvalproblematiek.
2. Besparen
  • Intensiever uitwisselen en samenwerken met het (meer innovatieve) buitenland.
  • Een beloningsbeleid voor koplopers en subsidieregelingen afstemmen op de effectiviteit van investeringen.
  • Investeren in aandacht van vergunningverleners voor besparing via workshops of studiereizen.
  • Laagdrempelig maken van vergunningstrajecten voor besparingsmaatregelen.
  • Een Nationaal risicofonds als vangnet om risicovolle duurzame investeringen gemakkelijker te maken.
3. Diversiteit waarderen
  • Strategische evaluaties uitvoeren van kosten en verwachte opbrengsten.
  • Een gebalanceerd subsidiesysteem dat de diversiteit dient en aanstuurt op concrete doelstellingen.
4. Tussenstappen
  • Primair investeren in duurzame oplossingen, niet in tussenoplossingen.
5. Locale oriëntatie
  • Huidige basisinfrastructuur bijhouden. Uitbreiding (voor de nieuwe energievraag) gedeeltelijk op lokaal niveau laten plaatsvinden.
  • Subsidiegelden toegankelijk maken voor lokaal en duurzaam georganiseerde energievoorziening.
6. Keren van anonimiteit
  • Campagnes organiseren om energievoorziening en
  • gebruik aan persoonlijke verantwoordelijkheid te verbinden en inzicht te scheppen.
7. Innovatie
  • Onderzoek naar rendabele vormen van opslag van energie.
  • Meer onderzoek stimuleren naar alternatieve duurzame technieken, zoals biologische productie van waterstof en geothermie.
  • Een substantieel deel van de aardgasbaten bestemmen voor onderzoek en ontwikkeling van duurzame energievormen.
  • Marktrijpe duurzame technieken met een relatief korte terugverdientijd bevorderen door het aanscherpen van de normen en een verhoogde controle op het voorkomen van het freerider effect.
  • Subsidies aan producent en consument verschaffen om bijna uitontwikkelde technieken commercieel aantrekkelijk te maken.
8. Duurzaam transport
  • Ruimhartig implementeren van de huidige biobrandstoffenrichtlijn. Verplichte bijmenging per 2007 is een stap in de goede richting.
  • Ontwikkelen en introduceren van verbruiksnormen voor de verbrandingzuinigheid van personenauto’s en vrachtverkeer.
  • ‘Schoon vervoer’ (fiets, openbaar vervoer) aantrekkelijk maken door voorzieningen te subsidiëren.
9. Energie voor de
ontwikkelingsagenda
  • Toezien op de bijdrage van het klimaatfondsbeleid aan projecten met een Clear Development Mechanism (CDM).
  • Een duurzaamheidfonds dat gebaseerd is op CO2-uitstootrechten en dat gelden genereert voor duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden.
  • Als Nederlandse overheid steun geven aan een internationale CO2-belasting en daarmee investeren in duurzame ontwikkeling en het behalen van de Millenniumdoelstellingen.

< Terug naar boven


3.14. Verkeer en vervoer


Verkeer en vervoer zijn een onlosmakelijk onderdeel van ons dagelijks leefpatroon. Mobiliteit brengt mensen bij elkaar. De mobiliteit blijft echter groeien en als we hier niet bewust mee omgaan, gaat dit ten koste van veiligheid, milieu en leefbaarheid.
Er móeten daarom keuzes gemaakt worden. De technische mogelijkheden om voertuigen zuiniger te maken, overlast en vervuiling te beperken en de veiligheid te bevorderen moeten maximaal worden benut. Maar er is ook een kritische kijk nodig op ons consumptie- en productiepatroon. Waarom de groei van het goederenvervoer blijven accepteren terwijl onze bevolkingsgroei stagneert? Waarom het vollopen van de wegen (onder andere door het groeiende sociaalrecreatieve verkeer en een geringe bezetting per auto) ongecorrigeerd laten doorgaan? De ChristenUnie kiest voor leefbaarheid en veiligheid en daarom voor een ombuiging van de groei van het personenvervoer naar het openbaar vervoer en de fiets. Kosten verbinden aan het gebruik van de weg in plaats van aan het bezit van de auto dwingt weggebruikers elke keer een bewuste keuze te maken. Dit gaat onnodige mobiliteit tegen. Op deze manier kunnen ook maatschappelijke kosten (belasting van milieu en woonomgeving) in rekening worden gebracht. Het openbaar vervoer moet goedkoper en aantrekkelijker worden. Het openbaar vervoer is echter niet overal een aantrekkelijk alternatief. Maar ook op het platteland is door een slimmere organisatie een aanzienlijke verbetering van het aanbod mogelijk. De ambities voor het openbaar vervoer moeten en kunnen hoger! Nederland heeft een sterke positie in het internationale goederenvervoer. Rotterdam zou nooit aan de top van de wereld van het goederenvervoer behoren zonder het totaalpakket van aanvoer, (gedeeltelijke) bewerking, logistieke dienstverlening en doorvoer. Die positie is het waard om te behouden, maar wel met verbetering van de luchtkwaliteit en de veiligheid, en een betere benutting van milieuvriendelijke vervoersmogelijkheden.

Automobiliteit
• In plaats van het bezit van de auto te belasten, wordt het gebruik belast door voortvarende invoering van een kilometerheffing. Gelijktijdig wordt de motorrijtuigenbelasting afgeschaft. In dunbevolkte gebieden geldt een lager tarief dan in dichtbevolkte, en buiten de spitsuren geldt een lager tarief dan daarbinnen. Daarnaast geldt voor de eerste 5000 gereden kilometers per jaar een laag tarief, zodat autogebruik voor mensen die weinig rijden betaalbaar blijft. Tevens geldt voor zuinige auto's een lager tarief. Een deel van de inkomsten van de heffing is bestemd voor beter openbaar vervoer, milieuvriendelijker goederenvervoer en grotere verkeersveiligheid.

• Zolang de motorrijtuigenbelasting niet is afgeschaft, wordt de vrijstelling (de oldtimersregeling) geleidelijk verschoven naar auto’s van 25 jaar naar auto’s van 30 jaar en ouder. De overheid stelt voor zware auto’s (boven de 1500 kg) een toeslag in, de zogenaamde ‘trekkertax’.

• Voor de hoogte van de aanschafbelasting (BPM) gaat niet alleen de relatieve zuinigheid als criterium gelden, maar vooral ook de absolute zuinigheid. Aanschaf van auto’s met een snelheidsbegrenzer wordt gestimuleerd door een verlaging van de BPM voor deze auto’s.

• De werkgever wordt ontmoedigd een leaseauto ter beschikking te stellen aan werknemers die (te) weinig zakelijk rijden. Een werkgeversheffing kan hierbij helpen.

• Alle varianten van de A6/A9 worden vergeleken op basis van een netwerkanalyse waar ook het openbaar vervoer en de effecten van ‘beprijzing’ worden meegenomen. Een tweede OV-verbinding via het IJmeer verdient aanbeveling. De locatiespecifieke variant van het CPB voor de A6/A9 (waarbij o.a. de A1 wordt verbreed) wordt snel gerealiseerd. De ontsluiting van de uitbreiding van Almere in westelijke en oostelijke richting over zowel de weg als het spoor moet tijdig worden gerealiseerd.

• In de wegenbouw wordt het accent verlegd naar betere benutting en onderhoud. Uitbreiding mag slechts zeer spaarzaam plaatsvinden. Besluitvorming over grote infrastructuurprojecten kan alleen na een netwerkanalyse, waarbij ook de mogelijkheden van het openbaar vervoer betrokken zijn.

• De afstemming tussen (de plannen van) het Rijk, andere overheden en aanbieders en gebruikers van diensten en infrastructuur kan beter verlopen door het instellen van een programmaraad. Voorstellen die de leefbaarheid en de bereikbaarheid bevorderen en versnippering van beleid én landschap tegengaan, krijgen voorrang.

• De regel dat uitgavenverhogingen alleen worden toegekend op basis van een onderbouwde claim gaat ook gelden voor het Infrafonds. Dit fonds zal niet meer automatisch jaarlijks met 2,8% groeien.

• Er komt op zondag een verbod op vrachtvervoer over de weg, zoals in andere Europese landen het geval is.

• Het winnen van warmte-energie uit het asfalt verdient grootschalige toepassing, omdat het slijtage voorkomt, de verkeersveiligheid bevordert en bovendien duurzame energie oplevert.

• Uitgangspunt bij de aanleg van een nieuwe weg- en railinfrastructuur is om versnippering van het landschap te voorkomen en daarnaast inpassing in de bestaande omgeving. Geluidswallen worden bij voorkeur ‘groen’ uitgevoerd.

• Lichthinder (‘lichtvervuiling’) in natuurgebieden moet worden voorkomen door terughoudendheid bij de aanleg van wegverlichting en door de toepassing van nieuwe verlichtingstechnieken (bijv. LED’s in het wegdek).

Goederenvervoer
• De Rotterdamse haven is voor ons land van blijvend belang. De vollopende achterlandverbindingen moeten meer mogelijkheden krijgen, met name door bevordering van de binnenvaart. Het ‘modal shiftbeleid’ (gericht op vermindering van het wegvrachtvervoer) wordt opnieuw ingevoerd. Zo wordt aangesloten bij het EU Witboek 2010 over duurzaam en economisch vervoersbeleid.

• In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) vindt een verandering plaats ten gunste van goederenvervoer over water en spoor.

• Het vaarwegennet kan meer dan nu worden gebruikt voor distributie van goederen voor het midden- en kleinbedrijf. De realisatie van trimodale overslagterminals (water, weg, spoor) wordt krachtig gestimuleerd. Er komt meer geld voor onderhoud van vaarwegen.

• Emissie-eisen worden aangescherpt. Vooral het gehalte aan zwavel in de brandstoffen dient te worden gereduceerd. Schepen die versneld voldoen aan de aangescherpte eisen krijgen korting op de havengelden.

• Er komen ruimere subsidies voor vrachtwagens en schepen die (gedeeltelijk) willen overgaan op biologische brandstof, waterstof, aardgas, LPG, zonne-energie, windenergie of hybride aandrijfsystemen. Ook innovatie komt in aanmerking.

Luchtvaart
• Schiphol kan zich tot 2012 op de huidige locatie ontwikkelen mits binnen de huidige wettelijke normen van geluid, veiligheid en emissie. Om woonwijken te beschermen tegen geluidsoverlast komen er meer handhavingspunten en mag tussen deze punten niet gesaldeerd worden. Ook wordt een wettelijke bescherming van het buitengebied opgesteld.

• Voor de lange termijn vormt de luchthaven Lelystad een mogelijke aanvulling, waarbij de Hanzelijn een nuttige verbindingsfunctie kan hebben.

• Er wordt een ticketheffing ingevoerd. Zolang er geen accijnzen worden betaald en het (internationale) vliegverkeer is vrijgesteld van BTW corrigeert deze heffing concurrentienadeel van andere vervoerwijzen.

• De regionale luchtvaart wordt ontmoedigd door sluiting van regionale luchthavens tussen 22.00 en 07.00 uur.

• Er komt een specifieke heffing voor de recreatieve luchtvaart (sportvliegtuigen) en strengere geluidseisen voor circuit- en parachutevluchten.

Wandelen en fietsen
• Fietsendiefstal wordt tegengegaan door invoering van de antidiefstalchip. Om de invoering te stimuleren komt er een subsidie van 50% op de inbouwkosten bij bestaande fietsen. De politie dient veel meer te doen aan het voorkomen en oplossen van fietsdiefstallen.

• Bij de aanleg of wijziging van de rijksinfrastructuur worden bestaande fiets- en wandelverbindingen zoveel mogelijk behouden. Afsluiting van spoorwegovergangen vindt alleen plaats als er een redelijk alternatief is. Om wandel- en fietsroutes te behouden is afsluiting voor alleen gemotoriseerd verkeer een goede optie.

• Er komt een bonusregeling voor goed gemeentelijk fietsbeleid.

• De totstandkoming van bovenlokale fietsinfrastructuur wordt gestimuleerd.

• Fietsenstallingen bij NS-stations dienen voldoende capaciteit te hebben. Indien nodig zal het project ‘Ruimte voor de fiets’ hiervoor extra financiële middelen krijgen.

Verkeersveiligheid
• Automobilisten die onder invloed achter het stuur zijn betrapt, worden verplicht een ‘alcoholslot’ in hun auto in te bouwen. Het slot laat de motor pas starten, wanneer uit een blaastest blijkt dat de bestuurder nuchter is. De kosten voor het alcoholslot zijn voor rekening van de bestuurder.

• Het inhaalverbod voor vrachtwagens wordt uitgangspunt. Waar wel mag worden ingehaald, wordt dat aangegeven.

Een beter openbaar vervoer
  • Meer geld.
    In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) vindt een wezenlijke verschuiving van gelden plaats ten gunste van het openbaar vervoer.
  • Bereikbaarheid van het Noorden.
    De Zuiderzeelijn mag niet zomaar afgeblazen worden. Er is onderzoek nodig naar de mogelijkheden voor een goedkopere nieuwe snelle verbinding. Het geld dat gereserveerd is voor de Zuiderzeelijn wordt in ieder geval besteed aan verbetering van de bereikbaarheid en de economische structuur van het noorden.
  • Capaciteitsuitbreiding van het spoor.
    Inhaalsporen of spoorverdubbeling, extra perronsporen en ongelijkvloerse kruisingen zijn op een aantal punten hiervoor noodzakelijk. In de Randstad wordt het kernnet viersporig. Er wordt een begin gemaakt met de verhoging van de bovenleidingspanning naar 25 kV om de capaciteit verder te vergroten.
  • Kortere reistijden.
    De hoofdverbindingen in het kernnet van de spoorwegen worden waar mogelijk geschikt gemaakt voor hogere snelheden. Onderzocht wordt waar reistijd kan worden verkort door het inzetten van treinen met snelheden tot 250 km per uur.
  • Kortere routes.
    De aanleg van een spoorverbinding tussen Breda en Utrecht en revitalisering van niet meer in gebruik zijnde spoorverbindingen wordt onderzocht.
  • Geen sluiting van treinstations.
    Waar nodig wordt geïnvesteerd in optimalisering van de OV-aansluiting van en naar stations.
  • Scherpere eisen aan de NS.
    De voor reizigers belangrijke criteria van snelle reistijden, optimale aansluitingen en hoge frequenties worden opgenomen in de NS vervoersconcessie voor het hoofdrailnet.
  • Investeren in lightrail. In stedelijke regio’s wordt geïnvesteerd in de aanleg van nieuwe lightrail verbindingen om een aantrekkelijk en snel alternatief te bieden voor het al maar groeiende autogebruik.
  • Goed OV in de nieuwe wijken.
    In de nieuwe bouwlocaties moet openbaar vervoer tijdig beschikbaar zijn.
  • Geen verdere privatisering en marktwerking (in het bijzonder van het spoor).
  • Een eenduidig informatie- en tariefstelsel.
    Er komt een vervoersautoriteit als onafhankelijke beroepsinstantie. Deze beslist wanneer consumentenorganisaties, vervoerders en concessieverleners het niet eens worden, en kan eventueel bij concessiegrensoverschrijdende vraagstukken knopen doorhakken.
  • Geen versnipperde budgetten meer voor het streek- en doelgroepenvervoer.
    Een regeling basismobiliteit naar Vlaams voorbeeld is nastrevenswaardig. Daarin wordt vastgelegd welke OV-voorzieningen minimaal moeten worden geboden.
  • De OV-studentenkaart voor HBO en MBO studenten van 16 en 17 jaar.

< Terug naar boven


3.15. Techniek en leven


Bio- en gentechnologie in mens, dier en gewas
Juist de ‘life sciences’ kunnen hun vergaande economische en medische beloften niet waarmaken zonder risico’s en andere ethische dilemma’s serieus te nemen. Biotechnologisch en genetisch onderzoek en toepassing ervan vereisen kaders en duidelijke wet- en regelgeving. Technisch ingrijpen bij de mens dient uit te gaan van de beschermwaardigheid van het menselijk embryo en van een verbod op kloneren van mensen. Kloneren doorbreekt de aan de schepping meegegeven orde van geslachtelijke voortplanting bij ‘hogere’ organismen. Ook genetische verandering van planten en dieren raakt de fundamenten van Gods schepping. Wie ingrijpt in genetische structuren, grijpt in in de identiteit van levende wezens. Dit kan onomkeerbare gevolgen hebben voor de aanwezige plant- en diersoorten (biodiversiteit). Hier past uit eerbied voor de Schepper en respect voor planten en dieren grote bescheidenheid en zorgvuldigheid. Zolang ecologische en landbouwkundige risico’s niet helder zijn, geldt het voorzorgprincipe.


Toets vergunningen

Het beoordelen van vergunningsaanvragen voor onderzoeken vraagt om een adequaat toetsingskader.

Voor dit kader zijn tenminste de volgende criteria relevant:
  • Het beoogde doel (is het doel slechts economisch van aard of bijvoorbeeld ook medisch?)
  • Het type organisme (gaat het om dieren, planten of micro-organismen?)
  • De aard van de handeling (in hoeverre wordt er een soortgrens overschreden?)
  • Eventuele risico’s en neveneffecten (is de veiligheid van mens en dier gegarandeerd?)
  • De beschikbaarheid van alternatieven (hoe meer alternatieven beschikbaar zijn, hoe minder aanvaardbaar is de toepassing van genetische manipulatie)
Nederland kan een voortrekkersrol binnen Europa spelen bij het uitwerken van een dergelijk toetsingskader. Internationale toetsing mag strengere regelgeving op nationaal niveau overigens niet belemmeren.

• Het strikte ‘nee-tenzij’-beleid bij genetische manipulatie van dieren blijft van kracht en wordt uitgebreid naar de plantaardige sector. Biotechnologische handelingen vereisen een adequaat ethisch toetsingskader. Daarin worden begrippen ingevuld zoals ’intrinsieke waarde’ en ’integriteit’ van levende organismen. Nederland zet zich in om deze uitgangspunten ook op Europees niveau ingevoerd te krijgen.

• Hoge prioriteit wordt gegeven aan onderzoek naar en ontwikkeling van alternatieven die genetische manipulatie van planten en dieren overbodig maken. Het vergroten van het inzicht in de rol van erfelijke informatie via ‘genomics’ kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren.

• Dierproeven moeten zoveel mogelijk worden beperkt. Proeven kunnen internationaal beter worden gecoördineerd. Alternatieve onderzoeks- en testmethoden worden bevorderd. Dierproeven waarbij het welzijn van het dier duidelijk wordt aangetast, zijn slechts toelaatbaar bij het oplossen van ernstige gezondheidsproblemen bij mensen of dieren.

• Klonering van dieren en mensen vraagt om een verbod vanwege het gebrek aan respect voor (de gebruikelijke voortplanting bij) dieren en mensen. Kloneren van dieren wordt uitsluitend toegestaan als alleen langs die weg voor een ernstige aandoening een geneesmiddel verkregen kan worden.

• Genetisch veranderde (landbouw)gewassen worden noch commercieel, noch via proeven op het vrije veld geïntroduceerd zolang genetische uitwisseling met andere wilde of gekweekte planten niet is uitgesloten. Zolang die garantie ontbreekt, is Nederland voor handhaving van een Europees moratorium.

• Op grond van het voorzorgprincipe en de keuzevrijheid van mensen schept de overheid garanties dat GGO-vrije voedselketens beschikbaar blijven. Ook wat veevoer betreft dient men Europabreed een GGO-vrije invoerstroom te scheiden van een GGO-houdende. Zolang op Europees niveau nog geen ethische toetsing plaatsvindt, wordt de invoer van genetisch gemodificeerde dieren gebonden aan een vergunningsplicht.

• Het octrooirecht dient zich strikt te beperken tot (commerciële toepassingen van) uitvindingen. Het menselijk lichaam noch delen van het menselijk lichaam noch menselijke genen dienen octrooieerbaar te zijn. Hetzelfde geldt voor dieren en planten. Brede claims op genetisch veranderde organismen moeten worden afgewezen. De aan genetische manipulatie verbonden risico’s dienen, ook in financiële zin, bij de betreffende vergunninghouder te worden gelegd. Europese wetgeving (de Octrooiregeling) dient kritisch gevolgd en aangepast te worden.

Nanotechnologieën
Biotechnologie kan gecombineerd worden met nano- en andere technologieën. Omdat nanotechnologie operereert op atoom- en molecuulniveau kunnen kunstmatige verbindingen worden gelegd tussen technische en organische processen zoals menselijke spier- of hersenactiviteit. De medische en militaire mogelijkheden zijn talloos (denk aan permanente spierversterkers of geïmplanteerde gehoorapparaten.). Gerichtheid op herstel van verloren of beschadigde functies kan gemakkelijk overgaan in een streven naar ‘enhancement’: verbetering van menselijk functioneren. Hoe ‘vaag’ deze overgang ook is, de ChristenUnie acht het onderscheid wezenlijk tussen enerzijds medische zorg en anderzijds enhancement ter verbetering van menselijke functies boven normaal menselijk niveau. Even wezenlijk blijft het onderscheid tussen levenloze en levende organismen.
Nanotechnologieën maken het ook mogelijk voer en voedsel ‘op de tekentafel te ontwerpen’. Ook deze fundamentele ingrepen in de molecuulstructuren van Gods schepping dienen plaats te vinden met een houding van eerbied, respect en grote zorgvuldigheid. Die zorgvuldigheid heeft, vanwege mogelijk schadelijke nanodeeltjes, ook betrekking op de voedselveiligheid in het hele traject ‘van grond tot mond’.

• In het (medisch) wetenschappelijk onderzoek dient het onderscheid te blijven bestaan tussen herstel en verbetering (enhancement). Onderzoek op het gebied van ‘enhancement’ vereist een toetsingskader dat uitgaat van de onvervreemdbare menselijke waardigheid: niemand mag de menselijke soort of individuele mensen degraderen tot voorwerp van een utopisch streven naar een ’hogere’ mensensoort.

• Elke subsidieaanvraag op de gebieden biotechnologie en nanotechnologie (toegespitst: ‘enhancement’) zal als substantieel onderdeel begeleidend onderzoek en advisering moeten bevatten over de integratie van de toepassingen in de mens als persoon en over andere maatschappelijke en ethische implicaties.

• Regelgeving op nationaal en Europees niveau met betrekking tot voedselveiligheid en hygiëne moet evenredig zijn met de gezondheidsrisico’s en bovendien uitvoerbaar blijven.

< Terug naar boven


De Verkiezingsprogrammacommissie 2006:
Joop Alssema, voorzitter
Frans Godschalk
Pieter Grinwis
Simone Kennedy
Leon Meijer, secretaris
Joel Voordewind

 

< Terug naar boven