Tweede Kamer 2010-2014

Verkiezingsprogramma Tweede Kamer 2010

 

Vooruitzien
Christelijk-sociaal perspectief
Verkiezingsprogramma ChristenUnie 2010-2014

Vooraf


Vooruitzien heet het verkiezingsprogramma dat de ChristenUnie heeft geschreven voor de Tweede Kamerkiezingen van 9 juni 2010. Een verkiezingsprogrammacommissie onder leiding van de politiek secretaris is vanaf oktober 2009 bezig geweest met dit programma. De resterende maanden van 2009 zijn gebruikt om deskundigen van binnen en buiten de partij te raadplegen over hun visie op de context waarin het verkiezingsprogramma zou moeten landen. Ook zijn er diverse partijcommissies aan het werk gegaan om voor deelterreinen beleidsvisies en -voornemens te formuleren.
De val van het kabinet op 20 februari 2010 heeft het proces in een stroomversnelling gebracht. Aan de programmacommissie zijn drie leden toegevoegd. De achterban is geconsulteerd via een enquête waaraan ruim 1500 ChristenUnieleden hebben meegewerkt. Dit alles heeft geresulteerd in een conceptprogramma, dat op 6 april in Nieuwspoort gepresenteerd kon worden. In de korte tijd die hen gegeven kon worden, namelijk tot 16 april, hebben kiesverenigingen kans gezien het programma aandachtig te lezen en 120 amendementen en drie moties daarover in te dienen. Deze wijzigingsvoorstellen en adviezen zijn behandeld op het Uniecongres van 24 april. Daarna is het verkiezingsprogramma vastgesteld met unanimiteit van stemmen.

Met Vooruitzien wil de ChristenUnie de verkiezingscampagne in. En na de verkiezingen zal dit programma, gebaseerd op het kernprogramma van de partij, leidend zijn voor het handelen van de gekozen Tweede Kamerfractie.

We hopen en bidden dat de inhoud van dit programma zal bijdragen aan een Nederland
waar je kinderen wilt laten laat opgroeien;
dat kan omgaan met verschillen;
dat werkt aan een sociale en duurzame economie.


Peter Blokhuis                    
voorzitter landelijk bestuur                    

Joop Alssema    
politiek secretaris


 

Inhoudsopgave

Vooraf
Kiezen voor de samenleving investeren in vertrouwen
Hoofdstuk 1: Bloeiende samenleving
1.1 Wijken tot bloei brengen
1.2 De veelkleurige samenleving
1.3 Talent tot bloei brengen
1.4 Menswaardige Zorg
1.5 Opkomen voor kwetsbaren
1.6 Ruimte voor creativiteit en diversiteit
Hoofdstuk 2: Duurzame economie
2.1 Inleiding
2.2 Ruimte voor ondernemers
2.3 Arbeidsmarkt en sociale zekerheid
2.4 Rentmeesters van het land
2.5 Rechtvaardige toekomst
Hoofdstuk 3: Dienstbare overheid
3.1 Dienstbaar aan de burger
3.2 Dienstbaar in de wereld
3.3 Gezonde overheidsfinanciën
3.4 Solidair belastingstelsel


Kiezen voor de samenleving
investeren in vertrouwen

 

Een christelijk-sociaal antwoord op de uitdagingen van morgen

Bij deze verkiezingen gaat het in belangrijke mate om vier vragen:

  • Hoe bezuinigen we op een sociaal en economisch verantwoorde manier;
  • Hoe gaan we op een vreedzame manier om met onze culturele en religieuze verschillen;
  • Hoe werken we aan herstel van vertrouwen tussen overheid en burgers;
  • Hoe benutten we de crisis als kans op een duurzamer economie.

De antwoorden op deze belangrijke vragen zijn bepalend voor de politieke koers van ons land.

De ChristenUnie legt met dit programma haar christelijk-sociale antwoorden op tafel. Dit programma bevat keuzes met het oog op een bloeiende samenleving, een duurzame economie en een dienstbare overheid. Daarmee willen wij werken aan herstel van vertrouwen in ons land en de toekomst.

Opbouwende bijdrage

De ChristenUnie bedrijft politiek bij een open Bijbel en we willen onze politieke keuzes maken als navolgers van Jezus Christus. Wij geloven dat in de dienst aan God en de dienst aan de naaste iets opbloeit van het goede leven. Dat leidt tot een politiek van dienstbaarheid aan de samenleving, verdediging van onze geestelijke en politieke vrijheden, opkomen voor het gezin, voor kwetsbaren, eerbied voor het leven en een keus voor duurzaamheid. In een tijd waarin de ene crisis zich op de andere heeft gestapeld, laat de ChristenUnie zich inspireren door het Evangelie om inzicht en richting te verkrijgen voor de vraagstukken van overheid en samenleving van vandaag. Daarbij laten we het niet bij woorden alleen. In de afgelopen jaren heeft ChristenUnie laten zien vanuit christelijk-sociale uitgangspunten een opbouwende bijdrage te kunnen leveren aan het bestuur van Nederland.

De ChristenUnie heeft veranderingen op gang gebracht op gebieden waarop we bij de vorige Kamerverkiezingen hebben ingezet: jeugd en gezin, opkomen voor de meest kwetsbaren, zorg voor de schepping. Denk aan het kindgebonden budget, de Centra voor Jeugd en Gezin, de kentering in het drugs- en alcoholbeleid. Denk aan de inzet voor opvang van tienermoeders, de markering van de beschermwaardigheid van het leven, de uitstapprogramma’s voor prostituees en schuldhulpverlening. Denk aan de inzet voor duurzame energiebronnen, internationale gerechtigheid, schoon water, veilige dijken. Tijdens de crisis heeft de ChristenUnie zich ingezet voor een adequate bestrijding van de gevolgen door te kiezen voor het voorkomen van hoge jeugdwerkloosheid, vergroening van de economie, en het verantwoord terugdringen van de staatsschuld en het begrotingstekort.

Deze resultaten laten zien dat de ChristenUnie in staat is een christelijk-sociale overtuiging te combineren met politiek die stappen in de goede richting zet. Geen gouden bergen beloven, maar wel doen wat je hebt beloofd. Wij zijn aan de slag gegaan en hebben ons laten kennen als een partij met ruggengraat en dienstbare politici. Zo willen we ons opnieuw inzetten, met hart voor mensen en zorg voor de schepping. De ChristenUnie wil verder.

Minder overheid, meer samenleving

De ChristenUnie is er van overtuigd dat gezondmaking van de overheidsfinanciën hand in hand gaat met het investeren in vertrouwen tussen overheid en samenleving. Er moet ingrijpend bezuinigd worden, omdat de staatsschuld snel is opgelopen en we de volgende generatie niet met een ondragelijke last mogen opzadelen. We kunnen ook niet op de oude voet verder in een dolmakende race naar meer en groter, waarbij we het ene gat met het andere stoppen en de gevolgen voor mens en natuur niet meer in de hand te houden zijn. We zullen moeten werken aan een duurzame economie. De overheid is het aan haar roeping verplicht om voortaan dat wat ze moet doen – het dienen van de publieke gerechtigheid – goed te doen en zichzelf veel meer te leren beperken waar de samenleving recht op ruimte heeft. Burgers en bedrijven kunnen niet langer al hun wensen en verlangens op het bordje van de overheid leggen en elkaar en hun eigen verantwoordelijkheid over het hoofd zien. Dit vraagt om een nieuwe keuze van en voor elkaar. Het vraagt om een herstel van vertrouwen.

Het begrotingstekort zal in een verantwoord tempo moeten worden weggewerkt. De ChristenUnie kiest ervoor het tekort tot 2015 met 16 miljard te verkleinen. Allereerst door een kleinere overheid met minder taken. Mede daardoor zijn stevige bezuinigingen op de overheid mogelijk. Verder door hervorming in de woningmarkt, de zorg en de uitkeringsregelingen, en door een tijdelijke crisis- en hersteltax. De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. We doen dit samen, ieder naar vermogen. De ChristenUnie beoordeelt ombuigingen niet alleen op korte termijn gewin, maar ook op lange termijn effecten. Op weg naar een duurzame economie. Het verantwoorde tempo van het aflossen van de schuld is een bewuste keus. Want het geeft de samenleving het vertrouwen en de tijd om verantwoordelijkheden op zich te nemen. Burgers en bedrijven krijgen meer ruimte en minder overheidstoezicht. Het onderwijs krijgt meer vrijheid. Er komt een sterkere verbinding tussen formele en informele zorg, waarbij familie, vrienden en de buurt een grotere rol kunnen spelen. Burgers worden nadrukkelijker bij hun wijken en de veiligheid van hun buurten betrokken. Boeren krijgen een grotere verantwoordelijkheid voor het beheer van ons landschap. Bedrijven ondernemen menswaardig en milieubewust en zijn het vertrouwen van hun klanten waard. Dat is christelijk-sociale politiek en biedt perspectief op een dienstbare overheid en een bloeiende samenleving.

Leven met verschil

Een andere grote vraag waar we voor staan, is of we in staat zijn vreedzaam met onze verschillen om te gaan. Ons land is altijd een land van minderheden geweest en heeft de afgelopen decennia steeds meer een multiculturele en multireligieuze aanblik gekregen. Deze veranderingen vragen veel van ons aller aanpassingsvermogen. De intense debatten over de identiteit van Nederland, de positie van de islam, religie in het publieke domein, integratie, leefbaarheid en veiligheid laten zien dat de toekomst van onze samenleving veel mensen aan het hart gaat. De sociale en politieke polarisatie onderstreept de noodzaak om opnieuw duidelijk te maken waar we het met elkaar absoluut over eens moeten zijn – de democratische rechtsstaat en haar politieke en geestelijke vrijheden – en waar we in ontspannenheid van elkaar kunnen verschillen. Het komt aan op burgers die zich van harte verbinden aan onze rechtsstaat en op de overheid die deze rechtsstaat met alle wettige middelen handhaaft en beschermt. Dat vormt de basis om met onze culturele en religieuze verschillen om te gaan.

In het debat over de toekomst van Nederland levert iedereen zijn bijdrage. De ChristenUnie brengt het heilzame perspectief in van bijbelse waarden als gerechtigheid, naastenliefde, zorg voor de schepping en eerbied voor het leven. Maar tegelijkertijd is er in de samenleving een seculier sentiment waarneembaar dat steeds minder ruimte laat voor levensbeschouwing. Er lijkt een seculier-liberale meerderheidscultuur te ontstaan die weinig afwijking meer duldt. De ChristenUnie staat echter pal voor de vrijheid om je hart te laten spreken, om in de samenleving werk van je geloof te maken. Geloof en ideologische overtuigingen zijn bepalend voor de identiteit van mensen. De vrijheid om het Evangelie – of welke overtuiging dan ook – te verbinden met maatschappelijke betrokkenheid is ons dierbaar. Wij geven ruimte aan verschil, zoals we dat in ons land al heel lang doen. Ruim baan dus voor bijzonder onderwijs, christelijke zorginstellingen, levensbeschouwelijk jeugdwerk en een pluriform omroepbestel.

Naar een duurzame economie

De gevolgen van de recessie zullen nog jarenlang voelbaar zijn voor bedrijven en burgers. De ChristenUnie is echter doordrongen van het besef dat we als samenleving een kans verspillen als we klakkeloos op de oude voet verdergaan. De economische crisis heeft ons immers met de neus op een aantal feiten gedrukt: we hebben op te grote voet geleefd. Er is een samenhang tussen crises op financieel vlak, op het gebied van voedsel, klimaat en natuurlijke hulpbronnen. Die samenhang is dat de Westerse wereld te kampen heeft met een fundamentele waardencrisis. In het christelijk-sociale denken staan verantwoordelijk beheer van de schepping en onderlinge solidariteit centraal. De mens leeft niet voor zichzelf. Economische groei is geen doel op zich, maar een middel.

De ChristenUnie beschouwt de wereldwijde crisis als hét moment om een omslag te maken. Het gaat er daarbij niet om dat het allemaal ‘minder’ moet, maar ‘beter’ kan. We willen een economie waarin consumenten geen genoegen meer hoeven te nemen met oneerlijk en niet-duurzaam gemaakte producten en opgewekte energie. Op lange termijn is het winstgevend als ondernemers zich bij innovaties en investeringen laten leiden door duurzame waarden.

Politiek van hoop

De ChristenUnie weet zich geplaatst voor grote uitdagingen. Hoe krijgen we de overheidsfinanciën gezond, hoe herstellen we het onderlinge vertrouwen, hoe houden we de samenleving leefbaar en hoe slaan we de weg in naar een duurzame economie? Het zijn de concrete vraagstukken waarop we in dit programma christelijk-sociale antwoorden formuleren. Dat doen we niet in de illusie dat politiek de hemel op aarde zou kunnen vestigen. De ChristenUnie gelooft niet in politieke blauwdrukken voor een perfecte samenleving. Maar we leggen ons evenmin neer bij de status quo, we berusten niet in onrecht, morele en culturele verwarring, een doldraaiende economie, een verontruste samenleving, een schepping onder druk en aantasting van het leven. Integendeel, de politiek van de ChristenUnie is politiek van geloof en hoop. Geloof dat God ons de weg wijst en trouw blijft. Hoop op bevrijding van geknechte mensen en op een nieuwe start voor een ontspoorde samenleving. God heeft met Jezus Christus een nieuw begin gemaakt en zal straks komen met zijn definitieve vrederijk. Daardoor verliezen we niet snel de moed, maar steken we de handen uit de mouwen en doen we wat we moeten en kunnen. Biddend om Gods zegen zetten we ons in voor een bloeiende samenleving, een duurzame economie en een dienstbare overheid.

Naar inhoudsopgave

Hoofdstuk 1:  Bloeiende samenleving

 

Mensen tot hun recht laten komen

Niemand leeft voor zichzelf; we zijn op elkaar aangewezen. De ChristenUnie is daarom een partij van de samenleving. We geven ruimte aan gezinnen, bedrijven, verenigingen en sluiten ons aan bij de beweging van burgers die aan de slag gaan voor een betrokken samenleving. Talloze burgers zijn actief in vrijwilligersorganisaties, sportverenigingen, kerken, steunen goede doelen, zorgen met hun bedrijven voor werkgelegenheid, helpen mee in de school van hun kinderen en het verzorgingshuis van hun ouders. De ChristenUnie is een bondgenoot van die burgers, maakt zich sterk voor veiligheid en wil ruimte voor de samenleving. Dus ook ruim baan voor bijzonder onderwijs, christelijke zorginstellingen, levensbeschouwelijk jeugdwerk en een pluriform omroepbestel.

Als we denken over onze samenleving, voelen we ons aangesproken door wat Jeremia schrijft aan zijn volksgenoten in ballingschap: zet je in voor de bloei van de stad waarin je woont, want de bloei van de stad is ook jullie bloei (Jeremia 29:7). Zo willen ook wij hier en nu ons inzetten voor de bloei van onze samenleving.

Naar inhoudsopgave

1.1       Wijken tot bloei brengen

Veiligheid en leefbaarheid in de buurt

Wie zou niet willen leven in een verbonden, betrokken en verantwoordelijke samenleving. Voorwaarden voor zo’n bloeiende samenleving zijn veiligheid en leefbaarheid. Geweld en overlast doen een inbreuk op het veiligheidsgevoel en roepen terecht grote verontwaardiging op. Wie wordt er niet kwaad als je hoort dat ambulancepersoneel wordt lastig gevallen als ze hulp bieden. Hoe is het mogelijk dat een busmaatschappij niet langer in een bepaalde wijk wil rijden. En we laten het toch niet gebeuren dat onze buurten verpauperen en het vuil op straat slingert.

De overheid moet duidelijk zijn in haar reacties op criminaliteit en overlast. Niet alleen omdat straf op wangedrag vanzelfsprekend zou moeten zijn. Maar ook omdat anders de samenleving ondermijnd wordt. Als mensen zich onveilig voelen komen ze minder makkelijk buiten de deur, leggen ze minder snel contact. Soms verhuizen mensen zelfs uit hun wijk omdat ze zich er angstig voelen. Een samenleving werkt gewoon niet als het niet veilig is.

Bij het ‘terugwinnen van de straat’ en het werken aan veiligheid en leefbaarheid heeft iedereen een rol. Niet alleen de overheid, maar ook burgers, winkels, scholen, politie en woningcorporaties. Leefbare wijken en veiligheid maken we met elkaar. Lokaal ondernemerschap verbetert de leefbaarheid en werkgelegenheid. Burgers krijgen een grotere betrokkenheid op hun buurt als ze worden gestimuleerd tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid voor het opknappen van huizen en straten. Woningcorporaties en overheden kunnen elkaar vinden in het werken aan schone, veilige en dus leefbare buurten. Dat zijn buurten waarin jongeren veilig naar school gaan en op hun speelveldjes spelen, waarin hun ouders met een gerust hart wonen, werken en winkelen en waarin ouderen op een bankje van de oude dag genieten.

De overheid is hierin een bondgenoot van de lokale bewoners door te werken aan integratie van nieuwkomers en bijvoorbeeld het algemene gebruik van het Nederlands verder te stimuleren zodat we elkaar allemaal verstaan. Door jongeren en gezinnen daar te helpen waar ze dat nodig hebben. Straatcoaches kunnen via hun contacten met straatjongeren al vroeg signaleren of er problemen dreigen te ontstaan. Gezinsmanagers kunnen het geheel van problemen van een gezin in kaart brengen en aan oplossingen werken. Ouders zullen – indien nodig verplicht – moeten samenwerken met scholen en andere instanties met het oog op het welzijn van hun kinderen. Lokale toezichthouders signaleren en bestrijden overlast zoals vuil en zogenaamde kleine criminaliteit.

Agenten dienen zichtbaar te zijn als dat nuttig is en direct beschikbaar als dat moet, op straat, in de wijk en op het platteland. Burgers die mee willen helpen bij het oplossen van misdrijven worden serieus genomen. Het opsporen en bestrijden van misdrijven is een zaak van politie en justitie. Maar ook burgers kunnen hieraan bijdragen. Hoe meer preventie en hoe groter de pakkans, des te minder krijgt misdaad de kans om grip te krijgen op de samenleving.

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen:

Veilige buurten

  • Burgernet wordt uitgebreid. Via Burgernet kunnen burgers onmiddellijk misdrijven melden. Hoe sneller de melding, hoe sneller de politie ter plaatse is en hoe groter de pakkans. Op initiatief van de ChristenUnie is Burgernet van start gegaan. De komende periode maken wij ons sterk voor een landelijk dekkend netwerk en uitbreiding daarvan met het oog op urgente hulpverlening, zoals vermiste kinderen. Er worden voorzieningen getroffen zodat deelnemers aan Burgernet kunnen worden ingeschakeld voor EHBO en reanimatie.
  • Lokale en landelijke overheden en instellingen met publieke taken zoals woningcorporaties en energiemaatschappijen werken verplicht samen met politie en justitie. Door gegevens te koppelen kunnen misdrijven makkelijker aan het licht komen.
  • Bij jeugdcriminaliteit wordt lik-op-stuk-beleid gevoerd, zoals het innemen van scooters en brommers na het plegen van een misdrijf.
  • Politie en toezichthouders richten zich zoveel mogelijk op een heterdaad aanpak en het voorkomen dat misdrijven gepleegd gaan worden.

Leefbare buurten

  • Buurtbewoners worden zo veel mogelijk betrokken bij het werken aan leefbaarheid van de eigen buurt, zoals overleg over aanleg van speelveldjes. Ook investeringen die snel meer veiligheid geven kunnen gemakkelijker en goedkoper samen worden gefinancierd. Hoe effectiever buurtbewoners – bijvoorbeeld ten behoeve van toezicht - worden ingeschakeld, hoe effectiever de politie toezichtregie kan uitoefenen.
  • Lokaal ondernemerschap wordt door de overheid ruimhartig gestimuleerd.
  • Elke buurt krijgt een eigen wijkagent, of gemeentelijke wijktoezichthouder, die direct aanspreekpunt is. Via regulier wijk- en veiligheidsberaad onderhoudt diegene het contact met burgers, scholen, jongerenwerkers, sportverenigingen, woningcorporaties en winkeliers.
  • Gemeentelijke toezichthouders treden – in samenwerking met de buurtbewoners – op tegen overlast, verkeersovertredingen, straatvuil, openbaar drank- en drugsgebruik.

Geef jongeren richting en perspectief

Burgers ergeren zich aan respectloos en asociaal gedrag van (hang)jongeren. De ChristenUnie begrijpt de roep om keiharde aanpak van overlast, maar ziet ook de verhalen achter de overlast. Er is een groep van 16.000 ‘overbelaste jongeren’, voornamelijk in de grote steden. Door een instabiele thuissituatie, schulden, criminaliteit in hun directe omgeving, en psychische problemen lopen zij een groot risico geen diploma te halen en maatschappelijk uit te vallen. Deze jongeren hebben boven alles behoefte aan iemand die ze kunnen vertrouwen en die hen behalve grenzen ook richting geeft. Het gaat erom dat we van jongeren houden: het is ‘ónze jeugd van tegenwoordig’!

De overheid kan helpen perspectief te bieden. Dankzij de ChristenUnie is 500 miljoen geïnvesteerd in de aanpak van jeugdwerkloosheid, onder andere door investeringen in het MBO en in ‘plusvoorzieningen’ voor overbelaste jongeren om een startkwalificatie te halen. Het schoolverzuim is succesvol teruggedrongen. Met 22 gemeenten is specifiek ingezet op het terugdringen van overlast door Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren, o.a. door gezinsmanagers en straatcoaches.

In de komende kabinetsperiode wil de ChristenUnie:

  • inzet op loopbaanbegeleiding/coaching, doorlopende leerlijnen en 6-jarige vakscholenmet veel praktische vakken;
  • tegengaan discriminatie op de arbeidsmarkt;
  • inzet op voorziening die jongeren aan structuur en dagritme kunnen helpen;
  • begeleiding van jongeren naar ondernemerschap;  
  • investering in jeugdwerkers/coaches met deskundigheid én hart voor jongeren: relatie staat centraal;
  • stimulering van jeugdparticipatie in gemeenten om de relatie tussen buurt en jongeren te verbeteren, en alternatieven te bieden voor de 'straat' met culturele, recreatieve en sportvoorzieningen;
  • besliste en gerichte benadering van ouders van overlastgevende jeugd onder de 12 door een snelle maar lichte gezagsmaatregel. Als ingrijpen in het ouderlijk gezag nodig is, is tussenkomst van de rechter altijd aan de orde. Zo’n ingreep is immers verstrekkend en heeft grote gevolgen voor ouders en kinderen;  
  • zich ervoor inzetten dat het geld dat het kabinet Balkenende IV vrijmaakte voor Nederlands-Antilliaanse jongeren, daadwerkelijk wordt uitgegeven. Er moet aandacht zijn voorNederlands-Antilliaanse jongeren door een aanpak die gericht is op het terugdringen van problemen en vergaren van specifieke kennis voor de reguliere instanties, insamenwerking met de Antilliaanse gemeenschap;
  • overlast terugdringen door inzet op verbetering van de opvoeding van de jeugd. Ouders en andere gezagsdragers moeten daarin hun verantwoordelijkheid nemen.

Naar inhoudsopgave

Opnieuw grenzen stellen

De ChristenUnie heeft in de kabinetsperiode de laatste jaren veel werk gemaakt van de verbetering van de veiligheidssituatie. Er zijn agenten bijgekomen. Bevoegdheden van politie en justitie zijn verruimd. Nu veroordeelden in veel meer gevallen dan voorheen DNA-profielen moeten afstaan, konden meer misdrijven worden opgelost. Veel voorkomende criminaliteit is teruggedrongen met gedragsaanwijzingen, gebiedsverboden en het vastzetten van veelplegers. Om criminele winsten af te romen is de ‘pluk ze’ wetgeving verruimd.

Ondanks beperkte successen is er nog een lange weg te gaan. Het oplossingspercentage van geregistreerde misdrijven is veel te laag (ca. 20 procent). Straffen hebben te weinig effect. De recidive is hoog. Politie en justitie werken te weinig samen met burgers, bedrijven en instellingen om de veiligheid gezamenlijk en vanuit eigen verantwoordelijkheden op te pakken. De overheid is in wet- en regelgeving lang niet duidelijk genoeg.

Bij een overheid die duidelijke grenzen stelt past geen gedoogbeleid. Het idee dat reguleren criminaliteit voorkomt is ook naïef. Activiteiten als drugshandel en prostitutie spelen altijd in criminele sferen waarbij er misbruik wordt gemaakt van andermans afhankelijkheid. Als de overheid gaat reguleren, of gedogen, dan verliest zij de ambitie om deze zaken echt aan te willen pakken. Rondom de gereguleerde sectoren ontstaat een schemergebied dat ronduit crimineel is. Nu al gaat 80 procent van de in Nederland geproduceerde cannabis naar het buitenland. De nationale recherche schat dat 60 - 90 procent van de vrouwen in de prostitutie dat onvrijwillig doet.

Hoe wezenlijk een stevige aanpak van criminaliteit en overlast ook is, een beleid dat alleen gebaseerd is op repressie of een reflex van verontwaardiging is niet goed. De aanpak die de ChristenUnie voorstaat, is een combinatie van enerzijds handhaving en grenzen stellen en anderzijds de problemen aanpakken die de voedingsbodem zijn voor criminaliteit en onveiligheid.

De volgende maatregelen dragen hier aan bij:

  • Aanpak van financieel-economische criminaliteit volgens het principe: heterdaadaanpak, snelle strafoplegging en verbeurdverklaring van genoten winsten.
  • Introductie van de mogelijkheid voor preventieve verbeurdverklaringen, zodat een eventuele nieuwe wetsovertreding meteen wordt gevolgd door een straf.
  • ‘Grenzeloze’ criminaliteit, zoals internetcriminaliteit en financiële criminaliteit worden - evenals vrouwenhandel - in gespecialiseerde landelijke eenheden ondergebracht.
  • Organisatoren van grootschalige evenementen zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid. Is niettemin politie-inzet nodig dan worden de kosten doorgerekend via een ticketheffing.
  • Meer gebruik van vrijwillige politie, in het bijzonder in te zetten bij grootschalige operaties.

Effectiever drugsbeleid

Het tweeslachtige drugsbeleid is de laatste tientallen jaren een bron van ellende geweest. Het doel, softdrugs buiten de criminaliteit houden, is niet bereikt. In plaats daarvan is het beleid een enorme impuls geweest voor de groei van de georganiseerde criminaliteit. Drugs zijn ‘gewoon’ geworden en hebben veel verslaafden tot slachtoffer gemaakt.

Gelukkig is mede door invloed van de ChristenUnie ook op deze terreinen een kentering opgetreden. Het aantal coffeeshops is sterk teruggedrongen, zeker in de buurt van scholen. Wietplantages worden stelselmatig opgerold. Er is veel beter zicht op het feit dat mensen die profiteren van activiteiten als drugshandel, prostitutie, gokken, illegale arbeid vaak nergens voor terugdeinzen. We zijn gaan beseffen dat zij vanuit hun onderwereld winsten opstrijken die, eenmaal witgewassen, de bovenwereld corrumperen. Het is tijd voor een heldere lijn en dus:

  • Verdwijnen de coffeeshops uit het straatbeeld
  • Geldt op straat en in publieke ruimten een blowverbod
  • Is er een nultolerantie voor gebruik van en beschikken over drugs bij 18-minners.
  • Zijn methadonprogramma’s of heroïneverstrekking aan verslaafden alleen toelaatbaar als zij zijn gericht op afkicken
  • Verdwijnt het onderscheid tussen hard- en softdrugs
  • Geldt een nultolerantie voor drugstoeristen en drugsrunners
  • Worden huizen en ruimten waarin wietplantages worden aangetroffen, verbeurd verklaard indien dit verwijtbaar is aan de eigenaar.

Naar inhoudsopgave

Straffen en opnieuw beginnen

Straffen van daders heeft het karakter van vergelding en afschrikking. Dat element is de afgelopen jaren zelfs nog versterkt. Gemiddeld genomen zijn de straffen in Nederland steeds zwaarder geworden. De kosten van de strafoplegging voor de samenleving zijn teruggedrongen door de betaling van uitkeringen tijdens het uitzitten van vrijheidsstraffen te beëindigen en de kosten van het innen van boetes in rekening te brengen bij de daders zelf. Snelle strafoplegging is de beste preventie. Termijnen duren in Nederland echter nog veel te lang.

Tegelijk moeten we ons niet blind staren op het effect van straffen. In sommige jeugdgroepen bijvoorbeeld werkt het statusverhogend wanneer men met politie in aanraking komt. Het verblijf in de gevangenis heeft een sterke negatieve invloed op jongeren. Het is soms veel nuttiger om straf te gebruiken als stok achter de deur. Dan maakt de gemeente de afspraak met een jongere om zijn leven te beteren door heel concrete stappen te zetten. Als de jongere zich niet aan de afspraken houdt kan de straf alsnog uitgevoerd worden. De ChristenUnie nam al het initiatief voor deze zogenaamde Doe Normaal aanpak. Daarbij wordt de hele omgeving van een jongere gebruikt om een gedragsverandering tot stand te brengen. Dus ook ouders en de school worden daarbij betrokken.

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen:

  • ‘Eenvoudige misdrijven’, waarbij de bewijsvoering overduidelijk is en vervolging naar alle waarschijnlijkheid leidt tot strafoplegging worden van aanhouding tot straf binnen één maand afgedaan. Politie, justitie en rechterlijke organisatie worden hierop ingericht.
  • Inkomensafhankelijke boetes dragen er toe bij dat elke wetsovertreder naar verhouding even zwaar wordt beboet. De ernst van een delict bepaalt hoeveel boete-eenheden betaald moeten worden. De hoogte van een boete-eenheid wordt bepaald door de hoogte van het inkomen van de overtreder.

Wie de straf heeft uitgezeten, krijgt een tweede kans: terug naar school, of werken voor je levensonderhoud. De laatste fase van een straf is daarom gericht op resocialisatie en op het verkrijgen van vaardigheden om een nieuw bestaan op te bouwen. De hulp om die kans te pakken wordt ook in de eerste fase na de straf voortgezet.

  • Bij zeer ernstige misdrijven past niet anders dan een levenslange vrijheidsstraf. Mensen kunnen echter tot berouw en inkeer komen. Indien daders door hun opstelling en gedrag, in het bijzonder naar de slachtoffers en hun nabestaanden toe, overtuigend aantonen dat zij anders in het leven zijn komen te staan, kan na verloop van 30 jaren een moment voor heroverweging aan de orde zijn. Bij de beslissing tot vervroegde vrijlating worden slachtoffers en hun nabestaanden betrokken.

Recht doen aan slachtoffers: genoegdoening en- zo mogelijk - verzoening

De straffen in ons land staan tot op heden niet voldoende in verband met in het bijzonder de slachtoffers van misdrijven. Binnen het rechtssysteem zal vergelding liefst ondergeschikt moeten komen aan genoegdoening. En genoegdoening kan (soms) leiden tot verzoening.

Genoegdoening aan de slachtoffers en zo mogelijk verzoening moeten daarom onderdeel uitmaken van strafproces en strafoplegging. Daarnaast is het van belang om een straf niet alleen in het perspectief te zetten van boetedoening maar ook in het perspectief van het geven van kansen om een nieuw bestaan op te bouwen.

  • De kosten van slachtofferhulp en van schadefonds geweldsmisdrijven worden omgeslagen op wetsovertreders. Tevens dragen veroordeelden bij aan de kosten van de rechtspleging.
  • Veroordeelden krijgen een sterke stimulans om nieuwe kansen te grijpen door de strafzwaarteaftrek: Veroordeelden krijgen de keus tussen een kortere straf, met plicht tot verrichten van (nuttige) arbeid, of een langere straf zonder arbeid. De strafzwaarte is in beide gevallen gelijk.
  • Wie schade vergoedt en slachtoffers genoegdoening biedt of zelfs tot verzoening brengt, krijgt een lagere straf.
  • Daders worden – indien het slachtoffer hierin bewilligt – verplicht, onder begeleiding, hun slachtoffers, de eventuele nabestaanden daarvan, of de aangerichte schade onder ogen te zien. Bij deze gelegenheid worden afspraken over de vergoeding van de schade gemaakt.
  • Vermogensschade  die door criminaliteit is toegebracht wordt gemakkelijker verhaalbaar via de strafrechter. Door de eisen aan slachtoffervorderingen te versoepelen en de grenzen van de hoogte te schrappen, hoeft de vergoeding in veel meer gevallen geen voorwerp te zijn van een civiel proces. De inning kan via de strafrechter, ten  gunste van het slachtoffer, worden overgenomen door het Centraal Justitieel Incasso Bureau.

Naar inhoudsopgave

1.2       De veelkleurige samenleving

Integratie door burgerschapsvorming

Nederland is een veelkleurige samenleving geworden, maar we moeten wel zeilen bijzetten om de nieuw ontstane veelkleurige samenleving werkbaar en leefbaar te maken. Het onderlinge vertrouwen moet nu verder groeien en ons land is daarom nu niet gebaat bij grootschalige immigratie. De komst van migranten naar Nederland heeft onze samenleving in veel gevallen verrijkt. Zo zien we bijvoorbeeld in delen van de grote steden hoe multiculturele kerken op een inspirerende manier het christelijk geloof en de sociale samenhang hebben teruggebracht in hun wijken. Maar tegelijkertijd heeft de culturele verandering van onze samenleving veel gevraagd van iedereen. De gevolgen van de instroom van nieuwkomers zijn vooral merkbaar in wijken die in sociaal en economisch opzicht het meest kwetsbaar zijn. Ondertussen voelen veel migranten zich nog altijd buitenstaanders. Er zijn sociale, culturele, religieuze, economische en politieke tegenstellingen langs etnische en culturele scheidslijnen die op dit moment de hele samenleving onder druk zetten. Teveel mensen voelen zich ontheemd in eigen land. Het komt er daarom op aan om ook vanuit de politiek met wijsheid, voortvarendheid en onderscheidingsvermogen deze grote sociale kwestie ter hand te nemen. Voor het welslagen van deze onderneming zijn we uiteindelijk van elkaar afhankelijk.

Bij de toegenomen diversiteit is het cruciaal het belang van onze fundamentele waarden en normen te onderstrepen. Van nieuwkomers vragen we geen assimilatie, maar wel aanvaarding van de rechtsstaat. Die rechtsstaat, die sterk beïnvloed is door de waarden van het christendom, maakt alle burgers voor de wet gelijk. Iedereen is gehouden de wet te gehoorzamen en zich voor het behoud van de democratische rechtsstaat in te zetten. We koesteren onze politieke en religieuze vrijheden en gunnen die elkaar van harte. Die vrijheden zijn ook geen onderwerp van onderhandelingen. Als we het over de rechtsstaat en de kernwaarden van onze samenleving eens zijn, hebben we vervolgens ook de ruimte om bij niet-essentiële verschillen met grotere ontspanning met onze onderlinge verschillen om te gaan. We hebben als land van minderheden in dit opzicht een rijke traditie hoog te houden. Ook als we diepgaande religieuze verschillen hebben of ons aan elkaar ergeren, blijft de ruimte voor verschil – binnen de grenzen van de wet – gewaarborgd. Het is dan ook essentieel nieuwkomers te helpen zich als burgers van dit land te vormen, met binding aan onze democratische rechtsstaat. Die inburgering houdt niet op bij het afleggen van een examen; ook daarna moet participatie van nieuwkomers gestimuleerd blijven worden. Werk en vrijwilligerswerk zijn daarbij van groot belang. Zo kan iedere Nederlander die echt bij deze samenleving wil horen, de taal spreekt en zich verbindt aan de rechtsstaat, ook werkelijk deel van de samenleving uitmaken.

Voor een leefbare, veelkleurige samenleving staat de ChristenUnie de volgende maatregelen voor:

  • Nieuwkomers worden niet behandeld als mensen die zichzelf niet kunnen redden - zo voelen zij dat zelf ook meestal niet - maar als volwaardige en mondige burgers. Subsidies in het kader van het integratiebeleid zijn bedoeld als tijdelijke stimulering van participerend burgerschap. Niet voor het permanent in stand houden van multiculturele organisaties.
  • Minderheden kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan de maatschappij. Multiculturele kerken hebben bijvoorbeeld een belangrijke positieve functie voor veel nieuwe bevolkingsgroepen. Specifieke zichtbare activiteiten ten dienste van de samenleving worden gefaciliteerd.
  • Burgerschapsvorming is makkelijker als je vrijwilligerswerk doet of een betaalde baan hebt. Discriminatie in welke vorm dan ook wordt bestreden. Inburgering wordt een praktijkopleiding die iedere nieuwkomer moet doorlopen. Lessen Nederlandse taal en cultuur worden gecombineerd met een vakopleiding, vrijwilligerswerk of een betaalde baan. Hoog opgeleide nieuwkomers en kennismigranten volgen een voortraject dat aansluit op hun specifieke situatie.
  • Wie een dubbele nationaliteit heeft en zitting heeft in een Nederlandse volksvertegenwoordiging, mag niet tegelijkertijd lid zijn van een buitenlandse volksvertegenwoordiging. De wet op de incompatibiliteiten wordt daartoe aangepast.
  • Het Nederlands is de voertaal voor iedere Nederlandse burger. Diensten van de overheid aan de burger worden in het Nederlands aangeboden. Als burgers in hun communicatie met de overheid vertaling nodig hebben, moeten ze een beroep doen op vertalers in hun eigen omgeving of anders zelf een tolk bekostigen.

Naar inhoudsopgave

Leven met religieuze verschillen

Onze multiculturele samenleving is ook een multireligieuze samenleving geworden. Zeker de komst van de islam plaatst de samenleving voor een nieuwe uitdaging. Het Westen en de islamitische wereld hebben een beladen verleden en het christendom en de islam verschillen fundamenteel van elkaar. Islamitische landen hebben bovendien op dit moment veelal een gebrek aan politieke en religieuze vrijheid. Zo is het pijnlijk te constateren dat christenen en joden in islamitische landen vervolgd worden of als tweederangsburger worden beschouwd. Dat onderstreept de noodzaak van een waardig en inhoudelijk cultureel debat over de gevolgen van de komst van de islam hier en de identiteit van Nederland. De ChristenUnie brengt in dat gesprek de christelijke waarden in die onze cultuur mede hebben gevormd. Onderstreping van onze fundamentele vrijheden, zoals godsdienstvrijheid, is van groot belang. Dit is voor de ChristenUnie niet bij wijze van ‘concessie’, maar een kwestie van ‘confessie’: geloof wordt niet gewerkt door kracht of geweld. Daarom kan vrijheid niet met onvrijheid worden verdedigd. De ChristenUnie zal nooit instemmen met de inperking van fundamentele vrijheden voor een specifieke groep, of dit nu gaat om christenen of moslims. Segregatie en wederzijdse vervreemding moeten worden voorkomen, ook in het onderwijs (zie ook de kader Bijzonder Onderwijs). Waar blijkt dat het islamitisch onderwijs kinderen afzondert van de rest van de samenleving kunnen scholen ervoor kiezen samenwerkingsverbanden met een school van een andere richting aan te gaan. Door gezamenlijke culturele en sportieve activiteiten te organiseren, komen kinderen met verschillende achtergronden spelenderwijs met elkaar in aanraking.

De (dreigende) radicalisering van sommige moslimjongeren vraagt om alertheid en adequaat optreden van zowel de islamitische gemeenschap zelf als de overheid. Maar ook hier geldt dat we alleen verder komen met het perspectief van volwaardig burgerschap voor iedereen die van goede wil is. Wij kennen hier geen eerste- en tweederangsburgers. Voor de toekomst van ons land is iedereen even belangrijk en telt iedereen mee.

De culturele en religieuze achtergrond van nieuwkomers verschilt. Zo zijn er ongeveer evenveel migranten met een islamitische achtergrond als migranten met een christelijke achtergrond. Tegelijk is veel integratiebeleid versmald tot islambeleid dat via de moskee wordt uitgevoerd. De (lokale) overheid heeft soms zelfs een religieuze agenda ontwikkeld teneinde een ‘gematigde islam’ te stimuleren, wat allerminst een taak van de overheid is. De moskee is niet de eerste aangewezen plaats voor het contact tussen overheid en nieuwkomers.

Concreet staat de ChristenUnie het volgende beleid voor:

  • De Minister van Integratie zet zich in voor een waardig debat over de gevolgen van de komst van de islam naar Nederland. Gezien de spanningen in onze samenleving is het van belang dat we toegroeien naar een gedeeld perspectief op een gezamenlijke toekomst, binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat.
  • De ruimte voor religie – dus ook voor de islam – in de publieke ruimte blijft. Iedereen heeft de vrijheid om ook in het publieke domein zijn hart te laten spreken.
  • Om de integratie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders te bevorderen wordt de bemoeienis met Nederlandse minderheden vanuit de landen van herkomst ontmoedigd.
  • Omdat wij elkaar ons gezicht laten zien, verdraagt gelaatsbedekkende kleding zich slecht met normale sociale interactie. Waar de openbare orde en veiligheid dan wel de normale sociale interactie wordt belemmerd, is een verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding als boerka’s gerechtvaardigd (OV, scholen, openbare gebouwen).
  • Iedere Nederlander heeft de vrijheid van vereniging, godsdienst en meningsuiting. Maar financiële ondersteuning van Nederlandse culturele, politieke en religieuze instellingen vanuit aantoonbaar onvrije landen (zoals Saoedi-Arabië en Iran) is niet toegestaan. Een vrije samenleving mag beschermd worden tegen de import van onvrijheid.
  • Overtredingen van de strafwet zijn ook strafwaardig als zij religieus zijn gemotiveerd. Houders van een niet-Nederlands paspoort die zich tegen de Nederlandse samenleving en haar rechtsstaat keren, mogen daaruit worden verwijderd.
  • De overheid voert noch een religieus noch een seculier voorkeursbeleid. Identiteits­gebonden en niet-identiteitsgebonden maatschappelijke organisaties worden, bijvoorbeeld in het subsidiebeleid, op gelijke voet behandeld.
  • Er zijn nog steeds veel immigranten die hier al decennia wonen, maar vanwege een taalbarrière nog nauwelijks deelnemen aan de maatschappij. Er zal meer inspanning gepleegd worden om deze mensen met taalcursussen te bereiken zodat ze er echt bij kunnen gaan horen.

Naar inhoudsopgave

De bescherming van vreemdelingen

Het opkomen voor de vreemdeling is een christelijke roeping. Gastvrijheid, rechtvaardigheid en barmhartigheid zijn christelijke deugden. Als Nederland voor politieke vluchtelingen geen wijkplaats is, werken wij mee aan hun onderdrukking. Het is van belang dat de opvang van vluchtelingen en de toetsing van asielaanvragen zo dicht mogelijk bij de bron plaatsvinden: in de regio waar de vluchtelingen vandaan komen. Nederland helpt, zoveel mogelijk in Europees verband, landen die zodoende met de opvang van veel vluchtelingen te maken krijgen.

Sinds de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet in 2001 is de instroom van asielzoekers teruggebracht van 60.000 naar 15.000. Het instroomcijfer is substantieel gedaald. Nederland blijft invulling geven aan zijn internationale verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de bescherming van vluchtelingen. Naast de eerder genoemde bescherming in de eigen regio blijft er ook een verantwoordelijkheid voor vluchtelingenbescherming in Nederland. Het moment is gekomen om het huidige strenge beleid om te buigen naar een rechtvaardig beleid. De uitvoering van de pardonregeling heeft geleerd dat er geen gevaar voor aanzuigende werking is gebleken. Met de huidige instroommaatregelen kan nu de strenge uitvoering van de Vreemdelingenwet worden bijgesteld naar een humaner beleid. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de ernstige klachten van internationale mensenrechtenorganisaties. Verder kan weer royaal invulling worden gegeven aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de rechten van het kind en uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere internationale instanties.

In dat kader worden de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • Drie maanden na indiening van het asielverzoek gaat het recht op taalonderwijs in;
  • Drie maanden na indiening van het asielverzoek mag men werk zoeken teneinde daarmee in het eigen levensonderhoud te voorzien. Dit werk heeft geen gevolgen voor de verblijfsrechten;
  • De tijdelijkheid van de asielvergunning wordt teruggebracht van vijf naar drie jaar;
  • Nederland verplicht zich tegenover de UNHCR om een substantieel hoger aantal vluchtelingen dan  nu het geval is op te nemen, die uit een gevaarlijke en uitzichtloze situatie dringend herhuisvesting nodig hebben.

Als vluchtelingen zich in ons land melden, hebben zij recht op een snelle en zorgvuldige procedure. Zeker nu het Europees Verdrag in werking is getreden, zal het vluchtelingenbeleid meer in samenwerking tussen en in afstemming met de EU geregeld moeten worden. Uitgangspunt is de beste asielpraktijk en niet de slechtste.

In het geval van gedwongen terugkeer zal zeker moeten worden gesteld dat in het land van herkomst fundamentele mensenrechten, zoals de godsdienstvrijheid, niet worden geschonden. Vluchtelingen worden niet teruggestuurd als dat gevaar voor leven of vrijheid oplevert. Dit is in het bijzonder een aandachtspunt bij terugkeer naar islamitische landen. Asielzoekers die nog in afwachting zijn van een besluit over een verblijfsvergunning mogen betaald werk verrichten, maar zij bouwen op deze manier geen rechten op die een eventuele terugkeer naar het land van herkomst bemoeilijken. De leefomstandigheden voor asielzoekers en vooral voor kinderen, moeten sterk worden verbeterd. Detentie wordt alleen als uiterste middel gebruikt. Kinderen horen niet in detentie.

Nederland kan niet onbeperkt mensen opnemen die vooral uit economische motieven een verblijfsvergunning willen hebben. De overheid dient zich in te zetten voor verbetering van economische perspectieven en opvang van vluchtelingen elders in de wereld. Het voorkomen van illegale immigratie is op de lange duur alleen kansrijk, als ook wordt gewerkt aan verbetering van de leef- en werkomstandigheden in de landen van herkomst.

Nederland zet zich, op basis van het Vluchtelingenverdrag, in voor het bereiken van duurzame oplossingen voor de vluchtelingenproblematiek en stelt vanuit het budget van Ontwikkelingssamenwerking per jaar een substantieel bedrag aan de UNHCR beschikbaar.

  • Er wordt naar gestreefd niet alleen de eerste opvang, maar ook de beoordeling van het vluchtverhaal (de asieltoets) plaats te laten vinden in de eigen regio, bij voorkeur in opvangcentra onder beheer van de Verenigde Naties. In Europees verband wordt meer geld vrijgemaakt voor bescherming en hervestiging van vluchtelingen in de regio. Waar voor vluchtelingen geen uitzicht is op lokale integratie of terugkeer dient Nederland zich solidair te tonen en vluchtelingen de mogelijkheid tot hervestiging te bieden.
  • Asielzoekers behoren zo snel mogelijk te weten waar zij aan toe zijn. Het gaat er om een goed evenwicht te vinden tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als na een zorgvuldige asielprocedure is beoordeeld dat er geen bescherming nodig is, komt terugkeer aan de orde. Vrijwillige terugkeer is de meest duurzame vorm van terugkeer met het beste perspectief op een succesvolle re-integratie. Daarom is persoonlijke begeleiding en individueel maatwerk noodzakelijk om te komen tot een zorgvuldige terugkeer met perspectief.
  • Een effectief  terugkeerbeleid is van groot belang. Op landen die weigeren uitgeprocedeerde asielzoekers weer op te nemen, dient in EU-verband druk te worden uitgeoefend. Wanneer tot twee maal toe geen laissez passer wordt afgegeven, krijgen de asielzoekers uit humanitaire overwegingen een verblijfsvergunning in ons land, tenzij de asielzoekers verwijtbaar gedrag vertonen.
  • Vreemdelingen die in ons land zijn overgegaan naar een andere godsdienst worden in geen geval gedwongen terug te keren naar het land van herkomst, indien daar in de praktijk sprake is van vervolging van betrokkene.
  • De overheid biedt asielzoekers in procedure in Nederland opvang aan. Voor hen geldt een zorgplicht, ook als het uitgeprocedeerde asielzoekers betreft, zodat mensen geestelijk en lichamelijk gezond blijven. De leefomstandigheden in de opvang worden sterk verbeterd. In iedere provincie komt een permanente en kleinschalige opvang. Het recht op gezinsleven wordt gerespecteerd. Gezinnen van asielzoekers en vluchtelingen worden niet gescheiden. Vluchtelingen worden in staat gesteld zo spoedig mogelijk met hun gezinsleden te herenigen. De nareistermijn wordt daartoe verlengd.
  • Gemeenten hebben de plicht mensen die door toedoen van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) als illegaal op straat worden gezet, in een noodopvang te plaatsen. Kinderen noch volwassenen mogen op straat worden gezet.

Naar inhoudsopgave

Migratie

Met het generaal pardon en het wijkenbeleid is een bewuste keus gemaakt om te investeren in de mensen die hier nu zijn. De inspanningen voor de leefbaarheid van onze samenleving vragen nu wel een kritische blik naar de instroom van nieuwkomers in ons land. Een samenleving waarin de integratie in harmonie verloopt en waarin diversiteit kan worden gewaardeerd, is slechts mogelijk bij beheersing en regulering van immigratiestromen. Beheersing betekent: beperking van de omvang. Regulering betekent: toegang tot Nederland geschiedt onder voorwaarden. Alleen dan kunnen burgers in deze samenleving met en voor elkaar verantwoordelijkheid dragen en nemen.

Uitgangspunt is dat nieuwkomers zich op korte termijn moeten kunnen redden in onze samenleving.

De ChristenUnie staat de volgende maatregelen voor:

  • Voorbereiding op komst naar Nederland vindt in de meeste gevallen plaats in land van herkomst, maar niet als de persoon al in Nederland is getrouwd.
  • Nieuwkomers leggen een inburgeringsexamen af. Evenwicht tussen eigen verantwoordelijkheid en solidariteit gaat gepaard met het uitgangspunt dat de inburgering zelf wordt bekostigd, uitgezonderd vluchtelingen. Dit geldt uiteraard voor de nieuwe instroom.
  • Het inburgeringsexamen toetst ook de kennis van centrale Nederlandse waarden zoals onze politieke en religieuze vrijheden.
  • De wet inburgering wordt omgevormd tot de wet burgerschapsvorming.
  • De enorm hoge leges voor verblijfsvergunningen worden teruggebracht naar een redelijk bedrag vergelijkbaar met de kosten voor een paspoort, zodat zij geen belemmering meer vormen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning of gezinshereniging.
  • Het ontbreken van sociale binding in het land van herkomst kan geen reden zijn voor weigering tot een kortstondig verblijf in Nederland.  

Naar inhoudsopgave

1.3       Talent tot bloei brengen

Jeugd en Gezin

Naar een veilig en gezond opgroeiklimaat

Een veilig en gezond opgroeiklimaat voor kinderen in de 21e eeuw. Dat is waar het voor de ChristenUnie om draait in het Jeugd en Gezinsbeleid. Dat is in het belang van kinderen zelf en van de samenleving. Daarvoor zijn sterke gezinnen nodig en een sociale omgeving die de waarden van de opvoeding ondersteunt en niet ondermijnt. Voor ouders die het niet op eigen kracht redden is toegankelijke en effectieve jeugdhulpverlening noodzakelijk.

Opvoeden in de 21e eeuw

In wat voor wereld groeien onze kinderen op? Die vraag stellen veel ouders met kinderen zich in deze tijd. Hoe maak je je kinderen weerbaar tegen de stroom van informatie en invloeden die op hen afkomt? Welke grenzen stel je aan het gebruik van internet, alcohol en drugs, experimenteergedrag op het gebied van relaties en seksualiteit? Hoe bescherm je je kinderen tegen pesten, verkeerde bedoelingen van volwassenen en andere schadelijke ervaringen? Natuurlijk, het zijn de vragen van opvoeders van alle tijden. En het is geweldig om in internationale vergelijkingen te lezen dat Nederlandse jongeren tot de gelukkigste ter wereld behoren! Dat moeten we zo houden. Dat relativeert, maar maakt de vraag voor ouders zelf niet minder urgent. Niet voor niets is de vraag naar opvoedondersteuning en gespecialiseerde jeugdhulpverlening de afgelopen jaren sterk gestegen. Een toenemend aantal jongeren raakt in dusdanige problemen dat de ouders aankloppen om professionele hulp. Deze toename wordt enerzijds veroorzaakt door opvoedverlegenheid bij ouders en opvoeders. Anderzijds komt jeugdhulpverlening vaak pas te laat in aanraking met (gebroken) gezinssituaties waar meerdere problemen tegelijk spelen: werkloosheid, huisvesting, onderwijs, verslaving, schuldenproblematiek.


Jeugd en gezin op de kaart

Om bovenstaande redenen heeft de ChristenUnie het thema Jeugd en gezin in de afgelopen kabinetsperiode hoog op de politieke agenda gezet. Voor het eerst was er een speciale programmaminister. Dankzij het programma voor Jeugd en Gezin kunnen ouders nu al laagdrempelig terecht voor opvoedondersteuning en –informatie in meer dan 150 Centra voor Jeugd en Gezin. Bovendien worden alle gezinnen extra ondersteund: gezinnen krijgen meer financiële armslag dankzij het kindgebonden budget en gratis schoolboeken. Gezinnen hebben meer mogelijkheden om werk en gezin te combineren dankzij de uitbreiding van het ouderschapsverlof en de inzet op gezinsvriendelijk werkgeverschap.

De ChristenUnie in het kabinet heeft een andere wind laten waaien op het gebied van alcohol en drugs: er wordt in veel gemeenten gebruik gemaakt van het blowverbod op bepaalde plekken, het aantal coffeeshops in de buurt van scholen is verminderd en de normstelling en controle op de minimale verkoopleeftijd van alcohol aan jongeren is strakker geworden. Voorts is er ingezet op media-educatie om jongeren weerbaar te maken voor multimedia-aanbod, en is er actie gekomen om ‘kinderlokken’ via internet aan te pakken. Ook is er een andere wending gegeven aan seksuele voorlichting: in plaats van de al te technische nadruk op het gebruik van voorbehoedsmiddelen is er meer aandacht gekomen voor de betekenis van relaties en de weerbaarheid van jongeren tegen ongewenste seksuele omgang.

Er is geïnvesteerd in de toekomst van jongeren door het voorkomen van schooluitval, het aanpakken van spijbelen, maatschappelijke stages, en het toeleiden tot de arbeidsmarkt via campussen.

In de jeugdhulpverlening is de focus verlegd van specialistische en verkokerde hulpverlening naar integrale samenwerking rondom multi-probleemgezinnen (één gezin, één plan). Hierdoor krijgen ouders en kinderen met minder verschillende hulpverleners te maken. Bovendien is geïnvesteerd in de versterking van de sociale netwerken en de eigen kracht van gezinnen.

In de jeugdbescherming worden kinderen dankzij het programma Beter Beschermd sneller en beter geholpen, en is de werklast voor gezinsvoogden verlaagd. Een belangrijk resultaat is verder dat sinds 1 januari 2010 er geen kinderen met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting hoeven te verblijven.

Gezinsbeleid

Gezin en familie zijn van vitaal belang voor de toekomst van de samenleving. In familieverband krijgen kinderen als het goed is een stabiele basis waar ze zich leren hechten, waar ze leren onvoorwaardelijk voor een ander te zorgen en waar ze waarden en normen meekrijgen voor de rest van hun leven. Idealiter groeit een kind op bij de eigen vader en moeder. Kinderen die opgroeien in een gebroken gezinssituatie of een eenoudergezin lopen een groter risico op psychosociale of maatschappelijke problemen.

Toch toont een goed gezinsbeleid niet alleen oog voor het ‘traditionele’ gezin, maar zeker ook voor eenoudergezinnen en samengestelde gezinnen, omdat juist zij vaak in een kwetsbaardere positie verkeren. Mede tengevolge van echtscheiding neemt het aantal eenoudergezinnen toe, tot mogelijk 700.000 in 2050. Met deze (demografische) ontwikkeling zal de komende jaren rekening moeten worden gehouden, of het nu gaat om volkshuisvesting, zorg, of sociale en fiscale arrangementen.

In de christelijke traditie is het huwelijk een verbintenis van één man en één vrouw. Daarin onderscheidt het huwelijk zich van andere samenlevingsvormen. Ter voorkoming van onrechtvaardige situaties kan voor niet-huwelijkse samenlevingsvormen een regeling getroffen worden waarin bepaalde rechtsgevolgen, bijvoorbeeld in het belang van eventuele kinderen, worden vastgelegd.

Van de samenleving mag een bijdrage aan de kosten van kinderen worden gevraagd. Iedereen moet toegang hebben tot informatie en advies over opvoeding. De woningmarkt en leefomgeving moeten gezins- en kindvriendelijker worden. Het kunnen combineren van werk en gezin is van het grootste belang.

  • Ook in een volgend kabinet blijft een minister voor Jeugd en Gezin nodig, met een verbreding op terreinen die thans onder Onderwijs en Justitie vallen, en kinderopvang.
  • Voor ouders die daar behoefte aan hebben dient opvoedadvies en - ondersteuning beschikbaar te zijn. In 2011 hebben alle gemeenten daarom een Centrum voor Jeugd en Gezin, dat laagdrempelig voor ouders is en goede verbindingen heeft met de school.
  • Opvoedondersteuning moet altijd gericht zijn op het versterken van de eigen kracht van het gezin en het sociale netwerk.
  • Inkomensondersteuning van gezinnen is van onverminderd maatschappelijk belang, ook om armoede bij kinderen te bestrijden. Daarom investeren we meer in gezinnen. Ook kan de ondersteuning eenvoudiger. De kinderbijslag, het kindgebonden budget en diverse andere regelingen worden samengevoegd tot één kindgebonden budget voor alle gezinnen. Er komt een belastingvrije som voor ieder huishouden, zodat de keuzevrijheid ten aanzien van arbeid en zorg in stand blijft (zie paragraaf 3.4.4). Gezinnen kiezen zelf voor de manier waarop ze de opvang van kinderen regelen.
  • De ChristenUnie wil voorkomen dat de bijstandsmoeders er niet meer voor hun kinderen kunnen zijn. Daarom hebben alleenstaande ouders met jonge kinderen geen sollicitatieplicht; zij hebben wel een scholingsplicht. Daarnaast helpt de gemeente hen op verzoek met het vinden van bijvoorbeeld een kleine deeltijdbaan of werk dat vanuit huis kan worden gedaan.
  • Conflicten voor, tijdens en na een echtscheiding hebben negatieve gevolgen voor kinderen. Het voorkomen van echtscheidingen door te investeren in relatie- en opvoedvaardigheden is een betere weg. Tevens is het van belang te voorzien in gerichte zorg en begeleiding voor kinderen.
  • Problemen rond de alimentatie zijn soms een bron van conflicten. Doordat de berekening van de alimentatiehoogte ondoorzichtig is, wordt deze te vaak aangegrepen voor juridische procedures en het weigeren van betaling. Spanningen rond een echtscheiding worden hierdoor nodeloos vergroot. De ChristenUnie bepleit daarom een meer uniforme en voor iedereen na te rekenen alimentatieberekening, uit te voeren door het LBIO.
  • Er is behoefte aan een onafhankelijke instantie die kennis bundelt en adviseert op het gebied van gezinnen, dat periodiek de staat van het gezin in Nederland monitort. Hiertoe wordt een Gezinsraad opgericht.
  • Kinderen hebben recht om te weten wie hun vader en moeder zijn.

Pleeggezinnen

Liefdevolle pleegouders kunnen een geweldig verschil betekenen voor een uithuisgeplaatst kind. Hun juridische en financiële positie moet worden versterkt. Een pleeggezin wordt beoordeeld op geschiktheid en een goede match. Geloofsovertuiging mag als zodanig geen reden voor afwijzing zijn.

  • Pleegouders krijgen wat de ChristenUnie betreft een adequate vergoeding, minder administratieve rompslomp en meer kennisondersteuning.
  • Pleegouders krijgen meer inspraakmogelijkheden via de instelling van pleegouderraden.
  • Als bij langdurig verblijf ‘family life’ is ontstaan, krijgt het pleegkind sneller duidelijkheid over definitieve opname in het gezin.

Gezonde levensstijl

Behalve in het gezin worden jongeren gevormd door de omgeving waarin ze verkeren: vrienden, school, sportvereniging maar ook de (digitale) media. Onder grote delen van de Nederlandse jeugd is een ongezonde cultuur van te veel drinken op te jonge leeftijd. In Europa staan Nederlandse jongeren bovenaan de lijst van veeldrinkers. En dat terwijl het gebruik van alcohol, ook in kleine hoeveelheden, tot het 23e jaar leidt tot blijvende schade aan de hersenen. In sommige jongerensubculturen is softdrugsgebruik gangbaar. Het drugsgebruik hangt gewoonlijk nauw samen met overlast en criminaliteit, schooluitval en weinig toekomstperspectief.

Geregeld worden we opgeschrikt door verhalen over meisjes die slachtoffer worden van pooierboys of tot seks worden gedwongen in groepsverband. Beelden en clips op televisie of internet beïnvloeden de opvattingen over seksualiteit en relaties onder jongeren veelal negatief.

Op al deze terreinen zijn ouders primair verantwoordelijk voor de opvoeding. Maatschappelijke initiatieven zoals ‘Moedige Moeders’ en ‘Vroeg op Stap’ laten zien dat ouders veranderingen teweeg kunnen brengen. Toch vragen ook zij om een duidelijk signaal op deze terreinen. De ChristenUnie wil de ingezette kentering op deze terreinen met kracht voortzetten en de vanzelfsprekendheid van de beschikbaarheid van alcohol en drugs onder jongeren aanpakken. Ook initiatieven om seksualisering tegen te gaan verdienen ondersteuning.

  • De verkoopleeftijden voor alcohol wordt opgetrokken naar 18 jaar, en krachtig gehandhaafd door het lokaal bestuur.
  • Supermarkten en slijterijen respectievelijk coffeeshops verliezen hun verkoopvergunning bij driemaal overtreding van de leeftijdsgrens.
  • Zowel het beschikbaar hebben van alcohol als van drugs door jongeren tot 18 jaar in de publieke ruimte wordt strafbaar gesteld. Dit heeft tot gevolg dat alcohol en drugsgebruik door jongeren onder de 18 op straat niet meer mogelijk is.
  • Er komen alcohol- en drugsvrije zones op plaatsen waar veel minderjarigen komen (rond school, sport en vereniging).
  • Er komt een verbod op blowen in de openbare ruimte.
  • Gemeenten krijgen de bevoegdheid om de sluitingstijden in de horeca te reguleren volgens het ‘Vroeg op stap’-principe.
  • Commerciële hokken en keten worden gesloten. Buurt en huiskamerketen worden gehouden aan strikte regels als het gaat om o.m. veiligheid en leeftijden voor het nuttigen van alcohol.
  • Scholen en schoolfeesten (frisfeesten) worden alcohol- en drugsvrij.
  • In seksuele voorlichting op scholen komt meer aandacht voor de waarde van relaties van liefde en trouw.
  • Het voorkomen van gehoorschade wordt actief nagestreefd bij concerten, uitgaansgelegenheden en MP3-spelers door beperking van het maximale geluidsvolume
  • Er zal gerichte voorlichting gegeven worden om internet- en gameverslaving tegen te gaan.Jongeren worden geïnformeerd over de gevaren, ouders worden bewust gemaakt van de grens tussen gezond internet- en gamegedrag en verslaving. De hulpverlening wordt beter afgestemd op de problemen van internet- en gameverslaving.
  • Overgewicht onder jongeren is een groeiend probleem; meer sporten, minder gamen is daarom het devies.
  • In schoolkantines worden alleen nog gezonde producten verkocht.
  • Scholen zullen meer lesuren bewegingsonderwijs gaan verzorgen.
  • Reclame voor ongezonde producten specifiek gericht op jonge kinderen wordt tegengegaan, zo nodig door middel van een reclameverbod.
  • De overheid zet het beleid om het aantal zelfdodingen terug te dringen voort.

Toegankelijke en effectieve jeugdzorg

De afgelopen kabinetsperiode is geïnvesteerd in de professionalisering van de hulpverleners in de jeugdzorg en in de preventie en vroegsignalering. De bureaucratie alsmede de wachtlijsten zijn teruggedrongen. De evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg laat echter zien dat de jeugdzorg eenvoudiger kan en beter ingericht kan worden teneinde de eigen kracht van gezinnen te versterken, en jongeren met complexe problemen beter te helpen.

  • Signaleer tijdig: voorkom dat lichte problemen uitgroeien tot complexe. Versterk daarom de eerste lijn: breng ondersteuning en advies waar ouders komen (kinderopvang, scholen).
  • Niet elke opvoedvraag is een vraag om professionele hulp. Geef ouders en het sociaal netwerk bij voorkeur de kans om de regie over het gezin in handen te houden door zelf een plan op te stellen en zo mogelijk informele hulp in te schakelen via een netwerkberaad zoals de Eigen Kracht-conferentie.
  • Geef gemeenten meer verantwoordelijkheid voor de financiering van zowel de eerste als de tweedelijns jeugdhulpverlening, te beginnen bij de ambulante zorg. Voorwaarde hiervoor is dat gemeenten hun eerstelijn op orde hebben en voldoende deskundigheid en bestuurskracht hebben. Samenwerking op de schaal van de GGD-regio’s ligt voor de hand.
  • De huidige indicatiestelling via Bureau Jeugdzorg vervalt. Een multiprobleemgezin krijgt één stevige jeugd- en gezinswerker of gezinscoach toegewezen die de zorgcoördinatie ter hand neemt. Deze wordt geen doorverwijzer, maar is zelf hulpverlener of beoordeelt welke specialistische hulp ingeschakeld dient te worden en bewaakt vervolgens de integraliteit en samenhang in de hulpverlening.
  • Stel vanuit het gemeentelijk domein ook langdurige steun ter beschikking aan gezinnen die het niet op eigen kracht redden. Dit kan escalatie van problemen voorkomen.
  • De jeugdbeschermingstaken (gezinsvoogdij) en reclassering blijven apart van de Centra voor Jeugd en Gezin georganiseerd.
  • Bij uithuisplaatsing wordt een zorgaanbieder afgerekend op trajecten en niet op bezetting. Bij een trajectbenadering is het hoofddoel dat een jongere terug naar huis/eigen omgeving gaat, of anderszins op een passende plek terechtkomt, inclusief school of werk.
  • Landelijk werkende (identiteitsgebonden) instellingen behouden een plaats in het stelsel.

Naar inhoudsopgave

Onderwijs

Inspirerend Onderwijs

Het volgen van onderwijs geeft mensen de kans te worden gevormd als persoon en de door God gegeven talenten te ontwikkelen. Het is een randvoorwaarde voor constructieve deelname aan de samenleving. Onderwijs is dus een investering, geen kostenpost.

De overheid heeft zich de laatste decennia teveel met de inhoud van het onderwijs bemoeid. De ChristenUnie wil schoolbesturen en leerkrachten meer ruimte geven. De ChristenUnie ziet het als de taak van schoolbesturen om het onderwijs zo goed mogelijk in te richten, van docenten om kennis over te dragen en hun eigen vak te onderhouden en van ouders om de school te kiezen die bij hun kinderen past. De overheid is er om toe te zien op de kwaliteit van het onderwijs. Op die manier komt iedereen tot zijn recht.

Wij streven naar onderwijs waar ouders actief betrokken zijn bij de school, waar leerlingen uitgedaagd worden om hun best te doen, waar bevlogen leraren investeren in kinderen, waar enthousiaste schoolbesturen ouders en leerlingen betrekken bij het beleid en waar de samenleving inspireert via maatschappelijke stages.

Betrokken ouders

Ouders zijn als eerste verantwoordelijke voor de vorming en opvoeding van hun kind. Onderwijs heeft een grote invloed op de vorming van kinderen. Daarom is het belangrijk dat ouders voor hun kinderen onderwijs kunnen kiezen wat bij hun levensvisie past. De ChristenUnie staat dan ook pal voor de vrijheid van onderwijs. De overheid garandeert de vrijheid van stichting, richting en inrichting van onderwijs. Bijzondere scholen dragen bij aan de pluriformiteit van de samenleving en zijn daarom van grote meerwaarde in het onderwijsbestel. Van ouders mag, op grond van hun bewuste keuze voor een bepaalde school, worden verwacht dat zij actief betrokken zijn bij de school.

Meer bewegingsruimte voor scholen

De ChristenUnie erkent de zelfstandige verantwoordelijkheden van onderwijsinstellingen. Het is daarom zaak dat de overheid een stap terugdoet wanneer het gaat om de inrichting van het onderwijs en zich beperkt tot het scheppen van ideale voorwaarden waarin vakmensen in het onderwijs hun werk kunnen doen en leerlingen uitgedaagd worden om zich te ontwikkelen. Om deze eigen verantwoordelijkheid van scholen voor de kwaliteit van het onderwijs te benadrukken wordt in beginsel alleen nog met lumpsum budgetten gewerkt en worden projectsubsidies en geoormerkte gelden waar mogelijk afgeschaft. Dit voorkomt bureaucratische procedures. Scholen moeten wel transparant rapporteren over de besteding van deze lumpsumbudgetten zodat ouders, docenten en inspectie voldoende inzicht hebben waar het geld aan besteed wordt.

Scholen krijgen vrijheid in het experimenteren met nieuwe onderwijsmethoden; de toezicht vanuit de inspectie biedt voldoende garantie op de kwaliteit van het onderwijs. Inhoudelijke kwaliteitstoetsen beperken zich tot de kennis van vakken als rekenen en taal. De overheid bepaalt niet hoe bepaalde vakken gedoceerd worden. Ook krijgen kleinere voortgezet onderwijsinstellingen de vrijheid om minder profielen aan te bieden.

  • Als we vertrouwen uitspreken in het vakmanschap van schoolbesturen en leerkrachten zullen we ook de moed moeten opbrengen de regeldruk en de verantwoordingsplicht voor ontvangen gelden te verminderen. Dus: geen geoormerkte gelden, maar werken met lumpsum budgetten.
  • Verbetering van de verantwoording door schoolbesturen naar ouders en naar de samenleving door verdeling van onderwijsgelden transparanter te maken.
  • Nederlands is de voertaal binnen het primair en voortgezet onderwijs. In Fryslân kan, naast het Nederlands, ook het Fries de voertaal zijn binnen het primair en voortgezet onderwijs.

Investeren in leerkrachten

Het kabinet waarvan de ChristenUnie deel uitmaakte heeft de afgelopen jaren via het actieplan leerkracht ongeveer een miljard geïnvesteerd in leraren. Een volgende stap is dat leerkrachten meer zelf verantwoordelijk zijn in het overdragen van kennis, het bereiken van leerrendement en het zowel inhoudelijk als didactische onderhouden van hun vak. Voor dit laatste worden initiatieven als de lerarenbeurs en de lerarenregisters gecontinueerd en krijgen alle leerkrachten een talentenbudget om hun expertise te onderhouden. Voor een deel wordt de deskundigheids­bevordering niet langer tijdens lesuren, maar in de eigen tijd gedaan, bijvoorbeeld via avond- of zomercursussen. Om hun bevoegdheid te kunnen behouden dienen leerkrachten gebruik te maken van het talentenbudget om zich in voldoende mate te laten trainen en bijscholen. Op scholen zal extra tijd worden vrijgemaakt voor rekenonderwijs.

Opgroeiende kinderen hebben baat bij een evenwichtige samenstelling van het onderwijskundig personeel. PABO’s zullen meer moeite moeten doen om mannen op te leiden tot leerkracht, door bijvoorbeeld het verbreden van het cursusaanbod.

  • Alle leerkrachten krijgen een talentenbudget om hun vak zowel inhoudelijk als didactisch te onderhouden. Initiatieven als de lerarenbeurs en de lerarenregisters worden gecontinueerd.

Passend onderwijs en gemotiveerde leerlingen

Dankzij datzelfde kabinet zijn er meer mogelijkheden om verbindingen te leggen tussen onderwijsinstellingen en diverse partners (bijvoorbeeld gemeente, jeugdzorg en GGD) om zodoende een passend begeleidingstraject voor iedere leerling vorm te geven. Kwetsbare zorgleerlingen moeten de kans krijgen zich maximaal te ontwikkelen, ook als zij worstelen met meervoudige problematiek. Omdat niet alle kinderen hun plek kunnen vinden in het regulier onderwijs, blijft speciaal onderwijs hard nodig. Ook dient er extra aandacht te zijn voor kinderen met dyslexie en dyscalculie en voor hoogbegaafde leerlingen. Hoogbegaafde leerlingen hebben vaak te maken met een gebrek aan uitdaging, onderprestatie en sociaal-emotionele problemen. Ook al deze leerlingen hebben baat bij een passende plek en begeleiding. Om kinderen met taalachterstanden de kans te geven om hun achterstand snel in te halen, wordt extra geïnvesteerd in voor- en vroegschoolse educatie.

De maatschappelijke stage is een succes. Het biedt leerlingen de kans om op een manier die bij hen past een bijdrage te leveren aan de samenleving en kennis te maken met beroepsgebieden. De ChristenUnie is voorstander van continuering en uitbreiding van de maatschappelijke stage.

Iedere leerling die het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie (een diploma op MBO-2 niveau of hoger) is een voortijdig schoolverlater. Op Europees niveau is afgesproken dat het aantal voortijdig schoolverlaters drastisch gereduceerd moet worden. Maar in veel andere landen hoeven leerlingen niet de moeilijke overstap te maken van het VMBO naar het MBO, waar in Nederland veel leerlingen uitvallen. Daarom pleiten wij voor een warme overdracht tussen deze beide vormen van onderwijs en het uitbreiden van de mogelijkheden om 6-jarige vakopleidingen te realiseren (zo mogelijk binnen het VMBO) die direct leiden tot een startkwalificatie. Daarnaast is het noodzakelijk leerlingen beter in beeld te houden en een lik-op-stuk beleid te voeren bij verzuim, waarbij ook de ouders beter op de hoogte worden gehouden als leerlingen dreigen uit te vallen.

  • Het zorgprofiel van scholen moet aansluiten op de wensen van leraren én ouders. Schoolbesturen hebben de verantwoordelijkheid dat iedere zorgleerling met passende begeleiding, expertise en voorzieningen kan meedraaien in het onderwijs, dat er een aanbod is voor hoogbegaafde leerlingen, dat leerkrachten niet overbelast worden en dat gewone leerlingen niet tussen wal en schip vallen.
  • Er wordt extra geïnvesteerd in onderwijsassistenten, om kinderen meer individuele aandacht te kunnen geven, en voor- en vroegschoolse educatie.
  • Er wordt een uitzondering gemaakt in de nieuwe examennorm voor leerlingen met dyslexie en rekenblindheid. Via deze uitzondering hebben exacte talenten met dyslexie bijvoorbeeld een eerlijke kans om door te stromen naar hun werkelijke opleidingsniveau.
  • De maatschappelijke stage wordt wegens succes verlengd.
  • Voortijdig schoolverlaten wordt bestreden door een betere aansluiting van VMBO op MBO, door kwalitatief goed MBO onderwijs door goede en bevoegde docenten, door het uitbreiden van 6-jarige vakopleidingen (zo mogelijk binnen het VMBO) en door lik-op-stuk beleid bij verzuim.
  • Er komt een 6 jarige vakopleiding binnen het VMBO, bestaande uit 4 jaar school en 2 jaar begeleiding bij een bedrijf (stage). In de praktijk doe je de meeste praktische kennis en vaardigheden op.

Bijzonder onderwijs en integratie – het middel en de kwaal

Steeds duikt ze weer op, de discussie over de bijdrage van het bijzonder onderwijs aan integratie. Zo heeft de PvdA, gesteund door SP en GroenLinks in de afgelopen periode weer eens het voorstel van de plank gehaald om het bijzonder onderwijs te dwingen iedere leerling te accepteren. Ouders hoeven slechts ‘respect’ te hebben voor de grondslag van een christelijke school, dat is genoeg voor de toelating van hun kind. De kwaal van witte en zwarte scholen wordt zo bestreden door middel van de aantasting van de onderwijsvrijheid.

Nog afgezien van het feit dat het middel misschien wel erger is dan de kwaal, is het vooral de vraag of het bijzonder onderwijs wel zo schuldig is als deze partijen suggereren. In opdracht van de gemeente Amsterdam heeft onderwijssocioloog Sjoerd Karsten onderzocht hoe het zit met de spreiding van allochtone leerlingen. Op katholieke scholen was 45procent van de leerlingen allochtoon, op openbare scholen 49 procent en op protestantse scholen 50 procent. De door hem onderzochte evangelische scholen waren soms zelfs helemaal ‘zwarte scholen’. En alleen scholen die ‘bijzonder’ zijn op basis van een onderwijsmethode, zoals Montessori-onderwijs, zijn echt wit. In reactie op het plan van de acceptatieplicht benadrukt ook de Besturenraad, de koepelorganisatie voor protestants-christelijk onderwijs, dat christelijke scholen niet minder allochtone leerlingen opnemen dan andere scholen. ‘Witte’ en ‘zwarte’ scholen ontstaan niet omdat scholen bepaalde kinderen weigeren, maar omdat ouders voor een bepaalde school kiezen. De acceptatieplicht is niet het juiste middel tegen de kwaal van segregatie in het onderwijs. Het is onterecht en zelfs beledigend voor de scholen die het betreft om te suggereren dat een identiteitsgebonden school selecteert op kleur of etniciteit.

De praktijk is dat scholen zich verantwoordelijk weten voor de wijken waar zij gevestigd zijn. Niet alleen het katholiek of PC-onderwijs, maar ook de kleinere richtingen – gereformeerd, reformatorisch, evangelisch, islamitisch – zetten zich in voor ontmoeting en integratie. Zo zijn in Rotterdam het reformatorische Wartburg College en het islamitische Ibn Ghaldoen vorig jaar een uitwisselingsprogramma gestart. Leerlingen vertellen over en weer over elkaars geloof en cultuur. Het is een voorbeeld van twee scholen die staan voor hun identiteit, maar ondertussen werken aan integratie. Op eigen initiatief, zonder wettelijke dwang.

De acceptatieplicht is een vorm van symboolpolitiek die iets anders bereikt dan wat de partijen zeggen te willen bereiken. Want wat hierbij echt in het geding is, is de onderwijsvrijheid. Als je die graag wil aantasten, moet je dat vooral hardop zeggen. Maar als je je wil inzetten voor allochtone leerlingen, zijn er betere middelen tegen de kwaal van segregatie. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Amerika, waar ‘zwarte scholen’ alleen maar lokaal gefinancierd worden, worden ‘zwarte scholen’ in Nederland door landelijk beleid extra financieel ondersteund. En dan niet op basis van kleur, maar op basis van feitelijke achterstand. Dezelfde reden dus waarom ook sommige ‘witte’ scholen op het platteland extra ondersteuning krijgen. Dat leidt er toe dat de leerlingen op ‘zwarte scholen’ in Nederland veel sneller hun achterstanden inhalen dan de leerlingen op de ‘zwarte scholen’ in Amerika. Met extra ondersteuning zijn leerlingen dus wel geholpen. Een acceptatieplicht is alleen leuk voor de bühne.

 

Beroepsonderwijs

MBO instellingen moeten zich meer concentreren op waar zij goed in zijn. Er zijn nu meer dan 11.000 verschillende MBO-opleidingen en het aantal opleidingen neemt nog elk jaar toe. Dit leidt tot hoge kosten en verlies aan efficiency. Het aantal verschillende opleidingen en vakken moet naar beneden en de kwaliteit moet omhoog: concentreren en reduceren dus. Ook de aansluiting met de praktijk kan beter. Veel werkgevers klagen dat opleidingen nauwelijks aansluiten bij de wensen van het bedrijfsleven en dat afgestudeerden intern opnieuw moeten worden opgeleid. Tegelijkertijd bieden bedrijven studenten te weinig stageplaatsen aan. Het is duidelijk dat zowel leerlingen als bedrijven baat hebben bij nauwere samenwerking. Het aanbod en de inhoud van opleidingen moet beter worden afgestemd met het bedrijfsleven en het bedrijfsleven moet worden aangemoedigd om meer te investeren in de opleidingen het aanbieden van stageplaatsen.

Er dient aandacht te zijn voor doorgaande leerlijnen tussen verschillende onderwijssoorten waarbij leerlingen zo min mogelijk overlap, breuken of lacunes in het leerproces ervaren. Dit om het rendement van het onderwijs en het welzijn van leerlingen te verhogen en vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen.

  • Verminder het aantal opleidingen in het MBO en stem het aanbod regionaal af met het bedrijfsleven en publieke instellingen. Het bedrijfsleven wordt aangemoedigd om te investeren in de opleidingen en onderzoek mede te financieren. Het bedrijfsleven mag echter niet het laatste woord hebben in het onderwijs: de onafhankelijkheid van scholen moet gewaarborgd worden.
  • MBO studenten krijgen ook een OV-trajectkaart
  • Voortaan werken we met een twee stromen MBO: beroepsgericht en theoretisch. De beroepsgerichte opleidingen worden regionaal afgestemd met het bedrijfsleven. Hierbij heeft de onderwijsinstelling het laatste woord. De MBO opleidingen van niveau 4 worden afgestemd met de relevante HBO instellingen om doorstroom te bevorderen.

Hoger onderwijs

Er is een tendens dat hoger onderwijs voornamelijk in economische termen wordt aangeduid. Voor de ChristenUnie is (hoger) onderwijs echter meer dan de motor van de economie. Het ontwikkelt jongeren, onderzoekt de werkelijkheid en het reflecteert op de samenleving. Opleidingen binnen de geesteswetenschappen, de letteren- en cultuurstudies verdienen daarom bescherming. De ChristenUnie het belangrijk dat het hoger onderwijs en onderzoek verankerd is in de samenleving.

Deze verankering is voor de samenleving bijvoorbeeld zichtbaar in wetenschaps- en rechtswinkels. De verankering zou verder versterkt kunnen worden door private financiering van (delen) van opleidingen. Belangrijk is de eigenheid van het onderwijs en onderzoek te blijven beschermen: niet de markt, maar de onderwijssector bepaalt de inhoud van onderwijs en onderzoek.

Er moet binnen het Hoger Onderwijs meer ruimte zijn voor discussies over burgerschap, ethiek, integriteit en de samenleving als geheel. Academische vorming is niet alleen het opdoen van academische kennis en vaardigheden, maar ook het in de breedte ontwikkelen van mensen die in de toekomst veelal leidinggevende functies zullen krijgen.

Voor wat betreft het volwassenenonderwijs voert de ChristenUnie het profijtbeginsel in, wat betekent dat volwassenenonderwijs door de onderwijsvolgers zelf betaald wordt. Studiekosten blijven natuurlijk aftrekbaar van de belasting.

De ChristenUnie zet in op het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs en het blijvend investeren in de nodige faciliteiten binnen het onderwijs. Hogescholen en universiteiten doen er goed aan zich te richten op waar zij echt goed in zijn, in plaats van uit proberen te blinken in een grote diversiteit aan opleidingen en faculteiten.

Op veel HBO instellingen wordt te weinig uren les gegeven, zijn colleges te massaal en is de staf student ratio te laag. Hierom is extra investering in het onderwijs noodzakelijk. HBO instellingen zullen moeten investeren in docenten die goed gekwalificeerd zijn voor hun beroep en die in staat gesteld worden om met voldoende contacttijd leerlingen te begeleiden in individueel opgestelde leerroutes.Tegelijkertijd mag er meer eigen initiatief worden verwacht van studenten ten aanzien van de bekostiging van hun opleiding en van instellingen ten aanzien van begeleiding van studenten. Daarnaast kunnen ook docenten aan hogescholen een extra stap zetten.

Bedrijven en maatschappelijke instellingen kunnen via wetenschapswinkels en rechtstreekse financiering van vakspecifieke masteropleidingen bij dragen aan de financiering van het onderwijs. Vanzelfsprekend dient de eigen verantwoordelijkheid van onderwijs en onderzoek in acht genomen te worden. Niet de markt, maar de opleiding bepaalt.

Ter voorkoming van versnippering van subsidiegelden voor onderzoek, komt er één subsidiebureau waar voor verschillende onderzoeken subsidiegelden verstrekt worden. De Nederlandse overheid zoekt aansluiting bij Europese initiatieven om dit te bewerkstelligen. Het (Europees) onder één loket brengen van verschillende subsidiegelden vermindert de administratieve lasten ten aanzien van het aanvragen van subsidies en gaat versnippering tegen.

  • Door intensiever les te geven en opleidingen waar mogelijk te verkorten, kan niet alleen een kostenbesparing worden gerealiseerd, maar kunnen studenten ook sneller hun diploma halen en participeren op de arbeidsmarkt.
  • Concentratie van opleidingen en faculteiten kan bijdragen aan de reductie van het aantal opleidingen en dus aan de doelmatigheid.
  • De ChristenUnie wil de basisbeurs behouden. Bij constatering van fraude met studiefinanciering vervalt het recht op een studiebeurs.
  • Om studie-uitval en vertraging tegen te gaan komt er scherper toezicht op studiebegeleiding. Studiebegeleiding blijft onderdeel van de accreditatieprocedure van opleidingen. Tussenjaren, zoals gegeven op de Evangelische Hogeschool, worden gefinancierd om de uitval in het Hoger Onderwijs tegen te gaan.
  • Evenals het ontvangen van studiebeurs afhankelijk is van de duur van de studie, moet ook het lage tarief van collegegeld dat zijn. Voor de duur van de studie plus één jaar blijft het lage tarief gehandhaafd, daarna moet de student een grotere financiële bijdrage leveren.
  • Er komt een studiebeurs voor studenten uit ontwikkelingslanden. Niet alleen de toplaag van de studenten uit deze landen, maar ook minderbedeelden komen hiervoor in aanmerking. De beurs is beschikbaar voor talentvolle, hardwerkende jongeren uit ontwikkelingslanden.

Naar inhoudsopgave

Sport

Sport is een praktische manier om, zoals de Bijbel ons ook aanmoedigt, respectvol met elkaar te leren omgaan. Sport verbroedert, geeft spelvreugden, haalt jongeren vanachter de beeldbuis vandaan, houdt ouderen fit en is een mooie manier om je van God gegeven talenten te ontwikkelen. De ChristenUnie hecht daarom veel waarde aan zowel breedtesport als topsport.

Om de mogelijkheden voor sport voor iedereen toegankelijk te maken, hecht de ChristenUnie veel waarde aan het vormgeven van breedtesport. Ze geeft jong en oud, mensen met allerlei verschillende culturele en religieuze achtergronden de gelegenheid samen te spelen. Ze integreert en brengt zelfs veel jongeren over de grenzen van ons land. Daarnaast is sport ook een middel om de volksgezondheid te bevorderen. Zo zijn overgewicht en diabetes in toenemende mate een kostenpost en doodsoorzaak. Het bevorderen van sport vormt hiertegen een gezonde tegenkracht.

Om meer jongeren meer aan het sporten te krijgen worden sportverenigingen bij de sportlessen in het basis- en voortgezet onderwijs betrokken. Dat kan ook vorm krijgen door schoolteams mee te laten doen in competities, zoals dat in andere landen al veel gebeurt.

Ook via topsport kun je je talenten ontplooien. Topsporters kunnen een positief rolmodel zijn.

Concreet staat de ChristenUnie de volgende maatregelen voor:

  • Gemeenten werken samen bij het aanbieden van sportfaciliteiten, waarbij bijvoorbeeld de ene gemeente een zwembad exploiteert, terwijl een naburige gemeente een sporthal heeft.
  • Scholen kunnen met schoolteams in competities participeren. Leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs kunnen hun maatschappelijke stage vervullen door als begeleider en trainer op te treden in de amateursport.
  • Sporters met een handicap krijgen binnen de structuren van bestaande verenigingen meer ruimte.
  • Overheidsgeld wordt niet gebruikt voor het instandhouden van betaald voetbal. Het organiseren van de Olympische Spelen in Nederland is een te kostbare en niet realistische optie.
  • De overheid zet zich, samen met de KNVB, in voor de invoering van de 6+5-regel in het voetbal. De verplichting voor voetbalclubs minimaal 6 nationale spelers op te stellen, stimuleert de jeugdopleiding in ons land.
  • Sporten is gezond, maar drinken na afloop van wedstrijden – ‘de derde helft’ – doet dat effect vaak weer teniet. Drankgebruik in de kantine wordt ontmoedigd.
  • Recreatieve buitensporten als wandelen, fietsen, skeeleren, kanoën en paardrijden worden verder ontwikkeld door het aanleggen van regionale routes en goede voorzieningen zoals rustplaatsen, afgescheiden paden en oversteek- en overdraagplaatsen.

Naar inhoudsopgave

1.4       Menswaardige Zorg

In de Nederlandse samenleving is door de jaren heen een hoogwaardig collectief verzekerd stelsel van zorg opgebouwd, dat mensen veel zekerheid biedt en ‘zorg’ uit handen neemt. We vinden het met elkaar vanzelfsprekend in Nederland dat daar een prijskaartje aan mag hangen. Tegelijk lopen de kosten van dit stelsel nu steeds sneller op door de veranderde bevolkingssamenstelling (vergrijzing) en de langere levensverwachting. Dit leidt tot discussie over de houdbaarheid van dit stelsel.

De samenleving is veranderd. Economische voorspoed, een beter gemiddeld opleidingsniveau en technologische hulpmiddelen hebben de zelfredzaamheid van veel mensen doen toenemen. Tegelijk leidt individualisering en versnelling in de samenleving ertoe dat mensen zich minder met elkaar verbonden weten. Ouderen en zorgbehoevenden kunnen niet altijd vanzelfsprekend terugvallen op mantelzorg vanuit het eigen sociale netwerk.

De ChristenUnie vindt dat solidariteit niet altijd collectief hoeft te worden georganiseerd, maar hecht aan de onderlinge verantwoordelijkheid tussen mensen. Daarmee komt solidariteit tussen mensen meer tot zijn recht. Om de verbondenheid in de samenleving en daarmee solidariteit met kwetsbaren overeind te houden, streeft de ChristenUnie naar een zorgstelsel waarin meer nadruk wordt gelegd op eigen verantwoordelijkheid voor wie dit kunnen dragen, maar waarin ook meer ruimte is voor onderlinge verbondenheid en ‘omzien naar elkaar’ met het oog op wie op hulp zijn aangewezen. Een stelsel dat menswaardige zorg mogelijk maakt.

Voor de toekomst en kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg is de inzet van het personeel in de zorg, van verpleegkundigen en verzorgenden, cruciaal. Nog meer dan in voorgaande jaren spelen deze beroepsgroepen een sleutelrol bij het oplossen van de problemen. Zij verdienen het vertrouwen om die zorg te geven die goed is voor de patiënt. 

Om te voorkomen dat ervaren krachten uit de zorg verdwijnen vanwege nieuwe eisen op het gebied van scholing, worden medewerkers die werkplekken in de zorg invullen waarvoor momenteel hogere diploma-eisen gesteld worden, wanneer ze geboren voor 1 januari 1980 en kunnen aantonen naar tevredenheid op deze werkplek te hebben gewerkt, coulant bejegend en niet verplicht tot scholing anders dan noodzakelijke bijscholing.

De ChristenUnie ziet de voordelen die het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) kan bieden bij de zorgverlening, maar signaleert dat de vertrouwelijkheid van medische gegevens die worden opgeslagen in het EPD op dit moment nog onvoldoende gewaarborgd kan worden. Het waarborgen van de  privacy en de vertrouwelijkheid van gegevens zijn voorwaarden voor landelijke invoering van het EPD. Nader onderzoek en aanpassingen zijn daartoe vereist.

Naar inhoudsopgave

Het zorgstelsel

De overheid heeft de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een doelmatige besteding van middelen. Het geld moet zo veel mogelijk bij het bed en de stoel van de zorgbehoevende terecht komen. Het is daarom goed dat er in het stelsel financiële prikkels worden ingebouwd, die de doelmatigheid bevorderen. Door een verbeterde ketenzorg en versterking van de eerste lijn kan de zorg dicht bij de patiënt worden geleverd en een ongewenste toestroom naar de tweedelijn worden afgeremd. Ook is het van belang dat er maatregelen worden genomen om de kwaliteit van zorg beter inzichtelijk te maken.

Meer doelmatigheid mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Er is een grens aan wat meetbaar en afdwingbaar is. In de zorg moet de relatie tussen arts en patiënt centraal staan. Er moet worden gestreefd naar zoveel mogelijk samenhang tussen de verschillende zorgvoorzieningen. Regels en procedures moeten ten dienste staan van goede zorgverlening. Overtollige bureaucratie moet zo veel mogelijk worden tegengegaan.

Zorgverzekering

  • De ChristenUnie wil dat de premie voor de ziektekostenverzekering verder inkomens­afhankelijk wordt. Daardoor kan het rondpompen van geld via de zorgtoeslag worden afgeschaft. Het verplichte eigen risico wordt inkomensafhankelijk vormgegeven, met lage uitvoeringskosten. Voor de laagste inkomens gaat het eigen risico 200 euro bedragen, voor de middeninkomens 400 en voor de hoogste inkomens 600 euro.

Basispakket

  • De kosten van de zorg stijgen nu deels doordat dure nieuwe medische technologieën en behandelingen min of meer automatisch in het vergoede pakket worden opgenomen. De ChristenUnie wil dat een meer strikte en expliciete afweging wordt gemaakt.
  • Het basispakket moet meer worden gericht op risico’s die niet ‘gebruikelijk’ zijn: mensen betalen zelf voor kosten die ‘bij het leven horen’. Te denken valt aan de anticonceptiepil voor vrouwen boven de 21 jaar, dieetvoeding en lifestyle geneesmiddelen. Wie zich wil verzekeren voor zorgkosten die bij het leven horen, kan hiervoor terecht bij aanvullende pakketten.
  • Palliatieve zorg is geen onverzekerbare zorg; ze wordt in het basispakket opgenomen.
  • Onnodig gebruik van zorg moet worden afgeremd. Verzekerden die zich zonder doorverwijzing van hun huisarts en zonder een acute medische noodzaak in een ziekenhuis willen laten behandelen, moeten daarvoor een eigen bijdrage betalen.

Terughoudend met marktwerking

  • Verdere invoering van vrije prijsvorming is alleen mogelijk na zorgvuldige evaluatie van voorgaande stappen op basis van kwaliteit en toegankelijkheid. Zorgverzekeraars en zorginstellingen onderhandelen over prijs, kwaliteit en volume van zorg. Het volume is vrij, maar alleen met een eenduidige en controleerbare productomschrijving.
  • Winstuitkeringen van zorgaanbieders aan aandeelhouders passen niet bij het karakter van de zorg. Om die reden komen er geen zorginstellingen met een aandelenvennootschap als rechtspersoonsvorm.
  • Medisch specialisten verdienen in Nederland beduidend meer dan in de ons omringende landen, en daarvoor is geen enkele reden. De beloningsstructuur van medisch specialisten wordt daarom aangepast.
  • Zorgverzekeraars mogen selectief contracteren met uitzondering van de huisartsenzorg. Voor het contracteren van basiszorg en/of acute zorg in ziekenhuizen gelden bereikbaarheidsnormen.
  • Kleinere ziekenhuislocaties die essentieel zijn voor de bereikbaarheid van basiszorg en/of acute zorg blijven gehandhaafd. Het oprichten van grote locaties kan geen argument zijn om kleine ziekenhuislocaties te sluiten, tenzij dit voor de veiligheid van de zorg noodzakelijk is.
  • Voor verblijfskosten in ziekenhuizen en verpleeghuizen wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage of eigen risico gevraagd.

Naar inhoudsopgave

Langdurige zorg

De overheid dient – zeker in de zorg - op te treden als een schild voor de zwakken. Kwalitatief goede zorg moet beschikbaar zijn voor iedereen. Dit betekent onder meer dat er in de langdurige zorg een collectief gefinancierd stelsel van voorzieningen voor kwetsbare mensen blijft bestaan. Deze zorg leent zich niet voor marktwerking.

Er komt wat de ChristenUnie betreft een glasheldere polis AWBZ waarin de aanspraken op langdurige zorg duidelijk zijn beschreven. Op die manier blijft de toegang tot onbetwistbare zorg gegarandeerd en wordt oneigenlijk gebruik voorkomen. Zorgverzekeraars worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de AWBZ en de zorgkantoren worden opgeheven. De meer complexe vormen van specialistische zorg in de AWBZ worden zo veel mogelijk in de Zorgverzekeringswet ondergebracht.

Voorzieningen met een belangrijke welzijnscomponent en maatregelen op het gebied van ondersteuning en begeleiding kunnen op termijn volledig naar de WMO worden overgeheveld. Voorwaarde is dat de WMO eerst op orde is gebracht en de gemeenten meer bestuurskracht ontwikkelen. Dit kan onder meer door bovengemeentelijke samenwerking te stimuleren.

  • In de langdurige zorg moet de keuzevrijheid van cliënten centraal staan. Daarom wordt een systeem van persoonsvolgende financiering ingevoerd. Experimenten met vouchers worden voortgezet.
  • Er wordt toegewerkt naar één integrale indicatiestelling. Daartoe worden experimenten uitgevoerd met de ICF-classificatie. Zorgprofessionals krijgen een grotere rol bij de indicatiestelling.
  • Waar mogelijk wordt de zorg thuis gegeven. Er blijft echter een keuze mogelijk voor verblijf in een instelling ten laste van de AWBZ, bijvoorbeeld voor hen die niet de regie over het eigen leven kunnen voeren. Zo vermindert ook het gevaar van vereenzaming.
  • De mogelijkheden worden onderzocht om een systeem van zorgsparen in te voeren voor voorspelbare zorguitgaven als gevolg van ouderdom, zoals thuiszorg en verblijf in een verzorgingshuis.
  • Het recht op geestelijke verzorging is gegarandeerd en geldt ook voor mensen die buiten een instelling zorg ontvangen.
  • De overheid geeft bijzondere aandacht aan de bestaansmogelijkheden van (bovenregionaal en landelijk werkende) zorgvoorzieningen op levensbeschouwelijke grondslag.
  • De overheid draagt zorg voor adequate ondersteuning van ouders die thuis de zorg voor één of meerder gehandicapte kinderen op zich nemen.
  • Het persoonsgebonden budget (PGB) wordt zo breed mogelijk toegepast en is een volwaardig, toereikend alternatief voor zorg in natura. Budgethouders kunnen kiezen voor één integraal budget – het participatiebudget. Dit budget mag ontschot worden besteed op alle levensterreinen waar de budgethouder een vastgestelde ondersteuningsbehoefte heeft.
  • Landelijk en lokaal moeten er goede voorwaarden komen om mantelzorg en vrijwilligerswerk te versterken. Goede afstemming en samenwerking tussen formele en informele zorg moet worden bevorderd. Ook moeten er meer mogelijkheden komen voor respijtzorg. De informatieverstrekking over ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorgers moet worden verbeterd.
  • De zorgvrager dient voldoende mogelijkheden te hebben om mee te denken over de vormgeving en kwaliteit van de zorg. De overheid draagt zorg voor een stevige en heldere wettelijke verankering en een adequate financiering van Patiënten, Gehandicapten- en Ouderenorganisaties (PGO). Ook de positie van familieorganisaties moet worden gewaarborgd. Tevens moet er ruimte zijn voor kleine en identiteitsgebonden organisaties die een specifieke doelgroep vertegenwoordigen.

Respect en waardering voor ouderen

De ‘verzilvering’ van de samenleving biedt ook kansen. De ChristenUnie gaat graag de uitdaging aan om de ervaring en de levenswijsheid van oudere mensen dienstbaar te maken aan de samenleving.

Ouderen worden nu vaak vroegtijdig ‘afgeschreven’ op de arbeidsmarkt. Een 60-plusser heeft 3 procent kans nog aan het werk te komen. Terwijl de komende jaren ouderen hard nodig zijn op de arbeidsmarkt. De beelden die over ouderen bestaan, zijn vaak niet terecht. Ze zouden niet productief zijn, vastgeroeste arbeidspatronen hebben en vaak ziek zijn. Tegelijkertijd worden ouderen als betrouwbaar, betrokken en nauwkeurig aangemerkt. Ouderen verdienen respect en waardering voor hun kwaliteiten en de bijdrage die ze hebben geleverd én nog leveren aan de maatschappij. Met goede regelingen kan de inzetbaarheid van ouderen worden ondersteund.

  • Talenten van werknemers – ook ouderen – worden op peil gehouden door permanente scholing, te financieren uit het talentenbudget (zie:arbeidsmarkt en sociale zekerheid).
  • Ondernemingen worden op verzoek ondersteund bij het opstellen van leeftijdsbewust personeelsbeleid, gericht op de inzetbaarheid van (oudere) werknemers.
  • Er komt een betere verankering van het recht op deeltijdpensioen voor ouderen.
  • Alle belemmeringen voor doorwerken na 67 jaar worden weggenomen. Ook het functioneel leeftijdsontslag (FLO) wordt aangepast om langer werken mogelijk te maken.
  • De AOW-partnertoeslag blijft behouden voor zieke, arbeidsongeschikte partners zonder uitkering. Hiertoe wordt een arbeidsdeskundige keuring op eigen verzoek mogelijk (bij een gezinsinkomen van 60.000 euro is er geen recht meer op een AOW-partnertoeslag).

Om meer diversiteit in wonen mogelijk te maken en ouderen de gelegenheid te bieden zo lang als dat medisch en sociaal verantwoord is in hun eigen huis en omgeving te blijven, is het belangrijk dat er meer geïnvesteerd wordt in goede woonvoorzieningen voor ouderen. De overheid draagt zorg voor een toereikend en toegankelijk aanbod van (psycho)geriatrische zorg. Ook is er meer deskundigheid op het gebied van ouderenzorg nodig in de eerste lijn.

  • Gemeenten worden ondersteund in de regievoering en samenwerking op het terrein van wonen, welzijn en zorg. De ChristenUnie steunt de ontwikkeling van woonzorgcomplexen. Om de beschikbare middelen vanuit onder meer de WMO en de AWBZ door corporaties goed te laten inzetten, is goede afstemming noodzakelijk.
  • Er moet worden toegewerkt naar wijkgerichte teams van verpleegkundigen en verzorgenden, die voldoende armslag krijgen bij de zorgverlening aan chronisch zieke mensen en kwetsbare ouderen. De wijkgerichte teams functioneren als een schakel tussen de AWBZ en de lokale ondersteuning. De preventieve ouderenzorg wordt versterkt door middel van een verdere landelijke vestiging van consultatiebureaus voor ouderen.
  • Ouderen moeten afhankelijk van hun inkomen meer financieel bijdragen aan de kosten van wonen. Alleen waar zorg en wonen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden of waar de woonomgeving een therapeutische functie heeft (zoals in de GGZ) blijven de woonkosten onderdeel van het zorgstelsel.
  • Ouderen dragen meer bij aan de ondersteuning en aanschaf van hulpmiddelen die horen bij het ouder worden (bv. rollator). Bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage in de AWBZ en de WMO wordt rekening gehouden met inkomen uit vermogensparen.
  • De kwaliteit van de ouderenzorg kan worden verbeterd door een goede samenwerking tussen geriatrische zorgaanbieders (eerste lijn, extramurale specialisten, ziekenhuizen, verzorgingshuizen) te bevorderen. De expertise van de specialist ouderengeneeskunde moet ook in de thuissituatie breder beschikbaar komen voor kwetsbare ouderen en laagdrempelig toegankelijk zijn.

 

Naar inhoudsopgave

Preventie

Een gezonde levensstijl is een belangrijke basisvoorwaarde voor een goede gezondheid. Door gezonde voeding en voldoende beweging kunnen veel ziekten worden voorkomen. Toch is er sprake van een sterke stijging van ziektes die samenhangen met een ongezonde leefstijl. Om een gezonde leefstijl te bevorderen en het beroep op de zorg terug te dringen, moet de overheid meer investeren in preventie. Preventie moet – meer dan nu het geval is - een integraal onderdeel worden van de gezondheidszorg.

  • Ziektepreventie wordt gestimuleerd door de besluitvormingsprocedure rondom de toelating van nieuwe vaccins te verbeteren.
  • Gezond gedrag wordt bevorderd. Dit kan bijvoorbeeld door bij deelname aan bevolkingsonderzoeken een premiekorting te verstrekken. Programma’s gericht op het bevorderen van gezond gedrag en gezonde voeding komen in aanmerking voor opname in het pakket.
  • Het Rijk werkt samen met de gemeenten aan een verdere landelijke uitvoering van het actieprogramma JOGG (Jongeren op gezond gewicht).

Naar inhoudsopgave

Mantelzorg

Een grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid houdt niet op bij het individu. Mensen zijn ook verantwoordelijk voor elkaar. Er moet daarom een beleid gevoerd worden dat sociale verbanden en instituties in de samenleving ondersteunt en versterkt, dat mensen de tijd en gelegenheid laat om zorgtaken op te pakken, en dat mantelzorg en vrijwilligerswerk op de één of andere manier aantrekkelijk maakt.

Het is van belang de wisselwerking tussen de formele en de informele zorg verder op gang te brengen. Op die manier kan ook het sociaal kapitaal van de samenleving beter worden benut. Hierbij kunnen kerken en andere religieuze gemeenschappen een rol spelen, zij het op hun eigen voorwaarden: zij horen geen verlengstuk van de overheid te worden.

  • De Eigen Kracht-conferenties die al worden gebruikt in de jeugdzorg, kunnen worden uitgebreid naar het terrein van de ouderen- en gehandicaptenzorg.
  • Het langdurig zorgverlof blijft gehandhaafd.
  • Goede samenwerking tussen mantelzorgers en professionele zorgverleners (zoals gefaciliteerd door organisaties Present en HiP) wordt bevorderd, zodat een geïntegreerd zorg- en hulpaanbod ingezet kan worden voor mensen die ondersteuning nodig hebben.
  • Er moeten meer mogelijkheden komen voor respijtzorg, ook mantelzorgers moeten er eens tussenuit kunnen. De informatieverstrekking over ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorgers wordt verbeterd.

Naar inhoudsopgave

1.5       Opkomen voor kwetsbaren

Beschermwaardigheid van het leven

De waarde van het menselijk leven hangt niet af van prestaties, gezondheid, leeftijd, gewenstheid, geluk of een handicap. Al het leven, in gaafheid en gebrokenheid, verdient volle bescherming en zorg. Tegelijkertijd moet erkend worden dat een ongewenste zwangerschap of ondraaglijk lijden veel pijn en moeite brengen in het leven en dat iedereen dit lijden liever zou willen voorkomen. Maar echter wanneer mensen – in welk stadium van hun leven ook – worden aangeduid als en daarmee gereduceerd tot ‘vrucht’ of ‘ongewenst leven’ wordt de suggestie gewekt dat ze er maar beter niet hadden kunnen zijn.

De ChristenUnie neemt haar uitgangspunt in het geloof dat God de Schepper van het leven is en dat de mens zich daarom niet mag opstellen als beschikker, maar als ontvanger en hoeder van dat leven. De overheid is als schild voor de zwakken geroepen hen te beschermen die dat zelf niet kunnen.

De ChristenUnie heeft zich altijd verzet tegen de legalisering van abortus en euthanasie in ons land. Deze wetgeving druist in tegen een van de meest elementaire waarden: de beschermwaardigheid van het leven. Daarom is de wetgeving die abortus en euthanasie legaliseerde een verkeerde weg. De rechtsbescherming van het leven moet hersteld worden, en waar dat wettelijk niet gebeurt moet in de zorg al het mogelijke gedaan worden om, door een aanbod van alternatieven en goede zorg, mensen ervan te weerhouden dat ze de wegen inslaan die juridisch helaas geopend zijn. Vanuit die overtuiging ging de ChristenUnie in de afgelopen kabinetsperiode het debat aan over embryoselectie, en hebben wij ons ingezet om alternatieven voor abortus en euthanasie te bevorderen. Zo wordt op initiatief van de ChristenUnie gewerkt aan zorgvuldiger besluitvorming bij ongewenste zwangerschap, waarbij nadrukkelijk alternatieven worden aangeboden, en zo is er extra geïnvesteerd in de opvang van tienermoeders. Bovendien heeft het kabinet voor het eerst fors geïnvesteerd in onderzoek naar volwassen stamcellen. Daarnaast heeft een trendbreuk plaatsgevonden in de zorg aan het einde van het leven. Jarenlang leek euthanasie de enige manier om een einde te maken aan ondraaglijk lijden en werd er te weinig geïnvesteerd in alternatieven. Door de inzet van de ChristenUnie is meer geld vrijgemaakt voor uitbreiding van de palliatieve zorg en hospices. Wat ons betreft is dit nog maar het begin.

De ChristenUnie zal voorstellen blijven doen voor beleid dat zich richt op de hulpbehoefte achter de vraag naar abortus of euthanasie. Alle inspanningen moeten erop gericht zijn te voorkomen dat mensen beëindiging van hun eigen leven of van ongeboren leven als enige uitweg uit een noodsituatie zien.

Tien stappen in de goede richting

1.         Betere hulpverlening bij ongewenste zwangerschap
Huisartsen en andere medische beroepsgroepen behoren vrouwen die onbedoeld zwanger zijn, afdoende voorlichting te geven over andere oplossingen dan het afbreken van de zwangerschap. De kans op verwerkingsproblemen na een abortus wordt aan de orde gesteld, evenals het aanbod van gespecialiseerde hulpverlening door organisaties als de FIOM en de VBOK.

2.         Landelijk netwerk van opvanghuizen
Om vrouwen die ongewenst zwanger zijn te helpen, is laagdrempelige hulpverlening nodig in de vorm van een landelijk dekkend en door de overheid gesubsidieerd netwerk van opvanghuizen. Ook tijdelijke pleegzorg voor moeder en kind moet tot de mogelijkheden behoren.

3.         Aandacht voor seksuele moraal
Bij preventie van ongewenste zwangerschappen speelt de seksuele moraal onder jongeren een belangrijke rol. Dit vergt gerichte voorlichting in het onderwijs. Iedere school heeft de grondwettelijke vrijheid daaraan een eigen invulling aan te geven.

4.         Recht op leven mag niet afhankelijk zijn van uitkomsten echo
Sinds de 20-weken-echo standaard wordt aangeboden aan elke zwangere vrouw is sprake van een toename van het aantal late abortussen. Om te vermijden dat deze echo leidt tot abortus vanwege niet-gewenste eigenschappen of niet-ernstige aandoeningen, en vanwege betere mogelijkheden om prematuur geboren baby’s te behandelen, wordt de grens voor een abortus vervroegd naar 18 weken. De 20-weken-echo bereidt ouders vervolgens voor op mogelijke afwijkingen bij hun kind en opent in sommige gevallen de mogelijkheid om met behandeling in de baarmoeder te beginnen.

5.         Zorg voor pasgeborenen
Het is niet met zekerheid te zeggen of een baby met een ernstige handicap een leven van ondraaglijk lijden tegemoet gaat. Het toetsingskader mag niet verruimd worden met het criterium ‘toekomstig lijden’. Ook bij pasgeborenen kan palliatieve zorg de roep om levensbeëindiging voorkomen.

6.         Het tekort aan donororganen verminderen 
Intensivering van de voorlichting en verbetering van de procedures in ziekenhuizen kan het tekort aan donororganen verminderen. Mensen worden gestimuleerd een keuze te maken of zij wel of geen orgaandonor willen zijn. De ChristenUnie kiest niet voor een systeem van actieve donor registratie, waarbij men automatisch donor is tenzij men registreert geen donor te willen zijn. Wel wil de ChristenUnie burgers aanspreken op hun verantwoordelijkheid naar hun medemensen, door er stelselmatig op aan te dringen dat zij hun keuze kenbaar maken.

7.         Alleen onderzoek met niet-embryonale stamcellen
Veelbelovend onderzoek met niet-embryonale lichaamsstamcellen voor de ontwikkeling van behandeling van verscheidene aandoeningen als diabetes, spierziekten, Alzheimer en Parkinson, wordt krachtig gestimuleerd.

8.         Meer palliatieve zorg
De vraag naar euthanasie en hulp bij zelfdoding kan verminderd worden door meer aandacht te geven aan de mogelijkheden van pijnbestrijding en stervensbegeleiding (palliatieve zorg). De bekostigingsstructuur mag geen belemmering vormen voor het verlenen van goede palliatieve zorg.

9          Aandacht voor geestelijke verzorging
Geestelijke verzorging en bijstand vormen een integraal onderdeel van de palliatieve zorg.

10.       Evaluatie
Er komt een evaluatie van de toetsingsprocedure voor euthanasie.

Naar inhoudsopgave

Armoede en schulden

Armoede ontwricht mensenlevens. Vaak is het voorzien in een eigen inkomen – via werk – de beste manier om armoede te voorkomen. Maar de laatste jaren neemt het aantal werkende armen juist steeds meer toe. Het gaat hier meestal om kleine zelfstandigen die amper het hoofd boven water kunnen houden, of mensen die langdurig tegen een laag inkomen werken. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. Bij de armoedebestrijding zijn waardevolle particuliere initiatieven ontstaan, zoals Voedselbanken. Maar ook kerken leveren een aanzienlijke bijdrage in de bestrijding van armoede. Daar moet meer erkenning voor komen.

Een van de grootste oorzaken van armoede is het hebben van schulden. De laatste jaren is de schuldenproblematiek sterk toegenomen, juist ook onder jongeren. De kosten van mobiele communicatie zijn hiervan een belangrijke oorzaak. Het besef moet groeien dat sparen beter is dan lenen. En dat op krediet kopen hoge kosten met zich meebrengt. Dit bewustzijn moet al op jonge leeftijd worden bijgebracht.

  • De koppeling tussen lonen en uitkeringen blijft gehandhaafd.
  • De bijstandsregeling voor zelfstandigen – de BBZ – moet worden aangepast, waarbij de opbouw van lijfrenten ten behoeve van de pensioenopbouw niet betrokken wordt bij de vermogenstoets.
  • Kwijtschelding voor gemeentelijke lasten moet ook mogelijk zijn voor zelfstandigen die tijdelijk niet in hun inkomen kunnen voorzien; daarbij moet lankmoedig worden omgegaan met de overwaarde van hun huis. Ook ondernemers met schulden moeten kunnen aankloppen bij laagdrempelige vormen van schuldhulpverlening.
  • De samenwerking tussen gemeenten en particuliere initiatieven op het gebied van armoede- en schuldenbestrijding (zoals voedselbanken en diaconieën) moet verbeterd worden.
  • Er komt één verantwoordelijke bewindspersoon om schuldenproblematiek effectief aan te pakken.
  • Het verbod op commerciële schuldhulp wordt opgeheven, mits gecertificeerd.
  • Sparen wordt bevorderd door herintroductie van het zilvervlootsparen voor kinderen.
  • Kinderalimentatieschuld wordt opgenomen in het landelijk informatiepunt schulden (LIS).
  • Er wordt niet alleen geïnvesteerd in schuldhulpverlening maar ook in preventie en nazorg.
  • Jongeren/kinderen moeten beter leren omgaan met geld en ook de waarde daarvan beter leren kennen. Hiervoor ligt een belangrijke taak in de opvoeding door ouders en school (en wellicht ook in toenemende mate in de buitenschoolse opvang). Het is beter dat het aangaan van schulden wordt voorkomen  en dat een kind gaat leren sparen om pas wanneer het saldo toereikend is een gewenste aankoop te doen.

Naar inhoudsopgave

Maatschappelijke opvang

Nederland is een welvarend land. Hoewel steeds meer mensen die onvrijwillig dakloos waren de weg naar opvang hebben gevonden, vallen nog steeds veel mensen tussen de wal en het schip. Er zijn naar schatting ongeveer 40.000 dak- en thuislozen in ons land. De groep daklozen is zeer divers: drugsverslaafden, alcoholisten, psychiatrisch patiënten, asielzoekers zonder opvang, illegalen en zwerfjongeren. De meesten hebben te maken met een combinatie van problemen. Het beleid voor dak- en thuislozen moet vooral gericht zijn op re-integratie, nazorg en preventie.

  • Het Rijk en de gemeenten dragen gezamenlijk zorg voor een landelijk sluitend netwerk van voorzieningen voor maatschappelijke opvang.
  • Re-integratie, nazorg en preventie krijgen een stevige verankering in de WMO. In de maatschappelijke opvang is ruimte voor diversiteit op basis van identiteit.
  • De nazorg aan ex-gedetineerden kan worden verbeterd. De maatschappelijke opvang moet daadwerkelijk perspectief bieden op een terugkeer in de samenleving. Door middel van goede afspraken tussen Rijk en gemeenten wordt een sluitende aanpak op maat ontwikkeld, waarin niet alleen aandacht is voor veiligheid voor de omgeving en toeleiding naar werk, maar ook voor zelfstandig wonen, het opbouwen van een sociaal netwerk en zingeving.
  • Succesvolle particuliere initiatieven die deze doelstellingen nastrevenverdienen daarbij ondersteuning, ook wanneer die voortkomen uit een christelijke motivatie (bijvoorbeeld stichting Exodus, stichting Ontmoeting).

Naar inhoudsopgave

Prostitutie en kinderporno

Prostitutie is een schrijnend verhaal. Criminaliteit, mensenhandel en uitbuiting zijn de werkelijkheid achter de schone schijn van de valse koopromantiek. De prostituees zijn de echte slachtoffers.

De Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, een vrucht van de deelname van de ChristenUnie aan de coalitie, is te beschouwen als een eerste stap om grip te krijgen op de sector en om de ergste misstanden tegen te gaan, onder meer doordat dit wetsvoorstel prostitutiebezoek aan kennelijke slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting strafbaar stelt. Daarnaast is de hulp aan slachtoffers verbeterd en zijn in tal van steden zogeheten uitstapprogramma’s ingesteld om prostituees te helpen een leven op te bouwen waar ze zelf trots op kunnen zijn. Maar hiermee zijn we er niet, en daarom:

  • Blijft voorlichting en preventie op scholen en in jeugdcentra, jeugdinrichtingen en asielzoekerscentra van groot belang.
  • Moet nog meer energie worden gestoken in opvangvoorzieningen en uitstapprogramma’s, in het bijzonder voor minderjarigen in de prostitutie.
  • Kan laagdrempelige hulp bereikbaar worden gesteld met een red-light-alarm voor slachtoffers van pooierboys en prostituees.
  • Wordt mensenhandelaren en mensen die financieel voordeel hebben van het uitbuiten van derden (zoals door onvrijwillige prostitutie) niet slechts een vrijheidsstraf opgelegd. Bij een eerste veroordeling worden alle (on)roerende goederen van de veroordeelde verbeurd verklaard. Daarnaast krijgt de veroordeelde een levenslang verbod om een zogenaamd ‘dienstverlenend bedrijf’ te hebben en/of te beheren. Recidive leidt tot een levenslange vrijheidsstraf.
  • Worden pooierboys niet met rust gelaten, maar aangepakt, ook met maatregelen als het inlichten van hun naaste omgeving over hun activiteiten.
  • Is inmiddels niet alleen het bezit van kinderporno, maar ook het bezoeken van dergelijke sites strafbaar gesteld. In aanvulling hierop worden providers aansprakelijk voor de inhoud van de sites die zij beheren indien zij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht hebben genomen om verwerpelijke inhoud te verwijderen.

Naar inhoudsopgave

Vrijwilligerswerk

Onbetaalde arbeid en vrijwilligerswerk zijn de smeerolie van de samenleving en verdienen als zodanig erkenning en waardering. Zonder vrijwilligers is er voor veel sociale verbanden, zoals sportverenigingen, buurtclubs en scholen, geen toekomst. Het belang van vrijwilligerswerk zal de komende jaren verder toenemen. Door de vergrijzing van de samenleving en de vermaatschappelijking van de zorg wordt er een steeds groter beroep gedaan op vrijwilligers en mantelzorgers. Daarom moet vrijwilligerswerk ondersteund en gewaardeerd worden.

  • De bijverdienregeling en de vrijwilligersvergoeding in de WWB worden jaarlijks geïndexeerd.
  • In de overheids-CAO wordt de mogelijkheid opgenomen voor iedere ambtenaar om tenminste één dag per jaar vrijwilligerswerk te verrichten onder werktijd (werknemersvrijwilligerswerk).
  • Werknemers die een vakantiedag of overuren willen besteden aan een goed doel (een ‘solidariteitsdag’) kunnen daarvoor hun brutoloon inzetten.
  • Wie tijdens de studie maatschappelijke diensten verricht, kan vermindering van de studieschuld verdienen. De ‘revenuen’ komen via een puntensysteem in mindering op de collegegelden (aftrekregeling collegegelden).

Naar inhoudsopgave

Emancipatie

De mens is geschapen naar het beeld van God, daarom is ieder mens van evenveel waarde. Dit betekent niet dat iedereen hetzelfde is. God heeft ons geschapen als unieke personen met een grote diversiteit aan talenten en interesses. Minderheden en mensen die ‘anders’ zijn mogen niet buitengesloten of gediscrimineerd worden.

Iedereen moet kunnen meedoen in onze samenleving. Het is van belang dat wij de diversiteit in de samenleving erkennen, dat wij de dialoog en ontmoeting bevorderen en dat hierover ook op scholen en tijdens inburgeringscursussen voorlichting wordt gegeven. Deze voorlichting is het meest effectief als er sprake is van beïnvloeding door ontmoeting.

Wanneer grondrechten met elkaar botsen moeten de partijen in het ontstane conflict zorgvuldig handelen. De Algemene Wet Gelijke Behandeling waarborgt een balans in de verschillende grondrechten en is nooit een vrijbrief voor discriminatie. Andersom mogen ook identiteitsgebonden instellingen niet gediscrimineerd worden of beknot in hun beleidsvrijheid die voortkomt uit de vrijheid van organisatie.

Geweld tegen minderheden moet worden bestreden en bestraft; het is belangrijk dat wordt geïnvesteerd in de aangiftebereidheid van minderheden. In het bijzonder de bestrijding van antisemitisme verdient aandacht.

Omdat de motieven en doelstellingen van minderheden zeer divers zijn, kunnen we in het emancipatiebeleid niet iedereen binnen de minderheidsgroep over één kam scheren en moet keuzevrijheid centraal staan.

In de kern gaat het bij vrouwenemancipatie ook om keuzevrijheid. De ChristenUnie acht mannen én vrouwen prima in staat eigen afwegingen te maken over de verdeling van arbeid en zorg naar gelang hun levensfase en gezinssituatie. De overheid hoeft geen druk uit te oefenen op de afwegingen die aan de keukentafel gezamenlijk worden gemaakt.

Onze samenleving telt veel mensen met een beperking. Zij hebben recht op dezelfde goede kwaliteit van leven als mensen zonder een beperking. Een belangrijk deel van deze groep mensen heeft een dermate zware beperking, dat veelal levenslang en levensbreed zorg en ondersteuning nodig is, gericht op hun deelname aan de samenleving. Ook mensen met beperkingen moeten in levensdomeinen als onderwijs, arbeid, vervoer en wonen zelfstandig zijn waar het kan en professionele ondersteuning krijgen waar nodig.

Als onderdeel van het homo-emancipatiebeleid wordt bijzondere aandacht gegeven aan de bevordering van ‘respect voor verschil’. De afgelopen drie jaar zijn organisaties als Contrario, RefoAnders en Onze Weg de dialoog aangegaan in eigen kring en hebben een eigen geluid laten horen daarbuiten. Zij verdienen het in hun werk gesteund en op gelijke voet met andere homo-organisaties behandeld te worden.

  • De overheid heeft een voorbeeldfunctie en mag in haar personeels- en gunningbeleid niet beschuldigd kunnen worden van discriminatie van minderheden.
  • Op scholen en bij inburgeringscursussen moet voorlichting worden gegeven over diversiteit en de wijze waarop wij minderheden de ruimte geven.
  • Geweld tegen minderheden, mensenhandel en onderdrukking moeten krachtig worden bestreden.
  • De Wet gelijke behandeling op grond van Handicap of Chronische Ziekte (Wgbh/cz) moet op alle levensdomeinen worden toegepast.
  • Er zal worden gewerkt aan gerichte maatregelen ter bestrijding van discriminatie van en geweld tegen homo’s, zowel op straat als in de sport, het onderwijs, de (ouderen)zorg en bedrijven.
  • Diversiteitsbeleid met duidelijke doelstellingen (afspiegeling van de regionale omgeving) wordt beschreven in jaarplannen/jaarverslagen, voor bedrijven die verslagplichtig zijn.

Naar inhoudsopgave

1.6       Ruimte voor creativiteit en diversiteit

Omroepbeleid

Voor de Nederlandse samenleving is een pluriforme en in de samenleving verwortelde publieke omroep van cruciaal belang. De publieke omroep geeft mensen en groepen een stem, brengt hen samen, draagt bij aan overdracht van kennis en waarden en betrekt een breed publiek bij historische, culturele, politieke en geestelijke ontwikkelingen in ons land. Tegelijk biedt het bestel een forum voor maatschappelijke discussie, waarin we van mening kunnen verschillen. Die combinatie van integratie en diversiteit is uniek en wordt gedragen door ledenomroepen waaraan bijna vier miljoen Nederlanders zich hebben verbonden. Dat bestel blijkt één van de goedkoopste van Europa te zijn en bovendien opgewassen tegen de concurrentie met de commerciële omroepen. De ChristenUnie is dan ook een voorstander van handhaving van dit publiek bestel waar inhoud en bereik hand in hand gaan, met als hart duidelijk geprofileerde ledenomroepen.

Met het oog op de versterking van een vitale, pluriforme, publieke omroep staat de ChristenUnie de volgende maatregelen voor:

Zekerheid voor de lange termijn

  • De huidige drie publieke zenders worden gehandhaafd, met het daarbij benodigde budget.
  • Om de continuïteit te bevorderen wordt de toekenning van het budget voortaan gekoppeld aan de concessieperiode.
  • De overheid garandeert vrije doorgifte van een pluriform media-aanbod van de publieke omroepen via de kabel.

Balans tussen centrale regie en rol omroepen

  • De rol van de centrale NPO-organisatie wordt beperkt. De NPO coördineert de programmering en operationele activiteiten worden alleen dan door de NPO gedaan als uitvoering door omroepen niet wenselijk is. Het budget voor de versterking van het media-aanbod (programmaversterking) dat de NPO toewijst, wordt beperkt tot 25 procent.

Pluriformiteit en maatschappelijk draagvlak

  • Het aantal leden moet zwaarder meewegen bij de verdeling van het budget onder de ledenomroepen omdat dit hun verworteling aantoont in de samenleving. Dat neemt bovendien een barrière weg voor fusies van verwante omroepen.
  • De onafhankelijkheid van de publieke omroep ten opzichte van de politiek wordt versterkt doordat het College van Omroepen een vetorecht krijgt bij de benoeming van leden van de Raad van Bestuur die worden voorgedragen door de Raad van Toezicht.

Besteding publieke middelen

  • Zendtijd en budget voor kerken en genootschappen op geestelijke grondslag blijven gehandhaafd, maar worden bestuurlijk onder gebracht bij verwante ledenomroepen (zoals ZvK bij EO en Human bij de VPRO).
  • De publieke omroep heeft al jarenlang een stabiele bron van inkomsten uit de STER-gelden. Incidenteel, bijvoorbeeld rond grote sportwedstrijden, gaan die inkomsten de behoefte te boven. De meeropbrengst van de STER gaat naar een fonds ter bevordering van een pluriform nieuwsaanbod, waarop ook kranten een beroep kunnen doen. Incidentele minderopbrengsten van de STER worden gecompenseerd.
  • Salarissen boven de ‘Balkenende-norm’ mogen niet uit publiek geld worden betaald.
  • Ook de publieke omroep ontkomt niet aan bezuinigingen (met onder meer gevolgen voor de omroeporkesten en De Wereldomroep).

Media-ethiek

  • Er wordt mediacode ingevoerd om te komen tot een veilig media-aanbod en . De werkzaamheden van het media-expertise centrum om kinderen en jongeren en leraren te ondersteunen in het leren omgaan met de veelheid van media-uitingen.
  • De wetgeving wordt aangepast om seksreclameblokken op commerciële zenders in nachtelijke uren van de buis te krijgen. (Financieel) kwetsbare mensen worden tegen zichzelf in bescherming genomen door vergaande regulering van tv-programma’s waar men naartoe kan bellen om bijvoorbeeld een prijs te winnen of horoscoopadvies te krijgen.
  • Reclame gericht op kinderen (tot 12 jaar) moet aan een op te stellen code voldoen.
  • Ten behoeve van klachtenbemiddeling en ongevraagd advies verdient de aanstelling van een ombudsman voor iedere omroep aanbeveling.

Naar inhoudsopgave

Kunst en cultuur

Het genieten en de beoefening van kunst en cultuur dragen bij aan de vorming van een gemeenschappelijke identiteit en aan de ontwikkeling van talenten. Bovendien kunnen kunst en cultuur de reflectie op heden en verleden stimuleren door de ogen te openen voor schoonheid of lijden. Daarom verdient het culturele erfgoed bescherming. Maar ook hedendaagse kunst en cultuur moeten midden in de samenleving staan en bereikbaar zijn voor iedereen.

Via cultuureducatie en amateurkunst kunnen kinderen en volwassenen hun culturele en creatieve talenten ontdekken en ontplooien. Bovendien bevordert cultuurdeelname in verenigingsverband de sociale cohesie. Ook in het onderwijs en de ouderenzorg blijkt deelname aan muzikale en culturele activiteiten een goede manier te zijn om het leervermogen te stimuleren en ouderen actief en gezond te houden. Tenslotte is een regio met een aantrekkelijk cultureel klimaat voor veel bedrijven een regio met een aantrekkelijk vestigingsklimaat; zo kan de economie gestimuleerd worden.

De ChristenUnie wil deelname aan kunst en cultuur in de samenleving stimuleren. Dit begint in de openbare ruimte en via cultuureducatie. Kunst in de openbare ruimte mag verrassen, want zo wordt debat gestimuleerd. Maar de openbare ruimte is geen uitbreiding van de beschikbare expositieruimte voor vernieuwende kunst, die door een elitaire kunstcommissie mag worden ingevuld zonder verantwoording te hoeven afleggen aan de bevolking. Het mag niet zo zijn dat een min of meer gesloten kring van ingewijden de dienst uitmaakt, zeker niet als daarbij overheidsmiddelen worden ingezet. Kunst die aansluiting probeert te zoeken met het publiek of de historie wordt nog te vaak veronachtzaamd.

Als kunst oproept tot discriminatie, geweld, godslastering of onzedelijkheid, drijft kunst mensen uit elkaar. Dergelijke kunst wordt niet uit publieke middelen bekostigd. Ook kinderen moeten in de openbare ruimte beschermd worden tegen beelden die schadelijk kunnen zijn voor hun ontwikkeling. Een overheid mag zijn opdrachtgeverschap serieus nemen en moet niet bang zijn om zich inhoudelijk met de opdracht te bemoeien, mits ze de artistieke grenzen respecteert. Maar het mag niet zo zijn dat alleen kunst die de overheid bevalt, wordt uitgevoerd of gemaakt. Kunst is immers iets van en voor de samenleving zelf.

Voor de Nederlandse cultuur is de Nederlandse taal van fundamentele betekenis. Tegenover de druk van internationalisering dient de Nederlandse taal zorgvuldig en zelfbewust te worden onderhouden. Hetzelfde geldt voor het Fries en Papiaments als erkende rijkstalen. Streektalen zijn belangrijk voor de eigen identiteit van gemeenschappen.

  • Het cultuurbeleid van overheden en van fondsen moet op een transparante manier worden gevoerd en de criteria voor het verlenen van subsidie behoren helder te zijn en geregeld te worden geëvalueerd. De betrokkenheid van de kunst op de brede samenleving is een belangrijk aandachtspunt.
  • Het ondernemerschap van kunstenaars moet worden bevorderd. De WWIK wordt afgeschaft; veel creatieve mensen – zoals auteurs – kunnen daar toch geen beroep op doen. Het aankopen van kunst kan worden gestimuleerd door uitbreiding van expositieruimten en creatieve leen- en aankoopprojecten voor bedrijven en particulieren.
  • Bezuinig op het aantal landelijke kunstinstellingen dat subsidies verleent, bijvoorbeeld voor het plaatsen van kunst in de openbare ruimte. De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun kunstbeleid en moeten zelf verantwoording afleggen aan hun bevolking.
  • De overheid bevordert het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuur- en omgangstaal.

Naar inhoudsopgave

Hoofdstuk 2:  Duurzame economie

 

De crisis als kans

2.1       Inleiding

Nederlandse economie uit de crisis helpen

Nederland is een ondernemend én een ondernemersland. Ons kleine land is de zestiende economie ter wereld en groot in de internationale handel. Ondernemingen zijn van groot belang. Ten eerste omdat zij werkgelegenheid genereren. Werk is goed voor mensen. Het geeft eigenwaarde en biedt inkomen. Hiernaast zijn ondernemingen de aanjager van product- en procesinnovatie. Iedereen profiteert dan ook van een sterk bedrijfsleven.

Hoewel de economie sinds de tweede helft van 2009 weer is gaan groeien, heeft de grootste financiële en economische crisis sinds decennia bedrijven en burgers flink geraakt. De export is ingeklapt, de vraag naar producten en diensten afgenomen en – als gevolg daarvan – de werkloosheid is gestegen. De reserves van zelfstandige ondernemers en (familie)bedrijven zijn zo goed als op en de vooruitzichten zijn nog onzeker. Mede op initiatief van de ChristenUnie zijn – waar mogelijk – maatregelen getroffen om de grootste klappen op te vangen. Op de korte termijn is het van groot belang dat de overheid de broodnodige kredietverlening verder faciliteert. Voor de langere termijn moeten er echter structurele keuzes gemaakt worden, waarmee de uitdagingen van de toekomst worden aangegaan.

Naar inhoudsopgave

Economische uitdagingen

Nederlandse bedrijven staan voor de uitdaging een interessante handelspartner te blijven van opkomende markten in bijvoorbeeld Azië. Het Nederlandse vestigingsklimaat dient aantrekkelijk te blijven voor buitenlandse hoofdkantoren. Ook om verdere uitverkoop van bedrijven naar het buitenland en daarmee het verdwijnen van arbeidsplaatsen te voorkomen. Forse investeringen in de Nederlandse kenniseconomie zijn nodig om koploper te blijven op het gebied van innovatie en industrie. De positie van Nederland als centrum van internationale logistiek en handelsverkeer moet versterkt worden. De mainports vervullen hierin een belangrijke rol. Hiernaast moet blijvend worden ingezet op sectoren waar Nederland traditiegetrouw sterk is: water, landbouw, maar ook de scheepsbouw, binnenvaart en de petrochemische industrie. Nederland kan de concurrentie met het buitenland aan, vanwege onze ligging, onze efficiency en onze betrouwbare productie. Deze sterke punten willen we behouden.

Door de crisis loopt de werkloosheid nu op. Met de inzet van crisismaatregelen, zoals deeltijd-WW en gerichte investeringen, is voorkomen dat de situatie nog meer uit de hand zou lopen. Werkloosheid heeft vele negatieve gevolgen. Ten eerste voor de werknemer zelf, maar ook voor de samenleving, omdat waardevolle kennis en kunde onbenut blijft. Het tegengaan van werkloosheid heeft daarom nu hoge prioriteit. Op termijn wordt de arbeidsmarkt echter steeds krapper en personeel schaarser, omdat veel ouderen gaan uitstromen. Dit gaat zijn effect hebben op de economische ontwikkeling. De ChristenUnie streeft naar een toekomstbestendig arbeidsbestel, dat minder afhankelijk is van conjuncturele schommelingen en waar sprake is van een juiste solidariteit tussen generaties. In dit arbeidsbestel staat duurzame arbeidsparticipatie voorop. Investeren in inzetbaarheid is daarvoor noodzakelijk. Om de collectieve voorzieningen op niveau te houden, moeten er meer handen beschikbaar komen. Dit kan door langer door te werken, maar ook door mensen aan de zijlijn een kans te bieden. Langer doorwerken kan alleen, als er meer oog komt voor de belasting van werknemers gedurende hun levensloop, maar ook door vast te houden aan een collectieve rustdag. In het spitsuur van het leven moeten werknemers kunnen rekenen op voldoende mogelijkheden om hun zorgtaak op zich te nemen. De ChristenUnie investeert hier al jaren in. Zo is er – via het kindgebonden budget – ruimere financiële ondersteuning van ouders gekomen en is het ouderschapsverlof uitgebreid en de opname ervan geflexibiliseerd. Deze lijn wordt doorgezet.

Fiscale regelingen zijn de afgelopen jaren meer toegesneden op het ondernemerschap, bijvoorbeeld door de verlaging van de vennootschapsbelasting, de verbetering van de MKB-winstvrijstelling en de – door de ChristenUnie gerealiseerde – vrijstelling van 1 miljoen euro in de regeling voor bedrijfsopvolging. Het fiscale stelsel moet meer dan nu robuust, solide en eenvoudig zijn, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.

Een van de grootste uitdagingen voor de komende jaren, vormt het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Dit wordt in hoofdstuk 3 nader uiteengezet. Het nog broze economische herstel mag hierdoor niet in gevaar gebracht worden. De ChristenUnie kiest daarom voor een beslist en tegelijk verantwoord tempo van tekortreductie. Vergroting van de productiviteit van de Nederlandse economie levert een grotere ‘koek’ op en kan daardoor ook bijdragen aan het terugdringen van het begrotingstekort.

Naar inhoudsopgave

Maar niet op de oude voet verder

De gevolgen van de recessie zullen nog jarenlang voelbaar zijn. De ChristenUnie is echter doordrongen van het besef dat we als samenleving een kans verspillen als we klakkeloos overgaan op ‘business as usual’. De economische crisis heeft ons immers met de neus op een aantal feiten gedrukt: we hebben op te grote voet geleefd. En nog steeds blazen we de kredietbel verder op. De wereld is onderling afhankelijker geworden, met te weinig onderlinge controle door een gebrek aan toezicht. Er is een samenhang tussen crises op financieel vlak, op het gebied van voedsel, klimaat en natuurlijke hulpbronnen. Die samenhang is dat de Westerse wereld te kampen heeft met een fundamentele waardencrisis. Met het omarmen van het neoliberalisme kregen in financiële markten en bedrijven waarden voet aan de grond die de horizon van de menselijke verantwoordelijkheid inperkten tot de nauwe blik van het eigen voordeel op de korte termijn. De onverantwoorde hypotheekvormen en de wijze waarop financiële risico’s werden doorverkocht op de financiële markten waren tezamen de aanzet tot de kredietcrisis, illustreren welke gevolgen deze morele blikvernauwing kan hebben. Maar er zijn talloze andere dramatische gevolgen van het hyperkapitalisme: kustbewoners die met lede ogen moeten toezien hoe een buitenlandse vissersvloot ‘hun’ zee leegvist. Bewoners van het regenwoud die zien hoe ‘hun’ bossen gekapt worden voor palmolieplantages of illegale houthandel. Alles tot meerdere eer en glorie van anonieme consumentenmarkten ergens ver weg.

Het christelijk-sociale denken gaat uit van een bredere verantwoordelijkheid. De mens leeft niet voor zichzelf. Economische groei is geen doel op zich, maar een middel. Een middel tot het in de volle breedte ontwikkelen van de samenleving. Economie staat in dienst van gerechtigheid, solidariteit, duurzaamheid en menselijk welzijn. Waarbij economische prestaties evenwichtiger en met een breder welvaartsbegrip dan het BNP uitgedrukt moeten worden.

Naar inhoudsopgave

De crisis als kans benutten

De ChristenUnie beschouwt de wereldwijde crisis als hét moment om een omslag te maken. Het gaat er daarbij niet om dat het allemaal ‘minder’ kan, maar dat het ‘beter’ moet. We willen een economie waarin consumenten geen genoegen meer hoeven te nemen met oneerlijk en onduurzaam gemaakte producten. Op lange termijn is het winstgevend als ondernemers zich bij innovaties en investeringen laten leiden door duurzame waarden.

Dit vraagt ook om herziening van de economische orde. Daarbij zijn we niet tegen marktwerking, maar wel tegen scheefgroei en terughoudend over toestaan van marktwerking in sectoren waar publieke belangen in het geding zijn. Om kapitaal, techniek en ondernemerschap dienstbaar te doen zijn aan de samenleving en aan de schepping horen werknemers, milieu, consumenten en onderwijs voldoende invloed te hebben. De scheve verhoudingen tussen korte termijn belangen van ‘aandeelhouders’, zoals hedgefondsen, en lange termijn belangen van ‘belanghebbenden’ moet worden rechtgetrokken. Prikkels die leiden tot korte termijn winstbejag moeten in evenwicht worden getrokken met prikkels die loyaliteit en verantwoord ondernemerschap belonen. Bijvoorbeeld door het aanpakken van topsalarissen en het verduurzamen van prestatiebeloningen, maar ook door lange termijn aandeelhouderschap te belonen.

De ChristenUnie wil dat het volgend kabinet de ambitie toont, Nederland tot de meest duurzame en innovatieve economie van Europa te maken. Dat vergt aanhoudende inzet voor een gunstig vestigings- en investeringsklimaat, positionering van Nederland als internationaal logistiek centrum, investeren in onderwijs en duurzame innovatie, kortere en snellere procedures met weinig administratieve rompslomp en bouwen aan een economische orde waarin maatschappelijke belangen intrinsiek verankerd zijn.

Naar inhoudsopgave

2.2       Ruimte voor ondernemers

Ondernemingen creëren toegevoegde waarde, werkgelegenheid en daarmee (nationaal) inkomen. Zij vormen de motor van de economie. Het spectrum van ondernemingen loopt van mondiaal opererende multinationals tot de kleine zelfstandige ‘op de hoek’. Dit vraagt specifiek beleid dat rekening houdt met de diversiteit aan ondernemers en ondernemingsvormen.

Sneller en beter beslissen, met minder regels

Regels hebben een functie, maar wanneer ze het land ‘dichtregelen’ schieten ze hun doel voorbij. Voor een slagvaardige economie is het van belang procedures sneller en beter te maken, met minder administratieve rompslomp. Als regels alleen belemmeren, in plaats van belangen dienen, dan worden ze geschrapt. Op het gebied van infrastructuur, wonen en ruimte moet hiertoe de insteek van de Crisis- en Herstelwet worden gevolgd. Ondernemers moeten niet dwarsgezeten worden met onnodige of zware vergunningentrajecten, teveel verplichte enquêtes of vergaande welstandseisen. Hiernaast moet de cultuur rondom subsidieregels veranderen naar een cultuur waarin het bieden van vertrouwen en kansen centraal staat. En waar controle achteraf plaatsvindt. Om zo ruimte te bieden aan ondernemers.

  • Subsidieaanvragen worden vooraf op hoofdlijnen getoetst en pas achteraf meer gedetailleerd gecontroleerd. Hiernaast wordt het aantal ondernemerssubsidies door middel van samenvoeging sterk beperkt.
  • De Commissie Regeldruk Bedrijven wordt voortgezet, waarbij het kabinet de commissievoorstellen zal gaan voorzien van een reactie, zodat duidelijk gemotiveerd wordt waarom een voorstel wel of niet wordt overgenomen.
  • De loonsomberekening voor werkgevers wordt gewijzigd, zodat de salarisadministratie vereenvoudigd kan worden.

Naar inhoudsopgave

Betere kredietverlening

De belangrijkste randvoorwaarde voor ondernemerschap is de toegang tot krediet. Door de economische crisis is de kredietverlening zo goed als stil komen te liggen; ze komt vooralsnog moeizaam op gang. Dit vormt een directe belemmering voor het realiseren van economische groei. Banken wentelen nu teveel de schade af op ondernemers die de crisis niet veroorzaakt hebben. Vanuit hun maatschappelijke rol moeten banken ondernemers juist beter ondersteunen en begeleiden bij hun activiteiten. Tegelijkertijd moet de overheid een actievere rol pakken om de kredietverlening weer op gang te brengen.

  • Kredietverstrekking wordt gefaciliteerd door bestaande garantieregelingen voort te zetten. Banken moeten hiernaast actiever wijzen op het bestaan van de garantieregelingen.
  • De middelen van institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, worden meer dan nu ingezet ten behoeve van de nationale economie. De overheid stimuleert dit en dwingt het zo nodig af.

Naar inhoudsopgave

ZZP’ers

De klappen op de arbeidsmarkt zijn tijdens de crisis vooral opgevangen door de zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers). Hiermee hebben ZZP’ers bewezen een onmisbare factor te zijn geworden in de Nederlandse economie. Toch wordt in het beleid nog niet specifiek rekening gehouden met deze groep. Er moet meer oog en aandacht komen voor de ZZP’ers.

  • Pensioenopbouw en het afsluiten van collectieve verzekeringen door ZZP’ers wordt beter gefaciliteerd. Mogelijkheden om ‘goedkoop te sparen’ via de Fiscale Oudedagsreserve (FOR) worden verbeterd.
  • Bij aanbestedingsregels van de overheid wordt meer rekening gehouden met (groepen) ZZP’ers.

Naar inhoudsopgave

MKB

Het midden en klein bedrijf (MKB) is de motor van onze economie. Zes op de tien werknemers is daar werkzaam. Daarmee vormt het de basis van het ondernemerschap in Nederland. De fiscale regelingen op het gebied van MKB worden voortgezet, toegankelijker en eenvoudiger, waarbij succesvol ondernemen niet geremd maar beloond wordt.

  • De zelfstandigenaftrek wordt verder geïntegreerd in de MKB winstvrijstelling. Er komt een basisvrijstellingsbedrag met daarboven een winstafhankelijk bedrag.
  • Het MKB krijgt meer mogelijkheden om mee te doen aan overheidsaanbestedingen. 
  • De positie van kleine winkeliers ten opzichte van grote winkelketens wordt verbeterd.
  • De eigenaar wordt het uitgangspunt bij de belastingvaststelling, niet de verschillende ondernemingen die deze eigenaar in beheer heeft. Hierdoor wordt tussentijdse belasting tussen ondernemingen van een en dezelfde eigenaar voorkomen. Zo hoeft bijvoorbeeld een boer die een windmolen op zijn land heeft staan, geen belastingen meer te verrekenen tussen zijn eigen bedrijven.

Naar inhoudsopgave

Industrie

Nederland kent een aantal belangrijke industrieën, zoals de scheepsbouw, metaal, biochemie en petrochemische industrie. Deze industrieën leveren veel werkgelegenheid op, ook in de hele toeleveringsketen. Nederland kan de concurrentie met het buitenland aan, vanwege onze ligging, innovatiekracht, rechtszekerheid, efficiency en onze betrouwbare productie. Deze sterke punten willen we behouden.

  • Voor de komende jaren wordt het dankzij de ChristenUnie ingezette Industriebeleid voortgezet.
  • Europese regels over concurrentie en staatssteun worden geregeld omzeild en geschonden door EU-lidstaten. Nederland maakt zich er hard voor dat deze praktijken gestopt worden. Ook zal Nederland zich er extra voor inzetten, dat deze praktijken voor de EU-rechter in Luxemburg worden gebracht.

Naar inhoudsopgave

Innovatie

Innovatie en toegepast onderzoek

Onderzoek, innovatie en kennisontwikkeling zijn van vitaal belang voor Nederland als kenniseconomie. Innovatie is de sleutel tot duurzame groei van de Nederlandse economie, tot het versterken van onze concurrentiepositie. Innovatie biedt ons ook nieuwe mogelijkheden om maatschappelijke problemen aan te pakken en te werken aan een schoner milieu of betere gezondheidszorg. Bovendien kan innovatie de arbeidsproductiviteit verhogen, wat noodzakelijk is in een tijd van vergrijzing.

Nederland moet niet in alles willen excelleren maar zich concentreren op een selectief aantal innovatiegebieden die vanuit economische en duurzaamheidoptiek kansrijk zijn om daarin volop te investeren. Alleen op deze wijze kan Nederland de internationale achterstand op dit terrein inhalen. De onlangs verschenen Investeringsagenda van het Innovatieplatform biedt daartoe goede handvatten.

De overheid neemt het voortouw wanneer het publiek belang in het geding is en wanneer innovatie niet door de markt wordt opgepakt. De overheid toont zich een betrouwbare partner door bij innovatiesubsidies meer langjarige zekerheid bieden, zodat er bijvoorbeeld meer ruimte is voor innovatie op het gebied van duurzame energie en energiebesparing.

Tegelijkertijd moet er oog zijn voor de keerzijde van de techniek. Zo kan de privacy in het geding zijn. Het uitgangspunt is dat techniek ten dienste moet staan van mensen en mensen niet ten dienste staan van techniek.

Naar inhoudsopgave

Kennistoepassing en arbeidsmarkt

Hoewel het in tijden van laagconjunctuur niet meteen zichtbaar is, zijn de dreigende tekorten op de arbeidsmarkt zorgwekkend. De beschikbaarheid van goed opgeleide medewerkers is bepalend voor de omzetgroei van een onderneming in de technologiesector. De overheid moet ervoor zorgen dat onderwijs en arbeidsmarkt elkaar op alle niveaus vinden. De gerichte toepassing van kennis moet verbeterd worden, bijvoorbeeld door meer in te zetten op experimenteel onderzoek. Ook is het nodig om meer in te zetten op de ontwikkeling van toponderzoekers van eigen bodem.

  • De regeling voor kennismigranten wordt geflexibiliseerd om meer maatwerk te kunnen leveren.
  • De ChristenUnie heeft in de vorige kabinetsperiode succesvol gepleit voor invoering van de TOA (Transfer Onderwijs en Arbeidsmarkt); deze TOA wordt uitgebreid en voortgezet om ook in de regio’s de verbinding tussen bedrijven en onderwijsinstellingen te bevorderen.
  • Nederland wordt aantrekkelijker voor buitenlandse technologische bedrijven en investeringen.
  • De innovatieagenda wordt ontwikkeld in nauw overleg met technologiebedrijven.
  • Nederland ontwikkelt zich verder op het gebied van laboratoriumonderzoek en internationaal onderscheidende onderzoekscentra.

Subsidies

Er zijn te veel subsidieregelingen. De huidige subsidieprocedures duren bovendien te lang en zijn te complex, waardoor innovaties niet tot stand komen. Soms worden subsidies toegekend aan projecten die prima door de markt hadden kunnen worden opgepakt. De ChristenUnie wil gericht investeren in innovatie. Een voorbeeld is het verankeren van praktijkgericht onderzoek in het HBO en dit onderzoek koppelen aan innovatie in private en publieke sectoren. Hiervoor zijn investeringen in praktijkgericht onderzoek binnen het HBO nodig. Zo kan de kennisinstelling met publiek geld radicaal innovatief onderzoek doen, en zullen bedrijven een marktconforme prijs moeten betalen als dit onderzoek praktisch toepasbare resultaten oplevert. Ook binnen het MKB komen veel innovaties op, die vaak internationaal de aandacht trekken. De WBSO subsidie is heel effectief gebleken voor stimulering van innovatie in het MKB en moet daarom gehandhaafd blijven. Echter de grote multinationale bedrijven met grote R&D centra in Nederland profiteren ook van de WBSO, terwijl zij deze stimulans niet gebruiken voor extra inspanningen maar alleen om hun kosten te drukken. Daarom wordt voorgesteld om de WBSO bijdrage per bedrijf te maximeren tot 2 miljoen per jaar (grote bedrijven uitsluiten mag niet vanwege Europese regelgeving).

  • Het MKB krijgt meer toegang tot fiscale faciliteiten en subsidies om te innoveren.
  • Stimuleren van private Research and Development-investeringen gebeurt door innovatiesubsidies te koppelen aan private R&D-uitgaven. Door subsidies kan het risico voor bedrijven die radicaal innovatief onderzoek willen doen teruggedrongen worden. Bovendien kan de overheid zo samenwerking bevorderen.

Naar inhoudsopgave

Overheidstoezicht op banken en bedrijfsleven

Bedrijven en banken zijn van groot belang voor economische ontwikkeling, werkgelegenheid en innovatie. Het bedrijfsleven heeft bovendien direct invloed op natuur en milieu, op de samenleving en op het consumentenvertrouwen in de economie. Via zelfregulering maken bedrijven zelf al afspraken over een positieve aanwending van deze invloed, onder andere via de Corporate Governance Code. Tegelijkertijd moet de overheid randvoorwaarden scheppen waarbinnen ondernemingen opereren. Dit geldt in het bijzonder voor sectoren die een algemene nutsfunctie vervullen, zoals banken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. Van deze organisaties mag extra zorgvuldigheid en transparantie richting de samenleving worden verwacht.

De financiële en economische crisis heeft echter pijnlijk duidelijk gemaakt dat er fundamentele tekortkomingen in ons huidige economische systeem bestaan. Zo zijn er perverse prikkels die risicovol korte termijnbeleid aanmoedigen, in plaats van verstandig langetermijnbeleid. In de jacht naar steeds meer geld en bezit, ook van klanten, werden te complexe producten bedacht en verkocht, terwijl het toezicht daar niet op inspeelde. De banken die wél op eigen benen zijn blijven staan in de crisis, kenmerken zich door strikte risicoafwegingen en goede interne controlemechanismen, waarbij geen sprake is van exorbitante bonussen. Deze uitgangspunten moeten dan ook de basis vormen voor een nieuw kader van verantwoord economisch handelen.

Toezicht

In een verantwoord economisch systeem is het toezicht op orde. Omdat Nederland onderdeel uitmaakt van een monetaire unie dient het toezicht op banken in Europese afstemming tussen de verschillende nationale toezichthouders plaats te vinden. Voor de Nederlandse belastingbetaler levert dit een stabieler en beter gecontroleerd systeem op

De boetes die de AFM oplegt zijn minimaal en allesbehalve pijnlijk voor de bedrijven die ze krijgen. Hooguit wordt er schade geleden op het gebied van reputatie. Nu veel consumenten thuis via internet of via tussenpersonen een hypotheek afsluiten is het belangrijk dat het toezicht op de intermediairs en andere aanbieders scherper wordt. Mensen moeten beschermd worden.

  • Boetes die in het kader van de uitoefening van financieel toezicht kunnen worden opgelegd, worden flink verhoogd.
  • Het toezicht op de zorgplicht, waaraan financiële instellingen zich moeten houden, wordt verscherpt.

Beloningsbeleid voor toezichthouders

Veel zorginstellingen, woningbouwcoöperaties, onderwijsinstellingen en zorginstellingen volgen bepalingen rondom bestuur en toezicht. Dit leidt in veel gevallen tot een ‘titelinflatie’: de functie van een bestuurder wijzigt niet substantieel, het salaris wel.

De rol van commissarissen in het bedrijfsleven is aan het veranderen. Er wordt meer betrokkenheid van hen verwacht ten opzichte van 2003 – het jaar dat de eerste code corporate governance in werking trad. Omdat de rol van de commissarissen wordt uitgebreid, ligt het voor de hand dat hun beloning onder de mediaan van het bedrijfsgemiddelde komt te liggen. Dit zorgt ervoor dat hun bezoldiging trendvolgend wordt binnen het bedrijf, in plaats van trendzettend. Bedrijven moeten transparant zijn over hun beloningsgebouw en hierover jaarlijks verslag doen in hun financieel jaarverslag.

Van commissarissen in de financiële sector mag ten aanzien van hun expertise meer verwacht worden dan tot op heden het geval was. Daarom pleit de ChristenUnie in navolging van de commissie Maas voor invoering van de Bankeneed, wordt de variabele beloning van bankbestuurders voor minimaal 50 procent gekoppeld aan niet financiële doelstellingen, en mag de totale variabele beloning niet meer dan één jaarsalaris bedragen.

De overheid blijft haar stimulerende rol op punten van kwaliteitsbevordering, emancipatie en diversificatie van Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen voortzetten. In overleg met het Nederlands centrum voor directeuren en commissarissen wordt een actieplan opgesteld om te werken aan kwaliteitsbevordering van bestuurders en commissarissen.

  • Publiekprivate instellingen houden vast aan de ‘Balkenende-norm’.
  • Teneinde de betrokkenheid van bestuurders en commissarissen bij de onderneming of instelling te vergroten hebben bestuurders altijd een binding met het bedrijf of de instelling.

Risico

Voor de financiële stabiliteit van Nederland is het van belang dat er stabiele systeembanken zijn die stabiele geldstromen garanderen. Negatieve gevolgen van investeringen met een hoog risico mogen daarom niet gedragen worden door systeemproducten: laat het risico daar waar het hoort. Het kan niet zo zijn dat risicovolle producten het systeemdeel van de bank omver kunnen werpen.

  • Een mogelijkheid om hoge risico’s niet door systeemproducten te laten dragen is het verhogen van de solvabiliteitsnorm. Naarmate een bank meer risico’s loopt, zal de solvabiliteitsnorm hoger moeten zijn.
  • Voer een bankenheffing in, om het financiële risico voor de belastingbetaler te verlagen. Deze heffing wordt op z’n minst Europees, maar bij voorkeur mondiaal ingevoerd.
  • Het depositogarantie stelsel wordt herzien. In overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken wordt gewerkt aan een stelsel waarin banken met een hoger risicoprofiel of een lagere rating meer bijdragen aan het garantiestelsel dan banken met een laag risicoprofiel of een lage rating. Deze bijdrage wordt gekoppeld aan de totale leen- en spaarportfolio. Europees gezien geldt een garantie van 100.000 euro. De ChristenUnie heeft de voorkeur voor een lager bedrag, namelijk 50.000 euro, mits dit Europees geregeld wordt.

Naar inhoudsopgave

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is het ondernemen van de toekomst. Veel Nederlandse ondernemingen besteden gericht aandacht aan MVO. Van de honderd grootste Nederlandse ondernemingen rapporteert al meer dan de helft over ketenbeheer. De verschillen tussen bedrijven zijn nog wel groot. Daarom blijft aandacht voor MVO belangrijk.

Het belang van verantwoordelijk ondernemen is groot. Ondanks armoede en ondervoeding groeit de voedselexport van arme landen naar rijke(re) landen en stroomt geld en waarde deze landen uit. De vrije markt heeft hier geen antwoord op omdat aanbod zoekt naar de meest koopkrachtige vraag. Helaas maken kinderarbeid en schending van mensenrechten vaak onderdeel uit van de productieketens. De WTO-akkoorden leggen onacceptabele beperkingen op aan het stellen van maatschappelijk verantwoorde eisen aan producten en diensten.

Sociale rechtvaardigheid en zorg voor de Schepping zijn kernwaarden voor de ChristenUnie. De normen van ethisch verantwoord leven beperken zich niet tot ons privéleven, maar strekken zich uit over ons leven als burger, consument, werknemer, ondernemer. Bedrijven van de toekomst ondernemen menswaardig en milieubewust en zijn het vertrouwen van hun klanten waard.

Nationaal MVO

De ChristenUnie verwacht veel van ‘de vier O’s’ in Nederland – ondernemers, overheden, onderwijs en onderzoek – als het gaat om MVO of consumeren. Ondernemers en bedrijven implementeren MVO en stellen bij schendingen in de productieketen een resultaatgericht verbeterplan op. Overheden stimuleren, ondersteunen, spannen zich in om verantwoorde producten en diensten een goede kans op de markt te geven, kopen duurzaam in en introduceren, indien noodzakelijk, wettelijke kaders. Onderzoeksinstituten doen onderzoek naar verantwoorde technieken, systemen, organisatiestructuren en marketing. Het onderwijs leidt op tot verantwoord ondernemen.

Arbeid kan niet bestaan zonder rust. Vanuit onze christelijke overtuiging is de zondag een daarvoor gegeven en aangewezen dag, zoals ook vastgelegd in de Winkeltijdenwet. Toch komt er meer en meer druk te staan op ondernemers en werknemers om op zondag te werken. Het argument dat winkelen ook ontspanning is, wordt daarbij vaak genoemd. Maar voor de ontspanning van de één levert de ander een inspanning. Een collectieve rustdag doet een samenleving goed. Het biedt, naast de mogelijkheid van kerkgang, tijd voor gezin en sociale relaties. Bovendien komen kleine ondernemers steeds meer in de verdrukking als zij gedwongen worden om op zondag te werken, omdat zij het personeel niet hebben om zeven dagen per week open te zijn. Volgens het CPB hebben zij dan ook baat bij een aangescherpte Winkeltijdenwet.

De ChristenUnie:

  • benadrukt het belang van zelfregulering, maar wil bedrijven stimuleren om een betere prestatie op het gebied van MVO te laten zien. De rapportage verplichting MVO moet conform geaccepteerde internationale richtlijnen worden opgenomen in modelgedragscodes;
  • staat pal voor de zondagsrust. Op zondag wordt niemand gedwongen om te werken of de winkel te openen. De Winkeltijdenwet en Arbeidstijdenwet worden strikt gehandhaafd;
  • wil duurzaam ondernemerschap stimuleren in de R&D-fase en bij schaalvergroting;
  • ondersteunt voortgang op het gebied van MVO door gericht en snel reagerend inkoopbeleid van de overheid via een agentschap Duurzaam Inkopen;
  • vindt dat de MVO-criteria aan overheidssteun in samenhang moeten worden gebracht met rapportageplicht en duurzaam inkopen.

Internationaal MVO

De ChristenUnie wil een gelijk speelveld voor MVO-producten door internationale belastingparadijzen te ontmoedigen en juridische steun te verlenen aan mensen die gedupeerd zijn doordat bedrijven de MVO-regelgeving ontduiken. Daarnaast moet onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheden om fiscale instrumenten, accijnzen, schaarsterechten in te zetten om MVO te stimuleren.

De ChristenUnie wil:

  • handelsovereenkomsten en subsidieregelingen mede evalueren op basis van de omgang met mensenrechten, zoals kinderarbeid en godsdienstvrijheid;
  • boetes opleggen als Nederlandse bedrijven (of hun eerste toeleverancier) die subsidie krijgen voor projecten in het buitenland, gebruikmaken van kinder- en dwangarbeid;
  • een rechtsbijstandfonds oprichten voor juridische kosten van mensen die op een of andere manier gedupeerd zijn door onverantwoord ondernemen van een bedrijf;
  • de productie van betaalbaar voedsel voor armen onderdeel laten uitmaken van internationale MVO-overeenkomsten;
  • heldere codes betreffende de (internationale) zorgplicht van bedrijven op het gebied van arbeid, mensenrechten, milieu en eerlijke handelspraktijken. Wettelijke regelgeving van deze zorgplicht als een sector onredelijk lang geen stappen onderneemt of als er een grote groep van achterblijvers is. De overheid moet dan de bewijslast omdraaien: betrekt een ondernemer grondstoffen of producten uit een sterk verdachte regio dan kan de overheid eisen dat de ondernemer aantoont dat het de keten op orde heeft.

Maatschappelijk verantwoord consumeren

Onderzoeken tonen aan dat meer dan de helft van de consumenten maatschappelijk verantwoord willen consumeren. In de winkel zelf blijkt de keuze toch vaak op het product te vallen met de beste prijs-prestatieverhouding. De geschiedenis van het product, de productieketen, is niet zichtbaar en speelt dus nauwelijks een rol bij aankoopbeslissingen.

De ChristenUnie wil: 

  • Eerlijke producten tegen eerlijke prijzen in de schappen van de winkels;
  • De geschiedenis van de producten op het gebied van duurzaamheid en sociale impact traceerbaar en zichtbaar maken, zodat de consument een eerlijke keuze kan maken;
  • Duurzame en sociale waarden waar mogelijk in de prijs van de producten verwerken;
  • In de eigen communicatie wijzen op de ethische verantwoordelijkheid die de consument in de winkel draagt;
  • Producten uit de winkels weren waarvan de productie in strijd is met internationale afspraken op het gebied van mensenrechten, kinderarbeid of milieubelasting.

Naar inhoudsopgave

2.3       Arbeidsmarkt en sociale zekerheid

Christelijk sociale visie

Werk biedt mensen de mogelijkheid hun talenten te ontplooien. Het biedt zingeving en draagt bij aan de opbouw van een samenleving. De ChristenUnie streeft naar samenleving waarin iedereen kan meedoen. Het liefst via betaald werk en zorgtaken; anders via vrijwilligerswerk of maatschappelijke participatie.

Iedereen kan een bijdrage leveren aan de samenleving. Vanuit deze invalshoek moet gekeken worden naar wat mensen (nog) wél kunnen in plaats van wat ze níet kunnen.

Regulier werk verdient een reguliere beloning. Dit houdt in dat het wettelijk minimumloon de absolute ondergrens is, ook wanneer er sprake is van loonaanvulling. Wanneer een baan (tijdelijk) niet tot de mogelijkheden behoort, moet er goede sociale en financiële bescherming voorhanden zijn. Zodat voorkomen wordt dat er een tweedeling ontstaat tussen degenen die wel mee kunnen doen en degenen die dat – om uiteenlopende redenen – niet kunnen.

Om onze collectieve voorzieningen, zoals zorg en onderwijs, op peil te houden ontkomen we niet aan langer doorwerken. Mede vanuit het oogpunt van solidariteit tussen generaties. Daarbij moet wel meer balans komen in de belasting van werknemers gedurende hun levensloop, zodat er een goede balans tussen werk en zorg gevonden kan worden. Tevens moeten er meer kansen komen voor mensen die nu nog aan de zijlijn staan. Leeftijd, afkomst, handicap of geslacht mogen geen belemmerende factoren zijn in de zoektocht naar werk. Bij dit alles moet gezinnen de ruimte geboden worden om hun eigen keuzes te maken in de verdeling van arbeid en zorg. Daarbij mag er geen sprake zijn van overheidsdwang.

Naar inhoudsopgave

Dynamische arbeidsmarkt

Om mee te doen op een dynamische arbeidsmarkt moet er geïnvesteerd worden in inzetbaarheid, onder meer door scholing en training. Dit is een randvoorwaarde om langer te kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Werknemers worden zo immers mobieler en kunnen flexibeler inspelen op nieuwe omstandigheden. ‘Van werk naar werk’ wordt dan het uitgangspunt. De sociale zekerheid wordt daarmee een trampoline in plaats van een vangnet.

  • Er wordt een talentenbudget geïntroduceerd; werknemers krijgen een eigen budget voor scholing, verlof, of een aanvulling op de WW. Te financieren door eigen inbreng, bijdrage van werkgevers en fiscale facilitering door de overheid. Dit geldt ook voor flexwerkers en ZZP’ers. Het spaarloon en de levensloopregeling worden geïntegreerd in dit talentenbudget. Met het talentenbudget kan ook gespaard worden voor stoppen met werken vanaf 65 jaar, als er sprake is van een zwaar beroep (zie 3.3.5 AOW en pensioenen).
  • Bij de invoering van dit talentenbudget wordt ervoor gewaakt dat de kosten die door de werkgevers hiervoor gemaakt worden niet een te grote belasting is voor het MKB. Dit kan dan ongunstig zijn voor de concurrentie positie.

De WW wordt anders ingericht, waarbij de werkgever én de werknemer een gezamenlijke verantwoordelijkheid krijgen voor een snelle overgang van werk naar werk. De eerste fase van werkloosheid komt de WW in handen van de sociale partners. De WW-premie voor werkgevers wordt verlaagd. Daarvoor in plaats gaan werkgevers het loon van werknemers doorbetalen bij werkloosheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden voor maximaal zes maanden. De loondoorbetaling wordt op sectoraal niveau geregeld, waarbij ook premiedifferentiatie wordt ingevoerd. Na een poortwachterstoets, waarin zowel de inspanning van de werkgevers als die van de werknemer wordt beoordeeld, volgt een publieke WW. Het publieke vangnet wordt uitgevoerd door gemeenten.

  • Wanneer er naast WW sprake is van een ontslagvergoeding, wordt de loondoorbetaling hiermee verrekend.
  • Voor arbeidsmigranten komt een hogere drempel om recht te krijgen op WW. De wekeneis in de WW wordt voor deze groep verruimd van 26 weken naar 52 weken.
  • De maatregelen die zijn genomen om jeugdwerkloosheid te bestrijden, worden voortgezet.
  • De kennismigrantenregeling, waarbij kenniswerkers een fiscaal voordeel krijgen, wordt beperkt van 10 naar 5 jaar.
  • De markt voor persoonlijke dienstverlening wordt verder gestimuleerd, zodat het aantrekkelijker wordt om kleine ‘zwarte’ banen wit te maken.
  • Nederland heeft een groot en stevig sociaal vangnet, en dat is iets om te koesteren. Dat kan alleen blijven bestaan als misbruik wordt gestraft. Daarom wordt er extra geïnvesteerd in het tegengaan van uitkeringsfraude, en worden misbruikers gekort. De grootscheepse controles waarbij instanties als politie, belastingdienst en UWV samenwerken, worden uitgebreid.

Naar inhoudsopgave

Iedereen een kans

Nu is de benadering van uitkeringsgerechtigden nog gefragmenteerd. Er zijn veel regelingen, die complex zijn en onderling verschillen. Dit terwijl de doelgroepen vaak veel overeenkomsten vertonen. De ChristenUnie kiest voor een meer integrale benadering waarbij de talenten van mensen centraal staan en niet de uitkeringsregeling waarin ze zitten.

Talent centraal

De Wajong, Wet Investeren in Jongeren en de Wet Werk en Bijstand worden gestroomlijnd, waarbij het hebben van werk of scholing het uitgangspunt is. De afgelopen jaren zijn, mede dankzij de ChristenUnie, veel participatieplaatsen gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld het waardevolle werk van conciërges. Dit beleid wordt doorgezet. Met werk gaat niemand er op achteruit ten opzichte van de uitkering, omdat het tegen minimaal het wettelijk minimumloon (WML) wordt beloond. Er wordt onderscheid gemaakt tussen volledig en duurzaam (jong)gehandicapten en mensen die meer kunnen.

  • Volledig en duurzaam jonggehandicapten (mensen die zelfstandig minder dan 20 procent WML kunnen verdienen) krijgen een uitkering op Wajongnivau, waarbij geen vermogens- of partnertoets geldt. Op deze groep wordt geen druk gelegd om te participeren. Uiteraard kan dit wel op vrijwillige basis, bijvoorbeeld in de dagopvang.
  • Mensen die wel meer mogelijkheden hebben krijgen recht op werk of scholing. Gemeenten worden hiervoor verantwoordelijk.
  • Wanneer er regulier werk verricht wordt vanuit een uitkering en de verdiencapaciteit niet voldoende is, wordt het loon aangevuld tot minimaal het wettelijk minimumloon (WML).
  • Werk moet lonen. Daarom wordt een salarisstijging of een extraatje van de werkgever niet meteen gekort op de loonaanvulling. Dit geldt tot het niveau van 120 procent WML. Hierdoor worden mensen ook gestimuleerd om meer zelfstandig te gaan verdienen.
  • Sociale werkplaatsen zijn alleen nog voor wie een speciale, veilige werkomgeving nodig heeft in verband met arbeidsbeperking.
  • Bij de aanbesteding van overheidsopdrachten worden in contracten afspraken gemaakt over de inzet van het aantal mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (contract compliance).

WWB en re-integratie

  • Gemeenten moeten ook het zittend bestand in de WWB activeren. Hiertoe screenen ze elke 3 jaar hun volledige bestand en komt er een prestatieverplichting voor deze groep, die mede afhangt van de conjunctuur.
  • Niet uitkeringsgerechtigden kunnen – in hun zoektocht naar werk – een beroep doen op ondersteuning vanuit de gemeente.
  • Re-integratietrajecten bieden uitzicht op minimaal 1 jaar werk. Er wordt meer ingezet op no cure, less pay contracten. Hierdoor worden de effectiviteit en efficiency vergroot.
  • Het UWV wordt opgeheven. De onafhankelijke arbeidsdeskundige keuring vindt plaats op de Werkpleinen en de gemeenten worden verantwoordelijk voor alle re-integratie.

Naar inhoudsopgave

Balans tussen arbeid en zorg

Een stabiel gezinsleven is van groot belang voor een goede ontwikkeling van kinderen. Opvoeden is een verantwoordelijke taak, waarin ouders elkaar aanvullen. Tijdens het ‘spitsuur’ van het leven moeten werknemers vaak een drukke baan combineren met zorgtaken. Overigens vaak niet exclusief voor kinderen, maar ook voor ouders of vrienden. Dit vergt maatregelen die de combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken. Dankzij de ChristenUnie zijn er de afgelopen jaren veel stappen op dit gebied gezet, zoals de introductie van het kindgebonden budget, de uitbreiding en flexibilisering van het ouderschapsverlof en het pleegzorgverlof. Dit alles vergt balans tussen de verantwoordelijkheden van werknemers, werkgevers en de overheid. 

Een van de manieren waarop de overheid financieel bijdraagt aan werk en zorg is via de kinderopvangtoeslag. De uitgaven hieraan zijn in een paar jaar tijd sterk opgelopen, van 700 miljoen naar 2,6 miljard euro, terwijl het participatie-effect niet navenant is. De voorwaarden voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag moeten daarom aangepast worden.

  • Er wordt een eigen bijdrage ingevoerd voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag. Over het eerste dagdeel van opvang wordt geen toeslag uitgekeerd. Dit geldt voor maximaal 1 kind in een gezin. Hiernaast wordt de kinderopvangtoeslag gemaximeerd op zes dagdelen opvang per week. Over het aantal uren dat daarboven komt wordt geen toeslag meer uitgekeerd.
  • De mogelijkheid van flexibilisering van arbeidstijden wordt vergroot, bijvoorbeeld door schooltijdbanen en het stimuleren van thuiswerken.
  • Er komt een belastingvrije som voor ieder huishouden ter vervanging van de algemene heffingskorting, zodat mensen meer keuzevrijheid krijgen in de afweging tussen arbeid en zorg (zie paragraaf 3.4.4).
  • De opname van ouderschapsverlof wordt financieel beter gefaciliteerd door de belastingkorting die wordt ontvangen bij de opname van het verlof, te vergroten. Concreet betekent dit dat de ouderschapsverlofkorting wordt verdubbeld.

Naar inhoudsopgave

2.4       Rentmeesters van het land

Een centraal begrip bij de ChristenUnie is verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid voor mensen en de inrichting van de samenleving, maar ook verantwoordelijkheid voor natuur en milieu. Wij moeten beheerders zijn, niet verteerders van Gods schepping. De ChristenUnie zet zich daarom in voor de schepping. Niet omdat ze maakbaar is, maar omdat ze kwetsbaar is.

De ChristenUnie hecht bijzondere waarde aan een duurzame leefomgeving. Wij willen als goede rentmeesters op een verantwoordelijke en dus duurzame manier omgaan met de schepping. Dat bepaalt onze keuzes op terreinen als ruimte, natuur en water, maar ook op het gebied van wonen, mobiliteit, landbouw en visserij.

Naar inhoudsopgave

Wonen

Stap voor stap naar een rechtvaardiger en betaalbare woningmarkt

Een goede woning in een prettige woonomgeving is belangrijk voor het welzijn van mensen. De overheid heeft de taak om voor voldoende woonruimte voor alle bevolkingsgroepen te zorgen. Helaas zijn er nog steeds grote problemen op de Nederlandse woningmarkt. De hoge huizenprijzen en de lange wachtlijsten bij woningcorporaties zijn daar belangrijke symptomen van. De woningnood, vooral onder starters, is nog steeds groot. De woningbouwproductie blijft achter en sluit onvoldoende aan op de vraag. Dat heeft veel te maken met de gevolgen van de financiële en economische crisis en de daardoor wegvallende vraag. Toch is de problematiek ten aanzien van de woningbouwproductie niet overal in het land hetzelfde. Met name in de noordelijke Randstad blijft de woningbehoefte onverminderd groot en zal naar verwachting de onbalans tussen vraag en aanbod de komende jaren alleen nog maar toenemen. Dit uit zich vooral in een sterke behoefte aan sociale huurwoningen. In delen van Friesland, Groningen, Limburg en Zeeland doet krimp zich nu al voor, maar ook elders is de woningbehoefte minder groot dan jaren het geval is geweest. Een goed gebalanceerde benadering van het krimp- en groeivraagstuk is noodzakelijk: gas geven en remmen tegelijk.

Beter, rechtvaardiger en minder kostbaar. Dat zijn kernwoorden in de benadering die de ChristenUnie voorstaat bij de woningmarkt. Beter, want de woningmarkt werkt niet goed. Rechtvaardiger, want de hoogste inkomensgroepen profiteren buitenproportioneel van met name de ongelimiteerde hypotheekrenteaftrek terwijl starters te weinig kansen hebben op een eigen huis. Minder kostbaar, want de uitgaven (misgelopen inkomsten) aan met name de hypotheekrenteaftrek lopen de spuigaten uit.

Uitgangspunt voor de ChristenUnie is dat het rijksgeld dat in de woningmarkt gestoken wordt, ten goede komt aan de oorspronkelijke doelen, namelijk het ondersteunen van de lagere inkomens en het bevorderen van het eigen woningbezit. Nu worden er te veel verkeerde impulsen gegeven die leiden tot het opdrijven van de huur- en koopprijzen.  

De ChristenUnie wil werk maken van het duurzamer en energiezuiniger maken van de woningvoorraad. Dit is goed de portemonnee van de bewoners en mogelijk ook voor het klimaat. Doel is minimaal 30 procent energiereductie in 2020 in de bestaande woningen en vanaf 2015 energieneutraal bouwen in de nieuwbouw. De toepassing van duurzame bouwmaterialen en duurzaam bouwen wordt minder vrijblijvend.

De verbetering van het woon- en leefklimaat in de steden verdient ook de komende jaren blijvende aandacht, met name het behoud van kwalitatief goed en toegankelijk groen en voldoende speelplekken. Om de leefbaarheid in steden te handhaven kan het nodig zijn in bepaalde wijken, buurten of woningblokken een specifiek woningtoewijzingsbeleid te hanteren. Dit dient samen met de gemeenten in de regio te worden opgepakt. De regio’s die te maken hebben of krijgen met bevolkingsdaling verdienen extra aandacht om de kwaliteit van de woonomgeving en de voorzieningen, zoals scholen, ziekenhuizen, winkels en openbaar vervoer op peil te houden.

Grote hervormingen met betrekking tot de woningmarkt zijn de afgelopen jaren achterwege gebleven. Maar mede dankzij de ChristenUnie zijn er wel de nodige resultaten geboekt. Zo is er extra aandacht voor behoud van de leefbaarheid in de voormalige groeikernen gekomen (de zogenaamde Ortega-gemeenten); is er een subsidieregeling voor glasisolatie gekomen; extra geld voor startersleningen (BEW-subsidie); zijn de energieprestatienormen voor de nieuwbouw aangescherpt; is het vergunningvrij bouwen uitgebreid; zijn er crisismiddelen vrijgespeeld voor woningbouw en is de NHG (nationale hypotheekgarantie) verruimd naar 350.000 euro.

De eigen woning en de fiscus

Hypotheekrenteaftrek blijft bestaan, maar wel in een eerlijker en afgeslankte vorm.

De ChristenUnie zet in op een woningmarkt die beter functioneert, rechtvaardiger is en minder beslag legt op de overheidsfinanciën. Wat gaat dat betekenen voor de hypotheekrenteaftrek, het eigenwoningforfait en de overdrachtsbelasting?

De ChristenUnie bepleit een integrale aanpak van het woningmarktbeleid. Voor de fiscale behandeling van de eigen woning betekent dit dat de hypotheekrenteaftrek, het eigenwoningforfait en de overdrachtsbelasting in hun samenhang moeten worden bezien en aangepakt. De ChristenUnie vindt het huidige pakket aan renteaftrek en belastingen onrechtvaardig en financieel onevenwichtig. Hoge inkomens worden sterk bevoordeeld, er staat een financiële straf op verhuizen, er wordt zinloos geld gepompt en er is een prijsopdrijvend effect. Het oorspronkelijke doel van al deze maatregelen, namelijk bevordering van het eigen woningbezit, lijkt hiermee buiten beeld te zijn geraakt.

Uitgangspunten bij een aanpassing van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit:

  • Wijzigingen worden behoedzaam en geleidelijk doorgevoerd, zodat de woningmarkt rustig blijft en de solidariteit tussen generaties niet wordt aangetast. Anders gezegd: de weg is net zo belangrijk als de bestemming.
  • Mensen voor wie het moeilijk is om huisvesting te bekostigen - onder wie starters - krijgen een extra steuntje in de rug.
  • De baten van de overheidsstimulering van het eigen woningbezit worden evenwichtiger verdeeld over hogere en lagere inkomensgroepen.
  • Het aflossen van hypotheekschulden wordt gestimuleerd.

De ChristenUnie bepleit de volgende maatregelen:

De hypotheekrenteaftrek moet stapsgewijs worden aangepast:

  • Lenen en aflossen horen bij elkaar. In het huidige systeem van hypotheekrenteaftrek zijn lenen en aflossen van elkaar losgeraakt. Dat is een legitieme, maar ongewenste ontwikkeling geweest. De ChristenUnie wil aflossen bevorderen en is daarom voorstander van een systeem waarin een annuïtaire belastingaftrek gedurende 30 jaar (de looptijd van een hypothecaire lening) wordt gehanteerd. Deze maatregel gaat gelden voor nieuwe gevallen.
  • De hypotheekrente wordt aftrekbaar tot een woningschuld van maximaal 750.000 euro. Met deze keuze worden de gevolgen voor de woningmarkt geminimaliseerd.
  • De hypotheekrenteaftrek wordt in een periode van 22 jaar met jaarlijks 1 procent afgebouwd, totdat een voor iedere woningeigenaar gelijke hypotheekrenteaftrek is bereikt van 30 procent. Dit is, niet toevallig, gelijk aan het belastingpercentage van box 3.
  • Voor nieuwe gevallen wordt de hypotheekrenteaftrek gelijk beperkt tot 42 procent (belastingpercentage derde schijf van box 1). Vervolgens start over 10 jaar (vanaf 2020) de afbouw van dit percentage met 1 procent per jaar en loopt deze mee met de hiervoor beschreven geleidelijke beperking van de hypotheekrenteaftrek, totdat een aftrek van 30 procent is bereikt.
  • Starters mogen niet de dupe van deze maatregelen worden. Daarom wil de ChristenUnie, zodra deze maatregelen van kracht worden, de overdrachtsbelasting voor starters schrappen. Op termijn wil de ChristenUnie de overdrachtsbelasting geheel afschaffen.

De huurwoning, de huurtoeslag en de woningcorporatie

Hoe houden we de huurwoningmarkt gezond.

Nederland kent al jaren een uniek systeem van sociale woningbouw en huurtoeslag. Woningcorporaties spelen daarbij een cruciale rol. Hierdoor kunnen veel huurders prettig en betaalbaar wonen. Maar de huurtoeslag staat al enkele jaren onder flinke druk door de gestegen huren van de afgelopen tien jaar en de opgelopen bouwkosten voor nieuwbouwwoningen. De huurtoeslag wordt steeds vaker gebruikt als een verkapte objectsubsidie.

De ChristenUnie vindt dat een huurwoning bereikbaar en betaalbaar moet blijven voor iedereen met een laag inkomen. Er is geen ruimte voor liberalisering van de sociale huursector, zolang het woningtekort nog niet is opgelost, huurders door de hoge huizenprijzen niet kunnen doorstromen naar de koopsector en de huur- en woonlastenquotes onverminderd hoog zijn.

De ChristenUnie wil dat woningcorporaties zich de komende jaren concentreren op hun kerntaak, namelijk het bouwen en verhuren van betaalbare en kwalitatief goede woonruimte aan mensen met een laag inkomen. Er blijft ruimte voor sociaal ondernemerschap, maar de ChristenUnie vindt het van wezenlijk belang dat woningcorporaties zich niet ontwikkelen tot projectontwikkelaars.

Mede vanwege de noodzakelijk bezuinigingen denkt de ChristenUnie wel dat het nodig is om de overheidsregulering op de huurwoningmarkt te herzien. De ChristenUnie stelt voor dat de woningcorporaties de huurtoeslag gaan uitvoeren en deze geleidelijk zelf gaan betalen, in ruil voor een huurprijs gebaseerd op het inkomen en de woz-waarde, de mogelijkheid de huur voorspelbaar en beperkt te laten stijgen en de doorberekening van investeringen in energiebesparing in de huurprijs. De huur mede baseren op het inkomen is tevens een wapen in de strijd tegen scheefwonen.

Overige actiepunten

  • De nieuwbouw wordt meer toegesneden op de woningbehoefte. Dit betekent meer goedkope en middeldure (eengezins)woningen om de kansen voor starters en gezinnen te vergroten. Ook wordt rekening gehouden met de toekomstige bevolkingssamenstelling. In veel regio’s zal sprake zijn van voortgaande verkleining van huishoudens en vergrijzing/groei in zorgvraag. Bij nieuwbouw staat het belang van de toekomstige koper of huurder voorop.
  • Nieuwbouwwijken worden opgeleverd met een redelijk voorzieningenniveau van openbaar vervoer, weginfrastructuur en publieke voorzieningen. Dit betekent dat exploitatieverliezen in het openbaar vervoer de eerste jaren acceptabel zijn. Het is reëel dat een deel van de winsten op woningbouw gebruikt worden voor de financiering van maatschappelijke en infrastructurele voorzieningen. De instrumenten uit de Grondexploitatiewet bieden daarvoor mogelijkheden.
  • Gezien de precaire staat van de overheidsfinanciën zullen de subsidies voor het grotestedenbeleid en de woningbouw kritisch worden doorgelicht. De relatie tussen stedelijke opgaven en de verdeling van het gemeentefonds wordt opnieuw bezien. Daarbij wordt recht gedaan aan de (groot)stedelijke opgaven van alle steden; niet alleen van de grote steden. Factoren als sociaaleconomische positie en groei versus krimp worden daarbij verrekend.
  • Eenzijdige samenstelling van wijken wordt zo veel als mogelijk voorkomen door bestaande wijken op te knappen en te zorgen voor een divers aanbod van woningen. Verder komt er meer aandacht voor preventie, zodat het ontstaan van nieuwe ‘krachtwijken’ wordt tegengegaan. Om huisuitzettingen te vermijden zijn verhuurders en hypotheekverstrekkers alert op betalingsachterstanden.
  • Verbouw van lege kantoorruimte naar woningen of andere voorzieningen, dat door fiscale onaantrekkelijkheid nu nog nauwelijks plaatsvindt, wordt bevorderd. Dit kan door verhoging van de boete op leegstand (leegstandswet) en invoering van een leegstandsheffing, het wegnemen van wettelijke belemmeringen voor tijdelijk gebruik voor andere functies, en door beperking van de fiscale verrekenbaarheid van leegstandsverlies tot drie jaar.
  • Investeringen in de uitbreiding van ruimte voor speelplekken en sportvoorzieningen zijn nodig. Voldoende groen binnen de stad is van groot belang, omdat dit een positief effect heeft op het welzijn van de bewoners. Uitgangspunt is ten minste 75m2 groen per (nieuwe) woning in bestaand bebouwd gebied.
  • Er komt een innovatieprogramma stedelijk wonen, dat nieuwe woonvormen stimuleert in hoge dichtheden én met veel buitenruimte, een veilige/fietsvriendelijke woonomgeving en veel groen.
    Groene daken, dakterrassen, binnenhoven op parkeergebouwen en andere vormen van duurzaam dubbel grondgebruik worden opgenomen in een kwaliteitslabel binnenstedelijk wonen.
  • Op weg naar energieneutrale woning- en utiliteitsbouw worden de normen voor duurzaam en energiezuinig bouwen stapsgewijs aangescherpt. Hierbij wordt de kwaliteit van het binnenklimaat van woningen bewaakt. EPC 0 is nu al goed bereikbaar in de nieuwbouw, maar nog niet ambitieus genoeg, want het gaat met name over warmte. Ook bij de bestaande gebouwen worden betere isolatie en vormen van duurzame energieopwekking geleidelijk ingevoerd. Particuliere huiseigenaren worden blijvend gestimuleerd tot energiebesparing.
  • Particulier opdrachtgeverschap en consumentgericht bouwen wordt gestimuleerd. Welstandseisen worden eerder in het bouwproces betrokken; dit scheelt burgers en bedrijven ergernis en komt de kwaliteit van de bouwplannen ten goede.
  • Gelet op de grote woningbouwopgave worden de mogelijkheden van nieuwe contractvormen die samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven bevorderen (bijvoorbeeld alliantiecontracten) krachtig gestimuleerd.

Naar inhoudsopgave

Ruimte

De inrichting van Nederland is vrijwel geheel gevormd door menselijk ingrijpen. De overheid heeft een belangrijke ordenende en ontwikkelende taak. Zij draagt zorg voor de kwaliteit van leven in zowel de kleine kernen als de grootstedelijke gebieden, voor verbetering van gebieden met economische achterstanden, en (met name in grootstedelijke gebieden) voor een positieve binding van mensen met hun dagelijkse leefomgeving én met hun medebewoners.

Nederland is te divers voor één blauwdruk. Inrichting van de ruimte vergt aansluiting bij het eigen karakter van landschappen en steden. Ruimtelijke beslissingen horen genomen te worden op het bestuurlijk niveau dat het meeste aansluit bij het niveau waarop ruimtelijke functies zich het sterkst ontwikkelen. De provincies kunnen een sterke regisserende rol spelen, zodat gemeenten in een regio elkaar ruimtelijk versterken en niet beconcurreren. De rijksoverheid moet zich beperken tot (financiële) steun van projecten met een nationale uitstraling. Het rijk draagt bij aan gewenste ontwikkelingen op decentraal niveau door subsidies, kennisdeling en nieuwe instrumenten aan lagere overheden te verstrekken.

In delen van Nederland is de komende jaren geen sprake meer van bevolkingsgroei, maar van bevolkingskrimp. Dit heeft grote gevolgen voor de leefbaarheid; voorzieningen komen onder druk; de bedrijvigheid loopt gevaar. Aan de andere kant,  zo laten de ervaringen in bijvoorbeeld Duitsland zien, kan de krimp kansen bieden:kansen voor de ontwikkeling van leefomgeving en milieu, nieuwe bestemmingen voor oude wijken en industriegebieden. Lokale overheden moeten in staat worden gesteld die kansen te grijpen. Krimpgemeenten en -regio's moeten niet voor opgaven komen te staan die hun financiële en organisatorische draagkracht te boven gaan. Om die reden wordt de omstandigheid of regio's of gemeenten krimp te wachten staat, één van de factoren die bepalend zijn voor de verdeling van rijksmiddelen over gemeente- en provinciefonds.

Een aantrekkelijke leefomgeving is van belang voor het welzijn van de bewoners, voor het waardebehoud van de gebouwen, voor toerisme en recreatie, en het maakt ons land aantrekkelijk als vestigingsplaats van internationaal opererende bedrijven. Gemeenten moeten worden gestimuleerd om duurzaamheid en kwaliteit in de gebouwde omgeving te bevorderen, in nauwe samenwerking met bewoners en ondernemers.

Voorkomen moet worden dat open landschappen via de kaasschaafmethode steeds kleiner worden. Verrommeling, versnippering en bouwen op opdringerige zichtlocaties langs wegen moeten worden tegengegaan. Bedrijfsterreinen, agrarische bebouwing en andere gebouwen moeten zoveel mogelijk landschappelijk worden ingepast door middel van kwalitatieve streekeigen beplanting.

Voor gemeenten moet het aantrekkelijker worden om binnenstedelijk te bouwen in plaats van in het volgende weiland naast de snelweg, waar het rijk verantwoordelijk is voor de aanleg van extra wegcapaciteit. Binnenstedelijk bouwen is ook duurzamer want het beperkt de groei van de mobiliteit.

De samenhang tussen ruimtelijke ordening en infrastructuur moet worden verbeterd. Door te bouwen bij bestaande stations en een slimmere verdeling van ruimtelijke functies over knooppunten kan het aantal files worden beperkt en het rendement van het openbaar vervoer worden verbeterd.

  • Er komt een nieuwe Nota ruimte en mobiliteit, met een visie op de ontwikkeling van Nederland tot 2040. Deze nota geeft richting aan integrale gebiedsontwikkeling en een klimaatbestendige inrichting van ons land.
  • Er komt meer aandacht voor de ruimtelijke inpassing van nationale infrastructuur. Geluidswallen worden bij voorkeur ‘groen’ uitgevoerd.
  • Om het gebruik van verschillende vervoermiddelen aantrekkelijk te maken, wordt geïnvesteerd in transferia bij knooppunten en uitbreiding van de OV-chipkaart tot een mobiliteitskaart die ook gebruikt kan worden voor taxi, deelauto en OV-fiets.
  • Verstedelijking en bedrijvigheid worden gebundeld rond bestaande kernen en daarbinnen bij OV-knooppunten. De mogelijkheden van verdichting rond stations in de brede Randstad en bundeling van ruimtelijke ontwikkelingen langs haltes van hoogwaardig regionaal openbaar vervoer, worden onderzocht.
  • Prioriteit wordt gegeven aan binnenstedelijk bouwen en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Om het landschap in de Randstad te sparen, wordt de huidige ambitie van 40 procent binnenstedelijk bouwen verhoogd naar 60 procent. Dat is goed voor het draagvlak van voorzieningen en het openbaar vervoer. Compact bouwen en slim verdichten zijn uitgangspunt, omdat intensief ruimtegebruik niet ten koste mag gaan van schaars groen. Een stevig investeringsbudget van de rijksoverheid is nodig.
  • Uitbreidingen van steden en dorpskernen (‘rode functies’) worden op regionaal niveau afgewogen. Plattelandsgemeenten krijgen voldoende ruimte om te bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas. Daarbij wordt gewaakt voor overproductie in krimpregio’s en voor het bebouwen van waardevolle landschappen. Clustering van voorzieningen in deze regio’s is nodig om het voorzieningenniveau in krimpgebieden op peil te houden.
  • Waardevolle landschappelijke eenheden, zoals het Groene Hart, worden beschermd. Om versnippering te voorkomen stuurt de provincie bindend de bovenlokale samenwerking bij de bouw van woningen of de aanleg van bedrijventerreinen, bijvoorbeeld door grondexploitatievergunningen of door een fonds voor regionale kostenverevening in te stellen.
  • Behoud van het karakter van landschappen, door verrommeling en horizonvervuiling, zoals opvallende reclame-uitingen langs wegen, tegen te gaan.
  • Om de groene ruimte open te houden, wordt het bouwen in de open ruimte belast (open ruimteheffing). De opbrengst wordt deels gebruikt voor bouwen in de stad en investeringen in landschap.

Sneller, beter, anders

Jaarlijks worden er miljarden besteed aan aanleg en onderhoud van infrastructuur en ruimtelijke projecten. De besteding van dit geld kan efficiënter. Bij de besluitvorming over projecten speelt de bepaling van maatschappelijke kosten en baten een belangrijke rol.

  • Er komt één budget komt voor infrastructuur (wegen, spoor en vaarwegen) en ruimte, zodat de ruimtelijke, milieu- en mobiliteitsproblemen integraal worden afgewogen en aangepakt.
  • De kosten van infrastructuur en externe kosten zoals milieuvervuiling komen niet langer voor rekening van de gemeenschap, ze worden doorberekend aan de gebruiker. De huidige methodiek van kosten baten analyse voor infrastructurele werken is niet goed genoeg. Voor het wegverkeer wordt nu rekening gehouden met de opbrengst van het wegvervoer in accijns en belastingen; het openbaar vervoer heeft deze voordelen niet. De afweging wordt evenwichtiger wanneer bijvoorbeeld de kosten van de uitstoot van broeikasgassen en de vermindering van reizigerskilometers worden meegenomen.
  • Voorstellen om de besluitvorming rond infrastructuur (advies commissie Elverding) aanmerkelijk te versnellen en te vereenvoudigen, worden snel omgezet in wetgeving. Dit met inachtneming van goede consultatie en mogelijkheden van bezwaar en beroep voor burgers en bedrijven. Gewaarborgd wordt dat ook alternatieven (anders dan infrastructuur) worden meegenomen in de besluitvorming.
  • Sommige onderdelen van de tijdelijke Crisis- en Herstelwet moeten structureel in wetgeving worden verankerd. Het is met name belangrijk om te komen tot een nieuwe omgevingswet waarin de huidige wetten worden geïntegreerd.
  • De kosten van beheer en onderhoud krijgen meer aandacht bij de besluitvorming over projecten. Niet de laagste aanlegkosten zijn bepalend, maar de laagste kosten over de hele levenscyclus van een project. Aannemers worden geprikkeld om de duurzaamheid van asfalt te verbeteren.

Naar inhoudsopgave

Mobiliteit

Schoon en zuinig, vlot en veilig

Mobiliteit brengt mensen bij elkaar. De mobiliteit blijft echter groeien. Als we hier niet bewust mee omgaan, gaat dit ten koste van veiligheid, milieu en leefbaarheid. Er moeten daarom keuzes gemaakt worden. De ChristenUnie kiest voor leefbaarheid en veiligheid en daarom voor een ombuiging van de groei van het personenvervoer naar het openbaar vervoer en de fiets en stimulering van duurzaam transport over water en spoor. Veel projecten voor zowel weg, spoor als water staan klaar voor uitvoering, het werk moet nu beginnen.

De afgelopen jaren heeft de ChristenUnie als regeringspartij het mobiliteitsbeleid mede bepaald. Meer dan door enig kabinet hiervoor is er geïnvesteerd in (regionaal) openbaar vervoer, fietsverkeer en binnenvaart. Daarnaast is het gelukt om meer integraal te gaan werken; het gaat bij investeringen in infrastructuur niet langer alleen over een weg of een tramlijn, maar over de ontwikkeling van een gebied als geheel.

De komende jaren zal een periode van financiële krapte zijn. Dat vereist scherpe prioriteitstelling. De ChristenUnie geeft voorrang aan beheer en onderhoud van wegen, spoorwegen, vaarwegen en dijken. Dat betekent dat de komende jaren, waar dat mogelijk en verantwoord is, met name de aanleg van wegen wordt getemporiseerd. Met een innovatieve aanpak kunnen aanlegprojecten zo veel als mogelijk doorgaan: marktpartijen worden uitgedaagd de kosten over de levenscyclus significant te verlagen, bijvoorbeeld met langjarige DBMO-contracten (ontwerp, bouw, onderhoud en beheer).

De kilometerheffing: eerlijk wapen tegen files én voor een beter milieu

Niet méér betalen, maar anders betalen. Wanneer een automobilist niet langer betaalt voor het bezit van z’n auto maar voor het gebruik van de weg, wordt hij gestimuleerd bewuste keuzes te maken: wanneer en waar ga ik met mijn auto de weg op. Hierdoor wordt onnodige en maatschappelijk extra belastende mobiliteit (in de spits op volle wegen) beperkt. Op deze manier kunnen ook de maatschappelijke kosten (belasting van milieu en woonomgeving) in rekening worden gebracht. Door hogere tarieven in de spits op drukke plaatsen, worden files teruggedrongen. Slechts een paar procent minder auto’s is op de grootste knelpunten al goed voor een veel betere doorstroming. Ondanks miljarden investeringen in nieuwe snelwegen en verbreding van bestaande snelwegen kunnen betrouwbare reistijden in 2020 niet gehaald worden wanneer er geen kilometerprijs wordt ingevoerd. Zonder kilometerprijs is er sowieso nog eens 7 miljard euro extra nodig. Ook komen de doelstellingen voor schonere lucht en minder CO2-uitstoot dan onder druk te staan.

  • Betalen voor gebruik in plaats van bezit
    In plaats van het bezit van de auto te belasten, wordt het gebruik belast door invoering van een kilometerheffing die gedifferentieerd is naar tijd, plaats en milieukenmerken. Gelijktijdig worden de motorrijtuigenbelasting en de BPM afgeschaft.
  • Eerlijke tarieven
    De hoogte van basis- en spitstarief worden zó vastgesteld dat de te verwachten inkomsten daaruit op het moment van omzetting gelijk zijn aan de totale vaste lasten voor mobiliteit. De opbrengst wordt ingezet voor het Infrafonds. Overwogen wordt het basistarief in dun bevolkte gebieden (waar de afstanden groter zijn en de verkeersdruk geringer) lager te stellen dan in dichtbevolkte gebieden.
  • Snel invoeren
    De kilometerheffing is een complexe hervorming die zorgvuldig maar ook zo snel mogelijk moet worden ingevoerd. Bij een start in 2013 moet de invoering uiterlijk in 2018 zijn afgerond.
  • Privacy waarborgen
    In de landelijke administratie wordt alleen het totaal aantal kilometers geregistreerd voor een beperkte tijd; niet de individuele ritgegevens.

 

Automobiliteit

De auto blijft in veel gevallen het belangrijkste vervoermiddel. Hiervan uitgaande wordt er ingezet op verduurzaming van de automobiliteit.

  • Technische mogelijkheden om voertuigen zuiniger te maken, overlast en vervuiling te beperken en de veiligheid te bevorderen worden maximaal benut. Nederland zet zich in voor het aanscherpen van de Europese CO2-normen voor personenauto’s naar 80 gr/km in 2020. Dit mogen geen theoretische waarden zijn, ze worden getoetst via een test die de praktijk goed nabootst.
  • Als doel wordt vastgesteld voor de verkeerssector 10 procent reductie van de CO2 uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990, oplopend tot 80 á 90 procent in 2050.
  • Elektrisch rijden is voor Nederland een interessante toekomst. Hiervoor zijn onder andere de volgende stimuleringsmaatregelen nodig: realisatie voldoende oplaadpunten; handhaving vrijstelling motorrijtuigenbelasting; 0 procent bijtelling zolang de elektrische auto in de introductiefase zit; aantrekkelijk maken voor de leasemarkt door bijvoorbeeld een restwaardegarantie voor accu’s of een aantrekkelijk afschrijvingsregime.
  • De bijtellingregeling voor een auto van de zaak, die geldt als er jaarlijks meer dan 500 kilometer privé wordt gereden, wordt niet alleen gedifferentieerd naar zuinigheid maar ook naar het verreden aantal kilometers.
  • De onbelaste vergoeding voor woon-werk- en zakelijk verkeer wordt verlaagd; daarmee worden mensen gestimuleerd om dichterbij hun werk te gaan wonen.
  • Het wegwerken van de onderhoudsachterstand van bruggen en viaducten heeft prioriteit; hierop wordt niet bezuinigd.
  • Om knelpunten op de weg op te lossen wordt er eerst gekeken welke winst kan worden geboekt door beter benutten, door mobiliteitsmanagement en door invoering van de kilometerprijs. Pas waar er daarna nog een structureel knelpunt is, is weguitbreiding een optie. In het kader van de heroverwegingen worden weginfrastructuurprojecten waarover nog geen definitief besluit is genomen, heroverwogen op basis van deze criteria.
  • Bij nieuwe weginfrastructuurprojecten wordt standaard gekeken in hoeverre deze gecombineerd kunnen worden met verbetering van het openbaar vervoer. De miljarden investeringen in het oplossen van de wegknelpunten rond Rotterdam en Utrecht moeten gelijk opgaan met een kwaliteitssprong in het OV.
  • Bij maatregelen die de automobiliteit direct dan wel indirect bevorderen moet steeds bezien worden of alternatieve maatregelen gevonden kunnen worden in het openbaar vervoer. Financiële prikkels om het gebruik van openbaar vervoer te bevorderen zullen nader worden uitgewerkt.
  • Lichthinder (‘lichtvervuiling’) in natuurgebieden wordt voorkomen door terughoudend te zijn met nieuwe wegverlichting en door de toepassing van nieuwe verlichtingstechnieken. Dit gebeurt zonder in te leveren op sociale en verkeersveiligheid (bijvoorbeeld met LED’s in het wegdek en LED-verlichting die inschakelt bij nadering van voertuig). Bij vervanging wordt gekozen voor duurzame lampen.

Goederenvervoer

Nederland heeft een sterke positie in het internationale goederenvervoer. Rotterdam zou nooit tot de top van de wereldhavens behoren zonder het totaalpakket van aanvoer, (gedeeltelijke) bewerking, logistieke dienstverlening en doorvoer. Die positie is het waard om te behouden, maar wel met verbetering van de luchtkwaliteit en de veiligheid, en een betere benutting van milieuvriendelijke vervoersmogelijkheden.

  • De zeehavens werken samen om sterk te staan tegenover buitenlandse concurrenten. Nederland maakt zich in Europa sterk voor gelijke regels voor overheidsfinanciering van haveninfrastructuur.
  • De vollopende achterlandverbindingen krijgen meer mogelijkheden. De A15 wordt aangepakt, maar daarnaast is met name bevordering van de binnenvaart en het spoor nodig.
  • Nederland maakt zich internationaal sterk voor aanscherping van de emissie-eisen voor SOx, NOx, CO2 en fijnstof voor de zeevaart en binnenvaart. De Europese Commissie en de Lidstaten voeren een heffing in op bunkerbrandstof bij zee- en binnenschepen, afhankelijk van de milieuprestatie van die brandstof. Ook wordt het concept van de ‘groene havens’ standaard praktijk in Europa; schone schepen worden sneller afgehandeld en/of betalen minder havengeld.
  • In de binnenvaart komen nieuwe technieken op de markt die de NOx reduceren tot -90 procent. De bestaande subsidies daarvoor worden uitgebreid.
  • Omdat de zeescheepvaart met mondiale concurrentie te maken heeft, wordt de fiscale faciliteit voor schepen en zeevarenden voortgezet om uitvlaggen te voorkomen.
  • Het vaarwegennet kan meer worden gebruikt voor distributie van goederen voor het midden- en kleinbedrijf. De realisatie van overslagterminals voor water, weg en spoor wordt gestimuleerd en er komt een actieplan voor de kleine vaarwegen en de kleine binnenvaartschepen.
  • Het achterstallig onderhoud van de vaarwegen is in 2016 weggewerkt. De overheid probeert, binnen de wettelijke kaders, de gevolgen van de crisis voor de binnenvaart samen met de branche en de banken te bestrijden, zodat sanering van de vloot, die na de crisis hard nodig is, wordt voorkomen.
  • De belasting van bestelwagens en vrachtwagens wordt geleidelijk verhoogd totdat ze een evenredig deel betalen van de kosten die zij veroorzaken (wegenonderhoud, vervuiling) als personenwagens.
  • Zoals dat in andere Europese landen reeds het geval is komt een verbod op vrachtvervoer over de weg op zondag.

Luchtvaart

De luchtvaart is van belang voor het intercontinentale vervoer. Binnen Europa wordt het netwerk van hogesnelheidslijnen echter een steeds beter en vooral ook duurzamer alternatief. Daarin moet worden geïnvesteerd. Verdere uitbreiding van regionale luchthavens is niet nodig en onrendabel. Schiphol kan niet koste wat kost blijven groeien. De bescherming van de regio tegen geluidsoverlast en het halen van de klimaatdoelen hebben prioriteit. De luchtvaart moet daarom, net als andere transportwijzen, gaan betalen voor de vervuiling die zij veroorzaakt.

  • Uiterlijk in 2012 is er een nieuw transparant handhavingstelsel om het vliegverkeer bij Schiphol binnen de perken te houden. Dit stelsel is qua beschermingsniveau gelijkwaardig aan de huidige wettelijke normen voor geluid, veiligheid en emissie. Het beschermt ook de woongebieden die wat verder liggen van de luchthaven (het zogenaamde buitengebied). Bewoners weten ook voor de toekomst waar ze aan toe zijn.
  • De uitstoot van broeikasgassen van de inkomende, uitgaande en binnenlandse luchtvaart mag in 2050 niet hoger zijn dan het niveau van 2005, net als in Engeland. Onderzocht wordt hoe de luchtvaart binnen dit klimaatdoel kan passen.
  • Nederland maakt samen met Europese koploperlanden een start met het doorrekenen van de externe kosten van het vliegverkeer, zodat het concurrentievoordeel van vliegen in vergelijking met van andere vervoerwijzen wordt opgeheven. Er komt daarom in overleg met de ons omringende landen een NOx heffing per vliegtuig. Op internationaal niveau zet Nederland in op het heffen van accijns op kerosine.
  • De plannen voor uitplaatsing van vluchten van Schiphol naar regionale luchthavens worden geschrapt. Regionale luchthavens blijven gesloten tussen 23.00 en 07.00 uur. Om omwonenden zekerheid en bescherming te bieden worden bij deze luchthavens lokale geluidsnormen vastgesteld voor alle woonwijken waar een substantiële geluidsbelasting kan optreden.
  • Luchthaven Twente is niet winstgevend te exploiteren als burgerluchthaven. Bovendien is er vlak over de grens in Duitsland reeds een luchthaven. De voormalige militaire luchthaven wordt daarom geen nieuwe regionale luchthaven.
  • Er komt een specifieke heffing voor de recreatieve luchtvaart (sportvliegtuigen) en er worden strengere geluidseisen gesteld aan circuit- en parachutevluchten.

Fietsen

Fietsen en wandelen worden als duurzame, goedkope en gezonde vorm van mobiliteit krachtig gestimuleerd. Hierdoor worden steden leefbaarder en bereikbaarheidsproblemen beperkt. De ChristenUnie streeft naar 25 procent meer fietsgebruik in 2020 en 50 procent minder dodelijke fietsslachtoffers. Hiervoor zijn investeringen in fietsvoorzieningen nodig. Deze kosten relatief weinig.

  • Het netwerk van fietssnelwegen tussen woon- en werklocaties wordt uitgebreid. Er komen twintig nieuwe routes in de periode 2010-2014. Uiteindelijk moet dit leiden tot een samenhangend netwerk van doorgaande hoofdfietsroutes in het gehele land.
  • De mogelijkheid van fietsparkeren bij voorzieningen en bedrijventerreinen wordt opgenomen in ruimtelijke ordeningsvoorschriften.
  • Bij stations komen voldoende en kwalitatief goede fietsparkeerplekken. Bewaakte stallingen zijn open tot de laatste trein. Er komt in samenwerking met gemeenten en provincies een programma om de 100.000 extra plaatsen te realiseren die nodig zijn tot 2020.
  • Fietsenstallingen zijn bij voorkeur gratis, met uitzondering van langdurige stalling; dit om te voorkomen dat achtergelaten weesfietsen de stallingen verstoppen. Financiering kan uit parkeeropbrengsten en een bijdrage van de vervoerders.
  • Het OV-fietssysteem wordt uitgebreid tot alle belangrijke vervoerknooppunten.
  • Nederland zet zich in voor strengere Europese emissie- en geluidnormen voor brom- en snorfietsen.

Openbaar Vervoer

Het openbaar vervoer moet aantrekkelijker worden. Openbaar vervoer is niet overal een bruikbaar alternatief voor de auto, maar ook op het platteland is door een slimmere organisatie een aanzienlijke verbetering mogelijk. De ambities voor het openbaar vervoer moeten en kunnen hoger. De ChristenUnie zich zal inzetten voor het bevorderen en het sterk verbeteren van het openbaar vervoer, zowel qua dekking van het vervoersnet als qua frequentie en aansluiting van de diverse vervoermiddelen op elkaar.

  • Groeiambitie
    Na de succesvolle vijftig spoedprojecten in het regionaal openbaar vervoer, moet het regionaal openbaar vervoer verder groeien. Samen met provincies en stadsregio’s stelt het rijk hiervoor een visie en actieplan op. Vervoerders worden verplicht bezetting en klanttevredenheid te rapporteren aan de overheid om de kwaliteit en de concurrentiepositie van het OV ten opzichte van ander vervoer te borgen (o.a. zitplaatsen op lange afstanden).
  • Investeren in lightrail en busbanen
    In stedelijke regio’s wordt geïnvesteerd in de aanleg van nieuwe lightrailverbindingen en busbanen om een betrouwbaar en snel alternatief te bieden voor het al maar groeiende autogebruik. Gemeenten en provincies kunnen dit alleen met steun van het rijk betalen. In de Randstad leidt dit tot een herkenbaar en samenhangend Randstadnetwerk dat als drager fungeert voor de stedelijke ontwikkeling. Hierbij kan worden voortgebouwd op het succes van metro en tramplus in Rotterdam, Randstadrail in Den Haag en de Zuidtangent in de regio Amsterdam.
  • Duurzaam
    Uiterlijk in 2015 wordt 100 procent van het elektrisch openbaar vervoer voorzien van duurzame energie. Hierover maakt het rijk afspraken met NS en de overheden die opdrachtgever zijn van het regionale OV.
  • Reiziger centraal
    De OV-chipkaart wordt meer klantgericht in plaats van vervoerdergericht, bijvoorbeeld bij het overstappen. In overleg met de vervoerders worden de tarieven van de OV-chipkaart afhankelijk van de kilometers hemelsbreed in plaats van de afgelegde kilometers. De NS krijgt als marktleider de verplichting op te komen voor de bredere OV-belangen.
  • Reizigersrechten
    Er komt een vervoersautoriteit als onafhankelijke beroepsinstantie. Deze beslist wanneer consumentenorganisaties, vervoerders en concessieverleners het niet eens worden, en kan bij concessiegrensoverschrijdende vraagstukken zo nodig knopen doorhakken. Als vervoersmaatschappijen te weinig capaciteit bieden gaat de reiziger minder betalen.
  • Aanscherping regels straattaxi
    De taxi, ook in de grote stad, word een aantrekkelijke en betrouwbare manier van vervoer waar je als klant met een gerust hart instapt. De nieuwe Taxiwet wordt daarom snel van kracht.

Actieplan spoor

Dankzij de ChristenUnie geldt er nu een groeiambitie van 5 procent per jaar op het spoor. Deze ambitie, opgenomen in het coalitieakkoord, heeft veel dynamiek losgemaakt. Met een aantal korte termijn acties is het gebruik van de trein gepromoot en de kwaliteit verbeterd. Er is voor de langere termijn 4,5 miljard euro beschikbaar gekomen voor uitbreiding van de infrastructuur op belangrijke corridors in de Randstad en het Noorden. De plannen zijn uitgewerkt, nu is het tijd dat ze voortvarend worden uitgevoerd.

De 5 procent groeidoelstelling blijft ook voor de komende vier jaar uitgangspunt. De korte termijnacties worden daarom onverminderd voortgezet. Daarnaast worden in de nieuwe kabinetsperiode in het eerste jaar plannen gemaakt en budget gereserveerd voor extra investeringen tot 2028.

  • Capaciteitsuitbreiding
    Inhaalsporen of spoorverdubbeling, extra perronsporen en ongelijkvloerse kruisingen zijn op een aantal punten noodzakelijk. In de Randstad wordt het kernnet viersporig, zodat niet alleen intercity’s maar ook sprinters zes keer per uur kunnen rijden. De enkelsporige regionale spoorlijnen worden opgewaardeerd, inclusief de grensoverschrijdende spoorlijnen. Om de capaciteit verder te vergroten wordt het nieuwe Europese beveiligingssysteem ERTMS snel ingevoerd, zodat treinen korter op elkaar kunnen rijden.
  • Kortere reistijden
    De hoofdverbindingen in het kernnet van de spoorwegen worden waar mogelijk geschikt gemaakt voor hogere snelheden. De maximum snelheid wordt verhoogd van 140 naar 160 km per uur. Onderzocht wordt waar reistijd kan worden verkort door het inzetten van treinen met snelheden tot 250 km per uur. Kansrijke trajecten hiervoor zijn Amsterdam-Utrecht-Eindhoven-Luik/Aken, Utrecht-Arnhem-Keulen en Breda-Eindhoven-Keulen.
  • Kortere routes
    Bij de verbreding van de A27 wordt rekening gehouden met een toekomstige spoorlijn Breda-Utrecht, zodat bij de aanleg hiervan honderden miljoenen kunnen worden bespaard. Revitalisering van niet meer in gebruik zijnde spoorverbindingen wordt onderzocht. Nu de regio vrijwel zeker de spoorlijn Groningen-Heerenveen realiseert, moet in de toekomst ook de verbinding Lelystad-Heerenveen als onderdeel van de Zuiderzeelijn worden aangelegd. Bij de groei van Almere richting het westen wordt voorzien in een tweede OV-verbinding over het IJmeer.
  • Meer stations
    Er worden de komende kabinetsperiode vijftien nieuwe stations geopend. Waar nodig wordt geïnvesteerd in optimalisering van de OV-aansluiting van en naar stations. De bouw van stations wordt niet meer afhankelijk gesteld van de beschikbare capaciteit, maar wordt juist benut als kans om de spoorcapaciteit uit te breiden, bijvoorbeeld door het aanleggen van inhaalsporen.
  • Scherpere eisen aan NS
    De voor reizigers belangrijke criteria van snelle en betrouwbare reistijden, optimale aansluitingen, hoge frequenties en kans op een zitplaats worden opgenomen in de NS vervoersconcessie voor het hoofdrailnet, gekoppeld aan een prijsprikkel (maximaal toegestane prijsverhoging). In de concessie wordt ook uitbreiding van het nachtnet geregeld. Als grootverbruiker van energie gaat de spoorsector het goede voorbeeld geven. Er komt een actieplan dat zorgt voor een substantieel lager energieverbruik.
  • Toegankelijk voor iedereen
    In 2020 is al het spoormaterieel toegankelijk voor gehandicapten en voorzien van toiletten.
  • Goed onderhoud, robuuste knooppunten
    Op spooronderhoud wordt niet bezuinigd. Engelse toestanden worden voorkomen. De capaciteit op knooppunten zoals Utrecht Centraal wordt vergroot, zodat grote storingen makkelijker kunnen worden opgevangen.
  • ProRail opheffen
    ProRail wordt een onderdeel van Rijkswaterstaat, zodat er één beheerder ontstaat voor alle rijksinfrastructuur. Hierdoor wordt synergie afgedwongen tussen weg- en spoorprojecten en wordt de minister beter aanspreekbaar op het spoorbeheer.
  • Goederencorridors
    Bij groeiend transportvolume is aandacht nodig voor de veiligheid en leefbaarheid bij passages van steden en dorpen. Aparte corridors voor het goederenvervoer zijn aan te bevelen wanneer de drukte van het personenverkeer toeneemt. Dit kan door viersporigheid of aparte trajecten voor het goederenvervoer.

Naar inhoudsopgave

Waterbeheer: veilig en duurzaam

Leven met water: dat is voor ons Nederlanders vanzelfsprekend. Meer dan de helft van ons land is blootgesteld aan overstromingsrisico’s. Meer dan een kwart ligt onder de zeespiegel. Achter onze dijken en duinen wonen ongeveer 10 miljoen mensen en ligt 2000 miljard euro aan geïnvesteerd vermogen.

Maar veilig en duurzaam leven met water is allerminst een vanzelfsprekendheid. Het onderhoud van duinen en dijken vereist onze voortdurende aandacht en zal de komende jaren veel extra geld vergen. De normering van onze dijken stamt uit 1960 en is dringend aan herziening toe. En de uitdagingen waar ons land voor staat zijn immens: voortgaande verzilting versus de beschikbaarheid van voldoende zoet water, grotere pieken en dalen in de rivierwaterafvoer, een langzaam maar zeker stijgende zeespiegel en dalende bodem, nattere winters en drogere zomers met intense piekbuien.

Nederland is de best beveiligde delta ter wereld. Dat wil de ChristenUnie zo houden. Dat het in Nederland zo veilig wonen en werken is, heeft alles te maken met hoe we in ons land het waterbeheer hebben georganiseerd. De waterschappen spelen daarbij een niet te onderschatten rol. Toch kan het waterbeheer in Nederland nog altijd beter en efficiënter. Het aanbod van de waterschappen om te komen tot een doelmatig waterbeheer vormt daarbij een belangrijk impuls.

Het stempel van de ChristenUnie op het waterbeleid

De ChristenUnie heeft met een bewindspersoon op Verkeer en Waterstaat in de afgelopen kabinetsperiode haar stempel op het waterbeleid gedrukt. Zwakke plekken in onze kust zijn versterkt, de veiligheid langs de rivieren is vergroot en de waterkwaliteit gaat erop vooruit.

Verder zijn er via een visie op het waterbeleid, de instelling van de Deltacommissie, de kabinetsreactie op het rapport van die Deltacommissie en uiteindelijk de totstandkoming van het Nationaal Waterplan en de Deltawet met daarin verankerd een Deltaprogramma, een Deltafonds en de Deltacommissaris die van start is gegaan, grote stappen gezet op weg naar een veilig en duurzaam Nederland.

Daarnaast is dankzij de ChristenUnie de blik niet alleen op onze eigen waterveiligheid gericht, maar neemt Nederland internationaal verantwoordelijkheid door andere, veelal arme laaggelegen deltagebieden in de wereld te helpen met onze ‘waterkennis’.

  • Doorpakken met de Deltawet en het Deltaprogramma

Het voorkomen van een watersnoodramp: daarop zullen alle inspanningen gericht zijn. In dat licht is er een drievoudige opgave. Ten eerste worden alle dijken en keringen aangepast aan de wettelijke normen. Ten tweede wordt het huidige beschermingsniveau, dat dateert uit 1960, herzien; de nieuwe veiligheidsnormering wordt niet alleen bepaald door economische waarden maar ook door de geriskeerde maatschappelijke ontwrichting en bedreiging van mensenlevens. Ten derde wordt er geanticipeerd op de gevolgen van de klimaatverandering, die consequenties zal hebben voor de zoetwatervoorziening en de veiligheid van ons land.

Om deze grote opgaven aan te pakken, wordt de door het kabinet voorgestelde Deltawet snel van kracht, wordt de waterveiligheidsopgave waarvoor ons land staat exact in kaart gebracht, en komt er een Deltaprogramma dat financieel gevoed wordt uit een Deltafonds waarop niet bezuinigd kan worden. De door het kabinet aangestelde Deltacommissaris zorgt voor snelheid en eensgezindheid in de aanpak van de grote wateropgaven waarvoor ons land staat. Voor een aantal gebieden in Nederland is op relatief korte termijn duidelijkheid gewenst, zoals het Rijnmondgebied, het gebied rond het IJsselmeer, en hoe bijvoorbeeld de zoetwatervoorziening is gegarandeerd als het Volkerak Zoommeer in Zeeland weer zout wordt.

  • Waterveiligheid: huis op orde

Om voor wat betreft de waterveiligheid ‘het huis op orde te krijgen’, lopen er uitvoeringsprogramma’s, zoals Ruimte voor de Rivier en het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Deze worden onverkort doorgezet. In 2011 worden de resultaten van de derde toetsingsronde bekend, de APK van onze dijken en keringen. Tot 2020 zijn er miljarden extra nodig, alleen al om de dijken en keringen te laten voldoen aan de huidige, verouderde veiligheidsnormering. De slechte toestand van de overheidsfinanciën noodzaakt tot herprioritering: geld dat is gereserveerd voor de aanleg van wegen waarover nog geen besluit genomen is, wordt deels gebruikt voor het onderhoud van dijken. De waterschappen leveren een extra bijdrage en inspanning bij het op orde houden van onze dijken en keringen.

  • Nederland werkt wereldwijd met waterkennis

Nederland wordt het belangrijkste kennis- en innovatieknooppunt op het gebied van delta- en watervraagstukken ter wereld. Als welvarend land met veel kennis op het gebied van waterbeheer hebben we een verantwoordelijkheid waterkennis te delen met minder welvarende Deltagebieden in de wereld, zoals Indonesië en Bangladesh. Bovendien is het bevorderen van duurzame ontwikkeling in kwetsbare mondiale delta’s goed voor het Nederlandse bedrijfsleven.

  • Effectiever en efficiënter waterbeheer

Het waterbeheer in Nederland kan veel effectiever en efficiënter door het beter organiseren van de watertaken die over de verschillende overheden zijn verdeeld, en door verdergaande samenwerking en opschaling van het aantal waterschappen in de richting van (deel)stroomgebieden (minimaal tien waterschappen minder de komende kabinetsperiode). Zo lang de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM beide bestaan, moet al het rijksbeleid met betrekking tot waterbeheer en de (drink)waterketen bij Verkeer en Waterstaat in één hand worden ondergebracht.

Waterschappen en gemeenten sluiten snel een deal over een efficiënter beheer van de afvalwaterketen. De provincies nemen stevige regie in het ruimtelijke domein inclusief de afweging van waterbelangen, maar worden ontlast van waterbeheertaken, zodat dubbel werk wordt voorkomen.

  • Geen vierde verdieping van de Westerschelde

De Westerschelde is een zeearm die zowel economisch als ecologisch van groot belang is. Het telkens weer verdiepen van de Westerschelde heeft zijn sporen nagelaten. Na zo veel verlies aan kostbare polders en natuur is het genoeg geweest. De Westerschelde mag niet voor een vierde keer worden verdiept.

Naar inhoudsopgave

Landbouw, visserij en natuur

Landbouw

De ChristenUnie is een politieke partij met een sterke betrokkenheid bij de Nederlandse boeren. Wij zetten in op een sterke agrarische sector, nu en morgen, en zoeken daarbij een goede balans tussen economie en ecologie. De ChristenUnie streeft naar een ondernemende agrarische sector die een gezonde economische basis heeft, medekoploper is op gebied van innovatie, dierenwelzijn en milieu, mogelijkheden heeft om externe milieukosten te beprijzen en bijdraagt aan behoud van karakteristiek landschappen.

  • De overheid stimuleert innovaties met onderzoeks- en ontwikkelingsgeld, investeringssubsidies en fiscale stimuleringsmaatregelen, zodat ondernemers kunnen voldoen aan vergaande (maatschappelijke) eisen ten aanzien van milieu en dierenwelzijn. De overheid blijft de koppeling tussen onderwijs, praktijk en beleid versterken.
  • Maatschappelijke eisen ten aanzien van productie worden, door samenwerking in ketenverband, verrekend in de consumentenprijs. Dit leidt tot een hogere prijs voor primaire producent: de boer wordt beloond voor extra inspanningen ten aanzien van dierenwelzijn, milieu en landschap. En de consument betaalt voor wat hij vraagt.
  • Nederland zet zich in Europa krachtig in voor een landbouwbeleid dat de voedselzekerheid hoog in het vaandel voert.

Marktwerking en liberalisatie

De ChristenUnie blijft terughoudend ten aanzien van verdere liberalisering van het landbouwbeleid. Verdergaande liberalisering van de huidige marktordening dwingt boeren tot het produceren tegen zo laag mogelijke kosten. Daardoor komt de zorg voor milieu, dierenwelzijn en landschap in het gedrang en wordt verdere schaalvergroting noodzakelijk. Dat is een kant die de ChristenUnie niet op wil. De ChristenUnie wil daarom dat de internationale werking van vrije markt wordt verbeterd, het Europese landbouwbeleid wordt aangescherpt en maatschappelijke prestaties van agrariërs beter wordt beloond.

  • Een Europees Landbouwbeleid, inclusief substantieel budget, blijft nodig. Meer diensten (natuur- en waterbeheer, dierenwelzijn, innovatieve methodes, biologische landbouw) met bijbehorende vergoeding vallen onder het gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Het GLB stimuleert innovatief en duurzaam ondernemerschap
  • Het GLB geeft toeslagen per hectare. Dit gaat verdere intensivering van de landbouw tegen en maakt het halen van milieueisen realistischer. Er komt een overgangsregeling voor boeren die hierdoor ernstig worden gedupeerd.
  • Een publieke noodvoorziening blijft behouden (voor in ieder geval granen en zuivel, incl. boter) in de vorm van een Europees vangnet voor ernstige marktverstoringen. Europese exportsubsidies worden afgeschaft.
  • In de WTO wordt gepleit voor de mogelijkheid om eisen te stellen aan import ten aanzien van duurzaamheid en dierenwelzijn.

Veehouderij

Nederland heeft een beperkte fysieke en milieugebruiksruimte. Doordat het principe van grondgebondenheid is losgelaten, lopen we aan tegen een mestoverschot en een grote behoefte aan veevoer van buiten Europa. Tegelijk groeit het maatschappelijk ongemak over het toenemend aantal dieren in een klein land als Nederland. Dit vraag om regulering.

  • Het dierrechtensysteem blijft na 2015 gehandhaafd. Ook blijft een vorm van melkquotum behouden. Wordt het melkquotum toch afgeschaft, dan vallen ook melkkoeien onder een dierrechtensysteem.
  • Grondgebondenheid en regionale productie van veevoer wordt gestimuleerd. Soja die wordt geïmporteerd moet voldoen aan duurzaamheidcriteria. Regionale kringlopen worden door duurzame innovaties zo veel mogelijk gesloten. Transparante productie richting de consument is noodzakelijk voor maatschappelijke acceptatie en draagvlak.
  • De veehouderij verkleint de milieudruk door het toepassen van de best beschikbare technieken voor de gecombineerde reductie van fijn stof, ammoniak, stikstof en CO2 door energie­besparing en productie van duurzame energie.
  • Nederland volgt het preventieve EU-diergezondheidsbeleid: om besmettelijke ziekten als MKZ, vogelpest, Q-koorts te bestrijden wordt de veestapel gevaccineerd. Gevaccineerde dieren hoeven niet geruimd te worden. Hun producten komen voor consumptie beschikbaar.
  • Risico’s voor de volksgezondheid worden beheerst door in navolging van de provincie Noord-Brabant beperkingen te stellen aan uitbreidingen van stallen voor de intensieve veehouderij. Stallen mogen niet meer dan één bouwlaag hebben en het bouwblok mag niet groter worden dan 1,5 ha (inclusief groen). In landbouwontwikkelingsgebieden hebben de provincies de bevoegdheid om ontheffing te verlenen tot maximaal 2,5 ha.
  • In de veeteelt worden antibiotica niet preventief en niet in een te grote groep dieren gebruikt. Het convenant tussen boeren en dierenartsen om het antibioticagebruik terug te dringen moet leiden tot een kwaliteitsrichtlijn en systeem van toezicht op het voorschrijfgedrag. Als de betrokkenen zelf niet voor 2012 zorgen voor een systeem van controle, is de ChristenUnie voorstander van wettelijke maatregelen om te zorgen dat er een rem komt op het veterinaire antibioticagebruik, daarbij een voorbeeld nemend aan de maatregelen die eerder in Denemarken zijn getroffen.

Dierenwelzijn

De ChristenUnie ziet dieren als schepselen van God, waarvoor de mens als rentmeester zorgdraagt. Uitgangspunt voor de ChristenUnie is een ambitieuze, maar haalbare basisnormering door de overheid. De plus op wettelijke dierenwelzijnseisen komt vanuit de markt, zodat vraag, aanbod en prijs bij elkaar komen en de primaire producent betaald wordt voor de extra eisen van de consument. Ook wordt de ondernemer tijd gegund om investeringen in milieu of dierenwelzijn terug te verdienen. De consument wordt via fiscale en financiële regelingen of via het inkoopbeleid van detailhandel gestimuleerd tot duurzame en diervriendelijke aankopen.

  • De overheid stimuleert innovaties en investeringen voor verbetering van dierenwelzijn, zowel qua stal(inrichting), behandeling als foklijnen. Focus voor innovatie komende jaren is verbetering dierenwelzijn die hand in hand gaat met verlaging van milieudruk.
  • Nederland behoort qua dierenwelzijn tot Europese kopgroep. Ingezet wordt op het verhogen van de Europese standaarden, zodat Nederlandse ondernemers niet te ver voor de troepen uitlopen en concurrentienadeel ondervinden.
  • Diertransport wordt beperkt tot een maximum van 500 kilometer of acht uur. Vermindering van de transportafstand komt ook ten goede aan risicovermindering van verspreiding van dierziekten.

(Glas)tuinbouw

  • De energieproducerende kas wordt fiscaal gestimuleerd. Tevens wordt het winnen van aardwarmte ondersteund vanuit een garantiefonds en met investeringssubsidies
  • Ondernemers krijgen meerjarige zekerheid voor een verlaagd energietarief. Dit wordt gekoppeld aan ambitieuze neerwaartse CO2- vereveningsdoelen, waardoor de glastuinbouw een sterke prikkel heeft om te investeren in klimaatneutrale of energieleverende kassen.
  • Een plantgezondheidsfonds op initiatief van de sector wordt ondersteund via artikel 68 van het GLB. Premiesubsidie is onder voorwaarde van goede preventieve maatregelen.

GGO en kwekersrecht

De ChristenUnie staat kritisch tegenover de toepassing van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s).

  • Een breed afwegingskader voor import en teelt van ggo’s wordt ontwikkeld met aandacht voor het doel van het ggo, de veiligheid voor mens, dier en milieu, sociaal-economische gevolgen van ggo’s, alternatievenonderzoek.
  • Consument en producent behouden keuzevrijheid. EU-lidstaten krijgen het recht om teelt op eigen bodem te weren.
  • Er komt meer ruimte voor nieuwe technieken die geen inbreuk maken op de soorteigenheid van planten. Klassieke veredeling wordt ondersteund.
  • Door toenemende octrooiverlening op plantgerelateerde eigenschappen staat de toegang tot genetische bronnen onder druk. De balans tussen kwekersrecht (met kwekersvrijstelling) en het octrooirecht (met slechts onderzoeksvrijstelling) wordt daarom (inter)nationaal hersteld, zodat innovatie en ontwikkeling in plantveredeling niet wordt belemmerd. Het octrooirecht wordt hierop aangepast met tenminste een beperkte kwekersvrijstelling (vgl. Duitsland en Frankrijk). Betreffende regelgeving op Europees niveau wordt in dit licht geëvalueerd.

Visserij

Verduurzaming van de visserij is vanuit ecologisch én economisch perspectief dringend gewenst. Oorzaken zijn de dalende visstanden door klimaatverandering en overbevissing, kleinere quota, minder zeedagen en hoge (gas)olieprijzen. De ChristenUnie is bezorgd over de druk op onze eeuwenoude visserij en de dalende visstanden. Lichtpunt is dat de bestanden van de voor Nederland belangrijke commerciële vissoorten Tong, Schol en Kabeljauw een positieve trend vertonen. Het is een bewijs dat goed beheer positief kan bijdragen aan de visstand.

Verduurzaming moet plaatsvinden in internationale context. Het (Europese) visserijbeleid moet gericht zijn op het scheppen van stabiele randvoorwaarden en volop inzetten op handhaving. De Nederlandse werkwijze kan hiervoor als voorbeeld dienen. De eigen verantwoordelijkheid en kennis van de beroepsgroep speelt een belangrijke rol in inrichting van het Europese visserijbeleid. Een belangrijke uitdaging voor de visserijsector is gelegen in de vermarkting van het duurzaam gevangen eigen Noordzeeproduct.

  • De Nederlandse vloot is over vijf jaar volledig duurzaam door de uitvoering van het masterplan Transitie Visserijvloot en heeft een goede marktpositie in Nederland vanwege goede ketensamenwerking en een positieve onderscheiding van de wildgevangen Noordzeevis in de Europese markt.
  • Binnen vier jaar zijn alle schepen Msc gecertificeerd. De overheid ondersteunt indien nodig bij certificering.
  • Meerjarige beheerplannen worden opgesteld voor een duurzame exploitatie van de zee en een verantwoord evenwicht tussen visserijbelangen en natuurbelangen. Visserijsector en wetenschap werken samen in bestandsopnamen en het opstellen van beheerplannen.
  • Om de verduurzaming kans van slagen te geven wordt ingezet op opleiding van de jonge generatie vissers. Een duurzaam opleidingsschip, waarop door de visserijsector wordt samengewerkt met WNF, retail- en kwaliteitsopleidingen, wordt in de vaart gebracht.
  • De visserij dient gericht te zijn op het zoveel mogelijk terugdringen van de omvang van bijvangsten. De industrievisserij, die gericht kleine vis vangt om te verwerken tot vismeel, wordt verboden.
  • Nederland blijft zich sterk maken voor een internationale samenwerking op het gebied van visserijbeheer, bescherming van de traditionele visgebieden van ontwikkelingslanden, een verbod op de walvisvangst en een algeheel verbod op het gebruik van drijfnetten.
  • Bij alle voorstellen voor ruimtelijke ordening, Natura 2000-gebieden op de Noordzee en natuurcompensatie wordt rekening gehouden met de belangen van de visserijsector.

Natuur

De ChristenUnie hecht grote waarde aan goed natuurbeleid en zorgvuldige omgang met het landschap. Mooie landschappen en natuur dragen bij aan het welzijn van mensen en zijn cruciaal voor het behoud van biodiversiteit. Biodiversiteit is het natuurlijk kapitaal van deze wereld, en behalve mooi ook erg nuttig. Biodiversiteit is de basis van ons voedsel en de grondstoffen die we gebruiken voor kleding, brandstof en medicijnen, en draagt bij aan een stabiel klimaat. De EHS en Natura 2000 zijn belangrijke pijlers voor een goed natuurbeleid. Dit vraagt om goede ruimtelijke sturing, om passende beloning voor geleverde diensten, om samenwerking tussen overheid, terreinbeherende organisaties, boeren en particulieren, en om langjarige kaders qua doelen en vergoeding.

Onderhoud en beheer van ons landschap kost veel geld. Dit hoeft niet alleen met subsidie te worden gerealiseerd, maar vraagt om de ontwikkeling van alternatieve financieringsconstructies, zowel per regio als op rijksniveau.

  • De bijdrage van de landbouw aan natuur- en landschapsprestaties wordt actief bevorderd. Daarom wordt ingezet op langjarige subsidiekaders gericht op gebiedsbescherming, zodat de boer zich in zijn bedrijfsvoering echt kan richten op deze taak. Landbouwkoepels en agrarische natuurverenigingen worden gestimuleerd tot betere invulling van de zorgplicht voor weidevogels.
  • Regionale ontwikkelingsplannen (op maat) combineren de bevordering van waterberging (veiligheid) en waterkwaliteit, extensivering van landbouwactiviteiten, duurzame energie (wind, biomassa, covergisting, aardwarmte etc.) en behoud van natuur met versterking van de biodiversiteit. De ontwikkeling van klimaatadaptieve landschappen op deze wijze wordt (fiscaal) gestimuleerd.
  • De rijksoverheid zet in op het ontwikkelen van financiële mogelijkheden waar provincies, gemeenten, projectontwikkelaars en/of particulieren gebruik van kunnen maken en geeft zo invulling aan het rapport Landschap verdient Beter van de Taskforce Rinnooy Kan (ingesteld naar aanleiding van een motie van de ChristenUnie).

De ChristenUnie onderschrijft het belang van Natura 2000 als netwerk van Europees waardevolle natuur. De uitvoering blijkt in de praktijk weerbarstig. Er is veel onduidelijkheid over de mogelijkheden voor omringende bedrijven, en over hoe en op wat voor termijn de doelen gehaald kunnen worden. Het opstellen van beheerplannen blijkt erg gecompliceerd. Inzet van de overheid om de Natura2000 plannen te laten slagen is dus hard nodig: heldere regels, goede communicatie, snel handelen en boter bij de vis. De gedachte dat Natura2000 kostenneutraal is, is verleden tijd. Natuur kost geld, en de rekening daarvoor kunnen we niet op het bordje van enkele ondernemers leggen. Belangrijk uitgangspunt voor de beheerplannen is het zoveel mogelijk laten samengaan van bedrijvigheid en natuur.

  • De overheid ondersteunt bij het opstellen van beheerplannen, met name lokale betrokkenen die geen grote organisatie achter zich hebben.
  • Rijk en provincies maken op korte termijn afspraken over de financiering van Natura2000: zowel aankoop als beheer.
  • Professionele beheerders (boeren, rietsnijders, particulieren, terreinbeherende organisaties) worden betaald voor het beheer dat zij uitvoeren.

De ChristenUnie zet daarnaast in op een robuuste Ecologische Hoofdstructuur (EHS), als belangrijke schil rondom internationaal kwetsbare Natura 2000-gebieden. Dit draagt niet alleen bij aan biodiversiteit maar zorgt er ook voor dat benodigde milieu- en watercondities en natuurkwaliteit van Natura 2000-gebieden gemakkelijker kan worden bereikt. Grote aaneengesloten gebieden krijgen voorrang, kleinere snippers EHS kunnen worden afgestoten. Ook komt er meer ruimte voor zelfrealisatie als natuurdoeltypen daarvoor geschikt zijn: boeren behouden eigen grond en krijgen betaald voor geleverde diensten. Bovendien is flexibiliteit in de EHS-gebieden mogelijk: hoe verder af van de Natura 2000-kern, hoe meer ruimte in beheer en begrenzing. Op deze manier vormgegeven heeft de EHS de meeste impact op behoud biodiversiteit, een relatief kleinere impact op omringende ondernemers, en kan ze rekenen op meer draagvlak onder bewoners. De investeringen worden gericht op het kosteneffectief veiligstellen van de EHS. Langzamerhand is gebleken dat voor de feitelijke realisatie van een hoge natuurkwaliteit meer tijd nodig is dan tot 2018.

  • Blijvende inzet om de EHS in 2018 te realiseren. Tenminste 80 procent van de doelen moet in 2018 zijn gerealiseerd. Het nog resterende deel is uiterlijk 2025 gereed.
  • Nieuw aan te leggen robuuste verbindingszones worden planologisch vastgelegd en op gunstige momenten gerealiseerd.
  • De hoeveelheid te verwerven grond wordt kritisch onderzocht. Voorwaarden voor aankoop zijn: de verwerving is noodzakelijk voor het behouden van de meest kwetsbare natuur; ontbrekende schakels voor afronding van een robuust EHS-gebied krijgen voorrang; en er is voldoende budget beschikbaar voor inrichting en beheer.

Naar inhoudsopgave

2.5      Rechtvaardige toekomst

Een rechtvaardige toekomst is een toekomst waarin ook volgende generaties kunnen voorzien in hun levensbehoeften, kunnen genieten van natuur en toegang hebben tot voldoende grondstoffen. Deze toekomst is niet vanzelfsprekend. Daar is verstandig handelen voor nodig, internationaal, nationaal, regionaal, lokaal en individueel. De ChristenUnie vertaalt dit toekomstperspectief terug naar handelen hier en nu. De ChristenUnie houdt daarbij de handelsbalans in het oog, maar zet ook stevig en vastberaden koers naar een duurzame economie. De benodigde omschakeling zal een inspanning vragen van de hele maatschappij. Een samenwerking tussen overheid, ondernemers, onderwijs, onderzoek en burger.

Naar inhoudsopgave

Energie en Klimaat     

Onze energievoorziening is voor een aanzienlijk deel gebaseerd op verbruik van fossiele energiebronnen. Deze bronnen zijn eindig, en verbranding veroorzaakt onwenselijke emissies. Toename van de mondiale energievraag leidt tot prijsstijgingen. Op termijn kunnen deze prijsstijgingen ontwrichtend werken voor de wereldeconomie. De emissies veroorzaken problemen in luchtwegen, schade aan de schepping en mogelijk een verandering van het klimaat. Hoewel de omvang van de invloed op het klimaat niet met 100 procent zekerheid is vast te stellen, moet de politiek uit voorzorg tijdig handelen.

De huidige energieprijs wentelt de kosten van mogelijke toekomstige effecten (economische ontwrichting door schaarste, dijkverhogingen, etc.) af op de toekomst. Verduurzaming van de energievoorziening rendeert door grotere energiezekerheid, prijsstabiliteit, een gezond leefmilieu, welvaart (vanuit een verbreed welvaartperspectief), een goede concurrentiepositie, onafhankelijkheid van instabiele regio’s, export en banen.

De liberalisering van de energiemarkt bemoeilijkt een broodnodige omschakeling. Om de omschakeling toch te realiseren kiest de ChristenUnie voor:

  • Reductie van 80-95 procent van de emissie van broeikasgassen in 2050.
  • Reductie van 30 procent broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990, 20 procent hernieuwbare energie in 2020, en in de periode 2011 tot 2020 gemiddeld jaarlijks minstens 2 procent energiebesparing.
  • Nederland in de top vijf van de Europese Unie op gebied van energie-efficiënte technologie en duurzame energie.
  • Energieneutrale overheidsgebouwen in 2030.

Correctie falen energiemarkt

De marktwerking voor energie faalt. Toekomstige kosten maken geen onderdeel uit van de energieprijs. Eerste stap is daarom dit te herstellen. De ChristenUnie doet dit door niet-duurzame energie anders en meer te beprijzen en de stimuleringsregeling voor duurzame energie te verbeteren.

De ChristenUnie wil een geleidelijk stijgende inputheffing op niet-duurzaam opgewekte stroom, met name bij kolen. Tegelijkertijd komt er een geleidelijk op te voeren verplichting voor bij- en meestook van duurzame biomassa of biogas (tweede generatie) bij kolen- en gascentrales. De inputheffing wordt lager naarmate het aandeel duurzaam in de energieopwekking toeneemt. Het streven is dit op Europees niveau in te voeren. Door deze maatregelen zal de kWh-prijs stijgen. De ChristenUnie wil dit compenseren door het vastrecht voor consumenten fors te verlagen. Deze combinatie van een hogere kWh-prijs en een lager vastrecht maakt energiebesparing in woningen aantrekkelijker, zonder dat de koopkracht van mensen wordt aangetast.

Daarnaast past de ChristenUnie de SDE-regeling aan. De effectiviteit wordt verhoogd door per duurzame optie (windenergie, zonne-energie, biomassa, blue energy, etc.) grenzen te stellen aan de op te voeren maximale productiekosten. De aantrekkelijkheid van duurzame investeringen wordt verhoogd door zekerheid in terugleververgoedingen te bieden voor de feitelijke levensduur van het duurzame project. Er bestaat een kans dat dit leidt tot een onacceptabele winstgevendheid wanneer de energieprijs sterk stijgt; in dat geval wordt onmatige winst afgeroomd.

De ChristenUnie wil energieleveranciers verplichten om een vast aandeel duurzame energie te leveren, zodra de productie van duurzame energie concurrerend is met de niet-duurzame opties.

Verder zet de ChristenUnie op Europees niveau in op:

  • Het creëren van schaarste in emissierechten, waardoor emissierechten duurder worden;
  • Een verplichting voor een aandeel duurzaam in energieopwekking;

en op nationaal niveau:

  • Verhoging van de energiebelasting voor alle tarieven;
  • Een eerlijk warmtetarief voor duurzame warmte (grootschalige warmte- en koudeopslag, aardwarmte). Het tarief mag niet hoger zijn dan andere warmtetarieven. Als het warmtetarief lager kan zijn dan andere tarieven, dan moet het tarief ook lager zijn.

Stimulering energietransitie

Doordat correctie van het marktfalen worden energiebesparende maatregelen aantrekkelijk. De terugverdientijden worden korter. Energiebesparing, duurzame energie en innovatie worden verder gestimuleerd door een combinatie van maatregelen. Aan de voorkant wil de ChristenUnie een regenererend investeringsfonds voor de voorfinanciering van energiebesparing en duurzame energie en fiscale vergroening. Aan de achterkant een scherp en innovatief inkoopbeleid en een verplichte energiebesparing voor energieleveranciers met een systeem van onderlinge handel in behaalde energiebesparing (witte certificaten).

De realisatie van de energietransitie wordt bevorderd door:

  • Aanscherping van normen, zoals verhoging van de grens voor terugverdientijd voor het verplicht treffen van energiebesparingsmaatregelen door bedrijven en instellingen van 5 jaar naar 7 jaar, in combinatie met een meer gerichte fiscale regeling.
  • Opvolgen van meerjarenafspraken met verplichtingen.
  • Beloningsbeleid voor koplopers.
  • Verbetering van vergunningtrajecten energiebesparing.
  • Een rijksstructuurvisie Ruimte voor windenergie en biomassa (tweede generatie).

Innovatie energie-infratructuur

Verduurzaming van de energievoorziening vraagt ook een transitie in energietransport. We moeten van de huidige simpele netten overschakelen naar slimme, regionale netten van de toekomst. Hierdoor verlaagt de drempel voor innovatieve regionale en kleinschalige duurzame opwekking:

  • Eenergieproducenten betalen zelf een deel van kosten van netuitbreiding.
  • Decentrale slimme netten (smart grids), warmtenetwerken en WKK.
  • Regulering in de bouw van netten ter voorkoming van een centraal net dat ongunstig is voor decentrale opwekking en opslag van elektriciteit (Powerhouse scenario).
  • Realisatie op korte termijn van de afgesproken 950 MW windenergie op zee; voor 2020 inzetten op 6000 MW windenergie en een stopcontact op zee.
  • Bij het aanpakken van grote infrastructurele werken de mogelijkheden voor duurzame energie benutten. Zo liggen er bij het opknappen van de Afsluitdijk en de Brouwersdam grote kansen voor blue energy

Gedrag

Voor het besparen in energiegebruik is een omslag in gedrag nodig. Dit vraagt verantwoord consumeren. De overheid draagt hieraan bij door het:

  • Introductie van energiebesparingsaftrek voor particulieren.
  • Ondersteunen van maatschappelijke duurzame initiatieven.
  • Bevorderen van transparantie over productieprocessen en productkwaliteit.
  • Een breed scala aan overheidsmaatregelen, zoals goede fietsvoorzieningen, een sterk verbeterd openbaar vervoer, duurzame energie etc.

Emissiereductie

Bijvoorbeeld door verplichte bij- en meestook van tweede generatie biomassa in elektriciteitscentrales, vooral bij nieuwgebouwde kolencentrales. Verder zou de overheid op de wat langere termijn het opslaan van CO2 kunnen stimuleren door dit te verplichten voor nieuwgebouwde centrales.

Bio-energie

De ChristenUnie wil bio-energie sterk bevorderen door het bieden van langjarige duidelijkheid over de te gebruiken reststromen. Voorwaarden zijn wel dat het gaat om duurzame bio-energie die

  • geen verder verlies veroorzaakt van habitat voor zeldzame dieren en planten;
  • geen voedsel benut als brandstof;
  • geen vormen bevat die nauwelijks broeikasgasreductie per eenheid energiedrager opleveren.

Een gelijk speelveld op Europees niveau is hierbij van groot belang.

Kernenergie

De ChristenUnie wil geen nieuwe kerncentrales, zolang er geen duurzame en betrouwbare oplossing is gevonden voor de problemen van veiligheid en afval.

Klimaat en ontwikkelingssamenwerking

De ChristenUnie ziet in het klimaatbeleid mogelijkheden voor het versterken van de agenda voor ontwikkelingsamenwerking:

  • Toezicht op de bijdrage van het klimaatfondsbeleid aan projecten in ontwikkelingslanden, die bijdragen aan de CO2-emissiereductie van Nederland;
  • Een duurzaamheidfonds gebaseerd op CO2-uitstootrechten; dit genereert gelden voor duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden.

Naar inhoudsopgave

Milieubewust produceren  

Een goed en gezond milieu is van groot belang voor een prettige leefomgeving. Nederland is een druk bewoond land waar verantwoord omgegaan moet worden met bodem, water en lucht. Overheid, burgers en bedrijven dragen ieder op hun eigen plaats verantwoordelijkheid voor de bescherming van deze leefomgeving.

Nederland is aantrekkelijk voor het internationale bedrijfsleven. Scherper aan de duurzame wind varen kan dus. De normstelling in Nederland loopt soms vooruit op normstelling in andere landen. Dat maakt onderdeel uit van ons vestigingsklimaat en kan ook de innovatie bevorderen. Tegelijkertijd wensen wij de administratieve regeldruk voor bedrijven te beperken. Bij sterke vermoedens van een schadelijk effect op het milieu moet de overheid preventief handelen.

De ChristenUnie wil dat de overheid duurzame innovatie bevordert langs de route van eco-efficiënt en eco-effectief produceren. Eco-efficiënt door het leveren van goederen en diensten met minder niet-herbruikbare energie en minder materialen, leidend tot minder afval, minder vervuiling en minder kosten. Eco-effectief door het maken van producten die aan het eind van hun leven biologisch afbreekbaar zijn, of die technologisch weer kunnen worden hergebruikt.

Bij veel menselijke activiteiten ontstaat afval. Dat kan hinderlijk zijn en schadelijk voor het milieu. Afval dat ontstaat moet zoveel mogelijk worden hergebruikt. Overheid, bedrijven en burgers hebben daarnaast een taak in het bestrijden van zwerfafval. De ChristenUnie hanteert het principe dat de vervuiler betaalt en is voorstander van uitbreiding van het statiegeldsysteem naar kleine PET-flesjes en blikjes.

Door de hoge stedelijke bevolkingsdichtheid en de aanwezigheid van grote kassencomplexen wordt het ’s nachts steeds minder donker. Dit heeft zijn weerslag op de dierenwereld. De overheid zal een actief beleid voeren om lichtvervuiling tegen te gaan

  • Door materiaalketenbeleid worden producten vaker hergebruikt en materialen gerecycled. Door productgerichte milieuzorg kunnen milieubelastend materiaal en verpakkingen worden teruggedrongen (dematerialisatie).
  • De voorlichting aan bedrijven en consumenten over de materiaalketens en het hergebruik van producten en materialen wordt verbeterd.
  • Verouderde vuilverbrandingsinstallaties met een laag rendement worden gesloten.
  • Om lichtvervuiling tegen te gaan worden kassencomplexen geïsoleerd en autowegen spaarzamer verlicht waar dit de verkeersveiligheid niet nadelig beïnvloed.

Het MVO-beleid (zie 2.2.8) zet de kaders voor milieubewust produceren. Nederland maakt onderdeel uit van een internationale markt. De rol van Europa op het gebied van het milieubeleid is groot. Op Europees niveau wil de ChristenUnie afspraken maken over:

  • Het stoppen of afbouwen van milieuschadelijke subsidies en niet-duurzaam stimuleringsbeleid, zoals de subsidies op energie- of watergebruik.
  • Het bevorderen van transparantie door uitbreiding van de productlabeling.
  • Het weren van niet-duurzame producten.
  • Het via een milieuheffing doorberekenen van de milieukosten van producten en diensten in de kostprijs.
  • Het verlagen van BTW-tarieven voor milieuvriendelijke producten en diensten.

Op nationaal niveau wil de ChristenUnie een op innovaties gerichte marktvraag creëren door een duurzaam inkoopbeleid van overheidsinstanties. Doel is het bereiken van een top-vijf positie in Europa als het gaat om toepassing van duurzame technologie. De overheid versterkt de samenwerking tussen onderzoek en bedrijfsleven om te komen tot innovatie op het gebied van duurzame technologie.

De overheid reduceert regelgeving en legt meer verantwoordelijkheid bij het bedrijfsleven. Zij vraagt van bedrijven dat deze zich in hun productieprocessen bewegen binnen de grenzen van de milieuruimte. Deze algemene maatregelen worden gecombineerd met een stevig toezicht- en handhavingsbeleid voor maatschappelijke milieu- en veiligheidsrisico’s. Door handhaving van de vigerende Wet Milieubeheer - waarbij bedrijven verplicht zijn om alle besparende maatregelen te nemen die zich binnen 5 jaar terug verdienen - valt veel winst te behalen.

De consument bepaalt uiteindelijk of de inspanningen van bedrijven op het gebied van milieubewust produceren worden beloond. De milieudruk van onze bestedingen ligt een factor drie boven het niveau dat onze aarde duurzaam aankan als iedere wereldburger hetzelfde bestedingsniveau en -patroon zou hebben. De ChristenUnie wil dit zichtbaar maken. Dit sluit aan bij ons streven om naast het BNP een breder welvaartsbegrip te introduceren waarin het omgaan met ons milieukapitaal is opgenomen. De ChristenUnie wil hiervoor een nationale doelstelling formuleren die in lijn is met de milieudoelen voor 2020 en 2050, en die terugvertaald wordt naar individuele doelstellingen. Er zijn nu al producten en diensten waarvan de milieudruk zichtbaar is bij aankoop. Deze ontwikkeling moet krachtig worden bevorderd.

  • Bedrijven worden verplicht de inzichtelijkheid van de milieu- en gezondheidseffecten van producten en processen te verstrekken.
  • Handhaving en controle op de naleving van milieu- en veiligheidsnormen hebben hoge prioriteit. De terugverdientijd van de Wet Milieubeheer wordt verhoogd van 5 naar 7 jaar, zodat nog meer rendabele maatregelen onder de wet vallen. Hier hoort wel een stevig vergunningenbeleid en controle- en handhavingsbeleid bij.
  • De import van en handel in illegaal hout wordt verboden. Het gebruik van duurzaam hout wordt gestimuleerd. De overheid geeft daarbij het goede voorbeeld door in haar aanbestedingsbeleid 100 procent legaal en duurzaam hout te eisen.
  • Duurzaamheid op regionaal niveau wordt bevorderd door samenwerkingsverbanden tussen lokale overheden, ondernemers, onderzoeksinstellingen, onderwijs en burgers te stimuleren en ambitieuze doelen te formuleren.

Naar inhoudsopgave

Hoofdstuk 3: Dienstbare overheid

 

Bondgenoot van de burger

3.1       Dienstbaar aan de burger

Openbaar bestuur

Vertrouwen tussen overheid en burger

Vertrouwen tussen overheid en burger is geen vanzelfsprekendheid. Daar moet voordurend aan worden gewerkt. Bestuurders kunnen vertrouwen niet opeisen. Zij moeten vertrouwen winnen door betrouwbaar te zijn. Hiermee is niet alles gezegd. Alles is politiek, maar politiek gaat (bepaald) niet over alles. Burgers, bedrijven en instellingen hebben eigen verantwoordelijkheden en moeten daarop ook kunnen worden aangesproken.

We leven in een tijd waarin het aan vertrouwen tussen overheid en burger ontbreekt. Ook democratisch genomen besluiten roepen heftige kritiek op. Aan bedoelingen van politici wordt getwijfeld. Er is te weinig besef dat ‘we’ in Nederland met z’n allen de samenleving moeten dragen en dus ook met z’n allen moeten werken aan een betere samenleving.

Herstel van vertrouwen stelt vooral eisen aan de bestuurders en volksvertegenwoordigers zelf.

We hebben in de allereerste plaats integere politici nodig. Overheden en overheidspersonen moeten integer zijn, omdat zij in dienst staan van de samenleving en daarmee uiteindelijk in dienst van God. Alleen integere politici kunnen aanspraak maken op een vertrouwensrelatie tussen overheid en burgers.

We hebben mensen nodig die open kaart spelen als de politieke cultuur een obstakel is voor noodzakelijke politieke veranderingen. Daarbij past verantwoording afleggen over besluiten, maar geen afrekencultuur tussen bestuur en volksvertegenwoordiging die bestuurlijke daadkracht belemmert. Verantwoording afleggen is essentieel, maar het doel is een goed bestuur - niet het hoofd van de bestuurder.

Ten derde gaat het ook om vertrouwen geven. Regels zonder grond frustreren burgers. Een verantwoordingsplicht die mensen in de zorg of het onderwijs afleiden van hun eigenlijke taak, is alleen maar een sta in de weg voor goede zorg en kwalitatief onderwijs. Wie echt vertrouwen geeft, laat dit daarom gepaard gaan met ‘loslaten’.

Een dienstbare overheid

Goede bestuurders - of zij nu in de gemeente werken, bij de provincie of het rijk – stellen niet zichzelf centraal of het bestuur dat zij vertegenwoordigen, maar de burger. We hebben daarom geen mensen nodig voor wie de macht of het aanzien van het ambt centraal staat, maar betrouwbare politici, die zich dienstbaar opstellen, trouw aan de publieke zaak. Zij behoren betrokken te zijn op de belangen van samenleving en burgers. Overheden die zich zo opstellen, zijn trouw aan wat hun roeping is: zich dienstbaar op te stellen aan de opdracht het goede na te streven voor mens en samenleving.

Inbedding van het overheidsgezag in een democratische structuur is een groot goed. Dit verzekert dat overheden verantwoording afleggen over hun handelen. Democratie betekent niet dat het overheidshandelen samenvalt met de optelsom van wensen en belangen van (de meerderheid van) de burgers, de kiezers. Wat het publieke belang inhoudt, zal bij elk politiek besluitvormingsproces steeds weer opnieuw moeten worden verduidelijkt. Politieke partijen met een helder en consistent politiek profiel zijn daarbij onmisbaar. Dan hebben kiezers wat te kiezen. Dit betekent dat politieke uitgangspunten en vooronderstellingen in het politieke debat helder naar voren moeten komen. Daarbij hoort een gepaste plaats voor godsdienst en levensovertuiging in het publieke debat, in de publieke ruimte.

  • Bij de opstelling en uitvoering van regels en beleidsplannen staan de belangen van burgers centraal. Daarom maakt de overheid gebruik van de kennis van bewoners van hun eigen leefomgeving. Betrokkenheid van burgers en bedrijven bij de publieke dienstverlening bevordert actief burgerschap.
  • De invoering van een correctief referendum op verzoek van kiezers over een wetsvoorstel cq. verordening die door parlement, gemeenteraad of provinciale staten is goedgekeurd, is wenselijk. Een dergelijk referendum heeft alleen nut als het aantal handtekeningen om een referendum aan te vragen op een geloofwaardig niveau wordt vastgesteld, en de opkomstdrempel tenminste boven de 50 procent ligt.
  • Burgerinitiatieven hebben een meerwaarde in een democratische besluitvorming en worden aangemoedigd.
  • Overheidsbestuurders publiceren hun nevenfuncties
  • Het beloningsniveau van bestuurders en ambtenaren in de publieke sector gaat de ‘Balkenende-norm’ niet te boven.

Een samenbindende grondwet

Even belangrijk als haar verankering in de democratie is de verankering van het overheidsgezag in het recht. De rechtsstaat dient de rechtszekerheid. Grondrechten beschermen burgers tegen willekeur en overschrijding van de bevoegdheden op terreinen die toebehoren aan burgers, kerken en andere levensbeschouwelijke instellingen, scholen en bedrijven.

In een pluriform Nederland, waarin we vele bevolkingsgroepen kennen en het moeizaam blijkt met verschillende overtuigingen in één samenleving in vrede met elkaar om te gaan, is het van belang dat we ons met elkaar rekenschap geven van de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse samenleving. Het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Aan de Grondwet wordt daarom een preambule toegevoegd. Deze preambule geeft uitdrukking aan de historische identiteit en de dragende waarden van de Nederlandse samenleving.

Kennis van de inhoud van het Statuut en de Grondwet en van de geschiedenis van het koninkrijk dragen bij aan burgerschapsvorming.

Het koningschap belichaamt de verbondenheid van allen in Nederland.

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen:

  • Het recht op leven wordt vastgelegd in de Grondwet. Het menselijk leven heeft volledige rechtsbescherming vanaf de bevruchting tot aan de dood.
  • Artikel 1, het recht op gelijke behandeling, wordt uitgebreid zodat ook gehandicaptendiscriminatie wordt tegengegaan.
  • De Nederlandse taal wordt grondwettelijk verankerd. Aan de positie van de overige talen in het Koninkrijk - Fries, Papiaments – wordt op gepaste wijze recht gedaan.
  • Het verbod om wetten rechterlijk te toetsen aan de Grondwet wordt afgeschaft. Dit versterkt het gezag van de Grondwet. In hoogste instantie beslist een Constitutioneel Hof over de uitleg van de Grondwet.
  • Indien de Raad van State in zijn advies concludeert dat een wetsvoorstel grondwetsuitleg vergt, kan dit slechts, indien door tenminste 30 Kamerleden verlangd, met gekwalificeerde meerderheid van twee derde worden aangenomen.
  • Internationale verdragen zijn pas goedgekeurd wanneer de inhoud van die verdragen is omgezet in Nederlandse wetgeving.
  • Het Koninkrijk der Nederlanden is een constitutionele monarchie. De staatsrechtelijke functie van het koningschap heeft haar waarde bewezen en blijft intact.
  • Er wordt geen rangorde tussen de verschillende vrijheidsrechten in de Grondwet vastgesteld.

Tolerantie

Tussen onverdraagzaamheid en gelijkheidsdwang is een tussenweg mogelijk. Een weg, waarop het mogelijk is onbekommerd en ronduit voor je overtuiging uitkomend naast elkaar te gaan. Een soms lastige en bochtige weg. Zeker. Met hobbels en kuilen. Maar ook met ongedachte doorkijkjes en uitzichten en in elk geval onverwachte ontmoetingen.

Nederland is een land van minderheden. De samenleving fragmentariseert, en het lijkt er ook nog eens op dat al die minderheden elkaar steeds minder kunnen vinden. Tolerantie jegens andersdenkenden doet pijn. Maar waar voorheen de schurende verschillen tussen het ene en het andere geloof ook echt wel werden opgemerkt, maar men desondanks elkaar z’n levensbeschouwing, z’n instellingen en z’n organisaties gunde, is dat de laatste jaren klaarblijkelijk steeds moeilijker geworden voor veel mensen. Verschillen worden niet meer getolereerd, overtuigingen niet meer geaccepteerd. Ze werken eerder als een rode lap op een stier en worden het liefst grondig onder het tapijt geschoffeld. Vooral als die levensbeschouwelijke verschillen ook nog eens een religieuze achtergrond hebben.

Voorbeelden? Een Koptisch christelijke trambestuurder mag geen kruis op zijn tramuniform dragen. Het luiden van kerkklokken stuit in een aantal gemeenten op weerstand bij omwonenden. Moslims voelen zich vaak buiten de samenleving staan. Joodse instellingen kunnen al jarenlang niet meer zonder zware bewaking, en wie openlijk de uiterlijke kenmerken van het jodendom draagt (zoals een keppeltje) voelt zich op straat niet meer veilig.

Kan het anders, is er een weg terug. Zeker. Maar dan is er wel wat nodig.

In de eerste plaats een zelfbewuste houding van juist díe minderheidsgroepen die op z’n minst voor hun gevoel in de verdrukking zijn geraakt. Kom maar op voor je overtuiging en draag die uit!

In de tweede plaats een hernieuwd besef bij iedereen in dit land, dat tolerantie geen onverschilligheid betekent (dat doet geen pijn) maar een samenleven in één land, terwijl verschillen van levenswijze en levensovertuiging wel degelijk steken en botsen. Dan ontstaat er ruimte voor het omgaan met overtuigingen en gedragingen die indruisen tegen je eigen overtuiging. Dan is er respect voor gewetensbezwaren in beroepsverband. Dat is natuurlijk wel wederzijds. De liberaal moet de christen zien staan; de moslim de jood; de christen de moslim, enzovoorts.

Als die weg er is, wordt die dan ook gekozen. Ja. Niet altijd. Maar vaak ook wel.

Een goed voorbeeld is de Haagse Verklaring (2007) inzake de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Christenen, islamieten, hindoes, humanisten, joden, bahai’s en soefi’s hebben voor elkaar en aan elkaar de vrijheid verklaard om hun eigen godsdienst en levensovertuiging te huldigen en uit te dragen en die van anderen de verdragen.

Zulke initiatieven, waarvoor creativiteit, moed en een zelfbewust staan voor je eigen overtuiging nodig is, vragen navolging. Een weg tussen onverdraagzaamheid en polarisatie aan de ene kant, en gelijkschakeling en neutraliteitsdwang aan de andere kant. Alleen zo kunnen we werken aan een samenleving die verschillen kan verdragen, juist als ze pijn doen.

Naar inhoudsopgave

Dienstbare burgers in een verbonden samenleving

De samenleving wordt niet primair gevormd door overheid of door overheidsbestuurders, maar door de burgers zelf. Zij nemen verantwoordelijkheden, gaan verplichtingen aan en maken de samenleving leefbaar in hun onderlinge relaties. Een vrije samenleving in een democratische rechtsstaat kan alleen bloeien als voldoende mensen er vertrouwen in hebben en hun gedrag richten naar de kernwaarden waarom het in de rechtsstaat draait. Op hun beurt kunnen burgers een beroep doen op de overheid als hun veiligheid of bestaanszekerheid in het geding is. Het in stand houden van de rechtsstaat vergt inspanningen van overheid en burger. Iedereen heeft plichten heeft jegens de gemeenschap ‘zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is’, zegt de VN-verklaring voor de rechten van de mens terecht. Om iedereen hiertoe te bepalen, wordt een Handvest opgesteld.

  • Een Handvest verantwoordelijk burgerschap bepaalt overheid en burger elk bij hun eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden voor de instandhouding van de leefbaarheid van de samenleving.
  • In een vrije rechtsstaat bloeien de klassieke vrijheidsrechten. Deze rechten worden ook onderhouden in de samenleving. Verschillen in levensovertuiging of godsdienst leiden niet tot uitsluiting van de mogelijkheid om bepaalde beroepen uit te oefenen. Werkers in de zorg met bezwaren tegen abortus-provocatus en euthanasie mogen geen benadeling ondervinden bij de toelating tot opleidingen en uitvoering van het werk. Waar hoofddoekjes niet tot functionele bezwaren leiden, vormt dit evenmin een belemmering.
  • Gemeenten en andere overheidsorganen houden bij publieke handelingen en manifestaties rekening met de levensbeschouwelijke en religieuze pluriformiteit van de bevolking en gewetensbezwaren van ambtenaren. Dit besef van diversiteit klinkt ook door bij de aanstelling van ambtenaren van de burgerlijke stand.

De overheid moet haar grenzen kennen

De overheid doet - binnen de haar toekomende bevoegdheden - wat burgers en instellingen zelf niet tot stand kunnen brengen, terwijl het toch noodzakelijk is voor het goed functioneren van de samenleving. De ChristenUnie kiest voor een beperkte overheid, die zich opstelt als bondgenoot van burgers. Een overheid die mensen in moeilijkheden op weg helpt. Daarna komt pas de rol van de overheid als beslisser en afdwinger. Burgers en gezinnen, bedrijven, kerken, onderwijs- en zorginstellingen en al die andere samenlevingsverbanden, hebben eigen verantwoordelijkheden. De overheid schept voorwaarden opdat we niet in een samenleving belanden waarin het recht van de sterkste geldt. De ChristenUnie streeft naar sterke sociale verbanden, waarin deze eigen verantwoordelijkheden in vrijheid tot hun recht kunnen komen.

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen

  • De persoonlijke levenssfeer van de burgers verdient meer bescherming. Bij maatregelen in het kader van verbetering van haar dienstverlening, terrorisme- of criminaliteitsbestrijding, legt de overheid structureel verantwoording af van de mate waarin zij de privacy van haar burgers beschermt dan wel beperkt. Bevoegdheden van de overheid op deze terreinen moeten na verloop van een aantal jaren worden verlengd. Daarmee keren zij periodiek terug als onderwerp op de agenda van het publieke debat.
  • Bewaartermijnen van gegevens van burgers door overheid en in het bijzonder door bedrijven worden beperkt.
  • Als burgers door feiten en omstandigheden hun identiteit genoegzaam kunnen aantonen, is vasthouden aan de letter van de Identificatieplicht niet nodig en wordt dus geen boete opgelegd.
  • Er is in Nederland geen plaats voor registratie op basis van etniciteit.

Democratie hoort dicht bij de burger verankerd te zijn

Het waarborgen van vertrouwen tussen overheid en burgers en bedrijven is niet gebaat bij een machtsstrijd tussen verschillende overheden. De bestuurlijke inrichting van het land behoort daarom eenduidig te zijn.

Herindelingen of bestuurlijke opschaling vinden in beginsel alleen dan plaats indien de behoefte vanuit gemeenten zelf opkomt. Waar dit plaatsvindt is de benaderbaarheid van het democratisch bestuur telkens een specifiek aandachtspunt. Wijk- en dorpswethouders, dorps- en wijkraden en decentrale loketten kunnen hieraan tegemoet komen. Kleinschalige taken kunnen worden overgedragen aan wijk- en dorpsraden, die - indien een gemeente hiervoor kiest - ook gekozen kunnen worden.

Tenslotte is vertrouwen gebaat bij het besef dat het Rijk, een gemeente of een provincie altijd (veel) meer is dan een dienstverlenende eenheid. Diensten en ondersteunende apparaten kunnen op gemeenschappelijke basis worden georganiseerd. Maar bij herindelingen, opschaling van ambtelijke diensten en decentralisatie van rijkstaken, dient behalve de efficiëntie ook de democratische verantwoordingsstructuur nadrukkelijk te worden betrokken.

  • Samenwerking tussen gemeenten is wenselijk, maar het primaat blijft bij democratisch gelegitimeerde organen zoals de gemeente, de provincie en de rijksoverheid.
  • Gemeentelijke herindeling is alleen gewenst als dit voor een goede uitvoering van alle taken nodig is. Inwoneraantallen alleen zijn niet maatgevend, de opvattingen en belangen van de burgers worden nadrukkelijk meegewogen.
  • Minder complexe, meer lokaal gebonden taken kunnen veelal op het niveau van dorpen of wijken of voormalige gemeenten worden uitgeoefend. Dit draagt bij aan het dichten van de kloof tussen bestuur en burger, tussen kiezer en gekozene. Het draagt eveneens bij aan het behoud van het eigen karakter en het behoud van de gemeenschap van wijken en dorpen.
  • In de Randstad kunnen de stedelijke agglomeraties de provinciale status en bijbehorende bevoegdheden verkrijgen.

Bestuurlijke inrichting - vertrouwen in medeoverheden

Sterke gemeenten en sterke provincies met eigen bevoegdheden helpen het beste om bestuurlijke drukte en onduidelijkheid over ‘wie gaat over wat’ te bestrijden. Slechts één bestuurslaag moet verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de oplossing van een bepaald maatschappelijk probleem. Basistaken rond veiligheid moeten verankerd zijn in de lokale samenleving.

Een sterk decentraal bestuur is gebaat bij een robuust eigen belastinggebied. Overheden moeten elkaar kunnen vertrouwen. Als het Rijk decentraliseert, blijft er te vaak sturing bestaan door het Rijk op een taak; het Rijk laat de taak niet echt los en deelt verantwoordelijkheden niet scherp genoeg toe. Op deze manier houden te veel bestuurslagen zich met hetzelfde onderwerp bezig. Decentralisatie moet daarom in beginsel plaatsvinden zonder ‘gouden koorden’. Het differentiëren in het takenpakket van bestuurslagen, verdient de voorkeur boven het overvragen van samenwerkingsconstructies (bijvoorbeeld het overdragen van een taak van gezamenlijke gemeenten aan de provincie waar samenwerking reeds op die schaal plaatsvindt).

Het Rijk beperkt zich tot kaderstellend nationaal bestuur en voert alleen die taken zelf uit die van nationaal belang zijn. Beheerstaken in het fysieke domein worden, waar verantwoord, aan provincies of gemeenten overgedragen. Het gaat daarbij onder meer om verantwoordelijkheden op het gebied van welzijn, sport en wijken (gemeenten), regionale economie, plattelandsbeleid, natuur en recreatie (provincies).

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen:

  • De hoofdlijn van de bestuurlijke inrichting van Nederland blijft uitgaan van drie bestuurslagen. De gemeente is de meest nabije bestuurslaag, met als kerntaak het behartigen van de directe leefomgeving en het sociale domein. Gelet hierop worden onder meer (delen van) de AWBZ, de sociale zekerheid en de jeugdzorg aan gemeenten overgedragen. Bij de overdracht van dergelijke bevoegdheden kan worden rekening gehouden met de schaalgrootte van de gemeente.
  • Differentiatie in takenpakketten kan betekenen dat aan grotere gemeenten meer bevoegdheden kunnen worden overgedragen dan aan kleinere.
  • De provincies vormen het regisserend regionaal bestuur en hebben een ontwikkeltaak voor verkeer en vervoer, landschap, recreatie en natuur. Daarnaast gaat de provincie over het ruimtelijk economisch domein en het regionale cultuurbeleid. Gelet op deze uitgangspunten worden de Brede Doel Uitkering voor verkeer en vervoer (BDU), het investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en andere specifieke geldstromen aan het Provinciefonds toegevoegd. Enkele uitvoeringsorganisaties van het rijk, zoals de Dienst Landelijk Gebied, worden aan de provincies overgedragen.

Op landelijk niveau kan politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid (en dus het aantal bewindslieden) worden losgekoppeld van de ambtelijke organisatie. Dit biedt ruimte om het aantal ministeries te beperken, onder handhaving van een groter aantal ministers dan wel projectministers waar dat uit oogpunt van politieke coördinatie of spreiding van macht nodig is. De ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie kunnen op deze manier worden samengevoegd, terwijl op politiek niveau de eindverantwoordelijkheid voor de openbare orde bij de minister van Binnenlandse Zaken blijft en de eindverantwoordelijkheid voor opsporing en vervolging bij de minister van Justitie. Daarnaast kan een ministerie Ruimtelijke Inrichting bijvoorbeeld de ministeries van VROM, V&W en delen van het ministerie van LNV omvatten. En bij een ministerie voor financieel-economisch beleid kunnen, behalve Financiën, delen van EZ en LNV worden ondergebracht. Omdat de energie gericht moet zijn op het oplossen van maatschappelijke problemen en niet op reorganisaties, zou er op weg naar verdere samenvoeging eerst gewerkt kunnen worden met 7 á 8 programmaministers die meerdere departementen onder hun verantwoordelijkheid krijgen.

Meer met minder

Rijk, provincies en gemeenten zullen de komende jaren meer moeten doen met minder geld. Dit vereist bezinning op welke taken de overheid wel verricht en niet. Elders in dit verkiezingsprogramma zijn hiertoe heldere keuzen gemaakt. Het vereist ook meer doelmatigheid in de organisatie en minder specifieke regels. Overheidsdiensten worden daarom zo veel mogelijk aangeboden via één (fysiek) loket, de gemeente. Gedetailleerde vergunningverleningen belasten burgers en bedrijven vaak onnodig. Vergunningstelsels worden daarom zoveel mogelijk omgezet in algemene regels. Het bijbehorend regime van toezicht en handhaving kan beperkt blijven tot acties op basis van risicoanalyse en verantwoording achteraf door de burgers of bedrijven die een vergunning hebben verkregen.

  • Bestuurlijke controle tussen overheden maakt plaats voor toezicht op hoofdlijnen en horizontale verantwoording.
  • Een duidelijke taakverdeling tussen overheidsdiensten en overheidslagen leidt tot een forse afname van het aantal beleids- en uitvoerende ambtenaren bij in het bijzonder de nationale overheid.
  • Gemeenten en provincies krijgen een robuust eigen belastinggebied
  • Het kiesstelsel van de waterschappen wordt gewijzigd. Waterschapsbestuurders worden indirect verkozen, via de gemeenteraden.
  • Het aantal waterschappen wordt fors verminderd (zie ook 2.4.4).
  • Gemeenschappelijke uitvoeringsdiensten van gemeenten of provincies kunnen tot meer doelmatigheid leiden. Te denken valt aan één uitvoeringsdienst voor het innen van de belasting voor decentrale overheden en waterschappen. De verschillende overheden behouden hun afzonderlijke bevoegdheden, alleen de uitvoering wordt gebundeld.
  • Product- en bedrijfsschappen worden vervangen door op vrijwillige basis georganiseerde brancheorganisaties.

Nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk

Het Koninkrijk staat op de drempel van invoering van nieuwe staatkundige verhoudingen.

De kleinere Antillen, Bonaire, St. Eustatius en Saba worden openbare lichamen binnen het land Nederland. Deze status zal tijdelijk moeten zijn, omdat dit in beginsel op gespannen voet staat met het principe dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is. Een verdere eenwording binnen Nederland is daarom nadrukkelijk het perspectief voor de middellange termijn.

De grotere eilanden Sint-Maarten en Curaçao gaan, net als eerder Aruba, tot op zekere hoogte een eigen weg als land binnen het Koninkrijk. Wijziging van het Statuut moet tussen de (dan) vier landen voorzien in een duidelijke afbakening van cruciale Koninkrijkstaken zoals rechtshandhaving, effectieve criminaliteitsbestrijding, effectief financieel toezicht, deugdelijk bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en armoedebestrijding. Voor de langere termijn wordt een Masterplan voor het Koninkrijk der Nederlanden uitgewerkt, waarbij recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat binnen het Koninkrijk alle burgers gelijkwaardig zijn en een oplossing wordt gevonden voor het ‘democratisch gat’ dat aan de orde is bij beslissingen die de eilanden aangaan.

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen:

  • Binnen het Koninkrijk, respectievelijk binnen Nederland blijft respect voor de eigen taal, cultuur en tradities van de eilanden een leidraad voor de onderlinge verhoudingen.
  • De BES-eilanden worden op afzienbare termijn gemeenten binnen Nederland, met de ruimte om afspraken te maken die op de situatie zijn toegespitst.
  • Verhoudingen binnen het Koninkrijk zijn gericht op het scheppen van (economisch) perspectief.
  • Binnen het Koninkrijk is sprake van vrij verkeer van personen binnen afspraken die hieromtrent tussen landen en landsdelen worden gemaakt. Koninkrijksburgers kunnen niet over en weer tussen de landen en landsdelen worden uitgezet.

Naar inhoudsopgave

Politie en justitie

Een efficiënte politieorganisatie in democratische en rechtsstatelijke inbedding

De politieorganisatie is op dit moment nog hoofdzakelijk territoriaal georganiseerd. Deze organisatievorm biedt niet op alle fronten een adequaat antwoord op een tijd waarin grenzen aan betekenis verliezen, mensen contact kunnen houden over de hele wereld en (internet)criminaliteit in feite niet meer aan plaatsen gebonden is. Het is van belang dat de politie voor deze nieuwe uitdaging wordt toegerust. Om te weten wat er ‘op straat leeft’ is het soms belangrijker om bijvoorbeeld Hyves en andere netwerksites in de gaten te houden, dan daadwerkelijk de straat op te gaan. Financiële criminaliteit en discriminatiemisdrijven vinden steeds meer, of vooral, virtueel plaats.

Teneinde het oplossingspercentage met succes omhoog te kunnen brengen, zal de politie zich meer moeten richten op de kerntaken: opsporing en openbare orde.

Democratische legitimatie vereist verantwoording afleggen aan de gekozen raden en staten.

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen:

  • Het aantal politieregio’s, 25, kan worden teruggebracht.
  • Grenzeloze criminaliteit, zoals internetcriminaliteit, vrouwenhandel en financiële criminaliteit, worden in gespecialiseerde landelijke eenheden ondergebracht.
  • Politietaken die niet met opsporing of openbare orde van doen hebben, worden overgebracht naar bestuurlijke toezichtorganisaties. Hierbij valt onder meer te denken aan verkeershandhaving, toezicht in het groene gebied en milieuhandhaving. Bestaande hulpverleningsdiensten zoals de huisartsenposten, de jeugdhulpverlening en nood- en crisisopvang nemen waar mogelijk de spoedeisende hulp over.
  • Politie en andere toezichtorganisaties als douane, arbeidsinspectie en andere bijzondere opsporingsdiensten werken geïntegreerd samen. Waar mogelijk worden bevoegdheden geharmoniseerd.

Terrorisme

De strijd tegen het terrorisme stelt ons land, als onderdeel van de Westerse, vrije samenlevingen, voor grote uitdagingen. We kennen geen confrontatie met vijandige staten, maar met vijandige bewegingen zonder vast territorium, zonder vaste woon- of verblijfplaats en zonder scrupules wat betreft de inzet van wapens en strijdmethoden. Het is onontkoombaar gebleken dat politie en justitie in de afgelopen tien jaar meer middelen en bevoegdheden hebben gekregen om de samenleving tegen aanslagen te kunnen beschermen. Gelukkig zijn er mede daardoor sinds 2004 geen aanslagen geweest in ons land.                               
De opsporingsmiddelen zijn op orde; het sanctiearsenaal verdient nog wel uitbreiding. Steeds staat daarbij de rechtsstaat voorop.
Op zichzelf vormen opvattingen en (religieuze) levensovertuigingen geen bedreiging voor de nationale rechtsorde. Zij kunnen daarvoor echter wel misbruikt worden. Bedreigingen komen van mensen die onze samenleving verwerpen of terreur en angst willen zaaien. Terreur heeft dan ook niet zo zeer het plegen van aanslagen als zodanig als doel, maar het verspreiden van angst en het opwekken van verdeeldheid en polarisatie. Maatregelen ter voorkoming van terrorisme zijn pas effectief als zij daarop zijn afgestemd; ze vinden juist daarom in veel gevallen plaats buiten veel media-aandacht om. Een grote(re) zichtbaarheid van zogeheten antiterrorismemaatregelen pakt tegen diezelfde achtergrond niet per definitie goed uit.                                
Hoewel een goede samenwerking tussen burgers en overheid in bepaalde omstandigheden nodig kan zijn ter voorkoming van aanslagen, heeft het geen nut om burgers nodeloos lastig te vallen met antiterrorismemaatregelen. De stap om maatregelen te treffen en bevoegdheden te verruimen wordt slechts genomen indien deze aantoonbaar van belang zijn om de informatiepositie van de overheid voor dat doel te verbeteren. Ongericht taps zetten, en het langdurig bewaren van computer- en communicatiegegevens, passen hierin niet.

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen:

  • De rechtsstatelijke beginselen zijn en blijven leidend bij de strijd tegen terrorisme en radicalisering. Deze worden niet opgerekt.
  • De opbouw van meer kennis en analyse van terrorisme, radicalisme en extremisme wordt ter hand genomen.
  • Aan uitbreiding van opsporingsbevoegdheden ter bestrijding van terrorisme is in beginsel geen behoefte. Wel is er reden de uitzetting van (verdachten van) terroristische misdrijven te vergemakkelijken en - indien de veiligheid dit vereist - verdachten van (de voorbereiding van) terroristische misdrijven tijdelijk beperkende toezichtmaatregelen op te leggen.
  • Ontneming van het Nederlanderschap, beroepsverboden en de ontneming van democratische rechten en plichten zijn toegevoegde straffen bij een veroordeling wegens terroristische misdrijven.
  • De algemene identificatieplicht en het langdurig bewaren van persoonsgegevens en computer- en communicatiegegevens dragen niet bij aan verbeterde opsporingskansen. Deze maatregelen worden ingeperkt. Voor ouderen boven de 70 wordt de ID-plicht afgeschaft.

Rechtspleging

Bij de rechtspleging gaat het uiteindelijk om recht doen. Recht doen is meer dan het toepassen van een regel; de bedoeling is stappen te zetten op de weg naar gerechtigheid. Dit vereist rechtspraak die toegankelijk is, dicht bij de burger staat en zich bewust is van haar verantwoordelijkheid jegens burgers in onmin, slachtoffers en daders, zwakken en sterken, en van het evenwicht tussen wetgeving en wetsuitleg.

Deze uitgangspunten leiden tot de volgende maatregelen:

  • De derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie is nog onvoltooid gebleven. Deze wordt ter hand genomen. Een constitutioneel hof wordt de hoogste rechtseenheidinstantie in het Koninkrijk en heeft de bevoegdheid wetten te toetsen aan de grondwet.
  • Toegang tot het recht ten behoeve van on- en minvermogenden is een primaire verantwoordelijkheid van advocatuur en notariaat zelf. Rechtsbijstandsubsidies kunnen worden vervangen door de verplichting van deze rechtshulpverleners om rechtsbijstand te verlenen aan rechtshulpvragers.
  • De gang naar de (dure) rechter is niet altijd nodig. Conflictbemiddeling is vaak een betere en minder kostbare weg. Daartoe kan bij (burgerlijke) conflicten tussen burgers eerst bemiddeld worden, voordat zij tot rechtszittingen kunnen leiden. Dit kan bij een mediator. Dat wordt gestimuleerd. Bij wet wordt daarom mogelijk gemaakt dat een overeenstemming tussen partijen die bij een mediator tot stand is gekomen als rechtsgeldige akte kan worden ingeschreven bij een notaris.
  • Niet alleen de slachtoffers, maar ook wijken en buurten worden er van op de hoogte gesteld dat misdrijven die in hun omgeving zijn gepleegd, zijn opgelost en dat de daders hun terechte straf hebben gekregen.

Naar inhoudsopgave

3.2       Dienstbaar in de wereld

Internationale gerechtigheid

Wereldwijde vraagstukken zoals klimaatverandering, de proliferatie van massavernietigingswapens, internationaal terrorisme, de blijvende armoede en de toenemende mondiale ongelijkheid vragen om een actieve houding van Nederland op het internationale toneel. Vanuit de bijbelse opdracht te zorgen voor recht en gerechtigheid, één van de centrale noties van de christelijke politiek, streeft de ChristenUnie naar rechtvaardige internationale verhoudingen in de wereld en naar vrede, veiligheid en respect voor de mensenrechten.

Mensenrechten en godsdienstvrijheid

Nederland heeft zijn ontstaan als zelfstandige staat te danken aan de strijd om het belangrijkste vrijheidsrecht: de vrijheid van geweten en van godsdienst. Alleen al daarom moet ons land opkomen voor wereldwijd respect voor godsdienstvrijheid en mensenrechten. In veel landen (o.a. Irak, Iran, Egypte, Marokko en Turkije) zijn vervolgingen vanwege geloof, overtuiging of ras aan de orde van de dag. En in veel ontwikkelingslanden worden de rechten van kinderen geschonden door gedwongen arbeid. Nederland moet het lidmaatschap van internationale instellingen als de VN, de Europese Unie, de OVSE en de Raad van Europa aanwenden om staten waar sprake is van ernstige en aanhoudende schending van mensenrechten aan te klagen of bij te sturen.

  • Nederland spant zich ervoor in dat ambassades rapporteren over de godsdienstvrijheid in de jaarrapportages mensenrechten. Bilaterale verhoudingen, handelsrelaties en hulp zullen afhangen van de inhoud van deze rapporten.
  • Nederland ziet er op toe dat de mensenrechtenambassadeur een stevige positie krijgt in de ambtelijke ondersteuning van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
  • Er wordt een loket geopend voor de melding van schendingen van grensoverschrijdende mensenrechten in onder meer handelsrelaties.
  • Het recht op godsdienstvrijheid neemt een belangrijke plaats in binnen het mensenrechtenbeleid. Dit impliceert in het bijzonder het recht van mensen om van godsdienst te veranderen.
  • Het Mensenrechtenfonds wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan vermindering van religieus geweld, het stimuleren van samenwerking en het faciliteren van projecten gericht op verzoening.
  • In het geval van gedwongen terugkeer van vluchtelingen of asielzoekers zal zeker moeten worden gesteld dat in het land van herkomst fundamentele mensenrechtenmensenrechten, waaronder de godsdienstvrijheid, niet worden geschonden.
  • Godsdienstvrijheid en een gelijkwaardige behandeling van minderheidsgroeperingen zijn onderdeel van de criteria voor toetreding tot de EU en voor het aangaan van bilaterale relaties.

 

Succes en falen van ontwikkelingshulp

We kunnen er niet omheen dat er nog steeds erg veel armoede en ongelijkheid is in de wereld. Dit wordt onder meer veroorzaakt door politieke instabiliteit, voedseltekorten, economische ongelijkheid op de wereldmarkt, torenhoge schulden en ecologische belemmeringen. Vanuit het oogpunt van bijbelse gerechtigheid hebben we de verantwoordelijkheid om deze chronische ongelijkheid te bestrijden en zorg te dragen voor onze naasten, zeker nu ontwikkelingslanden nog zwaarder dan westerse landen getroffen worden door de economische crisis.

Een van de manieren waarop dit kan, is ontwikkelingssamenwerking. Ontegenzeggelijk zijn hiermee successen geboekt op het gebied van onder meer kindersterfte, moedersterfte, schoolgang en economische ontwikkeling. Maar tegelijkertijd zijn er ook duidelijke voorbeelden te noemen waar het de vraag is of ontwikkelingssamenwerking wel werkt. Terecht is daar de afgelopen jaren veel kritiek op geweest. Daar zullen we lering uit moeten trekken. Want nog altijd leven ruim 1 miljard mensen van minder dan een dollar per dag en dus onder het bestaansminimum.
Een van de lessen is dat armoedebestrijding breder aangepakt moet worden dan via ontwikkelingssamenwerking alleen. De geldstroom van ontwikkelingssamenwerking is maar een relatief beperkt deel van de internationale geldstromen. De bedragen die omgaan in internationale handel en grensoverschrijdende investeringen, en donaties die migranten terugsturen naar de familie in hun thuisland, vormen veel omvangrijker geldstromen. Pretenties die niet zijn waar te maken, dragen niet bij aan het behoud en de versterking van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking.

  • Er blijft een aparte minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
  • Het budget voor ontwikkelingssamenwerking blijft tenminste 0,8 procent van het BNP. Op termijn is een geleidelijke groei naar 1 procent aan de orde. Dit budget wordt meer verbonden met andere departementen die internationaal actief zijn. 0,7 procent van het BNP blijft wat de ChristenUnie betreft zuivere Official Development Aid (ODA) zonder vermenging met andere budgetten. De 0,1 procent boven de internationaal overeengekomen 0,7 procent BNP wordt besteed aan klimaat- en milieudoelen.
  • Het is van belang dat er meer verbinding wordt gezocht met andere geld- en investeringsstromen om samen verschil te kunnen maken.
  • Bij internationale samenwerking streven we naar armoedebestrijding, maar ook naar versterking van de economie, handelsrelaties, rechtszekerheid en het ontwikkelen van een hoogwaardige infrastructuur van onderwijs, gezondheidszorg, banken en communicatie.
  • De bestrijding van HIV/Aids houdt onverminderd aandacht. Nederland vergroot zijn inzet om te komen tot een uitkering aan Aids-wezen in Afrikaanse landen. De ontwikkeling van een sociaal zekerheidssysteem wordt ondersteund zodat ook grootouders die de zorg voor Aids-wezen op zich nemen en weduwen die achterblijven in hun levensbehoeften kunnen voorzien en zorg kunnen dragen voor de jongere generatie.
  • In de landbouwsector wordt meer geïnvesteerd in rechtszekerheid, diversificatie, verduurzaming en productiviteit van de gezinslandbouw in ontwikkelingslanden.
  • In het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking - ook in de noodhulp –komt structurele aandacht voor mensen met een handicap, zodat ook zij kunnen delen in ontwikkelingskansen. Het Verdrag en Facultatief Protocol inzake de rechten van mensen met een handicap moet zo spoedig mogelijk door Nederland worden geratificeerd.

Particuliere hulp

De overheid zou zich niet moeten bezighouden met lokale armoedebestrijding. Dat is primair een taak van particuliere hulporganisaties, ondersteund door de overheid. Particuliere organisaties staan dichter bij de lokale bevolking en bouwen relaties op. Zij zijn bij uitstek in staat om kwetsbare groepen deel te laten uitmaken van de samenleving, zoals gehandicapten, kinderen, ouderen en etnische en religieuze minderheden. Zij kunnen de verbinding maken tussen het maatschappelijk middenveld over de grenzen heen. Aan de Nederlandse kant worden ze gedragen door donateurs of leden, die hen niet alleen steunen maar ook scherp houden. Ze komen vaak in landen waar bilaterale programma’s niet mogelijk zijn omdat het regime er te onbetrouwbaar is.

Particuliere organisaties zijn daarnaast van cruciaal belang om economische ontwikkeling mogelijk te maken. De instituties die noodzakelijk zijn om ontwikkeling mogelijk te maken kunnen niet extern worden opgedrongen. In de arme landen zelf zal men de verantwoordelijkheid moeten nemen om dit aan te pakken. Dat kan alleen met een stevig maatschappelijk middenveld dat tegenover de falende overheid functioneert. Zolang er geen betrouwbare overheid is en corruptie welig tiert, zijn er grote risico’s en kosten verbonden aan handeldrijven en het ontplooien van economische activiteiten. Juist in het afdwingen van dergelijke ontwikkelingen kan het maatschappelijk middenveld stap voor stap verschil maken.

  • Particuliere organisaties worden door de overheid ondersteund via het Medefinancieringsstelsel. Van het budget voor ontwikkelingssamenwerking komt een derde ten goede aan medefinancieringsorganisaties.
  • Particuliere hulporganisaties worden verplicht om samenwerkingsverbanden aan te gaan met maatschappelijke organisaties uit het zuiden. Op die manier draagt hun werk direct bij aan versterking van het maatschappelijk middenveld.

Multilaterale en bilaterale hulp

Tegenover ondersteuning van het particuliere kanaal staat wat de ChristenUnie betreft een kritische houding ten opzichte van het bilaterale en multilaterale kanaal. Er gaat veel mis met hulp die gegeven wordt via het multilaterale kanaal (VN, Wereldbank, EU) en het bilaterale kanaal (hulp van overheid naar overheid). De internationale instituten zijn log en bureaucratisch en hebben hoge apparaatskosten. Wel is het multilaterale kanaal belangrijk voor het bereiken van afstemming van de hulp en het maken van internationale afspraken. Wat de ChristenUnie betreft moet er meer afstemming komen tussen de multilaterale instellingen, niet alleen over waar en hoe hulp te verlenen, maar ook over arbeidsvoorwaarden en salarissen. Het democratisch gehalte in de Wereldbank en het IMF moet verbeterd worden, zodat de invloed en sturing van westerse landen in het nadeel van arme landen worden verminderd.

Er moet zeer terughoudend worden omgegaan met het geven van begrotingssteun, met name aan instabiele landen, omdat dit grote risico’s van hulpverslaving en corruptie met zich meetbrengt. De ChristenUnie wil het aantal landen waaraan bilaterale hulp wordt gegeven beperken. Hierdoor is de hulp minder versnipperd en kan Nederland de rol op zich nemen van Lead Nation, conform de Verklaring van Parijs (2005). Nederland zou zich vooral moeten inzetten in die sectoren waar Nederland een meerwaarde inbrengt qua kennis en ervaring.         
De verbinding met het maatschappelijk middenveld kan deze vorm van hulp effectiever maken. Te denken valt aan af te dwingen budget tracking en verantwoording over de inzet van hulpgeld ten behoeve van de eigen bevolking.

  • De multilaterale organisaties worden de komende jaren hervormd zodat zij zich richten op kerntaken.
  • Het geven van ontwikkelingsgeld aan multilaterale instellingen wordt aan randvoorwaarden verbonden: meer afstemming, minder bureaucratie, evenwichtige stemverdeling.
  • Het aantal landen waaraan bilaterale hulp wordt gegeven, wordt beperkt van 36 naar 15.
  • De bilaterale hulp die Nederland geeft, wordt op ingezet op terreinen waarin Nederland goed is: watermanagement, landbouw, milieu en justitie.

Eerlijke handel

Eerlijke handel is van groot belang voor ontwikkelingskansen van ontwikkelingslanden. Afrika is een continent vol waardevolle grondstoffen die zeer in trek zijn bij de verwerkende industrie in ontwikkelde landen en die in grote hoeveelheden worden geëxporteerd (vooral naar China). De ChristenUnie wil de lokale verwerking en waardetoevoeging in ontwikkelingslanden stimuleren. Dit bevordert werkgelegenheid, economische groei en zelfredzaamheid. Het is van belang dat handelsrelaties worden gestimuleerd en dat producten uit ontwikkelingslanden een afzetmarkt vinden in Europa. Op zijn beurt mag Europa geen producten dumpen in ontwikkelingslanden, waardoor de lokale markt wordt verstoord.

  • Lokale bewerking van grondstoffen en waardetoevoeging wordt gestimuleerd om werkgelegenheid en economische ontwikkeling te bevorderen. Ontwikkelingslanden worden ondersteund in het voldoen aan hoge (technische) importeisen van de EU.
  • Nederland zet China in internationaal verband onder druk om niet langer de Yuan kunstmatig laag te houden. Zo wordt de marktverstoring tegengegaan en krijgen ontwikkelingslanden meer kansen om hun bewerkte producten te exporteren,
  • Nederland spreekt de BRIC-landen (de opkomende grootmachten Brazilië, Rusland, India en China) aan op hun verantwoordelijkheid om mensenrechten en arbeidsnormen te respecteren in hun handelsrelaties met Afrikaanse landen.
  • Voedselvoorraden (exportrestricties) zijn niet vooral een monetair instrument, maar dienen ter leniging van de basisbehoeften van de eigen burgers en een garantie van betaalbaar voedsel voor de armen bij droogtes, misoogsten en rampen.
  • Door te stimuleren dat staatsobligaties worden uitgegeven in de valuta van het land in plaats van in dollars, zullen hun overheden meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun eigen beleid en zijn ze minder afhankelijk van de Verenigde Staten.
  • Er wordt scherp op toegezien dat handelsverdragen van de EU met ontwikkelingslanden bijdragen aan economische diversificatie, naleving van arbeidsrechten, regionale integratie en duurzame ontwikkeling in deze landen.
  • Ontwikkelingslanden behouden voldoende ruimte om opkomende bedrijfstakken tijdelijk af te schermen, totdat deze sectoren op gelijke voet kunnen concurreren met de EU.
  • Handelsverdragen bevatten herzieningsclausules die het mogelijk maken om afspraken bij te stellen, mocht de ontwikkeling van ontwikkelingslanden door het akkoord in gevaar komen.
  • Nederland ziet toe op coherentie tussen het Europese handels-, landbouw- en ontwikkelings­beleid; het belang van de ontwikkelingslanden is doorslaggevend.

Naar inhoudsopgave

Defensie

Een wereld die voortdurend verandert en kleiner wordt, roept telkens opnieuw de vragen op over taken en toerusting van de krijgsmacht en over de middelen die daarmee gemoeid zijn. Met het oog op toekomstige verplichtingen en dreigingen biedt volgens de ChristenUnie een veelzijdig inzetbare krijgsmacht de beste mogelijkheden om de verschillende taken uit te voeren: bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied, bevordering en handhaving van de internationale rechtsorde, en de ondersteuning van burgerlijke overheden bij rampenbestrijding en humanitaire hulpverlening. De Nederlandse krijgsmacht heeft de laatste jaren getoond dat zij prestaties op hoog niveau kan leveren (in bijvoorbeeld Uruzgan, maar ook in Tsjaad, Bosnië en de Golf van Aden) en kan daarvoor op veel waardering rekenen.

Een veelzijdig inzetbare krijgsmacht is ook in staat vitale economische en maatschappelijke Nederlandse belangen te beschermen, zoals de koopvaardij tegen piraterij en de samenleving tegen terrorisme. De krijgsmacht zal voortdurend alert moeten blijven op nieuwe dreigingen en het vermogen moeten bezitten daarop in te spelen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de dreiging van cyberwar, aan de gevolgen van een snel veranderend machtsevenwicht, maar ook aan het gebrek aan wervingsmogelijkheden om de krijgsmacht te vullen als gevolg van vergrijzing en ontgroening van de samenleving. Een veelzijdig inzetbare krijgsmacht vraagt om voldoende middelen, maar dient ook betaalbaar te zijn.

Aan de inzet van militairen voor crisisbeheersing en vredesoperaties ligt bij voorkeur een adequaat volkenrechtelijk mandaat ten grondslag. De Kamer wordt daarbij geïnformeerd zoals geregeld in artikel 100 van de Grondwet. Bij de inzet van militairen in andere gevallen wordt de Kamer zoveel mogelijk langs de lijnen van het Toetsingskader geïnformeerd. Financiering van de inzet van militairen vindt plaats via de zogenaamde Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

  • De NAVO blijft het belangrijkste veiligheidsverband voor Europa en Noord-Amerika. De NAVO kan op verzoek van de Verenigde Naties ook buiten het oorspronkelijke taakgebied operaties uitvoeren.
  • Het Europese Veiligheids- en Defensie Beleid (EU) wordt ontwikkeld in samenhang met en afgestemd op de NAVO. Er is dus geen sprake van een zelfstandig Europees veiligheidsbeleid en een Europees leger.
  • In het kader van het Non-proliferatieverdrag dient de rol van kernwapens te worden teruggedrongen. De regering zal in NAVO-verband het actief terugdringen van tactisch-nucleaire wapens bevorderen.
  • Goed omschreven gedragscodes bewaken en bevorderen het morele peil van de Nederlandse militairen. Overmatig drankgebruik, vloeken en verspreiding van pornografisch materiaal worden tegengegaan.
  • De overheid blijft zorg dragen voor voldoende financiële middelen voor het in stand houden van de geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht.
  • De kwaliteit van nazorg aan uitgezonden militairen blijft een punt van voortdurende aandacht. Er zal een samenhangende veteranenwet komen voor postactieve militairen die op missie zijn geweest. Voor actieve militairen geldt een zorgplicht.
  • Er wordt in de komende kabinetsperiode een beslissing genomen over de opvolging (ook wat betreft aantallen) van de F-16. De JSF heeft daarbij op grond van huidige inzichten in capaciteit en kwaliteit de voorkeur, mits de geluidscontouren passen binnen de huidige kaders en de prijs acceptabel is. Gelet op de ambities die wij voorzien voor onze krijgsmacht, is een beperking van het aantal aan te schaffen toestellen mogelijk.

Naar inhoudsopgave

Europese Unie

Bevoegdheden van EU en de nationale parlementen

De Europese samenwerking van de afgelopen zestig jaar bracht vrede, stabiliteit en welvaart. De samenwerking is niet beperkt gebleven tot West-Europa, maar mocht worden uitgebreid tot Midden- en Oost-Europa. De gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende problemen stelt de lidstaten beter in staat hun verantwoordelijkheid voor de inrichting van de eigen samenleving waar te maken. Met name de economische crisis heeft de meerwaarde en noodzaak van Europese samenwerking aangetoond. Samenwerking heeft de impact van de crisis gedempt, bood een forum voor gezamenlijke actie en is zeker voor een klein land met een open economie als Nederland van belang.           

Het Verdrag van Lissabon is het kader voor het functioneren van de Europese instellingen. De toenemende besluitvorming op Europees niveau vraagt om grotere betrokkenheid van de nationale parlementen. De ChristenUnie heeft daarom bij wet een parlementair behandelvoorbehoud geregeld om de rol van het Nederlandse parlement bij Europese besluitvorming te versterken. De Kamer kan hierdoor in een vroeg stadium aangeven bij welke onderwerpen zij betrokken wil zijn, en waarover eerst met de regering gesproken moet worden voordat de regering een definitief standpunt in kan nemen in de Raad.

  • De Europese instellingen hebben als taak de publieke gerechtigheid te bevorderen. In Europa doen we dat samen waar Nederland dit alleen niet kan.
  • Onderwijs, gezondheidszorg, familierecht, belastingstelsel en belastingheffing zijn onderwerpen die nationaal geregeld worden. Voor onderwijs en familierecht is wederzijdse erkenning wel van belang.
  • Samenwerking op het terrein van justitie is hard nodig om werk te kunnen maken van de bestrijding van mensenhandel, een rechtvaardig en gelijkwaardig asielbeleid en terrorismebestrijding. Harmonisatie van strafwetgeving binnen de EU is niet nodig. Binnen de EU moet wel sprake zijn van gegevensuitwisseling en uitlevering van verdachten en veroordeelden.
  • Samenwerking op het terrein van milieu en klimaat wordt verbeterd. Europese regels worden in alle EU-landen gehandhaafd. Door betere coördinatie tussen de voorzitters van Europese Commissie en Europese Raad en de regeringsleiders kan slagvaardig opgetreden worden bij internationale topoverleggen. Klimaat als nieuwe prioriteit vraagt om een vertaling in het EU-budget.
  • Samenwerking op het terrein van economie is ook noodzakelijk. De economische crisis heeft duidelijk gemaakt dat de instrumenten en bevoegdheden van de EU nog onvoldoende zijn toegesneden op een crisis van grote omvang. Er is meer afstemming nodig bij toezicht op banken en financiële instellingen, de maatregelen die nationale lidstaten nemen om de crisis te bestrijden en bij de maatregelen om de staatsfinanciën weer binnen de kaders te brengen die in het Pact voor Stabiliteit en Groei zijn afgesproken. Binnen de Eurozone nemen we de euroregels serieus.

Uitbreiding

De Europese Unie is de afgelopen jaren sterk uitgebreid. Meer landen kunnen zo delen in de voordelen van samenwerking. Na deze jaren van uitbreiding is het tijd om het tempo te verlagen. De mogelijkheden om de komende jaren nieuwe lidstaten goed te integreren in de Europese Unie zijn beperkt. Er is tijd nodig om te wennen aan de samenwerking tussen zoveel lidstaten, met bovendien een nieuwe besluitvormingsstructuur.

  • De grenzen van de Europese Unie worden duidelijk vastgesteld. Kandidaat leden zijn alleen die staten die voldoen aan de Kopenhagen-criteria en op het Europese continent liggen.
  • Er zijn perspectieven op toetreding voor IJsland, Liechtenstein en Noorwegen, als zij hierom verzoeken. Op de lange termijn is er ook perspectief voor de landen van de Westelijke Balkan, mits zij - indien gewenst - samenwerken met het Joegoslaviëtribunaal.
  • Turkije - een gewaardeerde NAVO-lidstaat - kan om geografische, historische en culturele redenen geen lid worden van de EU. Om wel tegemoet te komen aan bestaande toezeggingen wordt dit land het aanbod gedaan van het Europees Nabuurschap. In de onderhandelingen met Turkije is erkenning van de genocide op Armenen en Assyrische christenen tijdens de Eerste Wereldoorlog een vereiste. Godsdienstvrijheid en een gelijkwaardige behandeling van minderheidsgroeperingen zijn onderdeel van de toetredingscriteria. Toetsing van deze criteria beperkt zich niet tot het wetgevingsproces maar let met name op naleving in de praktijk. Politieke of economische sancties van Turkije tegen landen als Cyprus en Armenië blokkeren iedere vooruitgang in de onderhandelingen.
  • Landen aan de oostgrens van de Europese Unie kunnen vooralsnog niet toetreden. Ze voldoen niet aan de vereiste criteria. Het Europees Nabuurschapsbeleid is voorlopig het meest geëigende instrument voor samenwerking met en ondersteuning van deze landen, zoals Oekraïne, Georgië, Moldavië en Wit-Rusland. Voor landen die deel willen uitmaken van het EBN gelden strikte eisen ten aanzien van godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vrijheid om politieke partijen te stichten.
  • Ook na toetreding dient wordt scherp toegezien op naleving van benodigde nieuwe wetgeving in de praktijk en voortgaande bestrijding van corruptie.
  • Alle EU-lidstaten voldoen uiteraard aan de mensenrechtenverdragen; daarbuiten respecteert de Europese Unie de culturele eigenheid van de toetredingslanden.

Naar inhoudsopgave

Het Midden-Oosten en Israel

Het Midden-Oosten is sinds jaren een brandhaard van onderlinge spanningen en geweld. De zelfmoordaanslagen in Irak, de nucleaire dreiging van Iran en de herhaalde dreiging om Israel van de wereldkaart te vegen, de Gaza-oorlog en de vervolging van christenen. Er lijkt geen uitzicht op vrede en stabiliteit in de regio.

Godsdienstvrijheid

In veel landen in het Midden-Oosten is geen sprake van godsdienstvrijheid. In landen als Egypte, Jemen, Saoedi-Arabië en Syrië worden christenen vanwege hun geloof vervolgd en gebruiken moslimrechters de shariawetgeving om in hun vonnis christenen te benadelen. Als inwoners zich tot het christendom bekeren, worden zij vaak door hun islamitische familieleden en dorpsgenoten onder grote druk gezet om weer terug te keren tot de islam. Veel christenen hebben te maken met geweld en doodsbedreigingen.

Ook in Irak voelen veel christenen zich niet veilig en vluchten naar omliggende landen of naar het Koerdische Noorden (Nineveh-vlakte). Ook daar worden ze alsnog bedreigd en vermoord. Radicale moslimgroeperingen in Saoedi-Arabië en Marokko exporteren onvrijheid en prediken een gewelddadige en haatdragende versie van de islam. Zo beïnvloeden zij niet alleen delen van het Midden-Oosten, maar ook islamitische gemeenschappen in Europa. Ook in Nederland worden sommige islamitische groeperingen en moskeeën gefinancierd met geld uit deze landen.

  • Nederland komt actief op voor godsdienstvrijheid in het Midden-Oosten en vraagt speciale aandacht voor de bescherming van en hulp aan christenen en andere religieuze en etnische minderheden.
  • De ambassades in landen in het Midden-Oosten worden verantwoordelijk gesteld voor het opstellen van periodieke rapportages over de omgang met politieke en religieuze minderheden in deze landen. Deze evaluaties maken deel uit van de Jaarrapportage mensenrechten. Bilaterale betrekkingen en ontwikkelingshulp worden mede afhankelijk gemaakt van de uitkomsten van deze rapportages.

Iran

Iran staat in veel opzichten op een kruispunt en kan zeer destabiliserend zijn voor de vrede in het Midden-Oosten. Het regime geeft weinig ruimte aan interne democratiseringsbewegingen en heeft rond de presidentsverkiezingen in 2009 demonstraties met geweld neergeslagen. Daarnaast verrijkt Iran uranium en is het bezig met het ontwikkelen en testen van raketten voor de lange- en middellange afstand. Dit vormt niet alleen een bedreiging voor Israel en het Midden-Oosten, maar ook voor Europa en de vrede in de rest van de wereld. Daarnaast worden christenen in Iran gediscrimineerd, mishandeld en gevangen gezet vanwege hun geloof. Moslims die zich tot het christendom bekeren, lopen het risico de doodstraf te krijgen.

  • Nederland steunt de maatregelen die in het kader van de VN en de EU worden genomen om te voorkomen dat Iran de beschikking krijgt over kernwapens.
  • Mensenrechten vormen een belangrijk speerpunt in het Nederlands beleid jegens Iran.

Israel en de Palestijnen

Israel neemt in het Midden-Oosten een bijzondere positie in. Het is één van de weinige democratieën in de regio en vormt het nationaal tehuis voor Joden wereldwijd. Met steun van de Verenigde Staten en de Sovjet Unie konden de Joden zich daar veilig vestigen na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. En nog steeds kunnen Joden terecht in Israel als thuishaven. Deze staat verdient daarom vanwege historische en morele argumenten politieke steun, met inachtneming van internationale rechtsbeginselen. Op bijbelse gronden weet een christen zich met het Joodse volk verbonden (zie bijvoorbeeld Romeinen 9 t/m 11).

Sinds de Oslo-akkoorden van 1993 wordt gepoogd een constructieve oplossing te vinden voor het - in de kern religieuze - conflict tussen Israel en de Palestijnen. Het concept ‘eenzijdig door Israel opgeven van land voor vrede’ heeft vooralsnog geen positief effect gehad. Zo werd Israel na het ontruimen van de Gaza-strook eerder met meer dan minder raketten bestookt. Gesprekken over vrede moeten daarom beginnen met de onomwonden erkenning van de staat Israel. Een duurzame vredesregeling kan pas standhouden met veilige en erkende grenzen voor Israel en erkenning door Israel van de aspiraties van de Palestijnen om tot een eigen staat te komen.

Helaas zijn de vredesonderhandelingen veelvuldig verstoord door steeds weer oplaaiende conflicten. Zolang verschillende landen en groeperingen in de regio de staat Israel niet erkennen, zolang het geweld en de provocaties niet stoppen en afgewezen worden, zal er weinig tot geen vooruitgang geboekt worden in de vredesbesprekingen.

De haatgevoelens jegens Israel kunnen worden verminderd als er meer perspectief is op economische vooruitgang voor de Palestijnen. In de jaren vóór de intifada’s (tot 1992) groeide de Palestijnse economie sneller dan de Israëlische, liepen de Palestijnen hun inkomensachterstand in en exporteerden ze hun goederen via Israëlische havens. Die kant moet het weer op. Er komt weer perspectief op economische vooruitgang als Israel en de Palestijnen samenwerken in het creëren van werkgelegenheid, afzet voor producten, aan water, energie, infrastructuur en telecommunicatie. En Israel kan de Palestijnse Autoriteit bijstaan met het hervormen van de veiligheidsdiensten en het bestrijden van corruptie en terrorisme.

In de Gazastrook wonen anderhalf miljoen mensen op een klein stukje land. De humanitaire situatie in Gaza is mede ten gevolge van de huidige opstelling van Hamas uitzichtloos en de bevolking lijdt onder de huidige situatie. Tegelijkertijd heeft de Israëlitische bevolking in de nabijheid van de Gazastrook te lijden onder raketbeschietingen. Met betrekking tot de Gaza moeten Nederland en Europa aandringen op een definitief staakt-het-vuren zodat de raketbeschietingen op Israel stoppen en de grens naar de Gaza weer open kan.

  • Onverkort wordt vastgehouden aan het huidige Europese associatieakkoord met Israel.
  • De Nederlandse ambassade wordt gevestigd in Jeruzalem, de ongedeelde hoofdstad van de staat Israel.
  • Inwoners van de Palestijnse gebieden hebben vanzelfsprekend recht op een menswaardig bestaan. Respect voor en het garanderen van mensenrechten, godsdienstvrijheid (waaronder voor christelijke Palestijnen) en democratische waarden door de Palestijnse Autoriteit horen daar onlosmakelijk bij. Zoals ook Israel gehouden is de bewegingsvrijheid en het economisch verkeer te bevorderen en de ruimte en vrijheden van christelijke Palestijnen en Messiasbelijdende joden te waarborgen.
  • De Palestijnse Autoriteit dient de staat Israel onomwonden te erkennen, geweld af te zweren en eerder gesloten akkoorden te eerbiedigen. Alleen onder die condities kan Nederland en kan de EU financiële hulp bieden aan de Palestijnse Autoriteit. Elk gesprek over de vrede in het Midden-Oosten begint met de onvoorwaardelijke erkenning van het bestaansrecht van de staat Israel.
  • Van Israël en de Palestijnen wordt een constructieve houding in het vredesproces gevraagd. Deze houding krijgt betekenis als Israel zich constructief opstelt in het nederzettingenbeleid en als de Palestijnen Israel als staat onomwonden accepteren.
  • De Nederlandse hulp wordt gericht op versterking van de wederzijdse samenwerking tussen de Palestijnse Autoriteit en Israel.
  • Terrorisme is een groot gevaar voor een duurzame vredesregeling en moet door internationale afspraken, intensieve grenscontroles en bestrijding van de wapenhandel worden tegengegaan. Het ontmantelen van de militaire infrastructuur van zowel Hezbollah als Hamas is een taak van de internationale gemeenschap. Het Palestijnse veiligheidsapparaat dient overeenkomstig de afspraken in de Oslo-akkoorden beperkt te zijn tot politietaken.
  • Financiële steun aan het onderwijs van de Palestijnen wordt alleen gegeven als dit onderwijsmateriaal inzet op verzoening, afziet van het oproepen tot haat en geweld en als op landkaarten de staat Israel is afgebeeld.
  • Nederland dringt zowel bilateraal als in Europees verband bij Syrië en Libanon aan op volledige diplomatieke betrekkingen met Israel. Deze betrekkingen zijn voorwaarde voor de Europese (handels)associatieakkoorden met deze landen. Hetzelfde geldt voor andere Arabische landen. Een boycot van Israel wordt niet geaccepteerd.
  • De Nederlandse regering zoekt in samenwerking met de VN en met de Europese Unie naar mogelijkheden elke vorm van antisemitisme te bestrijden.
  • Nederland zal er in EU-verband op aandringen een Gazaconferentie te organiseren (vervolg op Sharm el Sheikh) met het Kwartet, Israel en gematigde Arabische landen om tot een definitief staakt-het-vuren te komen.

Naar inhoudsopgave

3.3       Gezonde overheidsfinanciën

Schade na de recessie

De financiële crisis heeft harde klappen aan onze economie en overheidsfinanciën uitgedeeld: de krimp van 4 procent in 2009 was de grootste na de oorlog. Het overschot van 4 miljard in 2008 is omgeslagen in een tekort van 36 miljard in 2010 en 29 miljard in 2011 (CEP2010). De staatsschuldteller staat op 69 procent van het bruto binnenlands product. Ter vergelijking: aan het begin van de vorige kabinetsperiode stond de teller op 45 procent.

De klap van de crisis is in eerste instantie opgevangen door teruglopende winsten van bedrijven en de oplopende staatsschuld. In 2010 en 2011 lijkt het economisch herstel door te zetten. De gevolgen van het wegvallen van de wereldwijde stimuleringsmaatregelen door overheden zullen moeten worden afgewacht.

De werkloosheid ijlt nog na en loopt in 2011 op tot 500.000 personen. Hierdoor, en door de bezuinigingsmaatregelen die nodig zijn om het tekort op orde te brengen, zullen burgers en bedrijven de gevolgen van de crisis de komende jaren blijven voelen.

Naar inhoudsopgave

Crisis als kans

De ChristenUnie wil lessen trekken uit de financiële crisis, en deze aangrijpen om te zorgen dat de financiële sector evenwichtiger omgaat met risico’s.

We willen bonussen aan banden leggen.

De budgettaire opgave geeft bovendien een momentum om op belangrijke terreinen van de samenleving hervormingen door te voeren: de arbeidsmarkt, de woningmarkt en de zorg. Een momentum ook voor het terugdringen van de dichtgeregelde bureaucratie in het openbaar bestuur, en het bevorderen van duurzaam produceren en consumeren.

Naar inhoudsopgave

Uitgangspunten terugdringen staatsschuld

Goed rentmeesterschap vraagt een goed beheer van overheidsfinanciën. De komende generaties mogen niet met een onbeheersbaar grote schuld, noch met een verwaarloosd niveau van publieke voorzieningen wordt opgezadeld. Te hoge overheidstekorten leiden bovendien tot onzekerheid op de kapitaalmarkten en daarmee tot rentestijging. De hogere prijs van kapitaal leidt tot dalende investeringen en tot economische vertraging. Het tempo waarin de tekorten worden teruggedrongen dient verantwoord te zijn om het economisch herstel niet in de knop te breken. Daarnaast dient de samenleving voldoende tijd te hebben om zich in te stellen op ingrijpende veranderingen. De overheid kan risico’s en verantwoordelijkheid niet terugleggen bij de burger, zonder dat deze daartoe is toegerust en tijd heeft om zich aan te passen.

Naar inhoudsopgave

Ambitie terugdringen tekort

Volgens de meest recente prognose van het CPB zal het begrotingstekort in 2015, zonder aanvullende maatregelen en uitgaande van een economische groei van 1,75 procent, uitkomen op -2,9 procent. De ChristenUnie vindt dit tekort onverantwoord groot, en wil aan het begin van de volgende kabinetsperiode een saldopad afspreken teneinde het tekort terug te dringen met 16 miljard in 2015. De ChristenUnie streeft daarbij naar een weloverwogen mix van ombuigingen, intensiveringen en een verantwoorde lastenontwikkeling.

De ChristenUnie wil in de komende kabinetsperiode voorts hervormingsbesluiten nemen die het houdbaarheidstekort terugdringen. De maatregelen die worden voorgesteld om het tekort met 16 miljard te verbeteren dragen hier al aan bij. Enkele andere besluiten zullen vooral op langere termijn bijdragen aan de houdbaarheid, zoals de verhoging van de AOW-leeftijd, de hervorming van de woningmarkt, de herziening van de WW-regeling en enkele maatregelen in de zorg.

Op de korte termijn (in 2013) moet Nederland voldoen aan de EU-norm van -3 procent BBP. Daarom stelt de ChristenUnie een tijdelijke Crisis- en Hersteltax voor. Deze wordt vormgegeven via een tijdelijk BTW-verhoging van het hoge tarief van maximaal 1 procent. Het lage BTW-tarief wordt ontzien, omdat dit geldt voor de eerste levensbehoeften. Via een BTW-verhoging van het hoge tarief draagt iedereen bij aan het herstel én wordt recht gedaan aan het principe dat meer consumeren meer kost. De maatregel loopt uiterlijk in 2014 af, en draagt dus niet structureel bij aan de doelstelling om het tekort met 16 miljard te verbeteren.

Naar inhoudsopgave

Begrotingsregels

De ChristenUnie hecht aan handhaving van de begrotingsspelregels zoals die de afgelopen 15 jaar zijn ontwikkeld (trendmatige begrotingsbeleid, scheiding uitgaven en inkomsten, werking van de automatische stabilisatoren). De ChristenUnie wil uitgaan van een behoedzaam scenario. Aanvullend op deze regels stelt de ChristenUnie voor om met een signaalmarge te werken van 1 procent op het afgesproken saldopad. Wanneer de signaalmarge wordt overschreden, worden extra maatregelen getroffen om de gewenste saldodoelstelling aan het eind van de kabinetsperiode weer in zicht te krijgen.  

Naar inhoudsopgave

AOW en pensioenen

Mensen leven langer in goede gezondheid. De levensverwachting zal de komende decennia stijgen met zo’n 3,5 jaar. Dat is een zegen. Tegelijkertijd stelt het ons ook voor financiële keuzes. Langer leven brengt hogere kosten van AOW en pensioenen met zich mee. Om houdbare overheidsfinanciën te garanderen, kiest de ChristenUnie er voor om langer door te werken. Dit is ook mogelijk, omdat onze gezondheid langer op peil blijft. Bovendien past het in een gedachte van solidariteit tussen generaties. De rekening kan niet geheel bij jongeren worden neergelegd. In dat verband wordt er ook een bijdrage van rijkere ouderen gevraagd voor het betaalbaar houden van de AOW. Tegelijkertijd moet er oog zijn voor mensen die niet meer langer door kunnen werken vanwege een zwaar beroep. Zij moeten de mogelijkheid hebben om - door zelf te sparen en gefaciliteerd door de werkgever en overheid - eerder te stoppen. Het AOW-voorstel - zoals dat er oorspronkelijk lag - wordt op onderdelen vereenvoudigd.  

Sinds enige jaren worden de AOW-uitkeringen niet meer geheel betaald uit de AOW-premies. In 1997 is de AOW-premie gemaximeerd om te voorkomen dat de premiedruk voor lage inkomens te veel zou oplopen. Als gevolg daarvan wordt de AOW op dit moment al voor een steeds groter deel gefinancierd uit de algemene middelen. De ChristenUnie acht het aanvaardbaar dit automatisme licht versterkt voort te zetten, waarbij de lagere inkomens uiteraard gecompenseerd worden voor de inkomensachteruitgang.

  • De AOW-leeftijd wordt verhoogd naar 67 jaar. Als de ouderenparticipatie hierdoor stijgt, kan de AOW op lange termijn afhankelijk worden van de levensverwachting. De verhoging van de AOW moet met zo min mogelijk schokeffecten gepaard gaan. Daarom wordt vanaf 2015 de AOW-leeftijd de eerste zes jaar met een maand verhoogd, en daarna ieder jaar met twee maanden.
  • De mogelijkheden om van deeltijdpensioen gebruik te maken worden verruimd.
  • Sociale partners maken met elkaar afspraken over de financiering van het mogelijk eerder stoppen met werken voor werknemers met een zwaar beroep. Hiervoor wordt het talentenbudget ingezet. Vanaf 65 jaar kan een werknemer geld uit dit budget opnemen voor eerder stoppen of deeltijdpensioen. Werkgevers kunnen hiertoe bijdragen door een storting in het talentenbudget. Dit is een vorm van goed werkgeverschap inclusief aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden. Fiscaal wordt sparen in het talentenbudget gefaciliteerd.
  • Ouderen met een inkomen tot modaal - AOW en een redelijk aanvullend pensioen - mogen er door de verdergaande fiscalisering niet op achteruit gaan.

De pensioenfondsen zijn door de crisis in zwaar weer terechtgekomen. De dekkingsgraden daalden snel en de toekomstbestendigheid van de fondsen is ter discussie komen te staan. De ChristenUnie pleit voor meer deskundigheid in pensioenfondsbesturen, ook om verantwoorde keuzes te maken bij risicovoller beleggen. De pensioenlasten van werkgevers, maar ook van actieven moeten in de hand gehouden worden. Fondsen worden niet gesplitst naar leeftijdscohorten, zodat de solidariteit tussen generaties behouden blijft. Om werknemers meer flexibiliteit te geven wordt het mogelijk om meer eigen keuzes te maken ten aanzien van de pensioenopbouw.

  • Het Witteveen-kader (opbouwpercentage pensioen) wordt gekoppeld aan de AOW-leeftijd.
  • Er komt een bovengrens voor het verplicht sparen voor pensioenen. Wanneer er meer verdiend wordt dan de bovengrens, kunnen werknemers zelf bepalen of ze collectief voor hun pensioen sparen of niet.
  • Arbeidsmigranten kunnen het - tijdens hun arbeid in Nederland opgebouwde - AOW-recht niet meer meenemen bij terugkeer. Wel wordt de betaalde premie uitgekeerd op het moment van terugkeer naar hun thuisland.
  • In de ANW komt geen sollicitatieplicht. Nabestaandenpensioen blijft hiernaast behouden.

Naar inhoudsopgave

3.4       Solidair belastingstelsel

De overheid mag via belastingheffing de middelen innen die ze nodig heeft voor het uitvoeren van publieke taken. Denk aan salarissen in onderwijs, zorg, politie, de krijgsmacht, aan het aanleggen en onderhouden van infrastructuur en de openbare ruimte, de kosten van het openbaar bestuur enzovoorts. Burgers mogen van de overheid echter verwachten dat de overheid zuinig en efficiënt omgaat met belastinggeld en dit besteedt in het algemeen belang.

Belastingheffing heeft ook sturende economische en inkomenspolitieke effecten. Herverdeling van inkomen is een christelijk-sociaal principe en de overheid heeft het mandaat om hier de goede keuzes in te maken. Hiernaast is belastingheffing een middel om gewenste keuzes te stimuleren en ongewenst gedrag te ontmoedigen.

De ChristenUnie staat voor een robuust en solide belastingstelsel. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten :

  • hef belasting naar draagkracht;
  • vereenvoudig het stelsel;
  • stimuleer ondernemerschap;
  • gezins- en familievriendelijk;
  • stimuleer groene keuzes.

De meeste overheidsdiensten kosten geld. Dat geldt niet voor de Belastingdienst: die haalt juist geld op. Personeelstekortbij deze dienstleidt er echter toe dat slechts enkele van de jaarlijkse miljoenen belastingaangiften worden gecontroleerd - terwijl veel belastingambtenaren hun jaarsalaris moeiteloos terugverdienen. Daarom moet er extra geld naar de Belastingdienst, evenals naar politieonderdelen die gespecialiseerd zijn in het afpakken van crimineel verkregen geld. Het spreekt voor zich dat dit geld wordt geïnvesteerd in het uitvoerende toezicht en niet in overhead.

Naar inhoudsopgave

Belastingheffing naar draagkracht

De ChristenUnie vindt dat belastingheffing op inkomen plaats dient te vinden naar draagkracht, zonder dat dit te zeer ten koste gaat van het principe dat arbeid moet lonen. Het is rechtvaardig dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Vanuit dit idee is het invoeren van een ‘sociale’ vlaktax onwenselijk. Hier profiteren immers vooral de hogere inkomensgroepen van. Compensatie via toeslagen maakt de uitvoering onnodig complex.

  • De Crisis en Hersteltax wordt vormgegeven via een BTW-verhoging (hoge tarief) van maximaal 1 procent. Hiermee wordt recht gedaan aan het principe dat meer consumeren meer geld kost.

Naar inhoudsopgave

Vereenvoudiging van het stelsel

De ChristenUnie pleit voor een zo eenvoudig mogelijke vormgeving van het belastingstelsel. Het is effectiever om de inkomensafhankelijkheid in de premies en schijftarieven vorm te geven dan om inkomenseffecten achteraf te repareren via toeslagen. De huidige systematiek van toeslagen heeft tot veel uitvoeringsproblemen geleid en dient daarom te worden teruggebracht tot het hoogstnoodzakelijke.

  • Het aantal toeslagen wordt verminderd en de uitvoering ervan waar mogelijk gedecentraliseerd. De uitvoering van de huurtoeslag wordt overgeheveld naar de woningcorporaties. Ook omdat zij het beste zicht hebben op de huurders die de toeslag nodig hebben (zie maatregelen woningmarkt). De zorgtoeslag kan verdwijnen wanneer de premie ZVW inkomensafhankelijk wordt. Dit voorkomt het ‘rondpompen’ van geld (zie maatregelen zorg). De kinderopvangtoeslag wordt versoberd (zie maatregelen arbeidsmarkt)
  • De doorwerkbonus wordt afschaft omdat deze het doorwerken niet stimuleert. Het participatie-effect is nihil en de maatregel daarmee inactief.
  • De fiscale voordelen die nu gelden voor de spaar- en levensloopregeling worden geïntegreerd in het talentenbudget (zie maatregelen arbeidsmarkt).

Naar inhoudsopgave

Stimuleren van ondernemerschap

Belastingen zijn eveneens een effectief middel om ondernemerschap te stimuleren. Ondernemingen vormen de kern van onze economische structuur. Ze scheppen werkgelegenheid en genereren BBP. De prikkels in de IB en VPB moeten zodanig staan dat ondernemen niet geremd maar beloond wordt. Tegelijkertijd moet er een halt worden toegeroepen aan het ontwijken van de vennootschapsbelasting via renteconstructies, omdat dit ongelijkheid creëert tussen ondernemingen.

  • De zelfstandigenaftrek wordt bij voorkeur geïntegreerd in de MKB winstvrijstelling (zie maatregel in hoofdstuk MKB).
  • De eigenaar wordt het uitgangspunt bij de belastingvaststelling, niet de verschillende ondernemingen die deze eigenaar in beheer heeft (zie maatregel in hoofdstuk MKB).
  • Er dient paal en perk te worden gesteld aan renteconstructies binnen de vennootschapsbelasting, waarbij onder meer hedgefondsen speciale BV’s oprichten om schulden in onder te brengen en zodoende belasting ontduiken.

Naar inhoudsopgave

Gezins- en familievriendelijk fiscaal beleid

Het merendeel van de Nederlanders heeft naast de verantwoordelijkheid om te voorzien in het eigen inkomen de zorg voor andere personen in een huishouden. Er zijn 2,5 miljoen gezinnen met kinderen, en daarnaast 2,1 miljoen (echt)paren met de zorg voor elkaar. Bij belastingheffing moet zoveel mogelijk de feitelijke draagkracht per huishouden in aanmerking worden genomen. Er dient rekening gehouden te worden met de gezinssituatie en de gezinsomvang.

  • Er komt een belastingvrije som voor ieder huishouden (gedifferentieerd naar samenstelling: alleenstaand of (echt)paar); deze vervangt de algemene heffingskorting.
  • Kinderen die het eigendom van hun ouderlijke woning tijdens hun leven hebben verkregen en die hun ouders hebben verzorgd door hen gedurende de laatste levensjaren in huis te nemen, worden vrijgesteld van de erfbelasting over de koopsom bij het overlijden.
  • Er komt een reclameheffing op commerciële uitingen die impact hebben op de publieke ruimte, zoals billboards, rijdende reclames op vrachtwagens en openbaar vervoer, TV-spots en dergelijke.

Naar inhoudsopgave

Stimuleren van ‘groene’ keuzes

Milieukosten moeten zoveel mogelijk tot uitdrukking komen in de prijzen van producten. De belastingvergroening wordt daarom op een voortvarende en realistische wijze voortgezet, waarbij de overheid niet alleen milieuonvriendelijk gedrag ontmoedigt, maar ook milieuvriendelijk gedrag stimuleert (zie ook 2.5).

  • Producten en diensten die een relatief grote ‘ecologische voetafdruk’ hebben worden ondergebracht in het hoge BTW-tarief. Dit geldt in elk geval voor vlees.

Naar inhoudsopgave