Bijdrage Carla Dik-Faber aan het Debat over het Actieprogramma Werken in de zorg

donderdag 11 oktober 2018

Bijdrage Carla Dik-Faber aan een plenair debat met minister de Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, minister Bruins voor Medische Zorg en staatssecretaris Blokhuis van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuknr. 29 282

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Volgende week staan we hier weer in deze zaal. Dan hebben we het over de begroting van VWS. Vandaag hebben we aan het einde van deze Kamerweek een debat over misschien wel de belangrijkste uitdaging in de zorg. Hoe zorgen we voor voldoende en goed opgeleide zorgmedewerkers, nu en in de toekomst, nu er een tekort dreigt van meer dan 100.000 mensen? Ik zie dat de bewindspersonen de uitdaging van het dreigende personeelstekort serieus nemen. Er ligt een stevig actieprogramma, ze zitten hier met z'n drieën op deze donderdagavond en geld lijkt voor één keer niet het grootste probleem te zijn. Het actieprogramma is in maart dit jaar, een halfjaar geleden, gepresenteerd en nu hebben we een eerste voortgangsrapportage. Een eerste moment dus om de balans op te maken. Maar als ik mensen vraag of ze al iets merken van Werken in de zorg, krijg ik eerlijk gezegd veel ontkennende antwoorden. Natuurlijk, we zijn pas net op weg, maar voor je het weet is het 2022. Veel tijd is er niet.

Voorzitter. Ik wil in mijn bijdrage eerst een aantal algemene opmerkingen maken en vervolgens zal ik de drie actielijnen uit het programma langslopen. De voortgangsrapportage laat vooral heel veel voorbeelden van lokale initiatieven zien, initiatieven die waardevol zijn maar die zich ook nog grotendeels moeten bewijzen. Daarbij mis ik een overzicht van waar de echte knelpunten zitten. Hoe gaat het in de verschillende sectoren? Welke regio's doen het goed en waar gaat het minder? Er zijn 28 regionale actieplannen voor de aanpak van tekorten, maar waar richten deze plannen zich op? Bovenal: hoe kunnen we zien of alle acties daadwerkelijk effect hebben? Vandaag hoorde ik vanuit de regio Friesland enkele signalen dat men het effect van de extra middelen zeker opmerkt. Dat is goed, maar het is zeker niet in elke regio zo. Ook hebben we nu geen zicht op de tekorten per sector. Kan de minister een uitsplitsing geven per sector van die 100.000 tot 125.000 mensen die we straks nodig hebben?

Voorzitter. Er is een complexe governancestructuur opgezet met regionale actieplannen, een actie-leernetwerk, een adviescommissie en een landelijke actietafel. Maar deze structuur kan een eigen leven gaan leiden en gaan zorgen voor weer meer papierwerk. De zorgmedewerkers die ik spreek, zitten hier niet op te wachten en willen gewoon ruimte om zo lokaal mogelijk zaken meteen aan te pakken. Natuurlijk moeten we leren van elkaar en best practices delen, maar hoe wil de minister voorkomen dat de administratieve lasten, juist door die uitgebreide governancestructuur, weer gaan toenemen?

Voorzitter. Het actieprogramma is integraal. De hoofdlijnakkoorden zijn gesloten per sector. Hoe verloopt de afstemming tussen programma en de hoofdlijnenakkoorden? Een voorbeeld dat ik kreeg aangereikt. In het hoofdlijnenakkoord over de medisch-specialistische zorg is afgesproken om de lonen te indexeren. Ik begreep dat deze afspraak niet wordt uitgevoerd. Hoe kan dat? Welke mogelijkheden heeft de minister om te zorgen dat dergelijke cruciale afspraken wél worden uitgevoerd?

Dan het SectorplanPlus. Er is 320 miljoen beschikbaar voor opleidingstrajecten. Nu heb ik begrepen dat hiervan 260 miljoen euro naar de verpleeghuiszorg gaat, juist de sector die heel veel extra geld krijgt. Kan de minister aangeven hoe de verdeling van de SectorplanPlusmiddelen tot stand is gekomen? Is het mogelijk om voor tijdvak 3 en 4 nog aanpassingen te doen in de verdeling als blijkt dat de afstemming van vraag en aanbod daarom vraagt? Ik overweeg op dit punt een motie.

Voorzitter. Uit de beleidsevaluatie van het VWS-arbeidsmarktbeleid in 2017 blijkt dat doeltreffendheid en doelmatigheid moeilijk meetbaar waren. Nu lijkt de monitoring van dit actieprogramma opnieuw vooral gericht op kengetallen en niet op de uitkomsten en de impact. Hoe zorgen we ervoor dat wij in 2022 goed kunnen beoordelen of dit actieprogramma daadwerkelijk effecten heeft gehad, zo vraag ik de minister. We vragen namelijk veel van alle regio's en dan moeten we de voortgang ook goed kunnen monitoren. Ik kan het niet genoeg benadrukken: natuurlijk willen wij zien of dit actieprogramma resultaat heeft, maar uiteindelijk gaat het erom dat de mensen die in de zorg werken en de mensen die op de zorg aangewezen zijn, het verschil gaan merken.

Dan kom ik op de actielijnen. Actielijn 1. Meer kiezen voor de zorg. Wij willen dat meer mensen, ook meer jonge mensen, kiezen voor de zorg, maar ook dat mensen in de zorg blijven. We moeten dus voorkomen dat we ons blindstaren op het aantrekken van nieuwe mensen met mooie wervingscampagnes zonder oog te hebben voor de mensen die er al zijn en die we ook keihard nodig hebben. Dan vind ik de signalen in mijn eigen netwerk en in de Facebookgroep Zorg in Actie best zorgelijk. Mensen geven aan dat het ziekteverzuim stijgt, dat de uitstroom groot is en dat de waardering voor hun gevoel, zeker ook qua salaris, achterblijft. Welke boodschap heeft de minister voor de bestaande zorgmedewerkers? Is hij bereid om medewerkers ook op landelijk niveau nadrukkelijker te betrekken bij de uitvoering van het programma, zodat het ook op voldoende draagvlak kan rekenen?

Dan kom ik bij de tweede actielijn: Beter leren in de zorg. Ook voor de tweede actielijn geldt dat medewerkers goed betrokken moeten worden. Wat zijn hun wensen qua doorgroei- en opleidingsmogelijkheden? Hoe zorgen we dat zij het werkplezier en de uitdaging behouden? Een punt dat ik veel hoor, is dat medewerkers met niveau 2 worden ontslagen omdat niveau 3 de norm is geworden. Het is goed om een kwaliteitsslag te maken, maar wat kunnen we doen om deze mensen juist te behouden, bijvoorbeeld met een opleiding op maat richting niveau 3 of met coaching on the job? Graag een reactie van de bewindspersonen.

Voorzitter. Er zijn veel middelen beschikbaar voor deskundigheidsbevordering, niet alleen de SectorplanPlusmiddelen, die ik al noemde, maar ook per sector via onder meer de hoofdlijnenakkoorden. Ik krijg echter signalen dat het veel administratieve rompslomp oplevert om een beroep te doen op bijvoorbeeld de kwaliteitsmiddelen in de verpleeghuiszorg. Het zou heel jammer zijn als zorginstellingen hierdoor middelen op de plank laten liggen en we zorgmedewerkers tekortdoen. Hoe kunnen we zorgen dat de middelen daadwerkelijk tot besteding komen? Er moeten voldoende stageplaatsen en -begeleiding zijn om de verwachte toestroom van zorgstudenten ook in de praktijk in goede banen te leiden. Het is goed dat er een stagefonds voor de opleidingen is, maar hoe worden zorginstellingen ondersteund zodat zij ook de middelen en de tijd krijgen om stagiairs goed te begeleiden?

Dan de derde actielijn: Anders werken in de zorg. Veel mensen in de zorg zouden wel meer willen werken, maar krijgen de mogelijkheid niet. Het is een bekend en hardnekkig probleem, dat de minister ook wil aanpakken. Het blijkt moeilijk te zijn om dit te doen, maar tegelijkertijd is het belangrijk dat ook zorgmedewerkers een goed inkomen uit hun werk kunnen halen. Wat gaat de minister doen om de wensen van medewerkers en de mogelijkheden die werkgevers zien bij elkaar te brengen? Er is een groot potentieel, maar met het goede gesprek en een lampje op de ervaringen met best practices alleen — dat zijn de oplossingen die de minister noemt — kom je er niet.

Dan nog een paar suggesties die ik kreeg aangereikt om het werk anders en aantrekkelijker te maken. Minder regeldruk; dat is een punt dat al door veel anderen is genoemd. Meer inzetten op zorgtechnologie en domotica. Het is goed om dat te doen, maar zorg ook voor voldoende draagvlak bij zorgmedewerkers en ontwikkel ook de competenties daarvoor. Natuurlijk kunnen domotica nooit het menselijk contact vervangen. Betere secundaire arbeidsvoorwaarden, bijvoorbeeld een korting op de zorgverzekering voor mensen die in de zorg werken. Uitwisselingsprogramma's tussen instellingen zodat medewerkers zelf frisse ideeën bij de buren kunnen opdoen in plaats van de best practices uit te wisselen via een landelijke actietafel.

Voorzitter. Ik rond af. Het zorgen voor meer werknemers, betere opleidingsmogelijkheden en een andere manier van werken in de zorg is de misschien wel de grootste uitdaging voor deze drie bewindspersonen in de komende jaren. Niemand wil dat we ziekenhuisafdelingen moeten sluiten of bedden moeten afstoten. Het vraagt een proactieve houding van het kabinet om dit te voorkomen, waarbij het vooral de waardevolle inbreng van de mensen die zich elke dag met hart en ziel inzetten voor patiënten en cliënten ter harte moet nemen. Ik wil hier ook mijn dank uitspreken aan alle medewerkers die dag in, dag uit zorg verlenen aan mensen die dat nodig hebben. Ik wil het kabinet veel succes en wijsheid toewensen met het verder uitwerken van dit actieprogramma.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dik-Faber. U heeft een interruptie van mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
Mevrouw Dik-Faber zegt dat domotica natuurlijk nooit mensen kunnen vervangen, maar het actieplan boekt daar 25.000 besparingen van mensen op in.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb dat ook gezien. Volgens mij kunnen we er met domotica inderdaad voor zorgen dat we zaken slimmer gaan regelen, maar domotica mogen nooit ingezet worden als er menselijk contact nodig is.

Mevrouw Agema (PVV):
Dan ga ik er dus van uit dat mevrouw Dik-Faber die 25.000 ook niet haalbaar acht. Hoe denkt zij dan aan extra medewerkers te komen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik vind het lastig om deze vraag te beantwoorden, omdat ik de onderbouwing niet ken. Laten wij dus samen aan de minister vragen hoe hij tot die 25.000 personen is gekomen. Ik ben er wel van overtuigd dat je mensen met techniek, met domotica, betere zorg kan geven. Je kan de zorg anders organiseren, waardoor mensen die nu bepaalde taken uitvoeren misschien op een andere plek kunnen ingezet worden waar menselijk contact nodig is. Domotica kunnen dus helpen. Daarmee kunnen menskracht en uren worden vrijgespeeld, maar het mag nooit als vervangend middel optreden als menselijk contact nodig is.

Mevrouw Agema (PVV):
Minister De Jonge stuurde daarstraks nog een filmpje de wereld in over bedden met sensoren. Dan worden domotica bijvoorbeeld ingezet om te kijken of mensen onrustig zijn. Het gevolg daarvan is dus dat er 's nachts één nachtverpleger staat op 75 mensen. Dat is waar het naartoe gaat als je domotica op die manier inzet. Dat is ook waar de minister naartoe wil als hij daarmee 25.000 mensen wil uitsparen. Iedereen snapt dat je met tablets handiger kunt organiseren, maar als je echt vindt dat domotica nooit mensen kunnen vervangen, vind ik dat u echt stelliger moet zijn in de richting van uw eigen kabinet.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Laat mij een ander voorbeeld noemen, dat niet zo specifiek gaat over domotica, maar wel over het inzetten van techniek: e-health. Ik herinner me het debat over de ggz, waarin ik tot mijn verrassing heb uitgesproken dat e-health betere zorg oplevert voor ggz-cliënten. Ik had dat niet verwacht, maar uit onderzoek blijkt dat ggz-cliënten — een specifieke groep, niet iedereen — beter geholpen zijn als ze in de thuissituatie zorg op afstand krijgen met e-health. Dat levert een betere tevredenheid en betere resultaten op. Het betekent dat iemand vanuit huis het gesprek heeft met een zorgverlener. Dus het gesprek is er wel, maar e-health wordt ingezet. Dit zijn innovaties waarvan ik denk: laten we die kansen pakken. Als deze opleveren dat er betere zorg is en we daardoor ook zaken efficiënter kunnen organiseren, dan is het beter voor de mensen die zorg krijgen en werkt het voor de zorgprofessional beter.

Verdere informatie

« Terug