Bijdrage Eppo Bruins aan de Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

dinsdag 30 oktober 2018

Bijdrage Eppo Bruins aan een plenaire begrotingsbehandeling met minister van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Kamerstuknr. 35 000 - VIII

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Wat hebben wij toch een prachtige onderwijssector! Ik dacht: laat ik daar nou eens mee beginnen bij dit debat. Wij hebben het afgelopen jaar en ook vandaag weer heel wat problemen en knelpunten besproken, maar laten we alsjeblieft niet vergeten hoeveel mooi werk er elke dag gebeurt op al die scholen in Nederland en hoe rijk wij gezegend zijn met ons onderwijsstelsel, waarin ouders en leerlingen de vrijheid hebben om de school te kiezen die past bij hun overtuiging. Internationaal gezien scoren wij nog steeds hoog. Het niveau van vmbo-leerlingen stijgt nog steeds. Gezien de uitstekende reputatie van het Nederlandse mbo in het buitenland, wordt ons systeem beschouwd als een realistisch voorbeeld voor andere EU-landen om te volgen. Dat zijn prestaties om trots op te zijn. Natuurlijk zijn er ook zorgen, maar laten we niet uit het oog verliezen dat we een prachtige onderwijssector hebben en — misschien nog wel belangrijker — dat onze jongeren internationaal gezien zeer gelukkig en blij met hun leven zijn.

Voorzitter. Ik geloof dat het heel veel uitmaakt hoe wij hier in het parlement praten over het onderwijs. De toon die wij kiezen, resoneert in het land, zo hoor ik van leraren en onderwijsbestuurders. Laten wij dus zorgen dat die toon positief is. Het helpt niet om alle schoolbestuurders weg te zetten als logge overhead, waar geld blijft hangen. Het helpt niet om te blijven roepen dat de publieke sector in de fik staat. Er werken zo veel prachtige mensen in het onderwijs die het hart op de juiste plek hebben, dat dit soort gemeenplaatsen het onderwijs tekortdoen. Laten wij leerkrachten, schoolleiders en schoolbestuurders en hun inzet voor de toekomst van onze kinderen als voorbeeld nemen.

Voorzitter. Dit kabinet zet de onderwijssector dan ook nadrukkelijk in het zonnetje. Het is de grootste groeipost op de begroting. Leraren in het basisonderwijs krijgen er flink wat salaris bij. De werkdrukmiddelen zijn al genoemd. Er komt 100 miljoen extra voor technisch vmbo. Er gaat een flink extra bedrag naar kleine scholen. Ik denk aan de extra investeringen in onderzoek en wetenschap. Maar ik denk bijvoorbeeld ook aan het wetsvoorstel dat minister Slob onlangs naar de Kamer stuurde waarmee de vrijheid van onderwijs verder wordt vergroot. En ik denk ook aan het verankeren van het gvo/hvo in de Onderwijsbegroting. Over dat laatste, gvo/hvo, heb ik trouwens een vraag. Het budget begint volgend jaar met 12 miljoen voor 2019. De sector moet dan met een plan komen waarmee de stijging van het budget wordt beperkt tot 2% per jaar. Volgens het ministerie stijgt het budget dan tot 15 miljoen in 2025. Maar als je 2% stijging per jaar neemt, dan zit je niet op 15 miljoen in 2025 maar op 13 en een beetje, 13,8 zeg maar. Hoe heeft de minister deze rekensom precies bedoeld? Ik kom daar nog niet uit. Is dit nu de verstopte rekentoets voor Kamerleden waarbij de minister wil zien wie van de Kamerleden het is opgevallen dat de som niet klopt of snap ik het gewoon niet?

Voorzitter. Er zijn drie onderwerpen waar ik specifiek bij wil stilstaan: één, ouderbetrokkenheid en de menselijke maat in het onderwijs, twee, het belang van vakmanschap en goed technisch onderwijs en drie, het welzijn van studenten gezien de druk die op hen gelegd wordt.

Ten eerste, de ouderbetrokkenheid. Het is aangetoond dat kinderen van betrokken ouders het beter doen op school. Dat het nog steeds uitmaakt waar je wieg staat, ligt niet aan de wijk, aan het onderwijs of aan de overheid. Ouderbetrokkenheid is de belangrijkste indicator voor het schoolsucces van kinderen. Het is daarom van belang dat ouders en leraren schouder aan schouder staan als het gaat om de vorming en ontwikkeling van de kinderen. Onlangs is er een prachtig manifest gelanceerd: Samen zijn wij school. Ik mocht in Hoogezand de campagne aftrappen. Ik zag daar een mooi voorbeeld van ouderbetrokkenheid: de gezinsklas. Ouders die dat willen en die dat kunnen, komen een ochtendje in de week bij hun kinderen in de klas om ze te helpen, om zo letterlijk in de praktijk betrokken te zijn en om te zien hoe hun kind het eigenlijk doet op school. Dat is nog eens wat meer dan een tienminutengesprekje. Dit soort initiatieven kunnen deel uitmaken van een bredere aanpak om jeugdhulp en onderwijs op elkaar af te stemmen en te voorkomen dat jongeren in een woud aan hulpprogramma's terechtkomen. De gezinsklas is een simpel concept en blijkt een belangrijke rol te kunnen vervullen om kinderen te laten floreren in het onderwijs en om problemen te voorkomen.

Dit is maar één voorbeeld van hoe het thema ouderbetrokkenheid concreet vorm kan worden gegeven. In het regeerakkoord staan ook warme woorden over ouderbetrokkenheid. Ik ben zeer benieuwd naar de uitwerking van dit punt. Kan de minister hier al meer over zeggen? Ik zou met name meer willen weten over het concept gezinsklas. Ziet de minister mogelijkheden om dat breder bekend te maken en te bevorderen dat dit concept op meer plekken van de grond komt, als scholen dat willen?

Voor de ChristenUnie is het essentieel dat er ruimte is voor menselijke maat en kleinschaligheid. Kleine scholen zijn vaak innovatieve scholen. Leraren voelen daadwerkelijk eigenaarschap en hebben dan meer plezier in hun werk. Maar voor kleine scholen is de verantwoordingslast soms wel onevenredig groot. Het is eigenlijk hetzelfde probleem als bij het mkb. Het ministerie van Economische Zaken is bezig met het ontwikkelen van een mkb-toets die bedoeld is om bij nieuwe wet- en regelgeving te toetsen wat voor mkb'ers in de praktijk werkbaar en zinvol is en wat niet. Is dat niet ook een goed idee als het gaat om de verantwoording door schoolbesturen? Het risico is daar namelijk ook dat we kleine scholen opzadelen met een grote verantwoordingslast. Voor grote schoolbesturen kan ik me dat wel voorstellen, maar voor kleine besturen is dat vaak disproportioneel en soms ook weinig zinvol. Kan de minister hiernaar kijken?

Mijn tweede onderwerp is vakmanschap en technisch onderwijs. Twee jaar geleden diende ik mijn initiatiefnota De Gouden Handen van Nederland in. Het onderwerp vakmanschap en technisch onderwijs staat ook bij dit kabinet hoog op de agenda. Deze aandacht is dan ook hard nodig, want in bijna alle sectoren is de roep om vakmensen zeer groot. Dit vraagt om een herwaardering van het beroepsonderwijs en het enthousiasmeren van jongeren voor bèta en techniek. Ook hierbij maakt het heel veel uit met welke toon wij hier in de Kamer spreken. Zo geloof ik dus niet dat het helpt om mbo'ers een titel te geven. Daarmee wek je juist de suggestie dat een titel ertoe doet, en dat dat je waardering bepaalt. Ik kan het niet treffender zeggen dan een mbo'er het zelf zei: wij hebben geen titel nodig, want wij kunnen echt iets.

Voorzitter. Bij het vmbo vraag ik aandacht voor de vakcolleges. Deze bieden jongeren na de basisschool een opleiding aan waarbij zij vanaf leerjaar één al veel beroepsgerichte praktijklessen krijgen. Ik roep de minister op om bij het nieuwe bekostigingsmodel voor het voortgezet onderwijs, waar we nog over komen te spreken, ook oog te hebben voor het intensieve praktisch onderwijs dat op die vakcolleges gegeven wordt, dus voor de onderbouw vmbo.

Voorzitter. Bij het opleiden van vakmensen is goed contact tussen het bedrijfsleven en het beroepenveld enerzijds en de school anderzijds essentieel. We moeten alles mogelijk maken en barrières wegnemen om vakmensen op te leiden. We moeten dus inzetten op zijinstroom, tijdelijke detachering, circulaire carrières. Dat hybride docentschap ligt goed onder het vergrootglas van de MBO Raad, VNO, MKB-Nederland. Wanneer heeft de minister er zicht op welke regels of barrières geschrapt kunnen worden en welke stimuleringsmaatregelen genomen gaan worden? Ik denk dat hiermee haast geboden is.

Ik zit zelf te denken aan mogelijkheden om hybride docentschap fiscaal te stimuleren. Er is al een Wbso-regeling waarmee door bedrijven vermindering van afdrachten voor de loonbelasting en voor de premie volksverzekeringen kan worden aangevraagd voor personeel dat werkzaam is in onderzoek en ontwikkeling. Die regeling kunnen we uitbreiden met het onderwijs: O&O&O. Wat vindt de minister hiervan? En is zij bereid om samen met de staatssecretaris van Financiën de mogelijkheden hiervan te verkennen? Ik zal dit ook weer terug laten komen in mijn bijdrage volgende week over het Belastingplan.

Voorzitter. Ik kom bij het derde onderwerp: studentenwelzijn. Dat is een onderwerp dat mij aan het hart gaat. Het RIVM heeft in zijn recente rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018 geconstateerd dat steeds meer studenten stress ervaren. Ook is daar de Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn. Daarin gaan de minister en de instellingen helaas niet verder dan dat hogescholen en universiteiten in het kader van de kwaliteitsafspraken kunnen inzetten op studentenbegeleiding, bijvoorbeeld door intensieve begeleiding door bijvoorbeeld studentpsychologen. Ik ben van mening dat de minister daarmee onvoldoende uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Bruins/Asante van februari 2017, die de regering oproept om gezamenlijk tot een actieplan te komen zodat op iedere instelling goede en laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig is. Ik heb sinds februari 2017 gewacht op het antwoord van de minister hoe hier invulling aan wordt gegeven, maar ik moet zeggen dat het antwoord me wat tegenvalt. Kan de minister melden of er bij iedere instelling goede en laagdrempelige psychische hulpverlening aanwezig is? De motie ging nog over universiteiten en hogescholen, maar ik wil de vraag eigenlijk uitbreiden naar het mbo, waar dit onderwerp ook steeds prangender aan de orde komt.

Van veel kanten klinkt de roep om de omvang van de prestatiedruk en psychische klachten onder studenten goed in beeld te brengen. Immers, zonder een duidelijk beeld van de situatie is het ontzettend lastig om te monitoren hoe de situatie vordert en welke beleidsmaatregelen de prestatiedruk onder jongeren in de toekomst verhogen of verlagen. De laatste landelijke cijfers dateren uit 2012. Gaat het nieuwe RIVM-onderzoek meer helderheid verschaffen of is toch een separaat landelijk onderzoek naar prestatiedruk en psychische klachten onder studenten noodzakelijk, zoals ISO en LSVb bepleiten?

Voorzitter. Om af te sluiten: laten we het onderwijs vooral rust, ruimte en regelmaat gunnen. Meer ruimte voor scholen, meer rust voor scholen en een lerende overheid, die zorgt voor vertrouwen en stabiliteit en die trots uitstraalt naar de beroepsgroep.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Westerveld, korte vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind het een mooi onderwerp, want stress en burn-out onder jongeren en studenten zijn een groot probleem. Vorig jaar heb ik hier in het begrotingsdebat ook aandacht voor gevraagd. Samen met heer Futselaar heb ik een motie ingediend die de regering verzoekt om hier onderzoek naar te doen: verzoekt de regering om onderzoek te doen naar hoge werkdruk, stress en burn-outklachten bij studenten en scholieren. De ChristenUnie heeft toen niet voor onze motie gestemd. Ik zou de heer Bruins dus willen vragen wat er in de tussentijd is veranderd.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Wij hebben toen niet voor die motie gestemd omdat er al een toezegging was dat hiernaar gekeken zou gaan worden. Ik heb sinds februari 2017 gewacht op het antwoord van eerst de toenmalige minister en vervolgens de huidige minister. Een aantal dagen geleden hebben we de brief over toegankelijkheid gekregen. Daarin staat het antwoord. Het antwoord is dat er nader onderzoek gaat komen en dat dit onderzoek door het RIVM zal worden uitgevoerd. Wat ik mij alsnog afvraag is of dat het antwoord is op mijn aangenomen motie van februari vorig jaar of dat toch een separaat onderzoek nodig is. In zoverre sluit ik dan wel aan bij de boodschap die mevrouw Westerveld tijdens de begrotingsbehandeling heeft gegeven.

De heer Futselaar (SP):
Na een jaar gelijk krijgen is ook gelijk krijgen. Ik sta hier omdat ik de heer Bruins kan vertellen wat de reactie van de minister gaat zijn, want ik heb die van vorig jaar even teruggezocht. Die reactie was toen vrij stellig: dit is een zaak tussen de studenten en de instellingen. Misschien kan de heer Bruins nu alvast aankondigen wat hij gaat doen als hij zo'n antwoord krijgt op zijn vraag, want dat scheelt weer in de tweede termijn. Dus: wat vindt hij van dat argument?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Dan ga ik toch nog eens bij de minister informeren waarom een aangenomen motie niet wordt uitgevoerd. Dat vind ik toch wel een onderwerp van discussie waard tussen parlement en regering.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bruins.

Meer informatie

« Terug