Bijdrage Joël Voordewind aan het algemeen overleg Voortgang politietrainingsmissie Afghanistan

woensdag 27 juni 2012

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Defensie, met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en als lid van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan een algemeen overleg met minister Hillen van Defensie en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken

Onderwerp:   Voortgang politietrainingsmissie Afghanistan

Kamerstuk:   27 925

Datum:            27 juni 2012

De voorzitter: Ik vraag de leden toestemming om een wijziging in de volgorde van sprekers aan te brengen. Ik wil eerst het woord geven aan de heer Voordewind, want hij moet zo meteen de vergadering verlaten.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn dochter krijgt haar diploma van de middelbare school. Daar probeer ik echt bij te zijn. Dank voor het begrip. Voorzitter. Ik ben de afgelopen dagen in Pakistan geweest. Ik heb daar ook met de minister gesproken. Je krijgt daar weer een gevoel van hoe de regionale spanningen uitwerken op Pakistan zelf. In de brief staat daarvan ook een aantal voorbeelden, zoals hoe de drone attacks, waarbij 24 Pakistaanse militairen omkwamen, een effect hebben op de ISAF-transporten. Die zijn nu stil komen te liggen. Buiten dat hebben die aanvallen ook breder in de samenleving een effect, namelijk op de manier waarop wordt omgegaan met minderheden, met name de christenen. Dezen worden heel erg gekoppeld aan het Westen, aan de NAVO-actie in Afghanistan. Daarop zal ik in een ander debat terugkomen. Het geeft echter wel aan dat het een regionaal conflict is. Dat staat ook in de brief. Ook de ChristenUnie kan uit de brief tevreden constateren dat het goed gaat met de missie, dat er opleidingen plaatsvinden en dat de opleidingen ook verder worden uitgerold naar de andere districten. We krijgen dus positief nieuws. We zien op dit moment gelukkig geen afleidingen of grote gebreken van de missie. Complimenten daarom voor de mensen die het werk uitvoeren en voor de beide ministers die daarvoor verantwoordelijk zijn. Het uitrollen van de missie en de transitie in verschillende districten van de provincie Kunduz vinden plaats in zes van de zeven districten. Het district Khanabad valt daar niet onder. Ik lees in de brief niet wanneer de transitie in Khanabad zou plaatsvinden, terwijl ik er wel in lees dat er POMLT’s actief zouden zijn. Kan de minister ophelderen hoe het zit met de positie van Nederland in Khanabad en wanneer ook daar de transitie zal plaatsvinden? Het is enorm triest dat er fraude bij het LOTFA heeft plaatsgevonden. Ik begrijp dat dit niet zozeer de bijdrage van Nederland betreft. Maar hoe hard is dat te zeggen, omdat het toch algemene giften zijn die Nederland aan het LOTFA geeft? Ik vraag me af in hoeverre dat heel duidelijk met een schaartje te knippen is. Uiteraard wacht ik het onderzoek naar die fraude af. Ik vraag de minister om de Kamer zo snel mogelijk te informeren als daar duidelijkheid over is. En op welk niveau hebben de vermeende verdachte handelingen plaatsgevonden? Ik kom nog even terug op de stabiele verhoudingen met de buurlanden. Dat wordt in de brief wel zo betiteld, maar in hoeverre is er nog sprake van een stabiele relatie met Pakistan, vooral nu de droneaanvallen doorgaan? Ik heb al even de ISAF-transporten genoemd. Die droneaanvallen gaan door in het grensgebied van Afghanistan en Pakistan. Aan de ene kant is dat begrijpelijk, omdat die aanvallen steeds van Pakistan naar Afghanistan plaatsvinden en men zich dan weer heel snel terugtrekt naar Pakistan. Aan de andere kant vindt dit wel plaats in een internationaalrechtelijk vacuüm. Kan de minister van Buitenlandse Zaken ingaan op de vraag welk volkenrechtelijk mandaat de Amerikanen hebben om die droneaanvallen uit te voeren, ook omdat dit uiteraard grote weerstand opwekt bij de Pakistaanse overheid? Het kabinet heeft hoge verwachtingen van het politieke vredesproces, en terecht. Maar tegen welke prijs kan zo’n verzoeningsproces plaatsvinden? Is vergeven en vergeten mogelijk als het mensen betreft die grove mensenrechtenschendingen hebben begaan? In hoeverre worden die ook opgenomen in het verzoeningsproces? Komen ze daarvoor in aanmerking als ze mensenrechtenschendingen hebben begaan? Of valt dit buiten het verzoeningsproces? Ik heb nog een opmerking over vrouwelijke politieagenten. Dat gaat voortvarend. Het is een belangrijk onderdeel van de missie, want we hebben toen ook gehoord dat juist deze vrouwelijke politieagenten cruciaal zijn voor de bereidheid van vrouwen om op het politiebureau aangifte te doen. In hoeverre is hun veiligheid gegarandeerd? We zien namelijk dat ze enorme risico’s lopen bij het uitvoeren van hun taken. De ministers zeggen dat ze bij de mensenrechtencomponent speciale aandacht besteden aan de positie van de religieuze minderheden, maar dat dit vooral via stille diplomatie moet gebeuren. Daarvoor heb ik heel veel begrip, zeker nu ik net weer uit Pakistan kom. Mensenrechtenverdedigers daar doen dezelfde oproep: doe dat vooral niet publiek, maar vooral politiek. Daar heb ik dus waardering voor. Voor de ChristenUnie-fractie is het echter belangrijk om die informatie wel te krijgen. Is het mogelijk om op een vertrouwelijke manier, via een vertrouwelijke briefing, daarover informatie te krijgen, mogelijk op een ander tijdstip dan nu? Dat kan prima op die manier. Het zou via een vertrouwelijke brief of een vertrouwelijke briefing kunnen. Daarover krijg ik dan wel graag meer informatie. Over de huqooq, de schakel tussen de formele en de informele rechtspraak, hebben we eerder al met elkaar gesproken. Op welke manier kunnen de ministers de overgang van informele naar formele rechtspraak bevorderen? Hoe gaat dat precies in z’n werk? We moeten echt af van de shariarechtbanken, want we weten in ieder geval zeker dat de mensenrechten daar niet worden gerespecteerd. Ik kom op mijn laatste punt. Door uitvoering van de motie-Voordewind/Peters (33 000-V, nr. 103) worden vrouwen daar beter beschermd. De ministers zetten daar heel bewust op in. Is er nog iets meer concreets te melden, met name over de vrouwen die zijn weggelopen vanwege huiselijk geweld, vanwege misbruik door hun man, en vervolgens in de gevangenis terecht zijn gekomen? Het zijn er ongeveer 1000. In hoeverre is er sprake van een reductie van het aantal van die 1 000 vrouwen in de gevangenis die eigenlijk in de vrouwenopvang zouden moeten zitten? Kan de minister dit concreter aangeven?

De voorzitter: Ik wens u een plezierige avond, mijnheer Voordewind.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug