Inbreng Gert-Jan Segers inz. wijz. BW mbt ambtenaren burgerlijke stand en het maken van onderscheid

donderdag 17 januari 2013 00:00

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken

Onderwerp:   Vvw van de leden Dijkstra en Schouw tot wijziging BW en de Awgb mbt ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling

Kamerstuk:    33 344

Datum:            17 januari 2013

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met teleurstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden betreuren dat het wetsvoorstel beoogt een einde te maken aan de constructieve en pragmatische benadering die tot op heden niet tot problemen in de praktijk heeft geleid. 

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners inzichtelijk te maken op welke wijze gewetensbezwaarde ambtenaren afbreuk doen aan de scheiding tussen kerk en staat aangezien de praktijk uitwijst dat de gewetensbezwaarde ambtenaar de uitvoering van de wet niet belemmert en dat stellen van gelijke geslacht geenszins geconfronteerd worden met de gewetensbezwaren conform de afspraken die zijn gemaakt door de wetgever. Ambtenaren in kwestie blokkeren de mogelijkheid om te huwen immers niet.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de indieners inzichtelijk te maken in hoeverre dit voorstel in de kern inbreuk maakt op de gewetensvrijheid van individuele ambtenaren. Gaat het voorstel zoals zij dat doen er niet aan voorbij dat er niet zozeer sprake is van de weigering een bepaalde handeling te voltrekken, maar dat er sprake is – ondanks de erkenning dat er sprake is van een volstrekt legale handeling, namelijk de wens van twee personen van gelijk geslacht om te huwen – van een gewetensnood om aan een en ander mee te werken. Realiseren de indieners zich dat deze  ambtenaar in gewetensnood zich vervolgens, met die nood, niet in de eerste plaats zich richt tot degenen die wensen te huwen, maar tot zijn werkgever, de gemeente. Dat levert geen ‘recht om te weigeren op’. Maar wel een aanspraak van deze ambtenaar naar de gemeente toe,  dat deze zijn bezwaar in rede weegt. En dan kan het tot goed werkgeverschap behoren, een gewetensbezwaarde ambtenaar voor dat moment van zijn taak te ontheffen, indien hiertoe in rede mogelijkheden bestaan. Of de ambtenaar en zijn werkgever vervolgens in hun onderlinge verhouding op een goede manier hiermee om zijn gegaan, kan de rechter bij geval toetsen.

De leden hier aan het woord, krijgen de indruk dat de indieners in deze kwestie aan de kern van het gewetensbezwaar voorbij gaan en dit – ten onrechte – opvatten als een recht om te weigeren.

Zij vragen de indieners voorts, wat de dringende noodzaak is van nadere wet- en regelgeving ten aanzien van uitgerekend dit ene bezwaar. Er zijn vele gewetensbezwaren in dienstbetrekking mogelijk. Steeds gaat het niet om een recht op vrijstelling, maar enkel om een ‘aanspraak op een in rede rekening houden met dat bezwaar’. Om welke reden wordt dit ene bezwaar kennelijk zodanig zwaarwegend gezien, dat dit aangepakt zou moeten worden. Daaraan koppelen zij de vraag hoe de indieners in  zijn algemeenheid tegenover gewetensbezwaren in publieke dienst dan wel particuliere dienstbetrekking staan.

Te noemen zijn bijvoorbeeld niet alleen bij voorbaat erkende gewetensbezwaren als in sociale zekerheids- en zorgverzekeringswetten, en het gewetensbezwaar bij militaire dienst, maar ook gewetensbezwaren die niet konden bogen op wettelijke erkenning vooraf. Zoals het gewetensbezwaar bij de opdracht kernwapens in te zetten. Of gewetensbezwaren tegen

handel met regimes die de mensenrechten schenden, het afgeven van niet-Jood-verklaringen, het bouwen van raketbases of kerncentrales, het meewerken aan abortus, euthanasie of sterilisatie, het drukken van racistische dan wel pornografische lectuur, en zo meer.

Het voorstel strekt tot aanvulling van Boek 1 BW met een bepaling dat tot de benoembaarheidseisen voor ambtenaar van de burgerlijke stand behoort dat deze geen onderscheid maakt in de zin van de AWGB. Zij vragen de indieners hoe deze bepaling zich verhoudt tot de omgang met een gewetensbezwaar in publieke dienstbetrekkingen. Het gewetensbezwaar wordt toch niet aangevoerd tegenover degenen die wensen te huwen, maar tegenover de werkgever, de gemeente? De betrokkene gaat het niet om de wens onderscheid te maken in de zin van de AWGB, maar om de vraag hoe in rede met zijn gewetensnood kan worden omgegaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners vervolgens nader inzichtelijk te maken of de gewetensbezwaarde ambtenaar in de optiek van de indieners per definitie inbreuk maakt op de ambtseed en daarmee op gespannen voet staat met de ambtelijke integriteit.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners bovendien de suggestie die in het onderhavig voorstel gewekt wordt, namelijk dat er een verband zou bestaan tussen het wegpesten van homostellen en het bestaan van de gewetensbezwaarde ambtenaar, te onderbouwen met feiten en argumenten. Deze leden verzoeken de leden bovendien ook aan te geven op welke wijze gewetensbezwaarde ambtenaren bijdragen aan een klimaat van intolerantie en onverdraagzaamheid. Voor zover gewetensbezwaarde ambtenaren in de openbaarheid zijn getreden, kenmerkt hun optreden zich immers door een respectvolle bejegening en een terughoudende opstelling.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners nader in te gaan op de vraag hoe het onderhavig wetsvoorstel zich verhoudt tot het proportionaliteitsbeginsel aangezien de uitvoerende taak van de overheid niet ter discussie staat. De genoemde leden verzoeken de indieners in dat verband nader in te gaan op de vraag hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de gemeentelijke autonomie aangezien er vanuit gemeenten sinds 2001 altijd pragmatisch is omgegaan met de gewetensbezwaarde ambtenaar en er daarom nooit problemen voordoen.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de indieners nader te specificeren of het bestaan van de gewetensbezwaarde ambtenaar inderdaad inbreuk maakt op het legaliteitsbeginsel aangezien de uitvoerende taak van de overheid niet ter discussie staat. Deze leden vragen de indieners met voorbeelden aan te geven op welke wijze de gewetensbezwaarde ambtenaren sinds 2001 een bedreiging hebben gevormd voor de openbare orde. 

De genoemde leden vragen de indieners aan te geven waarom de suggestie wordt gewekt dat gewetensbezwaarde ambtenaren na 2001 bezwaar hadden moeten aantekenen tegen het afleggen van de eed aangezien de wetgever nadrukkelijk de ruimte had geboden (beter gezegd: de gemeenten in overweging heeft gegeven als goed werkgever, serieuze gewetensbezwaren niet zo maar terzijde te schuiven) voor deze ambtenaren door een, naar nu blijkt een succesvolle, pragmatische aanpak voor te staan. Gaat deze redenatie  ook niet voorbij aan de omstandigheid dat een gewetensbezwaar niet per definitie voorzienbaar is, maar ook op een later moment kan optreden, wegens een verandering van levensovertuiging?

Deze leden vragen de indieners aan te geven of zij, zoals ook de Afdeling betoogt, niet nodeloos bijdragen aan de polarisering en intolerantie binnen de samenleving door middels het onderhavig wetsvoorstel een einde te maken aan deze pragmatische aanpak. 

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners aan te geven of  hun voorstel niet leidt tot een ondergraving van artikel 3 Grondwet, waar in staat dat alle Nederlanders op gelijke voet benoembaar zijn. Historisch gezien is dit artikel altijd gekoppeld geweest aan het gelijkheidsbegingel ongeacht onder andere godsdienst en levensovertuiging.  De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de indieners nader in te gaan op de bezwaren van de Afdeling, namelijk dat het onderhavige wetsvoorstel op gespannen voet staat met grondwettelijke en verdragsrechtelijke gelijkheidsnormen. De genoemde leden verzoeken de indieners in dit verband nader in te gaan op de vraag hoe het onderhavig wetsvoorstel zich verhoudt tot de voorwaarden die een inbreuk op de vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst legitimeren conform Artikel 9 lid 2 EVRM. Deze leden vragen de indieners in dit verband, onder andere met jurisprudentie aan te tonen hoe op welke wijze dit voorstel zou kunnen worden gezien als een beperking die in een democratische samenleving noodzakelijk is, ter bescherming van (o.a.) de openbare orde of de rechten en vrijheden van anderen. Noch de openbare orde is immers in het geding, noch de rechten en vrijheden van anderen, daar het recht om te huwen niet wordt betwist, noch onmogelijk gemaakt..

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 


« Terug

Archief

« Vorige Volgende »

september 2021

juni

mei

april

februari

december 2020