Inbreng Gert-Jan Segers tbv Wijziging Algemene Wet gelijke behandeling ivm ann. enkele-feitenconstr.

donderdag 20 juni 2013 00:00

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken ten behoeve van wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling

Onderwerp:   Wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling i.v.m. het annuleren van de enkele-feitenconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling

Kamerstuk:    32 476

Datum:            20 juni 2013

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het voorstel tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling. Deze leden hebben vragen ten aanzien van de interpretatie en reikwijdte van het wetsvoorstel en de keuzes die gemaakt zijn ter implementatie van de Richtlijn 2000/78/EG.

Genoemde leden merken op dat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aanzienlijk gewijzigd zijn met als doel de richtlijn juist te implementeren. Deze leden vragen of de initiatiefnemers hebben overwogen om het herschreven wetsvoorstel opnieuw voor advies aan te bieden bij de Raad van State. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de indieners om dat in overweging te nemen juist om zekerheid te verkrijgen over de juiste implementatie  van richtlijn 2000/78/EG.

De leden van de fractie van de ChristenUnie  stellen deze vraag mede omdat zij constateren dat de termen ‘discriminatie’ (afkomstig uit de Richtlijn) en ‘onderscheid’ (afkomstig uit de AWGB) in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting door elkaar lopen. Deze leden vragen  de indieners of zij zich bewust zijn van het verschil in strekking van de termen ´discriminatie´ in de Richtlijn en ´onderscheid´ in de AWGB in juridische zin  en in het dagelijks taalgebruik. Discriminatie staat in Nederland voor een pejoratief verboden onderscheid, zoals omschreven in art. 90quater Sr., in tegenstelling tot het neutrale begrip ‘onderscheid’ in de AWGB. Zij vragen de indieners om toe te lichten welke gevolgen het verwisselen van de term ‘discriminatie’ voor  ‘onderscheid’ in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting heeft voor de materiële strekking er van. Deze leden vragen daarom ook waarom de indieners niet gekozen hebben voor de terminologie van tekstvariant A van de Raad van State.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat de vrijheid van godsdienst voor het individu mede gegeven is door de mogelijkheid deze collectief te beleven. Deze vrijheid houdt alleen stand indien de overheid haar borgt en er ook bereidheid is van en jegens groepen om tolerant te zijn. Zij vragen de indieners of zij dat delen en of zij het een gewenste ontwikkeling vinden dat het collectieve aspect van religieuze vrijheid ondermijnd kan worden door individuen, die eerder vrijwillig hebben ingestemd met de religieuze grondslag. Genoemde leden vinden het aspect van het vrijwillig committeren van een werknemer aan de grondslag van een instelling een belangrijk uitgangspunt, om juist ook het collectieve recht te kunnen waarborgen. In dit kader vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie de indieners om een reactie op de vraag of de mogelijkheid tot het zich – vrijwillig – onderwerpen aan een levensbeschouwelijke/ religieuze norm/gemeenschap niet mede gezien zou moeten worden als dimensie van individuele vrijheid in onze pluriforme samenleving en of de inperking van rechten van religieuze collectieven dus mede als beperking van individuele vrijheid om het leven naar eigen inzicht vorm te geven, moet worden gezien.

Doel en reikwijdte wetsvoorstel (par. 5 MvT)

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de indieners om expliciet te maken waar de Europese commissie zich in de ingebrekestelling heeft uitgelaten over de grondrechtenbalans als zodanig. Deze leden verwijzen daarbij naar artikel 4 Richtlijn waarin expliciet ruimte is voor de nationale grondwettelijke bepalingen en art. 2 lid 5 Richtlijn  waarin wordt genoemd dat de Richtlijn de rechten die in democratische samenleving noodzakelijk zijn voor bescherming van onder andere de vrijheid van derden onverlet laat.  Genoemde leden vinden dat even goed valt te betogen dat de Richtlijn ruimte biedt voor instellingen op levensbeschouwelijke grondslag. Zij zien in de ingebrekestelling niet een aansporing tot verandering van de grondrechtenbalans, wel tot verduidelijking van de zogenaamde dubbele toets in de Nederlandse regelgeving. Bovendien vragen deze leden waarom de indieners de laatste zin van artikel 4 Richtlijn inzake de loyaliteit en goede trouw aan de grondslag van de organisatie’ niet hebben geïmplementeerd in het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden het betreuren als hierdoor een richtlijnconforme implementatie uitblijft.  Daarom vragen deze leden hoe de indieners kunnen garanderen dat het onderliggende voorstel richtlijnconform is en of zij aanpassing op dit punt overwegen. Met name de vraag of het ontbreken van dit element materieel verschil uitmaakt is daarbij voor de leden van de fractie van de ChristenUnie een belangrijk toetsingselement.

Deze leden vragen de indieners of voor de beoordeling van het gerechtvaardigde onderscheid  van een van de gronden van artikel 1 AWGB, ook ten aanzien van de gronden die niet genoemd worden in het voorgestelde artikel 5 lid 2,  niet  juist bezien moet worden in het licht van de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de organisatie.

Bovendien vragen deze leden waarom de indieners enerzijds de Raad van State verwijten een element uit artikel 4 Richtlijn niet geïmplementeerd te hebben en nu anderzijds voor een ander element dezelfde keuze maken. Het lijkt deze leden consistenter om dan beide elementen op te nemen in het wetsvoorstel en zij vragen de indieners dit alsnog te overwegen.

Ook vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie waarom de indieners het element van politieke gezindheid in het wetsvoorstel hebben toegevoegd, nu dit element niet in de Richtlijn staat.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een nader toelichting bij de laatste alinea van paragraaf 5 Memorie van Toelichting. Deze leden vragen wat de stelling is die indieners hier innemen. ‘Dit zal echter een zelfstandige rechtvaardiging moeten zijn, die los staat van – en dus niet voortvloeit uit- onderscheid op grond van godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid,’ zo schrijven de indieners. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of dit betekent dat de facto instellingen op levensbeschouwelijke of godsdienstige grondslag minder ruimte hebben om indirect onderscheid te maken dan andere instellingen. Zij vragen hoe de indieners dat rechtvaardigen, indien dat het geval is. Deze leden vragen de indieners om enkele voorbeelden te geven van gerechtvaardigd indirect onderscheid op grond van seksuele gerichtheid of burgerlijke staat door een instelling met een levensbeschouwelijke of religieuze grondslag.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug

Archief

« Vorige Volgende »

september 2021

juni

mei

april

februari

december 2020