Bijdrage Carla Dik-Faber aan het plenair debat over de Wet verantwoorde groei melkveehouderij

woensdag 12 november 2014

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber als lid van de vaste commissie voor Economische Zaken aan een plenair debat met staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken

Onderwerp:   Regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij)

Kamerstuk:    33 979

Datum:           12 november 2014

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik zal mijn best doen. Mijn excuses dat ik wat later aanschoof vanwege andere debatten, onder andere over euthanasie.

Afgelopen vrijdag was ik op bezoek bij een aantal melkveehouders in het mooie Utrechtse veenweidegebied. Aan de keukentafel hebben wij het natuurlijk gehad over deze melkveewet en over de wijze waarop je grondgebondenheid beter kunt verankeren. Wij hebben ook gesproken over bedrijfsopvolging, de regeling voor jonge landbouwers, emissiearme stallen, natuurbeschermingswetvergunningen en de regeltjes uit Den Haag en Brussel. Uit dat gesprek is mij vooral bijgebleven dat deze vier boeren, jong en oud, vooral behoefte hebben aan duidelijkheid en aan regels die niet over een paar jaar weer worden veranderd. Zij willen gewoon vooruit boeren met een duidelijk perspectief. Het is aan ons om aan hen dat perspectief te geven.

Als het aan de fractie van de ChristenUnie ligt, is dat ook een eerlijk perspectief. Het gaat om een perspectief met oog voor de groeiwensen van gezinsbedrijven, waarbij wij ook realistisch moeten zijn en moeten concluderen dat er grenzen zitten aan de groeimogelijkheden van de sector als geheel. Het gaat om een perspectief dat ruimte biedt aan jonge boeren om het bedrijf van hun ouders of van derden over te nemen, maar waarmee ook recht wordt gedaan aan de maatschappelijke wens van de grondgebonden melkveehouderij. Die wens ondersteunt mijn fractie van harte. Die wens, of misschien beter gezegd hartenkreet, om de melkveehouderij in Nederland grondgebonden te houden, wordt breed in deze Kamer en daarbuiten gedeeld. Ook vanuit de sector klinkt de roep in dit huis heel duidelijk door, al verschillen wij van mening over de wijze waarop dit geborgd kan worden. Dat is en blijft een gemeenschappelijke deler. Tijdens het algemeen overleg over het mestbeleid op 26 maart is deze boodschap ook duidelijk aan de staatssecretaris meegegeven. Het kan haar dan ook niet verbazen dat het voorliggende wetsvoorstel op veel kritiek kan rekenen. Waarom heeft de staatssecretaris in haar wetsvoorstel, naast het doel van het voldoen aan de derogatievoorwaarden, niet ook het doel van grondgebonden groei overgenomen? Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie zeer teleurgesteld is over de wijze waarop het proces rond dit wetsvoorstel is verlopen. De staatssecretaris heeft gekozen voor een technische invulling van de wet, waarbij het enige doel lijkt te zijn om uitvoering te geven aan één zinnetje uit de derogatiebeschikking. Dat zinnetje luidt ongeveer dat de Nederlandse autoriteiten ervoor moeten zorgen dat vanaf januari 2015 een passend deel van de mestoverschotten uit de zuivelsector wordt verwerkt. Door hierop te focussen, doet de inhoud van het wetsvoorstel zijn naam geen eer aan.

De afschaffing van de melkquota op 1 april 2015 en de lessen die wij hebben kunnen leren vanuit de intensieve veehouderij, vragen om een duidelijke visie. Een visie op de toekomst van de melkveehouderij. Een visie waarin grondgebondenheid en het sluiten van kringlopen een duidelijke plek krijgen. De sector heeft in december 2013 een goede aanzet voor een dergelijke visie gegeven. Mijn fractie had verwacht dat de staatssecretaris dit voorstel zou omarmen en samen met de sector zou werken aan een visie voor de grondgebonden melkveehouderij. Het liep anders. Zonder de sector echt te consulteren, heeft de staatssecretaris haar eigen plan getrokken. Nu zitten wij in een patstelling en niemand lijkt echt als winnaar uit de bus te komen. De sector kiest voor een bepaalde mate van grondgebondenheid. De staatssecretaris kiest echter voor een oplossing waarbij mestoverschotten in de melkveehouderij grotendeels via mestverwerking kunnen worden verwerkt. In de Kamer is er grote verdeeldheid over de wijze waarop grondgebondenheid moet worden verankerd en ondertussen wordt de druk opgevoerd. Voor 1 januari 2015 moeten wij Brussel immers laten weten op welke wijze wij de mestoverschotten in de melkveehouderij gaan oplossen.

De fractie van de ChristenUnie heeft geprobeerd om deze patstelling te doorbreken door enerzijds oog te hebben voor de gezinsbedrijven die willen doorgroeien, en daarvoor ook nog ruimte hebben, en anderzijds door een norm te stellen voor grondgebondenheid. Mijn fractie heeft op dit punt een amendement ingediend. In 2015 mogen de meeste melkveehouders gemiddeld 85 kilo fosfaat per hectare op hun grond aanwenden. Met ons amendement zouden zij hier bovenop een overschot van maximaal 50 kilo per hectare mogen hebben. Dit betekent dat melkveehouders ongeveer twee derde van hun mestproductie op eigen grond moeten kunnen plaatsen. Voor de meeste melkveehouders is deze norm prima te halen. Voor een relatief kleine groep kan deze norm inderdaad knellend zijn. Ik denk dan aan managementmaatregelen die het mogelijk maken om te sturen op fosfaatefficiëntie. Ik zie ook mogelijkheden om de norm minder knellend te maken, bijvoorbeeld door de mestplaatsingsruimte van melkveehouders bij derden te laten meetellen bij de fosfaatruimte van het eigen bedrijf. De melkveehouders hebben deze grond weliswaar niet in eigendom, maar er is wel sprake van duurzaam gebruik door er mest te plaatsen en er ruwvoer vandaan te halen. Dit past prima in de regionale kringloopgedachte. Door deze regionale mestplaatsingsruimte uit de sfeer van de mestverwerking te halen, zorgen wij ervoor dat bedrijven eerder geneigd zijn om mest regionaal af te zetten op landbouwgrond en worden zij tegelijkertijd minder beperkt in hun groeimogelijkheden. Ik heb hiervoor een amendement opgesteld, samen met de SGP en het CDA. Het doel moet in ieder geval zijn om de groei van de melkveehouderij die überhaupt nog mogelijk is, want wij zitten al dicht tegen het fosfaatproductieplafond aan, op een verantwoorde wijze te laten plaatsvinden.

Ik wijs hierbij ook nog even op de definitie van grondgebondenheid die de staatssecretaris in het algemeen overleg over het mestbeleid van 26 maart hanteerde, namelijk dat grondgebondenheid betekent dat alle mest die op het eigen bedrijf geproduceerd wordt, ook op het eigen bedrijf gebruikt wordt. Dit betekent in concreto een overschot van nul kilo per hectare. Een dergelijke definitie van grondgebondenheid zou betekenen dat bedrijven die reeds geanticipeerd hebben op de afschaffing van de melkquota door extra koeien te kopen en kalfjes aan te houden nu snel in de problemen komen. Het voorstel vanuit de sector, maximaal een overschot van 100 kilo per hectare, zorgt er echter voor dat er aardig wat niet-grondgebonden groei via mestverwerking mogelijk is. Beide routes vindt mijn fractie onwenselijk en onbevredigend. Daarom heeft de fractie van de ChristenUnie gekozen voor een middenweg met een ambitieuze stip op de horizon.

De staatssecretaris heeft echter gekozen voor het kopen van tijd. Met de route van de Algemene Maatregel van Bestuur, zoals gepresenteerd in de nota van wijziging, schuift zij de discussie over grondgebondenheid voor zich uit en houdt zij melkveehouders in onzekerheid over hun groeimogelijkheden. Voor mijn fractie is de route via een AMvB zoals de staatssecretaris die voor ogen heeft, niet voldoende. De huidige wettekst laat zelfs nog in het midden of die AMvB er überhaupt komt. Zonder heldere normen in de wet, is de wet leeg. De AMvB is slechts een vlucht van de staatssecretaris om uit de impasse van beide coalitiepartijen te komen.

Er zijn nog twee andere punten die mijn fractie graag wil inbrengen. Het eerste is dat we het alleen maar lijken te hebben over de melkveehouders met een fosfaatoverschot. Er zijn echter ook melkveehouders die nog plaatsingsruimte hebben op hun eigen bedrijven. Deze boeren zouden we eigenlijk moeten belonen. Om te voorkomen dat ze straks de dupe worden van het overschrijden van het nationale fosfaatproductieplafond wil mijn fractie ruimte houden voor deze extensieve bedrijven die goede stappen hebben gezet op het gebied van grondgebondenheid. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris op dit punt? Is het mogelijk om fosfaatproductieruimte te reserveren voor melkveebedrijven die nog plaatsingsruimte op hun eigen bedrijf hebben? We overwegen een motie op dit punt.

Tot slot wil ik nog niets zeggen over de actiegerichte aanpak. Dat is het tweede punt. Mijn fractie is sterk voorstander van een verdere verduurzaming van de zuivelketen. Er worden stappen gezet, maar het mag allemaal nog wat ambitieuzer. Ik hoop dan ook dat het amendement met een norm voor grondgebondenheid de sector prikkelt om zelf ook met private maatregelen aan de slag te gaan. Ik noem bijvoorbeeld het voerspoor en de weidegang. Dat zijn maatregelen die volgens mijn fractie aan de private sector overgelaten moeten worden, maar waarbij de overheid wel kan stimuleren.

Ik heb nog een laatste zin, voorzitter. Dan ben ik ruim binnen mijn tijd gebleven.

De voorzitter:
Complimenten.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik hoop van harte dat de staatssecretaris de signalen uit de Kamer en de sector oppakt en inziet dat een goede verankering van het begrip "grondgebondenheid" noodzakelijk is. Wat mijn fractie betreft doen we dat in deze wet en niet in een onduidelijke AMvB, waarvan het echt nog maar de vraag is wat de inhoud is, wanneer die zal komen en zelfs of die er zal komen. Laat dat duidelijk zijn.

De heer Geurts (CDA):
Ik kreeg een brief van een accountant. Ik citeer een zin: Op basis van de CBS-cijfers 2013 zijn er in Nederland 2.400 melkveebedrijven die nu al intensiever zijn dan de norm van 50 kilogram fosfaatoverschot per hectare. Een ander citaat uit de brief: Het verschil van 100 naar 50 kilogram betekent dat 30.000 hectare meer grond nodig is voor de melkveehouderij op basis van de juridische titel waarmee de grond bij RVO geregistreerd kan worden. Wat is de reactie van de fractie van de ChristenUnie richting die 2.400 melkveelbedrijven die met haar amendement een probleem hebben?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De afgelopen weken heb ik veel gesprekken gevoerd, met melkveehouders, LTO Nederland, de NZO, de NMV en de milieuorganisaties. Ik ben uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat het amendement van de ChristenUnie een heel werkbare route biedt. Natuurlijk zullen er bedrijven zijn die op korte termijn in de knel komen. Die bedrijven wil ik helpen. Daarom heb ik met de fracties van het CDA en de SGP een amendement ingediend om te bekijken of de grond die bedrijven niet in eigendom hebben, maar wel gebruiken ook betrokken kan worden in het voorstel. Laten we echter ook de managementmaatregelen niet vergeten. Als we de norm heel hoog leggen, stimuleren we de bedrijven niet om met fosfaatefficiëntie aan de slag te gaan. Dat is wat ik ook wil realiseren.

De heer Geurts (CDA):
Ik dank de ChristenUnie ervoor dat we kunnen samenwerken aan een amendement, maar daar gaan we niet alle 2.400 melkveehouders mee redden op dit punt. De concrete vraag is nogmaals wat mevrouw Dik voor hen gaat betekenen. Die melkveehouders komen nu in de knel te zitten, met het amendement van 50 kilogram dat zij voorstelt. Dat is geen kleine groep. Het zijn duizenden melkveehoudersgezinnen die gewoon een probleem hebben. Ik heb gezegd dat ik graag een commissie van wijze mannen en vrouwen wil die ons en het kabinet informeert en adviseert wat nu gedaan moet worden. Kan dat op de steun van de ChristenUnie rekenen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik ben altijd voorstander van commissies met wijze mensen. Dat zal ik zeker steunen. Ik wil nog wel even terugkomen op die bedrijven. Het zijn er veel. Ik weet inderdaad niet — ik kan het niet beloven — of ze allemaal geholpen zijn met het amendement dat wij gezamenlijk indienen en of ze nog mogelijkheden hebben op het gebied van het voerspoor en andere managementmaatregelen. Laten we gewoon bekijken waar de knelpunten zitten en welke overgangsmaatregelen mogelijk zijn. Ik zie veel liever een visie en een stip op de horizon waar ik samen met de CDA-fractie naartoe wil werken dan dat we nu heel hoge normeringen neerleggen en de grote jongens niet beteugelen, want dan komt dat gezinsbedrijf, waar we samen voor staan, ook in de knel, en dat willen we niet.

Mevrouw Lodders (VVD):
Nu vraag ik toch wat extra duidelijkheid aan de fractie van de ChristenUnie. Aan de ene kant wil ze de 50 kilogram fosfaatoverschot in de wet verankeren. Daarmee legt de fractie een hoge norm vast in de wet. Tijdens het rondetafelgesprek hebben we gehoord dat dit tot problemen leidt. De heer Geurts heeft zojuist een aantal citaten aan u voorgelegd. Tegelijkertijd werkt u aan een ander amendement, om de grondgebondenheid zo ruim mogelijk te maken. Ik zou haast zeggen: steun daarvoor. Als er al iets moet worden geregeld, maak het dan zo ruim mogelijk. Het is echter van tweeën één. U verhoogt de lat, en misschien is dat veel duidelijker voor de ondernemers. Eigenlijk zegt u daarmee impliciet: doet u de deur op slot.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik ben blij met de steun van de VVD-fractie voor ons amendement over het sluiten van regionale kringlopen. We hebben twee amendementen ingediend die volgens mij elkaar niet in de weg zitten maar, integendeel, elkaar versterken. Het ene amendement biedt een heel duidelijke begrenzing, waardoor bedrijven worden gestimuleerd om de grondgebondenheid aan te houden en waardoor allerlei duurzame initiatieven vanuit de private sector overeind kunnen blijven. De sector vreest dat die initiatieven door het te hoog leggen van de lat onder druk komen te staan. Het andere amendement betreft de regionale kringloop. Ze sluiten elkaar niet uit maar vullen elkaar perfect aan.

Mevrouw Lodders (VVD):
Ze vullen elkaar alleen in bepaalde zin aan. Aan de ene kant legt u de lat erg hoog. Voor een aantal bedrijven is dat te hoog. Die zullen de deuren dus moeten sluiten als uw amendement onderdeel van de wet wordt. Aan de andere kant zorgt u voor een verruiming. Welke kant wilt u nu op? Wilt u daadwerkelijk sturen op fosfaat? Of wilt u … Ja, wat wilt u eigenlijk?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De ChristenUnie wil sturen op regionale kringlopen. Dat wil de sector volgens mij ook. De ChristenUnie vindt het belangrijk dat we een visie voor de sector hebben, dat we de private duurzame initiatieven die er zijn, ondersteunen met beleid vanuit de Kamer. Ik noem als voorbeeld de weidegang. Er zijn private initiatieven. Als we volgen wat de VVD-fractie wil — die wil de wet trouwens helemaal niet — oftewel een heel open wet, zonder enige begrenzing, dan komen juist dit soort mooie initiatieven, waarom de Nederlandse melkveehouderij wereldwijd, tot in Japan en China, wordt geroemd, onder druk te staan. Dat wil ik gewoon niet.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug

Archief > 2014 > november