Bijdrage Joël Voordwind aan het plenaire debat wijziging Mediawet

donderdag 19 maart 2009

 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. In dit debat mag ik de heer Slob vervangen.

Het is goed dat wij vandaag spreken over het tweede wetsvoorstel in de reeks van de drie voorstellen waarmee de regelgeving in het medialandschap wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De fractie van de ChristenUnie onderschrijft het belang van een sterke en pluriforme omroep. Ik kan mij nog herinneren dat wij het bij de vorige concessiebesprekingen hadden over de termen "diversiteit" en "pluriformiteit". Gelukkig hebben wij in de wet de term "pluriformiteit" kunnen handhaven. Het is noodzakelijk om met dit wetsvoorstel de legitimiteit en de pluriformiteit van de publieke omroepen op een moderne leest te schoeien.

De pluriformiteit van de publieke omroep staat regelmatig ter discussie. Misschien is het wel helemaal niet erg om elkaar scherp te houden opdat de pluriformiteit er ook in de praktijk blijft. Een recent voorbeeld is de discussie over de vermeende eenzijdige berichtgeving door de NOS over het conflict tussen de Hamas en Israël. In antwoord op vragen van collega Van der Vlies heeft de minister toen aangegeven dat de NOS heeft toegezegd alsnog een gespecificeerd antwoord te sturen aan de Stichting WAAR. Dat is inmiddels gebeurd. Kan de minister daar nog een korte reactie op geven? Misschien ligt dit wel in de lijn met de suggestie van de heer Atsma om een programmaraad in te stellen, zodat via deze programmaraad de pluriformiteit van de NOS wordt gegarandeerd. Graag hoor ik ook hierop een reactie van de minister.

Dit soort discussies geeft aan dat het belangrijk is om de pluriformiteit van de publieke omroepen zeker te stellen en waar mogelijk zelfs te versterken. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken levert daar een goede bijdrage aan. Ik vraag wel de aandacht voor een aantal belangrijke punten.

De in- en uitstroom bij het publieke bestel. Nederland kent een open omroepbestel. Dat heeft zo zijn voordelen, bijvoorbeeld op het gebied van de pluriformiteit. Tegelijkertijd is het risico aanwezig dat de openheid leidt tot een onwerkbare versnippering en zelfs tot een implosie van het stelsel. Dit risico is reëel gelet op het feit dat dit jaar twaalf nieuwe initiatiefnemers aan de poort van het omroepbestel aankloppen.

Voor de toetreding van nieuwe omroepen worden de eisen verscherpt. Dat is terecht en noodzakelijk. Om de versnippering van de middelen in Hilversum daadwerkelijk tegen te gaan en werkbare verhoudingen te verzekeren, moet ook de uitstroom aan de achterdeur een reële optie zijn. Op dit punt ben ik nog niet helemaal gerust gesteld.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik moet nog bijkomen van het vorige punt van de heer Voordewind over een programmaraad voor de NOS. Dat noemde hij naar aanleiding van het feit dat de NOS niet neutraal, ofwel gekleurd bericht heeft gegeven over de oorlog in Israël.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ja.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kan de heer Voordewind daarvan een voorbeeld geven en toelichten wat hij bedoelt met een programmaraad voor de NOS? Wie zullen daarin zitting nemen? Hoe zal die raad eruit zien?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Een programmaraad zou heel goed de pluriformiteit van de NOS kunnen controleren. Daarin zouden maatschappelijke organisaties zitting kunnen nemen die daarop kunnen toezien. Het moeten mensen zijn die met de NOS kunnen meedenken over de programmering en die dus kunnen toezien op de pluriformiteit van de NOS. De stichting WAAR liet een onderzoek doen naar de berichtgeving. De heer Van Dijk kent dat. Het is vrij duidelijk, al kun je vragen stellen bij de afwegingen die worden gemaakt. Is het de lengte van de uitzendingen geweest, of de intentie van de beelden? De heer Van der Vlies en ik hadden het daar net over. Dit soort onderwerpen en programmaraden zouden de NOS scherp kunnen houden.

De heer Bosma (PVV):

Dat onderzoek ken ik en ook ik heb mij geërgerd aan de anti-Israël-houding van in het bijzonder het NOS-journaal. Zou die gekleurde berichtgeving ook te maken kunnen hebben met de opbouw van de redactie van het NOS-journaal? 48% van de redacteuren van het NOS-journaal stemt op de PvdA en 20% op GroenLinks. Ik vraag nogmaals of dat een oorzaak zou kunnen zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat zou zo kunnen zijn, maar het is natuurlijk niet aan de Kamer om te besluiten welke vertegenwoordigingen bij welke redacties gaan werken. Ik probeer met de minister mee te denken. Misschien kunnen wij een soort evenwicht, controle of een meedenkorganisatie bedenken om de NOS in lijn te brengen met de doelstelling van deze wet, namelijk het garanderen van de pluriformiteit van het publieke omroepbestel.

De heer Bosma (PVV):

Hoe kan een programmaraad, zoals de heer Voordewind die voorstelt, het linkse karakter van zo'n redactie en programma de goede kant op doen hellen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat valt en staat natuurlijk met de vertegenwoordigingen van de samenleving in een dergelijke programmaraad. Daarop moet goed worden toegezien, opdat die programmaraad wat de taken en de samenleving betreft een afspiegeling vormt van de NOS als belangrijkste nieuwsvoorziener in het publieke bestel. Als de heer Bosma andere suggesties heeft om de NOS op dit gebied scherp te houden, hoor ik dat graag.

In het wetsvoorstel staan geen criteria voor de evaluatie. Ook de toegevoegde waarde van de bestaande omroep speelt geen rol, daar waar dit voor nieuwe omroepen wel als eis geldt. Er is geen negatieve evaluatie van die omroep gedaan. Wij hebben daar dus geen ervaring mee. Wat is daarvoor naar de mening van de minister nodig? Hoe reëel is de kans dat de achterdeur daadwerkelijk open gaat?

Het programmaversterkingsbudget blijft volgens de minister 25%. In het wetsvoorstel wordt het budget voor de nieuwe media -- wij hadden het er net over -- aan het programmaversterkingsbudget toegevoegd. Daarmee komt het wel degelijk op die 30%. Past die keuze in het beleid dat in het verleden is ingezet? Graag willen wij helderheid op dat punt. De afgelopen jaren is het geld steeds buiten de reguliere geldstromen om toegekend op basis van het experimentele karakter van de nieuwe mediavormen. In de mediabrief van de minister van OCW bij de begroting 2007 stelt hij dat het nieuwe dienstenbeleid voorlopig een kwetsbaar onderdeel is van de publieke programmering. Tegelijkertijd gaf de minister in die brief aan dat het, naarmate andere distributievormen dan de klassieke vijf radionetten en de drie televisienetten een meer geïntegreerd deel van het totale aanbod gaan vormen, voor de hand ligt om een deel van het budget voor nieuwe diensten op dezelfde wijze toe te kennen als de budgetten voor de radio en de televisie. Hij doelt op het evenredig verdelen van de budgetten over de omroepen. Intussen maakt al het publieke media-aanbod ook digitale radio- en televisiekanalen. "Uitzending gemist" en andere internetaanbod bestaan al. Een en ander maakt dus al volledig onderdeel uit van de hoofdtaken van de publieke omroep.

Dan lijkt het de fractie van de ChristenUnie logisch dat exclusief beheer niet meer aan het programmaversterkingsbudget zou moeten toevallen, maar dat dit doorgesluisd zou kunnen worden naar de omroepen zelf. Dit is volkomen in lijn met de multimediale uitgangspunten van de Mediawet. Hiertoe heb ik samen met de heer Atsma een amendement ingediend, waarmee het programmaversterkingsbudget alsnog wordt vastgesteld op 25%.

Voorzitter. Ik kom te spreken over het maximumbudget van de NPS. De fractie van de ChristenUnie erkent de waarde van de NPS voor de pluriformiteit van het stelsel.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik wil nog even een vraag stellen over het amendement waarmee het programmaversterkingsbudget wordt teruggebracht van 30 naar 25%. De heer Voordewind heeft gezien dat de situatie zoals die nu in de wet staat, overeenkomt met de huidige situatie. Er verandert dus niets. Met het amendement wordt de positie van de raad van bestuur juist minder belangrijk gemaakt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat klopt. Het is geoormerkt als nieuwe media toegevoegd aan het programmaversterkingsbudget. Het is bedoeld om deze aspecten goed op de rit te zetten, maar het is ook bedoeld om het, op het moment dat dat geïntegreerd zou zijn bij de bestaande omroepen, uiteindelijk weer door te sluizen naar de bestaande lopende budgetten van de omroepen. De heer Remkes is er nog niet zo zeker van dat dit het geval is, maar wij vinden van wel. Dan zou je natuurlijk dezelfde redenering kunnen hanteren en het dus uit het budget van de raad van bestuur halen en het gewoon weer bij de omroepen kunnen neerleggen. En je zou, op het moment dat de heer Remkes vindt dat er extra sturing nodig is, nog kunnen overwegen om dat zelfs geoormerkt te doen.

De heer Van Dam (PvdA):

De vraag zou ook andersom gesteld kunnen worden. Wat gaat er nu mis waardoor je iets in die balans zou willen veranderen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dit was specifiek geoormerkt om dit vanuit de sturing van de raad van bestuur goed op de rit te zetten. Daar konden de omroepen dus op intekenen. Volgens mijn fractie hebben de omroepen dat goed opgepakt. Dan is er dus geen noodzaak meer van een extra schijf, van het aantrekken van extra fte's om speciale projectfinanciering aan te vragen en dat geld vervolgens weer terug te sluizen naar de omroepen. Laat de omroepen dat gewoon doen, zou ik zeggen.

Voorzitter. Ik ben inmiddels toe aan de NPS. De waarde is er, ook in het pluriforme stelsel, maar die waarde is niet onbegrensd, zoals ook het budget van de NPS dat niet kan zijn. Ik ben dan ook blij dat de minister via de nota van wijziging een maximum van het budget voor de NPS heeft voorgesteld. De minister wijst er echter terecht op dat de taken van de NPS niet veranderen en dat er wel variabele componenten in de taken van de NPS zitten. Daar gaat het om: het verzorgen van aanbod ten behoeve van maatschappelijke doelgroepen die elders niet of niet voldoende tot hun recht komen. Het is de bedoeling van de wet dat zo veel mogelijk bestaande omroepen of nieuwe toetreders in zulke leemtes zullen voorzien.

De ruimte om het budget voor de NPS vast te stellen, kent hierdoor een natuurlijke bovengrens, zo stelt de minister. Hij wil dat in de wet tot uitdrukking brengen en een bovengrens nemen om dat gelijk te stellen aan de omroepverenigingen die 400.000 leden of meer hebben. De fractie van de ChristenUnie stelt echter voor om de variabele component in de taken van de NPS terug te laten keren bij het vaststellen van de maximering. Dit kan door de voorgestelde maximering vast te stellen op een gemiddelde van wat de omroepverenigingen ontvangen. Daardoor wordt dit maximum hoger als er minder omroepverenigingen zijn, en er dus meer behoefte is aan de aanvullende taken van de NPS. Tegelijkertijd is het maximum lager wanneer er meer omroepverenigingen zijn. Dan is er dus minder behoefte aan de aanvullende taken van de NPS. Het mag duidelijk zijn dat de NPS bedoeld is om de pluriformiteit te handhaven. Komen er meer omroepen, dan is er minder belang om de NPS haar werk te laten doen. Hiertoe heb ik samen met collega Atsma een amendement ingediend.

Ik kom te spreken over de quotaregeling Europese onafhankelijke producties. Voorgesteld wordt om niet langer te kijken naar het percentage van het aantal uitgezonden uren op de televisie maar naar een deel van het bestede budget. Het stelt gerust dat de minister in de antwoorden op de vragen van verschillende fracties benadrukt dat de regering in financiële termen geen verzwaring van de verplichting beoogt. De minister denkt dat het percentage ongeveer 20 tot 25 zou moeten zijn. Vanuit de omroepen horen wij echter lagere cijfers. Ik vraag de minister om bij het vaststellen van het percentage zorgvuldig te werk te gaan en in overleg met de omroepen te komen tot een vast te stellen percentage dat recht doet aan de historische situatie. Ik hoorde ook percentage van rondom de 15. Het moet toch niet zo zijn dat wij gedwongen worden om dingen buiten de deur te doen en daardoor ons eigen personeel in omroepland naar huis zouden moeten sturen omdat wij onszelf deze regel opleggen.

Ik vraag de minister ook wat de Europese ruimte is om aan te sluiten bij het historische percentage van 15. Ik overweeg, op dit punt een motie in te dienen.

Wij hebben het al eerder in dit debat gehad over de financiële ruimte voor de verenigingsactiviteiten. De fractie van de ChristenUnie heeft ook enkele vragen hierover. De inkomsten uit de programmabladen kunnen niet meer deels worden ingezet voor verenigingsactiviteiten. Dat lijkt ons ongewenst. Daarnaast kunnen aan de bestedingen van de inkomsten die wel voor de verenigingsactiviteiten worden ingezet, voorwaarden worden verbonden. Dit alles leidt tot een inperking van de financiële ruimte voor de verenigingsactiviteiten, waarvoor de ChristenUnie niet veel voelt. In hoeverre is deze verscherping van de eisen ingegeven door de eis uit Europa? Ik overweeg een amendement om de financiële ruimte voor de omroepverenigingen te herstellen. Ik vraag de minister dan ook, duidelijk aan te geven wat de ruimte daarvoor is.

Er komt een beloningskader voor personen die geen bestuurder zijn en toch buiten de cao om worden beloond. De minister gaat ervan uit dat de omroepen zich zullen houden aan het door de raad van bestuur opgestelde beloningskader en niet op zoek zullen gaan naar allerlei constructies om onder de werking van het beloningskader uit te komen. Waarop is de verwachting en de hoop van de minister gebaseerd dat dit ook daadwerkelijk zo zal geschieden? Is dit toegezegd door de omroepen? Ook stelt de minister het acceptabel te vinden dat het maximumbedrag dat in het beloningskader moet worden opgenomen voor presentatoren en dj's, iets hoger kan liggen dan een ministersalaris. De fractie van de ChristenUnie vindt het niet wenselijk dat voor deze groep een grote uitzondering wordt gemaakt of enige uitzondering wordt gemaakt. Hoe wil de minister waarborgen dat het beloningskader daadwerkelijk de topsalarissen bij de publieke omroep, betaald met publiek geld, zal beteugelen?

Collega Slob heeft voorheen allerlei moties ingediend over de datingreclames. Ik ben mij ervan bewust dat dit onderwerp niet direct raakt aan het voorliggende wetsvoorstel, maar gezien de ontwikkelingen wil ik er toch iets over zeggen. Ons standpunt is duidelijk: de seksreclames en de seksboodschappen op teletekst horen niet op de buis. Zo ver is het nog niet. Wel hebben de commerciële omroepen laten weten dat zij verwachten nog voor de zomer van 2009 met een definitieve versie van de gedragscode te komen. Wat ons betreft, is dat al een eerste goede stap. De ChristenUnie is daar blij mee. Het zou dan inderdaad een beperking van de uitzendtijd van de datingreclames moeten gaan inhouden, inclusief de seksboodschappen op teletekst. Wij verwachten wel dat de uitzendtijd ook daadwerkelijk zal worden ingeperkt en het daarmee dus verdergaat dan het bestendigen van de gedragscode van de bestaande situatie. Mocht dat niet het geval zijn, dan zullen wij de minister vragen om zijn toezegging met betrekking tot de regulering gestand te doen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mag ik even overstappen van de seksreclames naar de reclames voor ongezonde voeding? De ChristenUnie is het volgens mij vaker met de SP eens geweest dat dit niet uit de hand moet lopen. Nu is ook vanuit de maatschappij, bijvoorbeeld van de Consumentenbond, duidelijk de kreet te horen dat de zelfregulering op dat front niet werkt en dat eigenlijk moet worden gekeken naar een verbod op reclames op ongezonde voeding voor kinderen tot twaalf jaar. Deelt de heer Voordewind de mening dat wij daaraan moeten werken?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dinsdag hebben wij hierover een uitgebreid rapport gekregen van de jongerenadviesraad van minister Rouvoet. Daarin staat trouwens wel dat men zelfregulering nog een kans wil geven, in ieder geval tot de zomer. Ik zou die tijd willen nemen om te zien of daar inderdaad wat van komt. Ik ben het echter met de SP eens dat wij hier heel scherp op moeten zijn. Als er niets gebeurt op het vlak van zelfregulering, kunnen wij mogelijk gezamenlijk optrekken om er scherpere regels voor te stellen dan nu het geval is.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ga weer even terug naar de seksreclames. Ik hoop overigens dat de massageolie van de heer Van Dam wel aangeprezen mag blijven worden op de televisie. Het kabinet heeft een mediacode in ontwikkeling. Wat verwacht de ChristenUnie van die mediacode? Zij heeft die in het regeerakkoord gekregen. Wil de heer Voordewind een inkijkje geven in wat hij daar minstens in wil zien?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De bal ligt nu bij het kabinet. Op het moment dat de code in de Kamer ligt, zullen wij er zeker over spreken. Ik heb het nu over de seksreclames en de seksboodschappen op teletekst, waarover eerder moties zijn ingediend door mijn fractiegenoot Slob.

Ik geef de zelfregulering ook hier nog even een kans om tot een inperking te komen van deze reclames. Mocht dat geen effect hebben, dan zullen wij daar de minister op aanspreken.

De heer Van der Ham (D66):

U zegt dat de mediacode moet worden aangekleed. Dat is een beetje dubbelzinnig, want het is waarschijnlijk ook de boodschap van de mediacode om vooral aan te kleden. Mijn vraag aan u is toch wat serieuzer. Wij hebben de mediacode nog niet in handen. Het is een belangrijk punt van de ChristenUnie om die code binnen te halen. Wat wilt u daar nu precies mee bereiken? Welke dingen moeten daar volgens de ChristenUnie in staan? U hebt dat immers niet voor niets ingebracht. U wilt vooral bij de publieke omroep de boel kuisen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik vind dit niet de plaats om de mediacode in te vullen. Eerst moeten wij nog een voorstel krijgen van het kabinet. Ik wacht dat voorstel af. Het staat in het regeerakkoord en als het voorligt, zullen wij er uitgebreid in de Kamer over komen te spreken.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding met een laatste opmerking over de zendgemachtigde op levensbeschouwelijke grondslag. De heer Van der Ham had daar ook een aantal opmerkingen over en hij heeft zelfs een amendement ingediend over de 39f-omroepen. Wij ondersteunen het warme pleidooi van de minister voor de waarde van deze omroepen. Net als het kabinet zien wij geen enkele reden om iets te doen aan de bestaande situatie. Als ik even kijk naar het amendement van de heren Van der Ham en Remkes, dan zie ik daar twee doelen in staan. Een is het integreren van het aanbod bij de reguliere omroepen. Ik zie echter ook dat de omroepen nog vier jaar krijgen en na die vier jaar zou het afgelopen moeten zijn. De ChristenUnie wil natuurlijk creatief meedenken over kostenbesparing en effectiviteit, maar ik vind het triest dat het amendement bij voorbaat al een einddatum geeft voor de zendgemachtigde. Daarom zullen wij het amendement niet steunen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. In het amendement staat ook dat de programma's die daaruit voortvloeiden en waarin aandacht wordt gegeven aan verschillende religieuze groepen, niet ter discussie worden gesteld. Dat staat er ook in. De vraag is alleen of je dat via allerlei aparte omroepjes moet gaan regelen. Je kunt je ook afvragen of daar niet ook een aantal grote stromingen bij zijn, waaronder de christelijke, die toch al vertegenwoordigd zijn. Kunnen die dat niet organiseren? Kan dat niet worden toegewezen aan hen? Het moet ook nog geborgd worden in de wet of op een andere manier, dat staat eveneens in het amendement, dat die programma's gemaakt kunnen worden, ook voor kleine geloofsgroepen zoals de humanistische stroming bijvoorbeeld. Wij hebben er vier jaar van gemaakt, om nog even tijd te hebben om het uit te zoeken. Toch willen wij er op enig moment een einde aan breien en een andere structuur vinden. Wij willen overigens ook dat degenen die een erkenning krijgen, die de aankomende vijf jaar ook houden. Dat is dus zeer zorgvuldig ingevuld. Het is niet een aanval op religieuze groepen. Het is een poging om ervoor te zorgen dat wij naar een andere constructie gaan en wat effectiever omgaan met belastinggeld, met behoud van de inhoud.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De winst die je zou kunnen maken, ligt in het bezien of je verder zou kunnen samenwerken. Ik begrijp dat u die samenwerking heel breed ziet, ook richting de reguliere omroepen. Als je dat doorzet, zou je inderdaad bij een BBC-model uitkomen. Daar zijn wij een fel tegenstander van, want dan krijg je diversiteit in plaats van pluriformiteit, waar ik mijn betoog mee begon. Als het de heer Van der Ham erom gaat, te bezien waar de meerwaarde zou kunnen liggen bij de bestaande omroep en deze zendgemachtigde, dan zeg ik: daar moet je naar kijken. Wij willen daar ook creatief in meedenken, maar schrijf nu niet in je amendement dat dit ook automatisch het einde inhoudt van deze zendgemachtigde. Het kan nog wel eens heel anders gaan. Nu staat er expliciet heel hard in dat er vier ja na inwerkingtreding van deze wet geen aanwijzing meer zal zijn voor deze zendgemachtigde. Dan is de uitkomst van het creatieve denken bij voorbaat al bepaald in dit amendement, en daar zijn wij een tegenstander van.

De heer Van der Ham (D66):

Het enige wat in het amendement staat, is: laten wij binnen vier jaar tot een conclusie komen. Wat die conclusie is, hebben wij nog niet ingevuld. Die vier jaar is een zorgvuldig gekozen periode om tot iets constructiefs te komen, dus ik begrijp uw bezwaar werkelijk niet.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Een periode van vier jaar om na te denken, lijkt mij heel verstandig, maar de uitkomsten daarvan al in je amendement neer te zetten, lijkt mij onverstandig.

« Terug