Bijdrage Carla Dik-Faber aan het algemeen overleg Geneesmiddelenbeleid

donderdag 07 februari 2019

Bijdrage Carla Dik-Faber aan een algemeen overleg met minister Bruins voor Medische Zorg

Kamerstuknr. 29477

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil beginnen met deze minister te complimenteren voor de wijze waarop hij de discussie aangaat met de grote farmaceuten over de prijs van geneesmiddelen. We weten dat hij achter de schermen vaak al scherpe prijsonderhandelingen voert, maar het is ook goed om publiekelijk te laten zien dat dit kabinet de belangen van de patiënten vooropstelt. Om hoge prijzen na het verlopen van een patent te voorkomen, moeten we de aanvullende beschermingscertificaten tegen het licht houden. Dit heeft de minister in het vorige algemeen overleg toegezegd. Er liggen nu drie rapporten. Wat zijn de vervolgstappen van de minister? Het blijft wat stilletjes op dit punt. Dat is mijn eerste vraag.

Dan de vergoedingslimieten in het geneesmiddelenvergoedingssysteem. De minister wil niet overgaan tot een herberekening van de vergoedingslimieten. Als reden daarvoor noemt hij dat we al andere maatregelen nemen en dat de daadwerkelijke opbrengsten en gevolgen van herberekening ook voor de patiënt onzeker zijn. Ik snap dat er veel onzekerheden zijn, maar nietsdoen en vasthouden aan vergoedingslimieten die twintig jaar geleden voor het laatst zijn herijkt, voelt voor mij heel onbevredigend. Ik heb het gevoel dat er lucht zit tussen de limieten en de prijzen en dat we daarom de limieten naar beneden kunnen bijstellen, ook om farmaceuten te stimuleren om hun prijzen concurrerend te houden. Ik snap dat een algehele herijking veel onzekerheid met zich meebrengt, maar kan de minister niet voor een klein cluster geneesmiddelen een experiment starten om te kijken wat een herijking doet? Hiermee kunnen we beter zicht krijgen op de voor- en nadelen.

Voorzitter. De leveringsproblemen van geneesmiddelen blijven een bron van zorg, en dan heb ik het nog niet eens over de brexit. Uit cijfers van de KNMP blijkt dat er in 2018 aan 769 geneesmiddelen een tekort was. Sinds 2010 zien we een jaarlijkse stijging. Ik weet dat er verschillende oorzaken zijn, maar heeft dit probleem, los van de ondernomen acties bij individuele middelen, ook op macroniveau de volle aandacht van het ministerie? Hoe verhouden de tekorten in Nederland zich tot de tekorten in andere landen en welke concrete maatregelen worden er genomen om een kentering te brengen in de stijging van het aantal tekorten?

Voorzitter. Het Zorginstituut heeft Fampyra vorig jaar beoordeeld als onvoldoende effectief om voor een vergoeding in aanmerking te komen. Tot 1 april 2018 was er sprake van een voorwaardelijke toelating. Daarna heeft de fabrikant besloten om het middel te vergoeden aan de huidige groep gebruikers. Per 1 januari van dit jaar is deze vergoeding echter gestopt. Ik ben blij dat de minister met mij en vele anderen inziet dat Fampyra voor de groep gebruikers wel degelijk van grote waarde is. Ik heb dan ook waardering voor de nieuwe stap die de minister heeft gezet, waarbij het Zorginstituut samen met de fabrikant en de beroepsgroep specifiek gaat kijken naar de groep mensen bij wie het middel wel werkt. Ik wacht dit onderzoek natuurlijk in spanning af. Maar ook mijn vraag is: kan de minister nog iets doen in de tussenliggende periode voor de mensen die gebruikmaken van Fampyra en dit middel niet kunnen betalen? Graag een reactie.

Voorzitter. Ik heb al eens eerder aangegeven dat ik de indruk heb dat de toetsingsprocedures van het Zorginstituut niet passend zijn voor medicijnen voor specifieke groepen. Te vaak hoor ik dat uit onderzoeksresultaten blijkt dat medicijnen onvoldoende werkzaam zijn voor de gehele populatie, terwijl individuele verhalen van mensen dit tegenspreken. We willen bovendien met elkaar toe naar personalised medicine. Medio 2019 komt er een specifieke regeling voor weesgeneesmiddelen, conditionals en medicijnen die wel door het EMA zijn goedgekeurd maar met minder bewijs tot de markt zijn toegelaten. Dat is mooi nieuws. Maar worden de toetsingsprocedures van het Zorginstituut ook aangepast, zo vraag ik de minister.

De voorzitter:
Voordat u naar het volgende punt gaat, heeft de heer Renkema een vraag.

De heer Renkema (GroenLinks):
Ik grijp even terug op het vorige punt van mevrouw Dik-Faber, namelijk Fampyra. Zij begon haar bijdrage vanmiddag met de opmerking dat dit kabinet de belangen van patiënten centraal stelt. Ik ken de ChristenUnie als een partij waarvoor dat ook geldt. Het is een partij die kijkt naar de patiënt en ook betrokken is bij patiënten. Er zijn veel mensen hier die zich druk maken over dit onderwerp. Ik hoor mevrouw Dik-Faber zeggen dat zij graag een reactie van de minister wil, maar ik zou graag op dit moment willen weten hoe de ChristenUnie hier zelf naar kijkt. Verschillende partijen hebben hier gezegd: we willen een andere oplossing. Pleit mevrouw Dik-Faber ook voor een uitzondering? Kan zij daar iets meer over zeggen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik wil hier inderdaad uitgebreid bij stilstaan, omdat ik dit ook echt als een probleem zie. We hebben een medicijn waarvan het Zorginstituut zegt: het is niet effectief voor de populatie als geheel. Een paar weken geleden hebben we een petitie in ontvangst genomen. Ik ga ervan uit dat de heer Renkema daar ook bij aanwezig was. We werden toen geconfronteerd met mensen die zeiden: voor mij is het wel werkzaam. Dat was niet alleen bij de petitie aan de orde. Ik heb ook heel veel mails gekregen in mijn mailbox van mensen die zeggen: de conclusie van het Zorginstituut klopt niet. Ik ben dus blij met deze stap van de minister. Hij zegt: ik wil Biogen en de vereniging van artsen erbij hebben, zodat we samen met het Zorginstituut kunnen kijken wat we wél kunnen doen. Ik loop inderdaad aan tegen die tussenliggende periode. Ik snap heel goed dat de heer Renkema en anderen daar vragen over hebben gesteld. Ik heb dat ook gedaan. Mevrouw Dijkstra heeft dat zojuist ook gedaan. Ik zou het heel graag willen, maar ik wil wel alle ins en outs daarvan overzien. Als we nu een uitzondering gaan maken — wat ik in de kern ontzettend graag wil — dan wil ik wel kunnen overzien wat dat voor mogelijke gevolgen in de toekomst heeft. Moeten we dan wetgeving aan gaan passen? Dat kunnen we niet even in een algemeen overleg met elkaar regelen, hoe graag ik dat ook zou willen. Ik wil echt graag alle ins en outs kunnen overzien en daarom maak ik dit ook onderdeel van het debat van vanmiddag. Vraag mij niet om nu een knoop door te hakken, maar geloof dat ik goed naar patiënten heb geluisterd en dat we zeker voor de mensen die zeggen "dit is voor mij echt een groot bedrag; dat kan ik niet betalen" alles op alles zetten om tot een oplossing te komen.

De voorzitter:
Afrondend, meneer Renkema.

De heer Renkema (GroenLinks):
Als ik het goed begrijp, zegt mevrouw Dik-Faber: ik hecht aan de procedures van het Zorginstituut. Maar ze zegt ook dat het blijkbaar niet goed is gegaan, omdat er patiënten zijn voor wie dit medicijn gewoon werkt. Die patiënten heeft ze ook gesproken. Mijn vraag is: misschien is zij niet bereid om meteen de wet te wijzigen, maar is zij wel bereid om de politieke ruimte te nemen om in deze specifieke situatie voor deze specifieke groep patiënten een uitzondering te maken?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb zojuist gezegd wat ik daarover wilde zeggen en wat ik daarover op dit moment kon zeggen. Ik ben met alle plezier bereid om uitzonderingen te maken, maar als we dat nu doen, dan moeten we ook naar de toekomst kijken. Hoe gaan we het dan met elkaar organiseren? Als we nu voor dit medicijn een uitzondering maken, dan zullen we dat ook in de toekomst voor andere medicijnen moeten doen. Ik wil dat ontzettend graag. Dat is de basis. Maar ik kan op dit moment in dit algemeen overleg niet overzien wat ik daarmee opentrek. Ik heb ook heel veel vragen over de procedures van het Zorginstituut. Mijn allergrootste vraag gaat over de hele procedure van toelating. Ik vind het ontzettend merkwaardig dat het Zorginstituut tot de conclusie komt dat het middel niet effectief is voor de populatie als geheel, terwijl het voor individuele patiënten wel werkzaam is. Dan volstaan de procedures van het Zorginstituut niet meer. Volgens mij komt de minister ook met een regeling om dit te verbeteren. We zijn met elkaar op weg. Laten we stap voor stap kijken hoe we patiëntgroepen tegemoet kunnen komen, met een warm hart en met beleid.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Even een heel ander onderwerp: medicinale cannabis. We zien in de afgelopen jaren een sterke stijging van de export van medicinale cannabis. Keer op keer wordt het maximaal aantal kilo's en de termijnen overschreden. Het gaat om maximaal 100 kilo per jaar voor drie jaren, en dat wordt overschreden. Nederland wordt hiermee de medicinalecannabisexporteur van Europa. Onder andere Duitsland en Italië hebben al meerdere keren grote hoeveelheden geïmporteerd. Het kromme hieraan is dat de Nederlandse patiënt er baat bij heeft dat we zo veel mogelijk exporteren, omdat hierdoor de Nederlandse prijs omlaag kan. Is dit het verdienmodel dat we willen? Ik wil de minister vragen om een fundamentele bezinning op dit thema, waarbij hij ook in gesprek gaat met zijn Europese collega's. Door iedere keer in te stemmen, worden de landen niet aangemoedigd om zelf in hun productiefaciliteit te voorzien, en dat lijkt mij uiteindelijk wel een wenselijke situatie als bijvoorbeeld ook Italië productiefaciliteiten organiseert.

Tot slot. Het is goed dat de minister zijn verantwoordelijkheid zal nemen om het gebruik van zware pijnstillers aan te pakken. Vooral de toename van het gebruik van oxycodon is schrikbarend. We hebben in de VS gezien tot welke schrijnende toestanden dit kan leiden. De actieagenda mag wat mij betreft nog wel wat steviger. Er wordt nu vooral kennis verzameld en de vinger aan de pols gehouden. De minister wil wachten tot patiënten met een hulpvraag op het gebied van medicijn- of opiaatafhankelijkheid een beroep doen op zorg. Moeten we niet veel proactiever zijn en nu al concrete stappen zetten? De stijging van het gebruik van oxycodon geeft hiervoor voldoende aanleiding. Het harmoniseren van de richtlijnen gaat veel te lang duren. Hoe zorgen we op korte termijn dat huisartsen alternatieven gaan aanbieden voor oxycodon en daarbij ook het gesprek aangaan over het nut en de gevaren van pijnbestrijding? Welke mogelijkheden ziet de minister om ook de afbouw van medicatie te vergoeden en daarbij de Vereniging Afbouwmedicatie te betrekken? Tot slot: is de minister bereid om de verslavingszorg proactief in te schakelen om artsen te helpen om het gebruik van opioïden terug te dringen?

Dat waren mijn vragen in eerste termijn. Ik zie uit naar de antwoorden. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel.

Meer informatie

« Terug