Bijdrage Carla Dik-Faber aan het plenair debat inzake de Wet toetreding zorgaanbieders en de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders

dinsdag 04 februari 2020

Bijdrage Carla Dik-Faber aan een plenair debat met minister Bruins voor Medische Zorg en minister de Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuknr. 34767 en 34768

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Vandaag behandelen we twee belangrijke wetten. Hiermee krijgt in ieder geval de inspectie, de IGJ, meer instrumenten om goed toezicht te kunnen houden op de kwaliteit van de zorgverlening door zorgaanbieders. Ik denk dat de kwaliteit van de zorg die aan mensen wordt geboden ontzettend belangrijk is. De nieuwe en langverwachte Wet toetreding zorgaanbieders vervangt de bestaande Wet toelating zorginstellingen. De twee wetsvoorstellen bevatten drie belangrijke maatregelen. Dat is allereerst een meldplicht voor nieuwe zorgaanbieders, waaronder nieuwe onderaannemers en jeugdhulpaanbieders. Daarmee zijn deze ook in beeld bij de inspectie. In de tweede plaats komt er een vergunningplicht voor zorgaanbieders die medisch-specialistische zorg verlenen of die meer dan tien zorgverleners in dienst hebben. Ten derde is er een versterking van het onafhankelijke interne toezicht voor zorgaanbieders waarvoor een vergunningplicht geldt.

Voorzitter. Mijn fractie vindt het goed dat we deze maatregelen invoeren. Momenteel kan iedereen zomaar een zorgonderneming starten zonder dat de inspectie dat meteen doorheeft. Als deze twee wetsvoorstellen worden aangenomen, is dat verleden tijd en dat vindt mijn fractie een goede zaak. Tegelijkertijd zijn een meldplicht en een vergunningplicht om het toezicht te verbeteren nog maar het begin. In de afgelopen jaren hebben we in de zorg verschillende voorbeelden gezien van ondoorzichtige bedrijfsstructuren, excessieve winstuitkeringen, belangverstrengeling en een gebrek aan goede interne checks-and-balances waardoor zorggeld kon weglekken uit de zorg. Ook vandaag zijn in deze zaal de voorbeelden over de tafel gegaan.

Er zijn dus nog meer maatregelen nodig om de bedrijfsvoering van zorgaanbieders transparanter en meer integer te maken. Het kabinet heeft er echter voor gekozen om deze nieuwe maatregelen niet in deze wet op te nemen, maar in een apart aanvullend wetsvoorstel. Dit om verdere vertraging te voorkomen, aangezien de wet die we vandaag bespreken al tweeënhalf jaar in de Kamer ligt. Mijn fractie begrijpt dat, al zie ik tegelijkertijd nog wel wat mogelijkheden om het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen aan te scherpen.

Voorzitter. De introductie van een algemene meldplicht en een vergunningplicht wordt door partijen in het zorgveld gezien als een verzwaring van de administratieve lasten. Het is daarom belangrijk dat we een goede weging maken tussen nieuwe maatregelen om het toezicht te verstevigen, wat mijn fractie echt belangrijk vindt, en aan de andere kant de vermindering van de regeldruk en de uitvoeringslasten. Er is nog een argument waarom ik vind dat we niet alle heil moeten verwachten van de inspectie. Dat is niet alleen omdat de inspectie beperkt is in haar capaciteit, maar ook vanwege het principe van soevereiniteit in eigen kring. Het is namelijk allereerst de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder om zelf goede interne waarborgen in te bouwen waarmee het interne toezicht wordt geregeld. Want hoe vaak hebben we niet casussen voorbij zien komen waarbij de inspectie moest ingrijpen omdat het interne toezicht faalde? Daarom ben ik blij dat hier in het wetsvoorstel veel aandacht voor is.

Soevereiniteit in eigen kring betekent ook dat je zorgaanbieders de ruimte laat om zelf te borgen dat ze aan alle eisen voldoen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan ouder- of wooninitiatieven, maar ook aan zorgcoöperaties die op een innovatieve manier zorg willen organiseren. Zij verdienen een andere aanpak dan grotere zorgaanbieders met soms complexe bedrijfsstructuren. Zijn de ministers dat met mij eens? Hoe wordt hier in het risicogebaseerde toezicht door de inspectie rekening mee gehouden?

Dan wil ik ingaan op de meldplicht. De meldplicht is allereerst bedoeld om nieuwe zorgaanbieders in beeld te krijgen bij de inspectie en scherp te krijgen welke soort zorg de aanbieder wil leveren. Het is goed dat deze meldplicht ook gaat gelden voor nieuwe onderaannemers en nieuwe jeugdhulpaanbieders. Voor bestaande aanbieders geldt de meldplicht op grond van de Wtza niet. Kan de minister nog eens aangeven waarom deze nieuwe wet niet wordt aangegrepen om alles gelijk te trekken en te zorgen dat alle aanbieders, zowel bestaande als nieuwe, dezelfde informatie moeten verstrekken aan de inspectie? Er ligt een tweetal amendementen van de CDA-fractie om de meldplicht ook van toepassing te verklaren op bestaande aanbieders. Mijn fractie zou dit goede aanvullingen vinden. Maar dan nog wel een vraag. Hoe wordt geborgd dat straks over nieuwe aanbieders dezelfde informatie beschikbaar is als over de bestaande aanbieders?

Een tweede doel van de meldplicht is om nieuwe zorgaanbieders bewust te maken van de eisen die aan de zorgverlening worden gesteld. Uit een eerdere pilot in 2014 bleek namelijk dat nieuwe zorgaanbieders slecht op de hoogte zijn van de regelgeving waaraan ze moeten voldoen. Hoe wordt ervoor gezorgd dat nieuwe zorgaanbieders bij melding specifieke informatie krijgen over de kwaliteitseisen aan het type zorg dat ze willen verlenen? Hoe staat het op dit punt met de kennis van de bestaande zorgaanbieders? Is de inwerkingtreding van de Wtza niet een moment om bij bestaande zorgaanbieders deze kennis bij te spijkeren middels een informatiecampagne? Ik hoor graag wat de ministers van dat idee vinden.

Zorgverzekeraars stellen de meldplicht als voorwaarde voor het verstrekken van de AGB-code om te kunnen declareren. Is het systeem waterdicht? Kan er straks geen declaratie meer worden uitbetaald zonder dat een aanbieder in beeld is bij de inspectie? Maar bovenal: wat zegt de melding op zichzelf nu? Hoe wordt er gewaarborgd dat alle nieuwe aanbieders niet alleen kennis nemen van de kwaliteitseisen, maar er ook aan voldoen?

Voorzitter. Ik kom nu op het kopje vergunningplicht. De vergunningplicht geldt voor zorgaanbieders die bepaalde vormen van medisch-specialistische zorg verlenen of die meer dan tien zorgverleners in dienst hebben. Het is goed dat deze vergunningplicht er komt, zodat er vooraf altijd een toetsing plaatsvindt of de zorg kwalitatief in orde is, maar ook of er sprake is van het interne toezicht waar ik al over sprak.

Als het gaat om de positie van onderaannemers is het mij niet helemaal duidelijk hoe dat nou in dit wetsvoorstel geregeld wordt. Volgens mij vallen ze wel onder de vergunningplicht, mits zij natuurlijk aan de criteria hiervoor voldoen. Dus er moet sprake zijn van medisch-specialistische zorg of meer dan tien zorgverleners. Dit is later bij nota van wijziging aangepast. Mijn vraag is hoe het nu precies zit, ook omdat het vandaag een groot onderdeel is van dit debat.

Bestaande zorginstellingen die na de inwerkingtreding van deze wet nog geen toelatingsvergunning hebben, krijgen twee jaar de tijd om deze vergunning alsnog aan te vragen, terwijl nieuwe zorgaanbieders die dus ten minste tien zorgverleners hebben, binnen zes maanden een vergunning moeten aanvragen. Dus we hebben twee jaar voor de bestaande aanbieders en zes maanden voor de nieuwe toetreders. Is dit niet heel krom, vraag ik de minister. Kunnen we niet beter deze termijn gelijktrekken? En hoe wordt geborgd dat zorgaanbieders die al zijn toegetreden vóór invoering van deze wet, ook kwalitatief goede, veilige en betaalbare zorg leveren?

Ik heb ook een vraag over de bewoner- en ouderinitiatieven waarbij de zeggenschap in het bestuur is belegd bij de bewoners of de ouders van kinderen. Dergelijke initiatieven zijn straks ook vergunningplichtig als er sprake is van tien of meer zorgverleners. Mijn vraag is of dit proportioneel is. Bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen is voor dergelijke initiatieven een uitzondering gemaakt. Is het mogelijk om een dergelijke uitzondering op de vergunningplicht ook hier mogelijk te maken, vraag ik de ministers. En hoe zit het dan voor zorgcoöperaties, waar ik ook al eerder aandacht voor vroeg?

Voorzitter. Deze wet is bedoeld om de toezichthouder van de overheid, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, meer handvatten te bieden om toezicht te houden op zorgaanbieders en nieuwe zorgaanbieders. Maar toezicht in de zorg begint natuurlijk bij goed en onafhankelijk intern toezicht. Ik noemde dit al eerder in het kader van soevereiniteit in eigen kring. Grote zorgaanbieders moeten bovenal hun interne checks-and-balances op orde hebben met een raad van toezicht die als het nodig is ook haar tanden laat zien. In veel gevallen zijn financiële en kwaliteitsproblemen bij zorgaanbieders terug te voeren op falend management en gebrekkig intern toezicht. Het is dan ook cruciaal dat er bij zorgaanbieders waarvoor een vergunningplicht geldt, een stevige interne toezichthouder is.

In artikel 3 van de Wtza zijn algemene bepalingen opgenomen over de bestuursstructuur. Nadere regels kunnen worden gesteld per algemene maatregel van bestuur. Mijn fractie heeft een amendement ingediend, dat door anderen is medeondertekend, dat hiervoor alvast een voorzet doet. Ik vind het namelijk belangrijk dat duidelijke afspraken worden gemaakt over onder andere de onafhankelijkheid, de samenstelling en de bevoegdheden van de interne toezichthouder en de wijze waarop de toezichthouder de noodzakelijke gegevens krijgt. Ik ben heel benieuwd hoe de ministers kijken naar dit amendement.

De voorzitter:
Dat is amendement op stuk nr. 32 op de eerste wet. Ik geloof dat de heer Van der Staaij daar een vraag over heeft.

De heer Van der Staaij (SGP):
Dat klopt. Over dit amendement heb ik een vraag. Wat de SGP-fractie betreft is het op zichzelf heel sympathiek en in lijn met de bedoeling van de toezichthouder. Maar betekent dit dat, nu dit in dit amendement geregeld is, het niet nodig is om in het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders, dat we nog niet kennen, nog verder terug te komen op het fenomeen van die interne toezichthouder? Dekt dit nu alles of is dit nog maar een deel?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik vind dit een buitengewoon goede vraag van de heer Van der Staaij. Ik heb ook met belangstelling geluisterd naar zijn betoog. Ik denk dat het goed is om vandaag niet te veel vooruit te lopen op nieuwe wetgeving, omdat zaken dan te veel door elkaar gaan lopen en we ook nog het risico lopen dat men aan de overkant, zoals ze hier zeggen, de Eerste Kamer, zegt: "Laten we deze Wtza maar niet behandelen, want er komt nog andere wetgeving aan. Dan gaat het te veel door elkaar lopen. Wij willen het in samenhang behandelen," et cetera. Ik heb juist gekeken naar een amendement waarmee ik wil verdiepen wat in het voorliggende wetsvoorstel al geregeld is voor het interne toezicht. Ik heb nader willen specificeren waarom dit voor mijn fractie zo belangrijk is en waar wij het interne toezicht op zullen toetsen. Ik heb ook gezien dat er heel veel andere amendementen liggen over onderwerpen die mijn fractie ook heel erg belangrijk vindt, maar daar wil ik heel graag van wegblijven om die twee wetstrajecten duidelijk gescheiden te kunnen behandelen.

De heer Van der Staaij (SGP):
Dat is helder, maar neem nou een punt dat de ministers ons in de brief van 25 november melden: in het nieuwe wetsvoorstel zouden wij bijvoorbeeld nog moeten kijken naar de positie van de interne toezichthouder in complexe vennootschapsstructuren. Is dat een onderwerp dat dan bij een volgende wet aan de orde moet komen? Of kan dat al op basis van de wetsbepalingen waar u nu met anderen een amendement op indient?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Zo specifiek durf ik hier geen ja of nee op te zeggen. Ik ben ervan uitgegaan dat mijn amendement op dit onderdeel een verdieping en verduidelijking geeft. Of hiermee gelijk alles geregeld is, durf ik niet te zeggen. Ik kan me voorstellen dat dit, vanwege het belang van dit onderwerp, nog op andere plekken terugkomt. Maar wellicht mag ik deze vraag nog voorleggen aan beide ministers. Anders kom ik daar in tweede termijn ook nog even op terug.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. De meldplicht is bij de derde nota van wijziging uitgebreid met een meldplicht voor nieuwe jeugdhulpaanbieders. Ik ben daar blij mee. Tegelijkertijd blijft er een spanningsveld bestaan rondom Wmo-aanbieders. Ik snap de redenering dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het Wmo-toezicht, maar ik zie ook dat gemeenten hiermee worstelen. Op welke manier kan de inspectie gemeenten hierbij ondersteunen? Ik denk dan met name aan het toezicht op het Wmo-gedeelte beschermd wonen.

Ik merk dat ik in mijn betoog veel over de inspectie spreek. Ik denk dat wij met dit wetsvoorstel ook nieuwe taken bij de inspectie neerleggen. Mijn vraag aan beide ministers is dan ook of de inspectie voldoende menskracht en middelen heeft om haar taken uit te kunnen voeren.

Voorzitter. Deze nieuwe wet biedt ook kansen om de kwaliteit van de zorg en de informatie over zorgaanbieders inzichtelijker te maken voor patiënten en cliënten. Met de meldplicht en de vergunningplicht krijgt de inspectie veel gegevens over zorgaanbieders — daar was de inspectie weer. Hoe waardevol zou het zijn als deze gegevens openbaar toegankelijk zijn voor burgers, bijvoorbeeld tezamen met inspectierapporten en informatie over maatregelen die de inspectie heeft genomen? Dan kan iedereen nagaan of de zorgaanbieder die hij of zij heeft uitgekozen, gemeld is, een vergunning heeft en of er inspecties zijn uitgevoerd. Ik weet dat de data in principe beschikbaar zijn. Is het mogelijk om deze data ook voor burgers te ontsluiten, zo vraag ik de beide ministers.

Voorzitter, tot slot. Met deze wet zetten we een belangrijke stap om meer zicht te krijgen op de zorgaanbieders in ons land. De volgende stap is het nemen van aanvullende wettelijke maatregelen om ongewenste bedrijfsstructuren tegen te gaan, om belangenverstrengeling aan banden te leggen en om te voorkomen dat geld weglekt uit de zorg. De minister verwijst daarvoor naar het wetsvoorstel dat hij in voorbereiding heeft. Mijn fractie kijkt daar reikhalzend naar uit. Wij hopen het debat daarover op een realistische termijn met elkaar te kunnen voeren.

Dank u wel.

Meer informatie

« Terug