Behandeling wetsvoorstel van de leden Kuiken, Dik-Faber en Van Eijs ter erkenning van de Nederlandse gebarentaal (Wet erkenning Nederlandse gebarentaal) (34562)

dinsdag 08 september 2020

Antwoorden van de initiatiefnemers met Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik zeggen tegen de mensen hier in de zaal, maar ook zeker tegen de mensen op de publieke tribune en tegen Eva Westerhoff en Corrie Tijsseling, die in ons midden zijn: wat is het goed om hier vandaag te zijn met elkaar en hier vandaag te staan en dit belangrijke wetsvoorstel in deze Tweede Kamer te behandelen. Wat hebben we hier ontzettend lang met elkaar naar uitgezien. Het is alweer twee jaar geleden dat ik in Leeuwarden was en ook in jullie midden was. Ik heb toen 15.000 handtekeningen overhandigd gekregen voor de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal. Ik heb ontzettend warme herinneringen aan die bijeenkomst, waar zo veel gebarentaligen aanwezig waren. Het was mooi om niet alleen daar, in dat congrescentrum in Leeuwarden, maar ook in de hele stad mensen te zien die de gebarentaal gebruikten. Dat gebeurde bijvoorbeeld in het museum, waar een expositie was van een dove kunstenaar, maar ook in het restaurant waar ik 's avonds nog een hapje ging eten. Mensen aan de tafel naast mij waren daar in gebarentaal met elkaar in gesprek. Dat is de inclusieve samenleving die mij voor ogen staat: dat je helemaal jezelf kunt zijn en volwaardig deel kunt nemen aan onze samenleving en gebruik kunt maken van je eigen moedertaal. Hoe belangrijk is dat!

Voorzitter. Laat ik nu ingaan op alle vragen die zijn gesteld. Mevrouw Van der Graaf stelt terecht dat het goed is dat dove gebarentaligen ook in het contact met de overheid gebruik kunnen maken van hun moedertaal en dat hier een belangrijke opdracht ligt voor de lagere overheden, zoals de gemeenten. Mevrouw Van der Graaf wil weten hoe wij daarin de rol van de minister zien. Ook de heer Jetten wil weten wat wij van de regering verwachten op dit punt. Kort gezegd verwachten wij van deze minister en van de regering dat ze een voorbeeldfunctie en een aanjaagfunctie hebben. De minister kan bijvoorbeeld op basis van het advies van het adviescollege dat wordt opgericht een richtlijn voor gemeenten laten ontwerpen over de vertaling van belangrijke informatie naar Nederlandse Gebarentaal en communicatie via Nederlandse Gebarentaal. Deze richtlijn die wordt opgesteld kan bijvoorbeeld via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden verspreid onder alle leden en daar ook onder de aandacht worden gebracht.

Mevrouw Van der Graaf vroeg ook naar de rol van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal in het bestuurlijke en rechtsverkeer te bevorderen. Hoever reiken die verantwoordelijkheden? Moeten bijvoorbeeld alle openbare toespraken van ministers in Nederlandse Gebarentaal worden vertaald? Of zou daar een selectie in te maken zijn? De initiatiefnemers vinden het wenselijk dat in ieder geval alle openbare toespraken die ook op landelijke televisiekanalen worden uitgezonden standaard worden vertaald. Bij andere openbare toespraken voor specifieke gelegenheden en/of een specifiek gezelschap zou altijd vooraf nagegaan kunnen worden of een vertaling in Nederlandse Gebarentaal wenselijk is. Ik kan mij voorstellen dat het kabinet op dit punt niet heel terughoudend is, maar ook advies vraagt aan het adviescollege dat met dit wetsvoorstel wordt ingericht.

Voorzitter. De heer Van der Molen, die zich zo meteen bij ons zal voegen, volgens mij, vroeg in zijn inbreng naar de vergelijking met de Wet gebruik Friese taal. Mevrouw Kuiken memoreerde zojuist al dat ik daarover het een en ander zou toelichten. De heer Van der Molen noemde de Wet gebruik Friese taal een terecht voorbeeld. Gelijktijdig waarschuwde hij ons, omdat de Friese taal weliswaar al jaren is erkend en ook een aangelegenheid is van de rijksoverheid, maar de rijksoverheid de bevordering van de Friese taal toch ook maar al te vaak beschouwt als een aangelegenheid van de Friezen zelf. Dan worden de handen er weer van afgetrokken. Zijn vraag aan ons is dan ook of wij dat risico ook zien en op welke wijze wij dit voorkomen. Ook de heer El Yassini wilde weten hoe we kijken naar het terugleggen van de bal bij de dovengemeenschap.

Voorzitter. Wij zien dat er nog wensen zijn voor het verbeteren van het gebruik van de Friese taal. Toch zijn tal van zaken door de wet die er voor de Friese taal is inmiddels wel goed geregeld. Ik heb een uitgebreide opsomming aangereikt gekregen van waar de Wet gebruik Friese taal toe geleid heeft. Als u er prijs op stelt, wil ik die uitgebreide opsomming ook zeker hier in de vergadering geven. Die wil ik u niet onthouden, maar staat u mij toe het enigszins in te korten. Ik denk dat de Kamervoorzitter dat ook best een goed idee vindt.

Allereerst het onderwijs. Op alle scholen in de provincie Friesland is het Fries een regulier vak. Er zijn bekwaamheidseisen voor het onderwijspersoneel en je mag examen doen in het vak Fries. Het Fries mag ook als voertaal in het onderwijs worden gebruikt.

Dan de rechtspraak. Sinds 1956 mogen partijen bij de rechtbank en het gerechtshof in de provincie Friesland het Fries gebruiken. Akten bij de burgerlijke stand worden tweetalig opgemaakt, zowel in het Nederlands als in het Fries.

Dan het bestuurlijke verkeer. Inwoners van de provincie Friesland mogen in hun contact met overheden gebruikmaken van het Fries. De Algemene wet bestuursrecht is de wet die daarop toeziet. De beëdiging in het Fries van lokale en provinciale bestuurders en politici is geregeld in de Gemeentewet en in de Provinciewet.

Voorzitter. Ik heb geprobeerd het beknopt te houden, maar ook in deze beknoptheid is dit nog een vrij uitgebreide opsomming. Die laat zien dat erkenning van een taal ook daadwerkelijk leidt tot stappen en verankering in overheidsbeleid en relevante wetgeving.

De dovengemeenschap zelf heeft de afgelopen 30 jaar hard gewerkt aan de maatschappelijke erkenning van de Nederlandse Gebarentaal. Ze is hier duidelijk ook in geslaagd, want de Nederlandse Gebarentaal is maatschappelijk al erkend en de tolkvoorzieningen zijn over het geheel genomen goed georganiseerd. Dat heeft de dovengemeenschap op eigen kracht gedaan. De dovengemeenschap heeft daar haar eigen verantwoordelijkheid in genomen, en zal dat ook blijven doen. Maar zonder de steun van juridische erkenning is dat gewoon vele malen lastiger. Er blijven situaties waarin een voorbeeld- en aanjaagfunctie van de overheid nodig is of waar een breekijzer nodig is in de vorm van een juridisch instrument voor situaties van onbegrip en onwil. De dovengemeenschap heeft de maatschappelijke erkenning voor elkaar gekregen. Wat zij nu van de overheid vraagt, is om deze taal ook juridisch te erkennen. Die twee samen, de maatschappelijke en de juridische erkenning, zorgen voor een complete erkenning.

Voorzitter. Ik wilde doorgaan naar het volgende onderwerp, maar ik zie dat de heer Jetten wellicht een vraag aan mij wil stellen.

De heer Jetten (D66):
Dank aan de beide initiatiefnemers die tot nu toe aan het woord zijn geweest dat jullie zowel de positieve waarde van de erkenning als de praktische invulling ervan zo stevig benadrukken in de beantwoording. Ik heb een vraag naar aanleiding van de vergelijking met de Friese taal, maar ook naar aanleiding van de praktische voorbeelden die mevrouw Kuiken al gaf over het onderwijs. Is de bedoeling van de initiatiefnemers dat bij aanname van deze wet de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal eigenlijk automatisch leidt tot het in kunnen zetten van de gebarentolk in de rechtszaal of automatisch leidt tot de uittreksels van de burgerlijke stand in gebarentaal? Of is dat iets waarvoor wij als Kamer nog als extra handeling moeten doen als deze wet is aangenomen? Moeten wij bij wijze van spreken nog met amendementen dit wetsvoorstel op een aantal punten aanscherpen of met moties de minister extra aanjagen? Of vindt u dat er na aanname van deze wet ten minste even veel rechten kunnen worden ontleend als er gelden voor de Friese taal?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Bij de Friese taal zien we dat die wettelijk goed verankerd is, maar dat er nog een kloof zit tussen de wettelijke verankering en de dagelijkse praktijk. In het onderwijs is het mogelijk en gebruikelijk dat er voorzien wordt in de Friese taal. De Friese taal mag ook gebruikt worden in het onderwijs. Maar als je een rondgang maakt langs de scholen in Friesland, dan erkent eigenlijk iedereen dat het wettelijk goed geregeld is, maar dat er in de praktijk best nog een schepje bovenop kan. Zo is het ook met dit wetsvoorstel. We hebben al in wetgeving geregeld dat de Nederlandse Gebarentaal gebruikt kan worden, in die zin dat er een tolk Nederlandse Gebarentaal aanwezig is in het onderwijs, maar in de praktijk lopen mensen die hiervan gebruik willen maken toch tegen allerlei belemmeringen aan. De initiatiefnemers hopen dat we met de aanname van dit wetsvoorstel deze mensen een steun in de rug kunnen geven met de formele juridische verankering, zoals ook het Fries juridisch verankerd is.

De heer Jetten (D66):
Een korte vervolgvraag. Ik ga dit initiatiefwetsvoorstel sowieso omarmen, want ik ben zeer vóór, maar voor mij persoonlijk is het wel een beetje een zoektocht of ik dit wetsvoorstel nog verder moet optuigen met aanvullende amendementen om al die zorgen die we misschien nog op ons af zien komen in de toekomst bij voorbaat af te dekken. Of denken de initiatiefnemers, onder andere met de instelling van het adviescollege, dat we er de komende jaren met elkaar in hoog tempo voor gaan zorgen dat de juridische erkenning, die symbolisch heel erg belangrijk is, ook daadwerkelijk leidt tot verdere verbetering in het dagelijks leven van de dovengemeenschap?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De initiatiefnemers menen, daarin gesteund door de input van de dovengemeenschap, dat er al veel wettelijk mogelijk is, bijvoorbeeld de tolk Nederlandse Gebarentaal in het onderwijs of de rechtszaal. Deze wetgeving geeft daaraan een flinke steun in de rug. Het betreft de juridische verankering van de Nederlandse Gebarentaal. Het is niet nodig deze wet nog verder te amenderen. Deze wet staat als een huis en is in zijn kortheid echt een heel krachtige wet. We hopen dat deze wet in de praktijk een steun in de rug zal zijn bij zaken waar gebarentaligen tegenaan lopen. De heer Jetten noemde het adviescollege dat wordt opgericht. Ik kom daar zo meteen op, maar het adviescollege zal bestaan uit mensen die ervaringsdeskundig zijn. Zij zullen zeker ook aan overheden kunnen adviseren hoe in voorliggende gevallen te handelen. Ik ben er dus echt van overtuigd dat we met deze wet, de bestaande wetgeving die we al hebben en het adviescollege dat we gaan oprichten, een enorm goede stap zetten richting de inclusieve samenleving waarin gebarentaligen hun moedertaal kunnen gebruiken.

De voorzitter:
Gaat u verder, mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik zei al dat ik wilde ingaan op het Adviescollege Nederlandse Gebarentaal. Onder anderen de heer Van der Molen, die intussen in ons midden is, de heer Bisschop, de heer Jetten en mevrouw Van der Graaf vroegen hiernaar. Wat verwachten wij van het adviescollege? Wat wordt de status van de adviezen die het adviescollege zal geven? Hoe zorgen we ervoor dat suggesties van de dovengemeenschap om het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal te bevorderen daadwerkelijk worden meegenomen in het beleid? De toegevoegde waarde van het adviescollege is dat het het kabinet doorlopend kan adviseren bij het ontwerpen van het beleid, omdat dit college bemensd wordt door juist diegenen die in het dagelijks leven te maken hebben met de Nederlandse Gebarentaal en helaas ook met discriminatie op het gebied van de Nederlandse Gebarentaal. De leden van het college zijn juist ook de gebruikers van de Nederlandse Gebarentaal, gebarentalige doven, ouders van dove kinderen die een tweetalige opvoeding nastreven, taalwetenschappers, docenten Nederlandse Gebarentaal en professionals uit zorg en onderwijs waar de Nederlandse Gebarentaal de voertaal is. Het adviescollege kan een onderzoek initiëren naar de staat van de Nederlandse Gebarentaal om in kaart te brengen wie precies de gebruikers van de Nederlandse Gebarentaal zijn, wat hun behoeften zijn en waar ze tegenaan lopen. Op basis van al die verhalen kan het aanbevelingen doen. Dit is vergelijkbaar met het onderzoek dat de Nederlandse Taalunie doet naar de staat van het Nederlands en het Fries. Het adviescollege heeft de taak om de minister te adviseren over het beschermen en bevorderen van de Nederlandse Gebarentaal. Hierbij kan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan een meldpunt op het gebied van discriminatie bij het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal.

De heer Jetten vroeg naar het toegankelijk en openbaar maken van de adviezen en verslagen van het adviescollege. De initiatiefnemers reageren daar natuurlijk heel erg positief op. Transparantie is een heel goede zaak en kunnen we alleen maar toejuichen. Er zou bijvoorbeeld afgesproken kunnen worden dat er ook een jaarlijkse voortgangsrapportage komt. Overigens krijgt het adviescollege straks een bescheiden budget.

Voorzitter. Dit zijn punten waar mijn collega mevrouw Van Eijs verder op zal ingaan. Daarom zou ik graag hiermee mijn bijdrage willen afronden en het woord willen geven aan mevrouw Van Eijs, die op alle overige punten zal ingaan en op alle andere vragen antwoord zal geven. Ik zie nog een interruptie.

De voorzitter:
Jullie geven iedereen het woord. Ik kan net zo goed iets anders gaan doen. Heel goed.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik vraag even voor de zekerheid — anders ben ik te laat — of mevrouw Van Eijs dan op mijn vragen ingaat over de gebarentolk in de rechtszaal.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ja, klopt. Die vragen worden zo meteen beantwoord door mevrouw Van Eijs.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dik-Faber.

« Terug