Bijdrage Joël Voordewind aan algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)

woensdag 07 december 2016

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind aan een algemeen overleg met minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Onderwerp:   Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)

Kamerstuk:    26 485          

Datum:           7 december 2016

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Om het ongelijk van de heer Teeven aan te duiden, zal ik een aantal kritische vragen stellen over de inhoud van de convenanten. Ik hoop dat de heer Teeven dit met mij meemaakt. Veel bedrijven spannen zich in om verantwoord te ondernemen. Recent onderzoek laat echter zien dat slechts 30% van de bedrijven zich committeert aan de OESO-richtlijnen en dat 20% de richtlijnen eigenlijk helemaal niet kent. Dat gaat tegen het beleid van de Minister in. Haar inzet is dat 90% van de grote Nederlandse bedrijven zich inzet voor en committeert aan de OESO-richtlijnen. De ChristenUnie pleit er dan ook voor om uiteindelijk een verplichte due diligence in de wet op te nemen, een verplichte transparantie voor middelgrote en grote ondernemingen in de risicosectoren, in lijn met de Britse Modern Slavery Act. Wat doet de Minister om de OESO-richtlijnen meer onder de aandacht te brengen van die 20% van de bedrijven die er nog niet mee bekend is?

Vorige week hebben we tijdens een rondetafelgesprek gesproken over het bancaire convenant en het textielconvenant. Ik ben blij dat deze twee er zijn, maar zie dat in sommige sectoren nog weinig of geen voortgang wordt geboekt. Ik noem de detailhandel, de groothandel in metaal en de sectoren olie, gas, chemie en energie. Ontstaan deze convenanten nog binnen het halfjaar, driekwart jaar dat het kabinet mogelijk nog resteert tot de zomer? Kan de Minister meer inzetten op due diligence en concrete uitvoeringsplannen binnen de convenanten, inclusief een actieve rol van de overheid? De overheid is er natuurlijk via de financiering aan de SER nauw bij betrokken. De SER speelt een echt prijzenswaardige rol, maar wij missen nog steeds een beetje de onafhankelijke toezichthouder. De SER is betrokken bij de opzet en nu ook bij de uitvoering, maar het zou goed zijn als we een onafhankelijke toezichthouder hadden die sancties kan opleggen aan bedrijven die weigeren kinderarbeid en dwangarbeid uit hun keten te weren. Ik krijg berichten van ngo’s (niet-gouvernementele organisaties) die weliswaar betrokken waren bij de opstart van het textielconvenant, maar nu bij de uitvoering en de monitoring gebrek aan financiën hebben om er nog capaciteit op in te zetten. Bij het bankenconvenant worden de ngo’s wel toegerust om betrokken te blijven, maar bij het textielconvenant schort daar het een en ander aan.

Het is mooi dat de Kamer een motie van de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie heeft aangenomen om 10 miljoen te besteden aan de bestrijding van kinderarbeid. Op welke manier besteedt de Minister het geld precies? Ik hoop echt dat we kunnen doorgaan met het goede werk van een alliantie als Stop Kinderarbeid – ik blijf het herhalen – waar de Minister zelf ook enthousiast over is. Ik begrijp dat hierover binnenkort een besluit wordt genomen.

Ik kom op het DGGF (Dutch Good Growth Fund). De IOB (Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie) heeft geconstateerd dat de allerarmsten nog steeds niet voldoende worden bereikt met het DGGF. Hulp en handel zijn nog steeds niet de gouden formule om dit doel te bereiken. Spoor 2 kende een trage start en de resultaten zijn nog onvoldoende zichtbaar, meldt de Minister in de eerste evaluatie. Zet de Minister in op een stevig toetsingskader op de imvo-richtlijn en op de ontwikkelingsrelevantie, zoals in de eerdere motie-Slob is gevraagd? Bereikt het DGGF een stevige ontwikkelingsrelevantie? Kan de Minister meer gebruikmaken van de bestaande samenwerking tussen de ngo’s en de bedrijven, zoals zij ook mogelijkheden heeft gecreëerd via het budget technische ondersteuning? Wat is er nog meer voor nodig om de meerwaarde van het betrekken van de ngo’s bij bedrijven verder uit te nutten?

De heer Van Laar (PvdA): De heer Voordewind maakte een kritische opmerking over spoor 2. Dit had ik niet van hem verwacht. Volgens mij is spoor 2 juist het spoor voor het lokale bedrijfsleven in ontwikkelingslanden, dat uitstekend functioneert en de grootste multiplier oplevert. De trage start zat in spoor 1. Spoor 3 is eigenlijk helemaal niet van de grond gekomen. Kan de heer Voordewind zijn opmerking iets toelichten?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben heel enthousiast over spoor 2. Wat dat betreft had het bij spoor 2 mogen blijven. Spoor 1 functioneert ook goed. Uit de eerste evaluatie door de IOB heb ik begrepen dat spoor 2 een tragere start had dan de andere sporen. Spoor 3 bleef helemaal achter. Gelukkig vond er een reallocatie van de middelen plaats naar spoor 1 en 2. Dit heeft de Minister goed gedaan. Ik hoop echt dat we alles inzetten op spoor 2, zodat we met deze fondsen ontwikkelingsrelevantie voor de allerarmsten kunnen bereiken. Met de heer Van Laar hoop ik dat het heel goed van start gaat.

De heer Van Laar (PvdA): Dan zijn wij het eens. Spoor 2 moest extern aanbesteed worden en daarom was er een iets langere aanloop. Nu het eenmaal loopt, zien we dat er een enorme vraag naar is. Hierin zit de multiplier en ook de grootste meerwaarde van het Dutch Good Growth Fund. Wat dat betreft zijn wij het eens; dat is mooi.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Precies. Ik kom op verantwoord inkopen. Er zijn pilots gedaan in het kader van de toetsing van de internationale sociale voorwaarden van duurzaam inkopen. Deze worden genoemd in het Plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen 2015–2020. Kan de Minister de uitkomsten van de pilots met de Kamer delen? Ik krijg, net zoals collega Van Laar, signalen dat de OESO-richtlijnen niet in alle gevallen van overheidssteun en bedrijfslevenbeleid worden gehanteerd. Ze worden nog niet overal nageleefd bij duurzaam inkopen. In de aangenomen motie van de ChristenUnie is juist gevraagd om de OESO-richtlijnen expliciet te koppelen aan de overheidssteun. Kan de Minister het moeten voldoen aan de OESO-richtlijnen uitbreiden naar de relevante overheidssteun, zodat overal waar overheidssteun aan de orde is de OESO-richtlijnen expliciet als voorwaarde worden gesteld?

Ik kom op de gecertificeerde producten binnen de risicosectoren. We hebben er al even over gesproken bij de begrotingsbehandeling. Ik heb toen voorgesteld te bekijken of we via ISEAL, het overkoepelende certificeringsmodel, een soort hefboomfunctie kunnen creëren voor koffie, thee, tropisch fruit et cetera. Ik hoor graag van de Minister of dit een begaanbare weg is voor het certificeren van producten.

Op een heel mooie boerderij is inmiddels het land- en tuinbouwconvenant getekend. De Minister was hier ook bij. Ik krijg signalen dat aansluitend een beetje de klad in de zaak is gekomen. Wat gaat er daadwerkelijk gebeuren met het convenant? Kan de Minister ons hierover nader informeren? Ziet de Minister kansen om het convenant te verbinden aan de grote internationale ontwikkelingen en doelstellingen, zoals de SDG’s (Sustainable Development Goals) en het klimaatakkoord? Krijgt het imvo-convenant ook een plek op de Nationale Voedseltop op 26 januari, die de Minister samen met haar collega Van Dam organiseert?

Ten slotte kom ik op de differentiatie van het btw-tarief, een punt waarvoor de Minister en ik eerder aandacht hebben gevraagd. De Minister heeft hierover contact gehad met de staatsecretaris van Financiën. Inmiddels blijkt er vanuit Brussel mogelijk ruimte te komen om te differentiëren. Hoe kunnen we hier maximaal op inzetten en bekijken of we in Nederland toch een lager btw-tarief kunnen introduceren voor duurzame producten die uit risicolanden komen?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl

« Terug