Bijdrage Carla Dik-Faber aan het AO GGZ

woensdag 29 januari 2020

Bijdrage Carla Dik-Faber aan een algemeen overleg met staatssecretaris Blokhuis van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuknr. 27529

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. De Vlaamse psychiater Dirk De Wachter — ik heb hem eerder geciteerd — vergelijkt de samenleving met een speedboot, waar stoere jongens en meiden voorop de boeg staan, maar waar ook mensen achter in de boot zitten en door het gebrek aan een reling buiten de boot vallen. Als psychiater vaart hij in een rubberbootje achter de speedboot aan om mensen op te vangen en weer op die speedboot te krijgen. Dat lukt vaak niet. Zijn vraag is wie er ziek is: de jongens en meiden die het razende tempo in een steeds complexere samenleving wel kunnen bijhouden of de mensen die buiten de boot vallen? Volgens een bekende psychiater uit eigen land, Jim van Os, zouden mensen meer weerbaar moeten zijn om in onze samenleving overeind te blijven. Er is volgens mij echt niks mis met weerbaarheid, maar ik denk dat eerst en vooral die speedboot langzamer moet gaan varen.

Het is in deze context dat steeds meer mensen een beroep doen op de geestelijke gezondheidszorg. Die zorg is niet op orde. Ik noem drie punten. Er zijn wachttijden die ondanks alle inzet maar niet korter worden. Een treeknorm van veertien weken is al heel erg lang, en dan nog zijn er 10.000 mensen die langer, soms veel langer, moeten wachten. Mijn fractie vindt dat onacceptabel. Er is onvoldoende samenwerking tussen huisartsen en de ggz, en tussen ggz-instellingen onderling. Op de ene plek zijn er lange wachttijden en op de andere locatie is er behandelruimte, zonder dat dit transparant is. Zo kan een huisarts niet bemiddelen en kan een zorgverzekeraar de zorgplicht niet invullen.

Mensen met een complexe zorgvraag worden van instelling naar instelling verwezen. Dat is de meest kwetsbare groep, waarover de staatssecretaris in zijn brief schrijft dat die niet in de cijfers terug te vinden is. Hoe kan dat? We weten toch wel wie en waar deze mensen zijn? Met Charlotte hebben deze mensen ook een duidelijk gezicht gekregen. Over deze groep maakt mijn fractie zich de meeste zorgen. Ik citeer: "Door het ontbreken van de juiste hulp heb ik in de afgelopen drie maanden negentien zelfmoordpogingen gedaan. Diep van binnen wil ik niet dood, maar ik kan zo niet langer meer leven of eigenlijk overleven." Het zijn woorden uit de mail van Lisette, die we allemaal ontvangen hebben. Bij de Levenseindekliniek hebben zich ten minste 30 meiden gemeld in een vergelijkbare situatie.

Voorzitter. Het is onbegrijpelijk dat juist de zwaarste patiënten, die de hulp het meest nodig hebben, buiten de boot vallen en ook niet worden opgepikt, omdat ggz-instellingen zich gespecialiseerd hebben en zich geen raad weten met iemand die én een eetstoornis én een trauma heeft. Het kan niet zo zijn dat alleen het aanbod leidend is en dat daarom de moeilijkste hulpvragen blijven liggen of dat patiënten een speelbal worden van instellingen die het allemaal wel even willen proberen.

Voorzitter. Hoe lang staan we nog toe dat dit in ons land gebeurt? In de brieven lees ik veel over het aanpakken van de problemen. De ChristenUnie vindt dat de staatssecretaris hierin veel meer regie naar zich toe mag trekken. Het is goed dat er in de regio's wordt samengewerkt, maar uiteindelijk moet er ergens doorzettingsmacht zijn, dus iemand die naast mensen gaat staan en zegt: we gaan je helpen; de behandeling wordt gestart. Waar ligt volgens de staatssecretaris die doorzettingsmacht? Ook ik verwijs naar de aangenomen motie.

Gisteren las ik al goede woorden in de media over het verplichten van instellingen om behandelingen te starten, zodat mensen niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd. Een goede zaak. Wanneer gaan mensen het verschil hierin merken? Kan de staatssecretaris zijn plannen op dit punt toelichten? Hoe wil de staatssecretaris gaan zorgen dat de ggz-sector op een andere manier gaat werken, waarbij aan de hand van de hulpvragen wordt bekeken welk zorgaanbod nodig is en zorgverzekeraars desnoods verplicht worden om het aanbod te realiseren als het er nog niet is? Wat is hiervoor nodig?

Voorzitter. De maatschappelijke positie van mensen met een ernstige psychische aandoening is onverminderd slecht. Een plek om te wonen, structuur, zingeving en een sociaal netwerk ontbreken maar al te vaak. De ambulantisering kan alleen slagen als er een goede samenwerking is tussen ggz, huisartsen, het sociale domein en woningcorporaties. Mijn zorgen hierover heb ik al vaak gedeeld. Maatschappelijke organisaties blijven hierover maar aan de bel trekken. Wat is de reactie van de staatssecretaris daarop?

Voorzitter. Mijn laatste zinnen gaan over het manifest Lijm de Zorg. Mijn inbreng heeft veel raakvlakken met de punten uit het manifest. We zien allemaal dat de zorg beter moet en kan. Daar ligt een verantwoordelijkheid voor de overheid en voor de zorgsector. Ik zie dat er ook met heel veel passie gewerkt wordt door betrokken zorgmedewerkers. Tegelijkertijd ligt er een verantwoordelijkheid voor ons allemaal, voor ons als samenleving, van mens tot mens, om naar elkaar om te zien.

Dank u wel.

Meer informatie

« Terug