Bijdrage Carla Dik-Faber aan het VAO Mijnbouw/Groningen (AO d.d. 06/02)

woensdag 11 maart 2020

Bijdrage Carla Dik-Faber aan een voortgezet algemeen overleg met minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat, minister Knops van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister de Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuknr. 22529

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Goed om te zien dat hier drie ministers aanwezig zijn. Ik vind het belangrijk dat de gezondheidszorg van mensen in Groningen hoog op de agenda staat. Ik dank de minister van VWS dus ook voor zijn komst. Hij heeft een toezegging gedaan in het debat om in gesprek te gaan met onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen over de zorg voor mensen in Groningen. Mijn vraag is of die afspraak intussen gemaakt is of reeds heeft plaatsgevonden.

Mijn vraag aan de minister van EZK gaat over een toezegging die hij heeft gedaan om een afspraak te maken met de Waddenvereniging. Ik vroeg mij dus af of dat gesprek intussen heeft plaatsgevonden en, zo niet, of het al in de agenda staat. Ik ben natuurlijk ook heel benieuwd naar de uitkomsten.

Voorzitter. Ik heb twee moties. De eerste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de auditcommissie in haar advies de vraag oproept "of het hand-aan-de-kraanprincipe ook voldoende is om mogelijke langetermijngevolgen voor beschermde natuur te beheersen";

overwegende dat het waddengebied aangewezen is als UNESCO-werelderfgoed en dat daarmee instandhouding en bescherming van de natuur aldaar extra van belang is;

verzoekt de minister om zo snel mogelijk een onafhankelijk advies te vragen aan een wetenschappelijk panel over de effectiviteit van mijnbouw met de hand aan de kraan als beleidsinstrument om de natuur van werelderfgoed Waddenzee te beschermen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber en Sienot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 735 (33529).

De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik heb met interesse geluisterd naar de inhoud van de motie, maar u heeft het over een wetenschappelijk panel en we hebben eigenlijk al deskundigen op dit terrein; neem het SodM. Waarom een apart wetenschappelijk panel en niet een bestaand instituut met volop expertise op dit terrein?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb "wetenschappelijk panel" opgeschreven. Daarmee sluit ik niet uit dat bepaalde instituties hierbij betrokken zijn. Het SodM heeft inderdaad veel expertise in huis. Maar de instantie die adviseert over bijvoorbeeld het element van klimaatverandering, waardoor er zeespiegelstijging plaatsvindt, wat ook weer van invloed is op het hand-aan-de-kraanprincipe, is niet het SodM, maar het KNMI. Volgens mij heeft de heer Van der Lee daar zelf ook een aangenomen motie over ingediend. Ik vind het dus belangrijk dat hier vanuit verschillende invalshoeken en met verschillende expertises nog eens goed naar gekeken wordt.

De heer Van der Lee (GroenLinks):
Fijn dat collega Dik-Faber inderdaad de aangenomen motie noemt, want het kabinet gaat het KNMI al vragen om opnieuw te kijken naar zeespiegelstijging en de impact daarvan op het Waddengebied. Daarom vraag ik nu een advies van het SodM, via de regering. Dan kunnen we op basis van beide rapporten een goede discussie voeren over de vraag of we nu echt stoppen. Ik denk namelijk dat dat moet, maar goed, ik wil echt wel beide adviezen afwachten. Maar dat is toch de meest logische gang van zaken?

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Bij het hand-aan-de-kraanprincipe spelen verschillende vraagstukken. Aan de ene kant heb je — dat staat voor mijn fractie als een paal boven water — de natuurbescherming in het Waddengebied. Aan de andere kant heb je de bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten, waar het Staatstoezicht op de Mijnen zeer deskundig op is. Dan is er nog het element van klimaatverandering. Die kan leiden tot zeespiegelstijging. Een integrale beoordeling van dat geheel zal uiteindelijk moeten leiden tot een conclusie, namelijk of het hand-aan-de-kraanprincipe wel of niet houdbaar is. Ik heb gelezen dat daar twijfels over zijn. Ik begrijp die twijfels heel erg goed. Daarom vind ik dat daar nog een keer integraal naar gekeken moet worden door een wetenschappelijke commissie waarin alle expertises vertegenwoordigd zijn.

Voorzitter. Ik heb nog een tweede motie. Die gaat over het schadeprotocol voor de kleine velden. Ik heb daar één vraag over. Ik las in het schadeprotocol ook dat er een opzegtermijn is van vier weken. Ik vond dat een hele rare bepaling. Leidt dat er niet toe dat mijnbouwondernemingen de minister onder druk kunnen zetten om met bepaalde afspraken akkoord te gaan en, zo niet, dat zij zichzelf anders terug kunnen trekken uit het akkoord? Dat moeten we niet willen. Ik vraag de minister de Kamer daarover goed op de hoogte te houden.

De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de rijksoverheid en mijnbouwondernemingen de overeenkomst landelijke behandeling mijnbouwschade hebben vastgesteld en dat medio 2020 een Commissie Mijnbouwschade wordt ingesteld;

overwegende dat, weliswaar op basis van advies van de Raad van State, niet het advies van de TCBB is overgenomen om het bewijsvermoeden zoals bij het Groningenveld toe te passen, maar dat de schademelder wel wordt ontzorgd doordat de causaliteit wordt onderbouwd door de commissie en de door de commissie ingeschakelde deskundigen;

overwegende dat jaarlijks een evaluatie plaatsvindt van de behandeling van schademeldingen door de Commissie Mijnbouwschade en dat op basis hiervan de uitvoering en werking van de afspraken in de overeenkomst worden geëvalueerd;

verzoekt de regering de Commissie Mijnbouwschade te vragen om in het jaarlijkse verslag inzicht te geven in de contacten tussen mijnbouwbedrijven en de commissie voor het beoordelen van schade en in de tevredenheid van schademelders over de afhandeling van schade;

verzoekt de regering tevens duidelijkheid te verschaffen over de procedure die gevolgd wordt zolang de commissie niet geïnstalleerd is en in die periode zo veel mogelijk aan te sluiten bij de voorliggende overeenkomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber, Agnes Mulder, Harbers en Sienot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 736 (33529).

Meer informatie

« Terug