Bijdrage Joël Voordewind plenair debat herziening maatregelen kinderbescherming

woensdag 02 februari 2011

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Wij spreken vandaag over de jeugdbescherming. Dat is een heel serieus onderwerp, omdat wij van de cijfers weten dat het gaat om 100.000 kinderen per jaar die met kindermishandeling te maken hebben. In de meerderheid van de gevallen gaat het om fysieke en emotionele verwaarlozing, maar in 20% van de gevallen gaat het om fysieke mishandeling en seksueel misbruik. Dat zijn verschrikkelijke getallen. Achter die getallen gaat een verschrikkelijk beeld in gezinnen schuil. Daar waar wij dachten dat kinderen het meest veilig waren, namelijk binnen de gezinnen, blijkt dat in heel veel gevallen niet zo te zijn.

            De ChristenUnie kan zich in grote lijnen vinden in de visie die de regering in het wetsvoorstel uiteenzet. Veel ouders zijn prima in staat zelf de opvoeding op zich te nemen. Anderen ontvangen hulp via het vrijwillige kader. Wanneer kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd worden, kan er overgegaan worden naar het gedwongen kader. Zo is het nu. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt met name het woordje "ernstig" uit de wet gehaald.

            De grote vraag waar de ChristenUnie mee worstelt, is: waarom, waartoe dit wetsvoorstel? Ik vraag de staatssecretaris van VWS om in haar eerste termijn drie, vier concrete voorbeelden te geven om inzichtelijk te maken wat in de praktijk de jeugdzorg aan haar vraagt. Vraagt men om een verlaging van de criteria voor de ots, zodat er sneller kan worden ingegrepen in situaties waarvan men denkt dat dat nodig is? Ik heb zelf geworsteld met voorbeelden. Wat gebeurt er als een kind dat regelmatig zonder ontbijt naar school wordt gestuurd en de ouders weigeren in te grijpen? Is dat een voorbeeld waar wij de ots-light voor hebben omdat sprake is van fysieke verwaarlozing van een kind?

 

Wij worden ook aangemoedigd door het onlangs verschenen rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de jeugdbescherming en de jeugdzorg in Nederland. De raad vindt namelijk dat de overheid en de jeugdzorg te terughoudend zijn met het ingrijpen in gezinnen. Bovendien vindt de raad dat de jeugdzorg kinderen vaak niet durft weg te halen bij de ouders. Die conclusie vind ik nogal opmerkelijk. Het rapport is gebaseerd op een analyse van 27 extreme gevallen. Moeten wij die situaties leidend laten zijn voor de beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel? Moeten wij onze wet en ons beleid aanpassen aan deze extreme situaties, hoe triest zij ook zijn?

Daarnaast gaat het rapport ervan uit dat uithuisplaatsing de oplossing is voor heel veel gezinsproblemen. Onterechte uithuisplaatsing heeft echter ook negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van een kind, zoals onthechting uit een vertrouwd netwerk. Gaat het rapport niet te veel voorbij aan de vaak voorkomende opvoedonmacht van ouders en aan de kracht die bijvoorbeeld het sociale netwerk zou kunnen inbrengen? Voor hulpverleners is dit overigens geen gemakkelijke opdracht. Zij moeten onder grote druk een moeilijke afweging maken en krijgen achteraf vaak te horen dat zij te laat waren of dat zij een kind juist te vroeg uit huis hebben geplaatst. Een rapport zoals dat van de onderzoeksraad vergroot die druk en wekt bovendien de indruk dat de jeugdzorg verantwoordelijk zou kunnen zijn voor, in het ergste geval, het overlijden van een kind. Een kritische blik op de jeugdzorg mag, maar wij moeten oppassen met termen zoals "schuldigen".

De parlementaire commissie-Vliegenthart over kinderbescherming had het over ots-plus; nu spreken wij over ots-light of ots-min. Ik heb daar een aantal concrete vragen over. Is de juridische verruiming wel noodzakelijk? Het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen neemt toe. Komt dat door het toegenomen aantal problemen of het beter in beeld krijgen van die problemen? In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het nu al mogelijk is dat de voorgestelde verruiming van de grond voor ondertoezichtstelling in de praktijk wordt toegepast en dat de kinderrechter een verzoek tot ondertoezichtstelling eerder toewijst. Welke invloed heeft deze wijziging als het in de praktijk al zo kan gebeuren?

De verruiming van de ots en de uithuisplaatsing heeft mogelijk een aantal negatieve effecten. Daar heb ik ook een aantal vragen over. Betekent de verruiming niet een drempelverhoging voor de ouders die hulp zoeken? Juist ouders die zelf hulp vragen en die de wil tonen om hulp te aanvaarden, moeten niet in een gezagsbeëindiging verzeild raken. Ik ken situaties waarin de ouders inderdaad vrijwillig hulp hadden gezocht en kregen aangeboden, maar die specifieke hulp niet wilden. Dat werd vervolgens aangemerkt als "hulpweigering", waardoor zij uiteindelijk in de fuik terechtkwamen van een ots. Die kant moeten wij volgens mij niet op.

Wordt het voortraject -- vroeghulp en begeleiding -- niet naar de achtergrond verdrongen door het naar voren schuiven van de ots? En neemt de overheid niet te veel taken van de samenleving over? Het sociale netwerk is vaak prima in staat om beschermend op te treden voor het kind; ik kom straks terug op mijn amendement. Wij hebben in de Kamer tot nu toe altijd gesproken over een eventuele mogelijke dreiging van een ots. Dat zou mogelijk hetzelfde effect kunnen hebben als een ots-light. Daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.

Er is een spanningsveld met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het recht op gezinsleven. Ieder ingrijpen in het gezin moet worden getoetst aan het recht op gezinsleven. Daarbij moet bijvoorbeeld worden meegewogen of er onderzoek is gedaan naar de alternatieven, zoals zorg in het vrijwillige kader. Gebeurt dit voldoende? Komt die weigering niet juist verder onder druk te staan als er eerder wordt ingegrepen? Bovendien moet worden onderzocht wat voor het gezin de gevolgen zijn van ingrijpen: behoud van het gezinsverband is ook veel waard. Dit staat weliswaar in de wet, maar gebeurt dit ook structureel?

De lichte ondertoezichtstelling heeft tot slot als gevaar dat het een fuik kan zijn waarin het gezin lastig terug kan zwemmen; ik noemde zojuist al een voorbeeld. Het kabinet meldt dat ouders op termijn de verzorging en de opvoeding van hun kind weer op zich kunnen nemen. Dat is inderdaad zo, maar dit blijkt in de praktijk zeer weinig te gebeuren. Zelfs in gevallen waarin de oorspronkelijke indicatie wordt ingetrokken, blijkt dat de ouders alsnog niet in staat zijn om het kind weer naar huis te krijgen. Is die terugkeer naar het gezin een papieren werkelijkheid en welke invloed heeft dit op het voorstel om terug te kunnen keren naar het gezin?

Het werkt verhelderend om ook eens te kijken naar de factoren die kinderen juist kunnen beschermen tegen kindermishandeling. Het Nederlands Jeugdinstituut noemt drie belangrijke factoren. Het hebben van een harmonieuze relatie met de ondersteunende partner, het zich bewust zijn van de eigen jeugdervaring en de invloed daarvan op het eigen handelen als opvoeder en praktische en emotionele steun vanuit het sociale netwerk. Ik kan mij in die visie vinden. Wij zien dat de opvoeding niet losgemaakt kan worden van de sociale context en het opgroeiklimaat. De ChristenUnie vindt het daarom ook belangrijk om in te zetten op positieve factoren voor gezinnen. In het regeerakkoord heb ik die beleidsvoornemens niet gezien. Ik vraag daarom de staatssecretaris hoe de positieve kracht van gezin en samenleving juist versterkt kan worden, bijvoorbeeld via de Centra voor Jeugd en Gezin.

            In 2008 constateerde de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in een advies dat professionals de neiging hebben, zich te concentreren op het gezin. De sociale omgeving van ouders en het gezin is echter ook belangrijk. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij aankijkt tegen beschermende maatregelen in de thuisbasis. Worden veel van deze factoren niet uitgeschakeld door het weghalen van een kind uit de omgeving? Uithuisplaatsing doet soms meer kwaad dan goed, terwijl de oorspronkelijke bedoeling, snel veiligheid voor het kind bewerkstelligen, soms al niet meer relevant is. Verdient bijvoorbeeld het netwerk van pleegzorg altijd de eerste voorkeur? Er zijn voorbeelden van gezinssituaties waarbij het kind uit huis is geplaatst zonder het familienetwerk te raadplegen. Los daarvan moet natuurlijk altijd snel gehandeld worden als acute kindermishandeling in het spel is. Als daarvan geen sprake is, moet echter als eerste de familie worden geraadpleegd.

            Ik kom bij mij amendementen. Om burgerschap te bevorderen en zeggenschap van mensen over hun eigen leven te vergroten, heb ik een amendement ingediend om de directe betrokkenen de kans te geven, een eigen plan te maken. Besluitvorming en uitvoering van een plan om gezinsproblemen aan te pakken, moeten in eerste instantie bij de samenleving liggen. Dat is beter voor het kind, omdat de veiligheid gewaarborgd wordt door toezien van de gezinsvoogd en het sociale netwerk. Bovendien kan het kind vaak in een vertrouwde omgeving blijven. Het vraagt wel een omslag in het denken. Op dit moment verwachten wij dat de overheid het probleem oplost. De ChristenUnie wil burgers juist meer zeggenschap geven over hun eigen leven. In Overijssel en Amsterdam zijn goede ervaringen opgedaan met de eigenkrachtconferenties, ook tijdens ots. De ervaring leert dat eigen plannen nauwelijks worden afgekeurd op veiligheid. Bovendien toont onderzoek aan dat gezinssituaties in heel korte tijd sterk kunnen verbeteren na zo'n eigenkrachtconferentie.

            Een ander punt is dat hulpweigering een grond is voor dwangmaatregelen. Dat is op zich terecht. Ik heb echter praktijkvoorbeelden gezien waarbij een verschil van mening met de jeugdzorgmedewerker als hulpweigering werd uitgelegd. Via eigenkrachtconferenties stellen mensen zelf het plan op en kan ook volgens eigen voorkeur gekozen worden voor een bepaalde vorm van hulp. Van mijn amendementen richt zich één op het vrijwillige kader van de Wet op de jeugdzorg. Dat amendement is nog in ontwikkeling. Het andere amendement richt zich op het gedwongen kader, het Burgerlijk Wetboek. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dat amendement.

 

Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb een vraag over het amendement dat reeds in de Kamer is rondgedeeld. Wat bedoelt de heer Voordewind met ouders erbij betrekken en die de mogelijkheid geven om een plan te maken? De nu bij ondertoezichtstelling gehanteerde Deltamethode beoogt dat ouders altijd betrokken worden bij het plan van aanpak. Zij moeten input leveren voor het plan. Anders slaagt de deltamethode niet.

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit gaat veel verder. Het gaat niet zozeer om het betrekken van de ouders bij het plan dat door de hulpverlener wordt gemaakt en het hulptraject dat wordt ingezet via Bureau Jeugdzorg. Hier staat het sociale netwerk centraal. Dat betekent dat de ouders wordt gevraagd om samen met het sociale netwerk, in één conferentie, te bekijken wat het beste is voor het kind. Er zijn genoeg voorbeelden van bekend in de praktijk. Er is ook onderzoek naar gedaan. Men constateert dat deze methode veel sneller tot effect leidt, dat het goedkoper en ook duurzamer werkt. Een hulpverlener is voor een bepaalde periode betrokken bij een gezin.

Als je de hulp zelf mobiliseert vanuit het sociale netwerk -- ik doel op familie, vrienden, buren en kennissen -- kan het traject veel langer zijn dan een hulpverlener betrokken kan zijn bij het gezin.

 

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben groot voorstander van Eigen Kracht-conferenties en ik wil er ook alles aan doen om die te stimuleren. Ik vraag me af -- ik hoop dat de heer Voordewind daar meer duidelijkheid over kan geven -- waarom wij dit moeten vastleggen in een wet. Bij een ondertoezichtstelling hebben wij vaak te maken met ouders niet kunnen of willen meewerken en wordt het kind echt in de ontwikkeling bedreigd. Het is dus niet altijd mogelijk om het hele netwerk erbij te betrekken.

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat klopt. Er is in dat geval echter nog geen sprake van uithuisplaatsing. De situatie is dus nog niet zo in de klauwen gelopen dat het kind niet in huis kan blijven. Er is specifiek onderzocht of er bij jeugdbescherming, dus nadat een ots is afgegeven, nog sprake kan zijn van een hulptraject in samenwerking met het sociale netwerk. Uit dit onderzoek blijkt dat dit heel goed mogelijk is. Het kan zelfs zo goed dat het een beter effect heeft dan de cijfers die mevrouw Van der Burg net voorlas.

 

Mevrouw Kooiman (SP): Ik kan mij beter voorstellen dat de heer Voordewind hierover een motie indient. Dit amendement kan ik helaas niet steunen. De rechter spreekt vaak een ondertoezichtstelling uit met machtiging uithuisplaatsing. Dan is zo'n netwerkberaad als in het amendement wordt beoogd niet altijd mogelijk. Ik wil zien te voorkomen dat wij een soort conflict creëren in deze wet.

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als er een gecombineerde uitspraak is van de rechter met betrekking tot uithuisplaatsing, is het nog verstandig om met de familie om tafel te gaan zitten om te bezien of kan worden overgaan tot een pleegzorgplaatsing. Dan is het dus ook belangrijk om te bezien of het sociale netwerk een rol kan spelen. Als er nog geen sprake is van uithuisplaatsing, zo blijkt uit het onderzoek, is het heel goed om met elkaar om tafel te gaan zitten. Dit leidt namelijk veel sneller tot een resultaat -- het betreft immers vaak vertrouwenspersonen, een bekende van het kind zelf -- dan een zorgtraject met af en toe hulp van Bureau Jeugdzorg.

 

Mevrouw Dijkstra (D66): Ik wil nog even terugkomen op de vraag of je dit in de wet moet regelen. Ook ik ken de Eigen Kracht-conferenties. Die zijn heel belangrijk en hebben een enorm goed effect. Dat heb ik zelf kunnen waarnemen. De vraag is of je op de stoel van de professionals moet gaan zitten. Is het nodig om dit in de wet vast te leggen?

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is een goede vraag. Ik ben heb mij nu ongeveer drieënhalf jaar verdiept in de Eigen Kracht-conferentie. De meeste gezinsvoogden zeggen dat zij het niet tussen de oren hebben zitten als een ots is uitgesproken. Zij zeggen dat zij de mogelijkheid kennen, maar dat zij heel snel naar hun contacten in de jeugdzorg gaan om een zorgtraject in te zetten. Dit amendement leidt er toe dat dit een eerste stapt wordt. Het is de bedoeling dat de gezinsvoogd eerst gaat kijken in het sociale netwerk om te bezien of er gezamenlijk een plan kan worden opgesteld. In de praktijk kan het. Ik wil het nu vastleggen zodat het een standaardprocedure wordt bij het verlenen van steun aan gezinnen.

 

Mevrouw Dijkstra (D66): Wat mij betreft moet dit aan de orde komen bij het opleiden en bijscholen van gezinsvoogden en moet dit niet in de wet worden vastgelegd.

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit loopt al een hele tijd. Het is ook een grote zorg van gezinsvoogden. Zij hebben gezegd dat nu zij er ervaring mee hebben, zij het heel graag willen doen. Wij zien echter soms dat het nog te weinig prioriteit heeft, bijvoorbeeld bij de provincies. Overijssel heeft op dit punt een belangrijke voortrekkersrol gespeeld, maar andere provincies stappen eroverheen. Als wij het zo organiseren, zit er ook een bepaalde lijn in: je begint bij het sociale netwerk en daarna ga je door naar het professionele netwerk. Ik wijs erop dat de gezinsvoogd uiteraard bij het gezin blijft. Natuurlijk blijft hij toezien op de veiligheidssituatie van het kind. De hulpverlening wordt dus niet op afstand gezet. De hulpverleners blijven meekijken, maar eerst wordt de potentie in het sociale netwerk ingeschakeld.

 

Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij zijn er natuurlijk heel erg voor dat mensen in eigen kring organiseren dat iets wordt opgevangen. Wat ik niet helemaal begrijp, is waarom mensen dat niet in een eerdere fase doen. Je bent toch vrij om dat zelf te organiseren voordat het zover komt dat er een ondertoezichtstelling boven je hoofd hangt? Waarom gebeurt dat dan niet eerder?

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Deze vraag is ook bij mij opgekomen toen ik in gesprek ging met de Eigen Kracht-conferentie. Het blijkt dat er toch wel een drempel en schroom bestaan om naar vrienden en bekenden te gaan om bijstand te vragen als je in de problemen bent terechtgekomen. Men stelt dat uit, want men houdt liever de problemen binnen het gezin. Als de situatie uit de klauwen loopt, komt er een ots. Dan is het verstandig en wordt het ook vaak geaccepteerd dat familieleden eromheen worden gevraagd. Als zij dan worden gevraagd, is de ervaring dat die familieleden natuurlijk bereid zijn om dat te doen. Schroom is echter een belangrijke belemmerende factor.

 

Mevrouw Van der Burg (VVD): Als dat het punt is, vind ik het heel ver gaan dat dit moet worden afgedwongen door het in een wet op te nemen.

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Laat ik er helder over zijn: het gaat er natuurlijk niet alleen om, even wat familieleden bij elkaar te roepen en dan te bekijken hoe men eruitkomt. Het gaat om een heel concept. Dat kan een familienetwerkberaad zijn en het kunnen Eigen Kracht-conferenties zijn. Die zijn uitgezet met een heel traject en een heel monitorsysteem, waarbij niet alleen wordt gezegd: kijk nou wat je zelf kunt doen. Het hele traject wordt begeleid door zo'n Eigen Kracht-conferentie. Het is dus veel meer dan een keer bij elkaar zitten.

 

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ben wel enthousiast over het amendement. Ik vind het namelijk heel belangrijk om dit ook een plek te geven in de wet. Ik zou het zelfs mede willen ondertekenen, mocht de heer Voordewind dat op prijs stellen. Ik heb er ook een ander argument bij; mogelijk dat hij dit herkent. Ik heb met mensen in de jeugdzorg gesproken die zeggen dat zij de Eigen Kracht-conferentie begrijpen en deze zelfs mooi en positief vinden, maar daarbij wel een aarzeling hebben. Die aarzeling is deze: als zij die weg opgaan en als het alsnog fout gaat, krijgen zij als professionals het verwijt dat zij niet genoeg de touwtjes hebben aangehaald, dat zij het uit handen hebben gegeven aan de sociale netwerken en daarmee risico's hebben genomen. Die vrees is in de jeugdzorg natuurlijk sowieso een probleem. Men doet aan risicovermijding en wil ervoor zorgen dat men er bovenop zit. De Eigen Kracht-conferentie betekent dat de professional even een stapje terug doet om ruimte te geven aan het netwerk om in actie te komen. Er zijn professionals die in de huidige context, in de huidige sfeer in de jeugdzorg, daarvoor benauwd zijn. Herkent de heer Voordewind dat ook?

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat herken ik ook. Ook daarop heb ik natuurlijk wel doorgevraagd. Het gaat hierbij immers om jeugdbescherming en niet alleen om het vrijwillige kader. Daarin zou het ook een plaats kunnen hebben, maar wij praten nu over jeugdbescherming. Ook de hulpverleners en de gezinsvoogden die wij hebben gesproken, hebben daarvan gezegd: het is niet zo dat wij een stap terug doen. Natuurlijk doen wij een stap terug om het initiatief aan het sociale netwerk te geven, zo zeggen zij, maar wij blijven gedurende het hele proces meelopen en wij blijven toezicht houden op de veiligheid van het kind, wij blijven toezicht houden op de vooruitgang en de verbeteringen van het kind en wij blijven toezicht houden op de ontwikkelingen. Er is een coördinator van de Eigen Kracht, die een soort facilitator, een begeleider van het traject is. De gezinsvoogd, de toezichthouder, blijft echter betrokken in het proces. Als het fout gaat, heeft hij, vanwege de ots-uitspraak, altijd het recht om in te grijpen.

 

De heer Dijsselbloem (PvdA): Wat de heer Voordewind beschrijft, is volstrekt juist. Zo werkt het ook. Daarom ben ik er ook zeer positief over. Er zijn alleen werkers in de jeugdzorg die tegen mij hun aarzeling om die weg op te gaan hebben verwoord met vragen als: ben ik daarmee niet eigenlijk aansprakelijk voor het inschakelen van allerlei mensen die afspraken niet nakomen en die niet bieden wat zij wel hebben afgesproken? Juist daarom zou ik het goed vinden om het in de wet vast te leggen. Als dan voor dit instrument wordt gekozen -- ik hoop dat dit vaak gaat gebeuren -- kan men zeggen: dit is de voorliggende maatregel. In de wet staat dan namelijk dat het een voorliggende maatregel is: eerst proberen wij dit. Natuurlijk gebeurt dat met de begeleiding zoals de heer Voordewind die beschrijft, maar dat is dan de volgorde.

 

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan zijn wij het met elkaar eens. Dan kunnen de hulpverleners inderdaad naar de wet verwijzen. Dat ontslaat hen echter niet van de verantwoordelijkheid om te blijven meekijken en altijd de veiligheid van het kind centraal te blijven stellen en daarop te monitoren.

            Bij dit hele traject heb ik verder de vraag in hoeverre deze "ots light" niet toch te veel het vrijwillige kader gaat vervangen. Ook de SP-fractie heeft gewezen op de langdurige ambulante begeleiding. Wij kennen deze vanuit de jeugdbescherming, vooral als een ots wordt afgesproken. In hoeverre is dit ook in het vrijwillige kader voldoende? Zou langdurige ambulante begeleiding niet een doorstroming naar een eventuele "ots light" kunnen voorkomen?

            Wij kennen natuurlijk het vrijwillige kader. Daarin zien wij dat regelmatig hulp en ondersteuning worden gegeven. Op het moment dat een ots zou dreigen, zou ook het vrijwillige kader toch tot heel intensieve, misschien wel langdurige, ambulante zorg kunnen overgaan, zodat wij niet in die zwaardere categorie terechtkomen? Graag krijg ik hierop nog een reactie; ik overweeg om hierover eventueel een motie in te dienen in tweede termijn.

 

            Ik heb nog een aantal afrondende opmerkingen over de rechtspositie van de ouders. Een conclusie van de commissie-Vliegenthart was dat de rechtspositie van de verweerder, in dit geval de ouder of de voogd, versterkt moet worden door de mogelijkheid van tegenonderzoek en getuigenverhoor te vergroten. Eerder is van mij een motie aangenomen die de positie van de ouders versterkt. In de wet zijn indertijd verbeteringen aangebracht, maar hebben ouders in deze tijd voldoende mogelijkheid tot verweer in rechtszaken? De ChristenUnie vindt in ieder geval dat het goed zou zijn om een second opinion tot de standaardprocedure te laten behoren. In het rapport wordt ook geconcludeerd dat de informatieverstrekking aan de ouders tekortschiet. Ook nu nog worden ouders en minderjarigen vaak overvallen door een gezagsbeperking. Zij weten vaak niet wat hun rechten zijn. Sterker nog, directe familieleden zoals grootouders mogen hun kinderen vaak niet meer zien en voelen zich vaak ook machteloos. Hoe ziet de staatssecretaris de informatiepositie van de ouders en de directe omgeving?

            De belangrijkste vraag van de ChristenUnie in dit debat is waarom gekozen is voor de verschuiving van ernstige bedreiging naar bedreiging. Ik heb nog niet scherp wat de precieze situaties zouden kunnen zijn waartoe deze toch wel drastische maatregel zou moeten leiden. Ik hoor van de staatssecretarissen graag een aantal concrete voorbeelden van wat de jeugdzorg graag zou willen, maar op dit moment niet kan.

 

 

« Terug