Bijdrage Joël Voordewind aan het voortgezet algemeen overleg Voortijdig schoolverlaten (AO d.d. 29/04)

donderdag 25 juni 2015

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een voortgezet algemeen overleg met minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Onderwerp:   VAO Voortijdig schoolverlaten (AO d.d. 29/04)

Kamerstuk:    26 695

Datum:           25 juni 2015

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Allereerst spreekt mijn fractie haar grote waardering uit voor het vele werk van de indieners dat aan het initiatiefwetsvoorstel ten grondslag ligt. Wat is onderwijskwaliteit? Dat is een belangrijke vraag. Dat stijgt eigenlijk uit boven de vele kleinere debatjes die wij hier hebben over onderwijs. Daarom is het mooi dat wij vandaag hierover met de indieners spreken.

"Niemand in Nederland weet eigenlijk wat goed onderwijs is. Daarom is er vrijheid van onderwijs". Dat is een treffende uitspraak van onderwijsjurist Paul Zoontjens. Wij willen allemaal goed onderwijs voor onze kinderen, maar wat is dat precies? En streven we naar succesvol onderwijs of goed onderwijs? Voor succesvol onderwijs is het belangrijk dat de doelstellingen worden behaald. Dat kun je meten, maar goed onderwijs kun je alleen ervaren. Systemen van objectieve indicatoren gaan voorbij aan de invulling van goed onderwijs. Goed onderwijs is afhankelijk van docenten, betrokken ouders, een prettige leeromgeving en hangt samen met het normatieve en levensbeschouwelijke karakter van de school. Het inzetten op systeemwaarden en cijfers ondermijnt het gesprek over goed onderwijs en de kwaliteit van dat onderwijs. Systeemdwang, van bovenaf, leidt uiteindelijk tot succesdwang. Het gaat niet meer over kwaliteit maar over de kwantiteit van het onderwijs, om examenuitslagen, cijfers, het aantal lesuren bewegingsonderwijs en het behalen van het predicaat "excellent" van de overheid.

Hoe kunnen we dit voorkomen? Voor de ChristenUnie staat het gesprek binnen de school, over kwaliteit en goed onderwijs, voorop. Het is belangrijk dat zo'n gesprek gaat over het voldoen aan de standaarden in wet- en regelgeving. Net zo belangrijk zijn de eigen standaarden van de school. De leerlingen moeten natuurlijk de basiscompetenties aanleren, zoals rekenen en taal, maar ze moeten ook gevormd worden tot burgers die zelfstandig nadenken, die omzien naar elkaar en die respect opbrengen voor andere culturen of religies. Voor scholen staat de vraag centraal hoe ze leerlingen voorbereiden op het leven in de samenleving en op het werken op de arbeidsmarkt.

Mevrouw Straus (VVD):
Ik haak aan op het eerste gedeelte van wat de heer Voordewind zei, namelijk dat toch vooral de scholen, de docenten en de ouders zelf bepalen wat goed onderwijs is. Tot op zekere hoogte ben ik dat met hem eens, maar hebben ook niet alle ouders in Nederland, ongeacht waar zij wonen, ongeacht hun achtergrond en ongeacht de portemonnee die zij meebrengen, gewoon recht op goed onderwijs voor hun kinderen? Hebben wij als overheid niet de verantwoordelijkheid om wel ergens een basis te leggen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Daarom is het ook goed dat in de wet vastligt dat we deugdelijkheidseisen hebben. Die gaan onder andere over onderwijstijd, kerndoelen, burgerschap, leerresultaten, leerlingenzorg en de sociale veiligheid op school. Dat heeft alles te maken met onderwijskwaliteit, want het ligt er natuurlijk maar aan hoe je kwaliteit bepaalt. Dat zal ook de grote lijn van mijn verhaal zijn. De ene ouder kan een ander criterium hebben voor kwaliteit dan de andere ouder.

Mevrouw Straus (VVD):
Zeker. Ook dat ben ik met de heer Voordewind eens. Maar verwachten alle ouders in Nederland ook niet dat hun kinderen iets leren op die school? En dan bedoel ik niet alleen dingen waar ze wellicht in figuurlijke zin een heel rijk mens van worden, maar ook dingen waarmee zij zich in de samenleving staande kunnen houden, zoals taal en rekenen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Daar heeft mevrouw Straus natuurlijk helemaal gelijk in. Daarom hebben we die doelstellingen ook. Daarop moet ook toegezien worden. Maar zoals ik aan het begin van mijn betoog al zei, is onderwijs breder dan alleen bekijken of scholen excellent, goed, middelmatig, zwak of zeer zwak zijn. Het gaat ook over de leefomgeving en de werkomgeving van kinderen. Dat heb ik met mijn eigen kinderen ook meegemaakt op school. Ik heb zelf niet zozeer gekeken naar de hoogte van de cijfers van mijn dochter, maar wel of zij zich op school prettig kon voortbewegen, of de sfeer goed was en of de individuele betrokkenheid van de leraren op peil was.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Daarmee kom ik op de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Hoever reikt de bevoegdheid van de overheid om standaarden van bovenaf verplicht te stellen en welke standaarden worden binnen de school bepaald? De Grondwet kent hierin ook een zekere spanning. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid. Die spanning zien we ook terug in de geschiedenis van het onderwijstoezicht. Vanaf het begin van de eeuw is er echter een kentering merkbaar. In de praktijk is het woord "basiskwaliteit" steeds belangrijker geworden in het inspectietoezicht. Bij basiskwaliteit horen allerlei extra eisen, zoals de onderwijsopbrengsten en de schoolprestaties van de leerlingen. Aan de wettelijke status van "zwak" of "zeer zwak" worden vervolgens verbeteringsverplichtingen verbonden. We kennen ook de geluiden uit het veld. Docenten voelen zich soms aan handen en voeten gebonden. De inspectie wil bijvoorbeeld iets te zeggen hebben over het klassemanagement en eist het opstellen van groepsplannen en individuele handelingsplannen. Leerkrachten krijgen het gevoel dat ze in de ogen van de inspectie goed moeten werken en zich telkens weer moeten verantwoorden voor die inspectie, in plaats van verantwoording af te leggen aan ouders en collega's. Het gaat niet meer over de inhoud, maar over afvinklijstjes. Dit belemmert het gesprek binnen de school over goed onderwijs en onderwijskwaliteit. De ChristenUnie steunt daarom de richting van het initiatiefwetsvoorstel. Dat schept duidelijkheid over de deugdelijkheidseisen die daadwerkelijk door de wet worden gesteld. Het geeft scholen meer ruimte om zelf kwalitatief goed onderwijs te bieden.

Ik heb nog wel een aantal vragen aan de indieners. Uit een recente peiling van de PO-Raad en de AVS, de Algemene Vereniging Schoolleiders, blijkt dat volgens de schoolbestuurders en de schoolleiders de inspectie meer op afstand kan worden geplaatst als de zelfevaluatie van een school op orde is. Een overgrote meerderheid vindt dat scholen en hun bestuur zelf een kader moeten kunnen formuleren en elkaar daaraan moeten kunnen houden. Zij hechten daarbij wel aan een stimulerende rol van de inspectie, naast de controlerende rol. Die stimulerende rol zou de AVS vooral willen verbinden aan de eigen ambities van de school. De ChristenUnie deelt die analyse van de indieners dat het onderscheid tussen toezicht op deugdelijkheidseisen en kwaliteitsaspecten is vervaagd. Dat maakt het ook moeilijk om in te schatten of de inspectie haar boekje te buiten gaat met de kwaliteitsbeoordeling van de scholen. De inspectie kan adviezen geven en suggesties doen aan scholen. Hoe kan dit volgens de indieners zo goed mogelijk bijdragen aan de horizontale verantwoording? De medezeggenschapsraad kan verzoeken om het rapport in te zien. Hoe kunnen alle docenten gebruikmaken van de aanbevelingen van dit rapport van de inspectie? Ik hoop dat de initiatiefnemers daarop kunnen reageren.

De indieners hebben in de nota van wijziging een bredere kwaliteitsdefinitie opgenomen en kiezen voor de route van een schoolplan. Ze breiden de eisen aan het schoolplan uit om aan te geven dat de kwaliteit van het onderwijs breder is dan alleen deugdelijkheidseisen. Daar zit een spanningsveld, want enerzijds houdt de overheid zich afzijdig op het gebied van de kwaliteitseisen, maar anderzijds wordt in een relatief kort wetsartikel vastgelegd wat de bredere kwaliteitsdefinitie inhoudt. Graag krijg ik een toelichting op deze route.

In de nota naar aanleiding van het verslag schrijven de indieners dat het wetsvoorstel niet strijdig is met het toezicht nieuwe stijl, waarbij ook de kwaliteitsoordelen "goed" en "excellent" zijn toegevoegd. Ze geven aan dat de voorstellen van de indieners en van de regering zich richten op andere aspecten van het toezicht. Tegelijkertijd vinden de indieners dat de overheid zich in haar kwaliteitsoordelen dient te beperken tot de vraag of het onderwijs goed genoeg is, tot de deugdelijkheid dus. Alles wat hier extra aan kwaliteitsoordelen bijkomt, is facultatief. Hier mogen geen officiële oordelen aan worden verbonden, vindt de ChristenUnie. Mijn partij ziet hier wel degelijk een spanningsveld. Ook de indieners geven aan dat de aanvullende kwaliteitsoordelen een deugdelijke wettelijke basis zouden moeten hebben, maar deze ontbreekt juist voor het toezicht nieuwe stijl. Ook voor de oordelen "zwak" en "zeer zwak" ontbreekt op dit moment een wettelijke grondslag, terwijl deze oordelen een belangrijke rol spelen voor de scholen. De oordelen "goed", "excellent" en in grotere mate "zeer zwak" en "zwak" zijn in het kabinetsbeleid en in het inspectietoezicht meer dan alleen een stimulerende factor. De indieners kiezen er nu voor om dit wettelijk vast te leggen met betrekking tot "zeer zwak". Maar zij kiezen niet voor het wettelijk vastleggen van de overige kwaliteitsoordelen. Kunnen zij dit nader toelichten?

Ook de Onderwijsraad wijst erop dat de initiatiefwet feitelijk alleen de oordelen "deugdelijk" en "zeer zwak" wettelijk borgt. Zijn de indieners met de ChristenUnie van mening dat de oordelen "goed" en "excellent", maar ook "zwak", de indruk wekken dat zij gebaseerd zijn op onderwijswetgeving? In de praktijk kunnen die oordelen ook tot vooroordelen en nadelen leiden. Zie bijvoorbeeld het experiment regelluwe scholen waar alleen excellente scholen aan mogen deelnemen. De onwettige status "zwak" heeft grote gevolgen voor het risicogerichte toezicht. Graag krijg ik ook hierop een reactie.

Ik sluit af. Excelleren in het goede, niet in succes; dat was een van de uitkomsten van het wetenschappelijk instituut bij het congres over het onderwijs. Aan de wetgever de taak om terughoudend te zijn met het stellen van deugdelijkheidseisen, want anders zijn wij weer terug bij af: een grote overheid met veel grip op het onderwijs. En daardoor wordt het gesprek binnen de school platgeslagen. Goed onderwijs ligt niet in de handen van de overheid, maar in de handen van docenten, schoolleiders, ouders en leerlingen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug

Archief > 2015 > juni