Wet veilige jaarwisseling

Vuurwerk
Senator Hendrik-Jan Talsma - portret.jpg
Door Hendrik-Jan Talsma op 30 juni 2025 om 18:00

Wet veilige jaarwisseling

In de eerste plaats een woord van waardering aan het adres van de Tweede Kamerleden Klaver en Ouwehand voor het nemen van het initiatief dat leidde tot het voorliggende wetsvoorstel. En daarin betrek ik natuurlijk allen die hen hebben ondersteund en geadviseerd.

En om maar met de deur in huis te vallen, de fractie van de ChristenUnie staat positief ten opzichte van het doel van dit wetsvoorstel, namelijk een veilige jaarwisseling voor iedereen.  De redenen daarvoor lijken me evident. Verkeerd gebruik van vuurwerk leidt elk jaar tot een of meerdere doden en jaarlijks raken zo’n 1200 mensen gewond door vuurwerk, van wie zo'n 400 zich moeten laten behandelen op de spoedeisende hulp. Onder hen zijn veel minderjarigen. 

Naast de risico’s van vuurwerk voor afstekers en omstanders zijn er natuurlijk de grote gevaren en soms zeer ingrijpende gevolgen van het gebruik van vuurwerk tegen hulpverleners. Ieder jaar opnieuw zien we daarvan volstrekt idiote voorbeelden, soms ronduit huiveringwekkend. En hoewel ik de eerste ben om toe te geven dat bij het bekogelen van hulpverleners het gebruik van vuurwerk van de categorieën F2 en F3 eerder uitzondering dan regel is en het voorliggende voorstel daarvoor dus niet direct soelaas biedt, onderstreept mijn fractie wel heel graag het klemmende appèl dat van dit voorstel uitgaat.

Van een andere orde, maar ook vermeldenswaard zijn in dat verband maatschappelijke gevolgen als de drastische daling van de luchtkwaliteit, de effecten op talloze dieren en ook de financiële gevolgen. Verzekeraars keerden de afgelopen jaarwisseling alleen al voor particuliere verzekerde schade €16 miljoen uit.

Het plezier dat velen beleven aan het zelf afsteken van vuurwerk weegt in de visie van mijn fractie niet op tegen het leed, de schade en de kosten die het met zich meebrengt. En het zou me niet verbazen als we over een jaar of tien een beetje vervreemd terugkijken op de tijd waarin we jongeren met te veel drank op in het holst van de nacht op de openbare weg doodgemoedereerd lieten experimenteren met vuurwerk. Ook in die zin is het goed dat dit voorstel er nu ligt.

Dat gezegd hebbend, moet mij wel van het hart dat mijn fractie niet trappelt van enthousiasme waar het gaat om de juridische consistentie en wat ik maar even noem de wetgevingshygiëne die in dit voorstel betracht wordt. In het voorstel zoals het nu voorligt, is nauwelijks meer iets te herkennen van de tekst die in februari 2020 oorspronkelijk werd ingediend. Er zijn gedurende de rit ingrijpende wijzigingen aangebracht door de initiatiefnemers, de Tweede Kamer heeft met het amendement-Bikker opnieuw een forse wijziging aangebracht, de concrete uitwerking van het wetsvoorstel is in overwegende mate afhankelijk geworden van een of meer AMVB’s waarvan opzet en inhoud nog volstrekt onduidelijk zijn en hoewel de indieners en de Raad van State het in eerste instantie eens waren dat het niet op de weg van de initiatiefnemers ligt om bijvoorbeeld het Vuurwerkbesluit aan te passen gebeurt dit uiteindelijk toch en dan ook nog fragmentarisch. Wat betekent dit voor de deugdelijkheid en de uitvoerbaarheid van het voorgestelde, zo vraag ik de verdedigers en de staatsecretaris. En is de burgemeester wel de best gepositioneerde en geëquipeerde autoriteit om verantwoordelijk te zijn voor de ontheffingen?

Dat brengt mij van de meer fundamentele vraag naar enkele van de concrete punten die ik maar moeilijk kan begrijpen. De definitie van een ‘persoon met gespecialiseerde kennis’ is nu opgenomen in het Vuurwerkbesluit, evenals de aanwijzing van zulke personen. Die definitie gaat met dit voorstel verdwijnen en wordt vervangen door de andersluidende definitie uit de EU-richtlijn. Wat is de gedachte hierachter? En wat betekent dit voor diegenen die nu in het vuurwerkbesluit als zodanig zijn aangewezen?

Een ander punt betreft de formulering ‘voorhanden hebben’. Die komt in de considerans van het wetsvoorstel nog altijd voor, maar in het voorgestelde artikel 9.2.2.1a lid 1 gaat het inmiddels over ‘bezit’. Het zal de verdedigers bekend zijn dat de bewijsdrempel voor bezit hoger is dan die voor bijvoorbeeld voorhanden hebben of aanwezig hebben. Vanwaar dan toch deze aanpassing ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel? En tot slot op dit punt: waarom is het oorspronkelijke voorstel niet overeind gebleven om voor vuurwerk een afzonderlijke titel in de Wet Milieubeheer op te nemen?

Ook waar het gaat om de handhaafbaarheid heeft mijn fractie nog vragen. Allereerst gaat het daarbij opnieuw om de AMVB's, waarvan veel zal gaan afhangen. Het is wat mijn fractie betreft van het grootste belang dat de regering, als dit wetsvoorstel wordt aanvaard, bij de uitwerking van de wet inzet op de handhaafbaarheid. Op welke manier is of gaat de regering hierover in gesprek met alle betrokken instanties?

Een ander aspect van handhaafbaarheid betreft de beschikbare capaciteit om te handhaven. Uit de behandeling tot nu toe krijgt mijn fractie de indruk dat de regering en de verdedigers van het wetsvoorstel de verwachting hebben dat de politie als gevolg van dit wetsvoorstel op termijn minder capaciteit hoeft in te zetten voor de handhaving van de openbare orde en zich dus meer kan richten op de opsporing van overtreders van het vuurwerkverbod. Klopt dit? En zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd? Graag een reflectie op dit punt.

Dit wetsvoorstel voorziet niet in een evaluatie. Op een vraag van mijn fractie antwoordden de verdedigers dat het aan de regering is om de effectiviteit van het vuurwerkverbod te meten. De regering op haar beurt antwoordde droogjes met de constatering dat het wetsvoorstel niet in een evaluatie voorziet. Daarmee is de kous wat mijn fractie betreft echter niet af, want inhoud en strekking van dit wetsvoorstel maken een evaluatie, inclusief eventuele voorstellen tot verbetering en stroomlijning met andere wet- en regelgeving heel belangrijk. Bovendien vermoedt mijn fractie dat zo'n evaluatie kan bijdragen aan het maatschappelijk draagvlak voor het voorgestelde vuurwerkverbod als onderdeel van een veiliger jaarwisseling. Is de regering bereid om een dergelijke evaluatie toe te zeggen? Zo niet, dan overweeg ik een motie op dit punt in tweede termijn.

Waar het gaat om draagvlak tot slot nog een aandachtspunt. Hoewel het zich laat aanzien dat een groot deel van de Nederlandse bevolking een vuurwerkverbod steunt, betekent dat natuurlijk nog niet dat zo’n verbod ook door iedereen zal worden geaccepteerd. Terecht stelde de regering in antwoord op schriftelijke vragen van deze Kamer dat ‘het loslaten van tradities en gewoonten, zoals het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling, een proces is dat geleidelijk verloopt’. Mijn fractie was verheugd te lezen dat de regering communicatie daarbij heel belangrijk vindt. Die communicatie gaat wat mijn fractie betreft dan niet alleen over het waarom van dit verbod en over de geldende regels, maar ook over mogelijke alternatieven voor het afsteken van vuurwerk en het geven van een andere invulling aan het vieren van de jaarwisseling. Wat zijn de concrete voornemens van de regering op dit punt?

Met belangstelling kijk ik uit naar de beantwoording door de verdedigers en de regering.

Labels: