
Het is voor mij een eer om hier te staan. Deze prachtige kerk, bij een lezing die een katholieke verzetsheld en inspirerende mede-christen eert. Dapper dat de organisatie het risico aandurfde om deze protestant uit te nodigen. Ik zal mijn best doen om hier een werkelijk katholiek, als in inclusief christelijke lezing te houden.
Het is voor mij hoe dan ook een katholieke week. Maandag zat ik met vertegenwoordigers van katholieke maatschappelijke organisaties om de tafel om te spreken over de christelijke presentie in Nederland. En we concludeerden dat we elkaar veel te geven hebben en veel van elkaar kunnen ontvangen in een gedeeld verlangen om – vanuit onze diepste overtuiging en inspiratie – onze samenleving te dienen.
Woensdag werd het nog persoonlijker in de ontmoeting met een katholieke vriend. Hij staat op een kruispunt in zijn leven, denkt na over zijn roeping en we hebben voor elkaar gebeden. En aan het eind zegende hij me met een kruis op mijn voorhoofd. Het is een ontmoeting die me ontroert.
Het was het dorp van mijn ouders waarin protestanten en katholieken volstrekt langs elkaar heen leefden, ieder in zijn eigen zuil en met argwaan richting de andere helft. Het was de straat van mijn vader en van de latere kardinaal Simonis waarin zij als jonge jongetjes niet met elkaar mochten spelen.
En dit is een week waarin ik katholieke voorlieden ontmoet, waarin ik gezegend word door een katholieke vriend en waarin ik de Titus Brandsma-lezing mag houden.
Toen Titus Brandsma in de oorlog vanuit Kamp Amersfoort op transport werd gezet naar Dachau, de plek waar hij zou sterven, zat hij vastgeketend aan zijn vriend, de jonge protestantse dominee Johannes Kapteyn. Ze waren niet alleen aan elkaar verbonden met fysieke ketens, maar bovenal met vriendschap en een gedeeld geloof, gedeelde hoop en gedeelde liefde. In hun voetsporen ontmoeten wij elkaar vandaag.
De vraag die ik in deze lezing vandaag wil beantwoorden is: hoe kunnen wij in deze tijd, in dit land nog werkelijk samenleven? Hoe kan onze verweesde, soms ontheemde, vaak verdeelde samenleving weer een veilig thuis worden voor iedereen, juist ook voor ook degenen met heimwee naar huis?
Onze economie groeit. Er is meer werk dan ooit. Onze zorg en ons onderwijs zijn van een hoog niveau. We zijn nog nooit zo welvarend geweest. De criminaliteitscijfers dalen al een tijd. Het is lang geleden dat we op ons continent zo’n lang periode van vrede hebben gehad. En toch..
Toch is er een somberheid die met geen economisch groeicijfer te verjagen is. Er is een gebrek aan hoop, die met geen loonsverhoging valt op te lossen. Er is een wantrouwen in bestuurders, in politici, dus ook in mij, dat de verleiding om helemaal niet meer te stemmen of om op extreme uiteinden te stemmen steeds groter wordt. Er is een zorg over onze samenleving en een heimwee naar vervlogen tijden, die aan ons allemaal vreet.
Mijn persoonlijke overtuiging is dat de christelijke traditie – waarin Titus Brandsma zo’n indrukwekkende plaats heeft gekregen – ons helpt om hoopgevende antwoorden te geven op de diepe vragen van deze tijd. Ik hoop dan ook zeer dat wij – geketend aan elkaar – nieuwe inspiratie opdoen en nieuwe moed opvatten om als kinderen van onze tijd te doen wat we kunnen en moeten doen.
Titus Brandsma was een sociaal bewogen man. Hij was niet alleen begaan met de mensheid, maar bovenal bewogen met die ene mens. Hij ging door weer en wind naar een werkgever om te pleiten voor een baan voor die ene man die maar geen werk kon krijgen.
In de periode van bittere armoede, tijdens de crisis in de jaren dertig, was Brandsma volgens zijn biograaf ‘de enige priester die werd gezien voor de loketten op het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijk Hulpbetoon’.
Hij kon eindeloos geduldig luisteren naar die ene breedsprakige, enigszins verwarde vrouw omdat, zoals hij zei, hij misschien de enige was die ze had en naar haar luisterde.
Toen het nationaalsocialisme opkwam, hebben velen gezwegen. Soms uit onwetendheid, soms uit angst. Maar Titus Brandsma was een van de mensen wiens stem helder klonk. Al in 1934 hield hij een lezing voor studenten waarin hij waarschuwde tegen het nationaalsocialisme. In 1935 bracht hij een tekst uit waarmee hij zich uitspraak tegen de vervolging van de Joden in Duitsland. In zijn colleges sprak hij zich uit tegen de nationaalsocialistische leer.
Ook toen de Duitse bezetting een feit was, zweeg hij niet. Het was een man met een kwetsbare gezondheid, maar zijn stem klonk des te krachtiger. Ook toen dat levensgevaarlijk was geworden.
Het meest markant was zijn zorg om de katholieke bladen en kranten van zijn tijd. Hij schreef alle kranten een brief waarin hij uitsprak dat het plaatsen van NSB-advertenties haaks staat op hun katholieke identiteit. Brandsma reisde stad en land af om deze brief persoonlijk te overhandigen en toe te lichten. Een levensgevaarlijke reis.
Deze reis is verraden en de reactie van de Gestapo liet niet lang op zich wachten. Hij werd afgevoerd naar Scheveningen, naar Kamp Amersfoort, naar Dachau.
Deze moed maakt op mij diepe indruk. We kunnen ons allemaal voornemen om moedig te zijn. Maar je weet pas of iemand het ook echt is als het er echt op aankomt. Titus Brandsma was moedig toen het erop aankwam. Deze moed vond hij vanuit een diepe geloofsovertuiging en de verbondenheid die hij daarmee voelde voor zijn naasten. Uiteindelijk betaalde hij de hoogste prijs.
Kunnen we iets met de inspiratie van Titus Brandsma? Kunnen we op het spoor komen van lessen voor ons samenleven nu?
Titus Brandsma was een mystiek mens, een karmeliet met een diepe spiritualiteit. Zijn geloof in God was bepalend maar dat leidde niet tot een zweverig bestaan. Een citaat uit zijn Diesrede laat dat zien. Als het gaat over de betekenis van geloof zegt hij:
Op de eerste plaats haalt het de mens uit zijn isolement en doet het hem zichzelf zien in betrekking van afhankelijkheid. Niet slechts verbindt het de mens met God, maar in en door en met God ziet de mens zich verenigd en in betrekking met alle andere mensen. Hier is een gemeenschap gefundeerd op de innigste vereniging van God met al wat bestaat. De erkenning van de onderlinge afhankelijkheid zal een der eerste voorwaarden moeten zijn voor het herstel der verbroken orde.’
Als ik de woorden van Brandsma goed lees, gaat voor hem het besef van God direct gepaard met een verbondenheid met elkaar. En die verbondenheid is wezenlijk voor de mens. We zijn afhankelijk van elkaar, we worden mens in relatie tot elkaar.
Voor Brandsma was dit niet een vrome theorie. Het besef dat een mens leeft in relatie en dat je verantwoordelijk bent voor de medemens, leidde tot de keuzes die hij maakte om zich niet terug te trekken in vroomheid, maar zich in te zetten voor de naasten die in armoede leefden.
Het leidde tot de keuze om tijdens de bezetting niet te zwijgen, maar zich uit te spreken. En dat is indrukwekkend.
Maar zijn beeld van de mens die leeft in relatie, raakt me ook als hij schrijft dat een gebrek aan verbondenheid een tekort is. Want het alleen staan, het individualisme, het ieder voor zich, is ook vandaag in Nederland een weg die we in zijn geslagen. Een weg die ns van elkaar doet verwijderen.
Wat we zien, is dat onze samenleving steeds verder verdeeld raakt. Dat de onderlinge verschillen steeds hardnekkiger worden. En dat de zorgen over onze omgangsvormen toenemen.
Het Sociaal Cultureel Planbureau constateert dat we steeds meer van elkaar verschillen, vanwege onze opleiding, culturele achtergrond en leeftijd. De bakfiets-ouders kennen de inmiddels befaamde Henk en Ingrid niet meer. En andersom.
De Saab-rijder met spencer heeft geen idee van de leefwereld van de Marokkaans-Nederlandse kickbokser. En andersom. En de gestreste en hardwerkende ouders van drie drukke tieners hebben een totaal ander leven dan de oudere die zich geregeld eenzaam voelt.
In de zogenaamde burgerperspectieven van het Sociaal Cultureel Planbureau van begin dit jaar is te zien dat mensen met name zorgen hebben over de manier van samenleven, het gebrek aan saamhorigheid, over immigratie en integratie, inkomen en economie. Mensen zien groeiende tegenstellingen tussen arme en rijke mensen, lager en hoger opgeleiden, allochtoon en autochtoon.
We bevinden ons nu op de top van welvaart en economische groei en 58% van de Nederlanders vindt dat het de verkeerde kant op gaat met ons land. Een stuk negatiever dan de eerdere peiling in 2018.
We zijn ook steeds meer aan onszelf overgeleverd. Een baan is een uiterst onzeker bezit geworden en politieke keuzes hebben de kloof tussen mensen met een vaste baan en mensen met flexwerk alleen maar groter gemaakt.
Het zijn vooral – en vergeef me de term – de lager opgeleiden die de grootste onzekerheid hebben. Hoger opgeleiden weten de weg in deze wereld wel te vinden, maar er is een generatie van dagloners ontstaan. Jonge werkenden die ‘s ochtends per app te horen krijgen waar ze die dag moeten werken. Zonder veel binding met collega’s en werknemers. Met als enige zekerheid dat alles tijdelijk is. En dat als het straks economisch weer minder gaat zij degenen zijn die als eerste de prijs daarvoor betalen.
Dat geldt ook voor praktisch geschoolden, de mensen met gouden handen. Ze moeten concurreren met andere Europeanen op een arbeidsmarkt waarin een Oost-Europeaan vaak goedkoper is. Nu is er nog werk genoeg, maar zodra het minder wordt, legt de man uit de Haagse Moerwijk, of het Utrechtse Ondiep het af tegen de ZZP’er uit Polen.
Uit een CBS-onderzoek van eind vorig jaar blijkt dat van mensen met een lagere opleiding 60% zich zorgen maakt over hun financiële toekomst. Twee keer zoveel als mensen met een hogere opleiding. Veel mensen zijn redelijk tevreden over hun sitiatie nu, maar uiterst onzeker zijn over hun toekomst.
En waar de generatie van mijn ouders een betaalbaar huis konden betalen met één salaris, daar moeten nu beide partners werken om nog ergens fatsoenlijk te kunnen wonen. En hebben jongeren met een steeds hogere studieschuld steeds minder kans op een vaste baan en een betaalbaar huis.
Begrijp me goed, we zijn een prachtig land met veel mogelijkheden. Maar steeds sterker geldt het bijbelwoord: zij die veel hebben, krijgen meer, zij die weinig hebben, van hen wordt nog afgenomen.
De kloven worden groter en hardnekkiger. Er zijn steeds meer dagloners, met steeds minder zekerheid, minder bescherming en steeds minder hoop. Dat is een zorg die ik me zeer aantrek.
In zijn boek de ”Verweesde Samenleving” beschrijft Pim Fortuyn hoe zijn generatie in opstand kwam tegen hun vaders en hun wetten en er succesvol mee afrekenden. Het was de opstand van een jonge generatie tegen elk vanzelfsprekend gezag van bestuurders, gezagdragers, de kerk en politici. Het was een hardhandig afscheid van alles en iedereen die hen de wet voorschreef.
Met de opstand tegen de vaders – zo beschrijft Fortuyn – gingen ook hun wetten aan de kant. In dezelfde beweging werden ook vaste gemeenschappen, zuilen, kerken verlaten en verdween God uit Jorwerd. En Nijmegen. En de tragiek is, zo schrijft Fortuyn over zijn eigen generatie, dat we zelf nooit vaders zijn geworden en nooit meer nieuwe wetten hebben gemaakt. We leven daarom nu in een verweesde samenleving.
Er is een chronisch wantrouwen ontstaan tussen autoriteiten en burgers en tussen mensen onderling. Voor een deel van onze bevolking is het helder dat iedereen met een officiële positie het op hen gemunt heeft. Doorrekeningen van planbureaus deugen niet en de rekenmeesters doen dat met opzet. Ze spelen onder een hoedje met politici die slechts uit zijn op macht en geld en daarom het gewone volk uitbuiten. De mainstreammedia hebben zich ook bij dit monsterverbond aangesloten door al deze feiten te verdoezelen. Het is een politiek-wetenschappelijk-journalistiek-elitair complex dat niets anders verdient dan ons diepste wantrouwen.
En andersom zijn overheden burgers steeds minder als mensen gaan beschouwen en steeds meer als calculerende klanten, als consumenten die op de markt zelf maar het beste product voor de beste prijs moeten uitzoeken. Er is een marktwerking in de zorg, een grootschaligheid in het onderwijs, een afstandelijkheid in onze overheidsbureaucratie die ons tot een nummer maakt. Een dossier.
En er is een onderling wantrouwen. Er zijn – door migratie en ontzuiling – steeds meer anderen die we niet kennen, niet vertrouwen. En er zijn steeds minder gelijkgezinden die ons bescherming en gemeenschap kunnen bieden.
We zijn als de jongste, verloren zoon in het verhaal van Jezus. Een jongen die leeft in overvloed en met zijn broer opvolger zal worden van het bloeiende boerenbedrijf van zijn vader. Maar dan opeens zijn erfenis opeist en afscheid neemt van zijn vader en de wijde wereld intrekt.
Alleen bleek het voor die jongste zoon in de wijde wereld alleen maar leuk zolang hij geld had. Toen hij de erfenis erdoorheen had gejaagd, eindigde hij bij de varkens, met honger in zijn maag en met heimwee naar huis.
Daar zitten we dan. Bij de varkens. Zonder vader, zonder wetten. Zonder ook maar iemand die ons ziet, die ons hoort, voor ons opkomt. Niemand die ons meer de weg naar huis kan wijzen. Als je zo op die plek zit, kun je ziek worden van heimwee. Heimwee naar huis, naar een vader.
Heimwee dat zomaar kan omslaan in een verlangen naar een sterke leider, een vaderfiguur. En je ziet het in deze wereld gebeuren, bij Erdogan, Putin, Bolsonaro, Trump. Feilbare mannen die zich voordoen als een vader die je een terugkeer naar huis beloven, de veiligheid van een sterke natie, de terugkeer van grootse tijden die er nooit zijn geweest. En onderdanen die snakken naar een vader die ze even aan de borst drukken.
Zelfs in onze Lage Landen zie je links en rechts politici die ons verlossing beloven, een herstel van tijden van weleer, een terugkeer naar het verloren paradijs. Met uiteraard het koningschap van die ene politicus als voorwaarde ervoor. Een cultuur die heeft afgerekend met zijn vaders en hun wetten, het land dat zijn koningen eerst met stenen en toen met tweets heeft verjaagd, snakt naar een vader.
Om de beurt wordt een politicus op het schild geheven dor mensen die zich hoopvol afvragen: zal hij, zal zij ons dan verlossen? En vroeg of laat vallen ze er weer. En dient de nieuwe verlosser zich weer aan.
Ook de overheid kan zich gaan voordoen als een vader. Een vader die je tegen elk risico moet beschermen, die je gelukkig moet maken, die je dwingt om liberaal te zijn, vrij te zijn, die je een thuis biedt en vreemde mensen buiten houdt. Maar een overheid ís geen vader, kan je nooit bieden waar je hart ten diepste naar verlangt.
Een overheid is hooguit de conciërge van het gebouw waarin we allemaal ons appartement hebben. De huismeester die ervoor zorgt dat alles goed in de verf zit, dat de rotzooi in de gangen wordt opgeruimd, bij wie je met je praktische vragen terecht kunt, die jou aanspreekt op je verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijke ruimte. En die met WD-40 de scharnieren van de deuren soepel laat draaien.
Een cruciale functie, met een persoonlijke, menselijke maat. Maar geen vader die je troost. Die je hoop biedt. De overheid en die ene charismatische politicus op links of rechts kan en zal die vader ook nooit zijn.
In de tijd dat Titus Brandsma leefde, zochten mensen ook zekerheid. Hij werd door een groep katholieke studenten in 1934 uitgenodigd om te spreken over ‘Heldhaftigheid en de roep om de sterke man’. Brandsma waarschuwde ervoor dat mensen zich niet mee moeten laten slepen door imponerende figuren maar moedigde aan om de idealen waar ze voor staan kritisch te wegen.
Hij pleitte voor – wat hij noemde – ‘onbekend heldendom’ van de biddende en helpende mens die Christus via de andere mens eert en hoeder van zijn broeder is. Hij zegt dan: “Niet vragen. Geen oordeel. Helpen."
In onze verweesde samenleving moeten we ons vertrouwen niet stellen op een aardse Messias, een politieke verlosser. Maar moeten we elkaar weer in de ogen kijken, weer naaste voor elkaar zijn, op elkaar gaan vertrouwen. Op God zelf.
De verloren zoon vermande zich en – zo luidt het verhaal van Jezus – keerde terug naar het huis van zijn vader. Hij zag op tegen het weerzien met zijn vader, schaamde zich en bedacht dat hij het niet langer waard was om weer zoon van zijn vader te worden. Hij wilde graag weer arbeider op het vertrouwde erf zijn. Een plek waar je geborgen bent, waar je veilig bent, waar je elkaar in de ogen kunt kijken. Die plekken gun ik Nederland ook.
Die plekken zijn er ook nog volop. We zijn thuis in onze gezinnen, maar dan hebben we wel een overheid nodig die die gezinnen de ruimte geeft om zorg en werk te combineren. Dan moet ons belastingstelsel de gezinnen die ervoor kiezen om van één salaris rond te komen niet beboeten, maar even rechtvaardig behandelen als gezinnen met twee salarissen.
Scholen kunnen ook zo’n plek van gemeenschapszin. Plekken waar jongeren gevormd worden, waar ook ruimte is voor waarden, inspiratie en geloof.
Het is om die reden dat elke aanval of vermeende aanval op onze onderwijsvrijheid me tergt. Want waarom is ons bijzonder onderwijs onverminderd populair, dat is omdat het bijzonder onderwijs veel beter dan het openbaar onderwijs in staat is om een gemeenschap te zijn van betrokken ouders en bezielde docenten. Het is een vrijheid die we in onze verweesde samenleving moeten koesteren en die ik politiek tot de laatste snik zal verdedigen.
Onze samenleving is ons gemeenschappelijke huis. Dan is die overheid geen alomtegenwoordige vader, maar ook niet het tegendeel: een afwezige vader. Want ook daar heeft onze overheid wel iets van weg. Na decennia van privatiseringen, van overdracht van bevoegdheden aan Brussel, van meer marktwerking in de zorg, openbaar vervoer, geeft de overheid vaak niet thuis. En hebben burgers het gevoel dat die overheid heel druk met van alles is, behalve met de eigen burgers.
Die overheid is dus geen vader, maar wel een huismeester. Iemand die aanspreekbaar is en die ons als bewoners op onze verantwoordelijkheid kan wijzen.
Een cruciale functie, die een zekere veiligheid en bescherming biedt. Een overheid met een gezicht, met ogen en oren, en handen die helpen waar het kan en moet.
Een verweesde samenleving vraagt misschien om een vader, maar heeft een huismeester nodig. Een overheid die zijn verantwoordelijkheid weer neemt en het belang van burgers voorop plaats. Een overheid die rechtvaardiger gaat belasten. Die kapitaal zwaarder belast en burgers en werknemers minder zwaar belast. Die ervoor zorgt dat vervuiling en uitputting van de schepping hun prijs ervoor betalen, maar investeert in alles wat ons gezonde groei oplevert.
Een overheid die ervoor zorgt dat onderwijs en zorg weer de plekken van aandacht, menselijk maat worden. Die ervoor zorgt dat huizen geen winstfabrieken zijn, maar plekken waar mensen betaalbaar kunnen wonen. Dat vraagt om een overheid die speculanten de pas afsnijdt en voluit kiest voor mensen die hard werken voor een eigen huis. We moeten af van onze zogenaamde woningmarkt en weer naar volkshuisvesting.
Ook onze bedrijven kunnen plekken zijn waarop mensen elkaar kennen, in de ogen kijken, samenwerken, een gemeenschap vormen. Dat gaat familiebedrijven heel wat beter af dan beursgenoteerde bedrijven.
Ook hierin kan de overheid, onze huismeester met zijn WD-40 busje, een rol spelen. Daar waar rond pensioenen en arbeidsmarkt de kloof tussen werkgevers en werknemers steeds groter wordt. Daar waar de Polder op zijn laatste benen loopt en steeds minder tot goed overleg in staat is. Daar waar ons traditionele Poldermodel door zijn hoeven lijkt te zakken, daar kunnen we een nieuw begin maken met mini-polders. Op bedrijfsniveau.
In plaats van een gedetailleerde CAO die voor hele bedrijfstakken worden afgesloten door vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers die ver bij die bedrijven vandaan staan, daar moeten we de belangrijke beslissingen voor bedrijven terugleggen op de tafel van de ondernemingsraden.
Laat daar het gesprek gaan over salarissen, matigen van topbeloningen, opleiding en ontwikkeling van werknemers, sociaal ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een CEO als Jeff Bezos van Amazon die zijn werknemers nooit in de ogen kijkt, kan met een pennestreek zijn eigen miljoenensalaris verder verhogen. Maar een werkgever die met zijn werknemers om de tafel zit en samen met hen verantwoordelijk is voor de gemeenschap van het bedrijf, zal minstens even goed voor zijn werknemers zorgen dan voor zichzelf.
Als verweesde samenleving met heimwee moet dit land weer echt een gemeenschappelijk huis worden, met verschillende kamers en ruimte voor verschil, maar wel een gemeenschappelijk huis. De overheid moet niet langer vooral wijzen naar de markt, naar internationale krachten, maar weer thuis geven, voor dat huis zorgen. Een plek waar mensen bescherming vinden, waar ze elkaar vinden, waar je weet welke normen gelden, waar je vrij kunt zijn, waar je verantwoordelijkheid kunt dragen.
Dat vraagt ook om nieuwe doordenking van migratie. Elk huis heeft een deur, ook ons gemeenschappelijke huis. Die deur kan open voor iemand die in Iran vervolgd wordt vanwege zijn geloof, of in Syrië tijdelijk zijn leven niet zeker is. Diegene kan aanschuiven bij onze tafel, een bed krijgen in ons gastenverblijf en in sommige gevallen kan iemand een nieuw kind aan huis worden.
De deur kan ook open voor de klusjesman, voor de loodgieter, ook als die uit Polen komt. Maar als de deur altijd open staat, als niemand de klink in de hand heeft en de deur ook weer dicht kan doen, dan geeft dat een enorm gevoel van onveiligheid.
Laat ik het heel plat en politiek zeggen. Als de overheid, gevormd door partijen uit het politieke midden, de klink van de deur niet in handen neemt en beter zicht krijgt op wie hier binnenkomt, als het niet lukt om ook arbeidsmigratie binnen Europa beter te reguleren, dan zullen kiezers de PVV en Forum inhuren om die klus te klaren. En omdat dat een slechte oplossing is, ligt de verantwoordelijkheid nu bij dat politieke midden. En ook bij mij.
De vriend die ik woensdag ontmoette en die me zegende met een kruisje op mijn voorhoofd, vertelde me dat Titus Brandsma voor hem als jonge jongen een inspirator was. Een voorbeeld. Hij was vroeger als jonge jongen soms verlegen en bang. Wat hem het meeste aansprak in Titus Brandsma was zijn moed. Niet bang zijn.
"Niet bang zijn, maar doen wat we kunnen, op de plek waar we geplaatst zijn en te beginnen met die ene naaste die voor ons staat."
Dat is wat nu ook van ons wordt gevraagd in een soms verdeelde en verweesde samenleving. Niet bang zijn, maar doen wat we kunnen, op de plek waar we geplaatst zijn en te beginnen met die ene naaste die voor ons staat.
En de inspiratie die Titus Brandsma de moed gaf om te handelen, dapperheid die hij met de hoogste prijs heeft betaald, komt uiteindelijk van een vader die wel echt een Vader is. Ik weet niet hoe dichtbij of ver van huis u bent, maar dit is een Vader die je opwacht, hoe ver je ook bent weggelopen. Een Vader die, hoezeer je ook stinkt naar de varkens, je wel aan de borst drukt. Want dat vertelde Jezus. En als er ergens hoop is te vinden voor een verweesde samenleving, dan wel bij Hem.