Tweede Kamer 2003-2007

Verkiezingsprogramma Tweede Kamer 2003-2007 Samenleven naar Bijbelse waarden

 

Download: Word I PDF

Voorwoord

Het ChristenUnie-verkiezingsprogramma is weer helemaal bij de tijd. Er heeft een actualiseringsronde plaatsgevonden. Samen met het verkiezingsmanifest van de ChristenUnie 'Samen leven naar Bijbelse waarden' is het verkiezingsprogramma één geworden waarmee de ChristenUnie met vertrouwen de verkiezingen tegemoet kan gaan.

In november 2001 is het programma onder de titel: 'Durf te kiezen voor normen' vastgesteld op het ChristenUnie-partijcongres. Het partijbestuur van de ChristenUnie heeft er voor gekozen om, nu het kabinet Balkenende vijf maanden na de verkiezingen al is gevallen, de tekst van het oude programma in beginsel ongewijzigd te laten. De politiek en de koers van de ChristenUnie zou primair gemarkeerd worden in een nieuw document van beperkte omvang: het verkiezingsmanifest. Dit verkiezingsmanifest vervangt de inleiding op het oude progrmma, maar is daarnaast uiteraard afzonderlijk te verkrijgen

Omdat het programma inmiddels meer dan een jaar oud is, kon aan een beperkte actualisering niet ontkomen worden. Bepaalde programma punten zijn inmiddels in beleid omgezet. Bijvoorbeeld: de Navo heeft besloten verder naar het oosten uit te breiden. Het desbetreffende actiepunt uit het oude programma kon derhalve vervallen. Daarnaast zijn de economische vooruitzichten behoorlijk verslechterd zodat de financiële vertaling van het program eveneens moest worden aangepast.

In de geactualiseerde financiele vertaling blijven de beleidsprioriteiten uit het programma prominent aanwezig, maar de ruimte om nieuwe uitgaven te doen is wel drastisch beperkt. Met die nieuwe werkelijkheid zal de financiele vertaling moeten rekenen. De geactualiseerde cijferbijlage komt binnenkort afzonderlijk beschikbaar.

Verkiezingsmanifest 2003-2007: Samen leven naar bijbelse waarden

Geen woorden, maar waarden. Bijbelse waarden. Daar moet het om gaan in de politiek. Discussiëren over waarden en normen is mooi. Maar niet genoeg. Waarden en normen hebben stevigheid nodig, een verankering. De ChristenUnie kiest voor bijbelse waarden. Want die hebben de sterkste verankering die er te bedenken is: het Woord van God. Bijbelse waarden wijzen de weg naar vrede en vrijheid in de samenleving. Ze bieden houvast bij het zoeken naar recht en gerechtigheid en een goed beheer van de schepping. Ze geven een open oog voor de naaste. Bijbelse waarden zijn in het belang van het land.

Geen woorden, maar waarden. Maar ook: geen woorden, maar daden. Praten over waarden is zinloos als de daden achterwege blijven. De ChristenUnie voegt de daad bij het woord. Als het gaat om drugsbeleid, prostitutie, huwelijk en gezin, de beschermwaardigheid van het leven. Maar ook als het gaat om het goed recht van christelijk onderwijs, de zorg voor de zwakkere, voor de verre naaste, internationale gerechtigheid en het beheer van Gods schepping. Dat brengt ons ertoe om scherpe keuzes te maken. Daarom nemen we ook geen genoegen met een evaluatie van de euthanasiewet-geving en de abortuswet. Die wetten moeten worden teruggedraaid. De schade die onder paars is aangericht, moet worden hersteld.

De ChristenUnie kiest voor een scherp profiel. Een bijbels profiel. Het gaat niet om de macht van het getal, maar om de kracht van de boodschap. U kunt op 22 januari dat geluid versterken. Kies voor samen leven naar bijbelse waarden. Niet om het belang van de ChristenUnie, maar omdat de ChristenUnie het als haar taak ziet om de samenleving te dienen. En om deze meer ten dienste te laten zijn aan het Koninkrijk van God. Het gaat immers om Gods eer, om Zijn Naam, om Zijn Woord, om Zijn schepping.

Een vitale samenleving en dienende overheid
Samen leven naar bijbelse waarden, daar gaat het om. Dat is wat anders dan een grote of centrale rol voor de overheid. Burgers, kerken en maatschappelijke organisaties hebben hun eigen, grote verantwoordelijkheden. Bijvoorbeeld om daklozen op te vangen, om asielzoekers bij te staan, of om het onderwijs te organiseren. Maar de overheid moet wél burgers en maatschappelijke organisaties in staat stellen hun verantwoordelijkheid te nemen. De overheid heeft ook eigen taken. Die moet zij goed uitoefenen. De ChristenUnie wil een overheid die rechtvaardig is, eerlijk rechtspreekt, die opkomt voor het recht van de armen en de onderdrukker veroordeelt (Psalm 72). Onder zo'n regering heerst er vrede en komt de mens tot bloei.
Een goede overheid is een dienende overheid. Dienstbaar aan de burgers, zodat zij in vrijheid en verantwoordelijkheid tot ontplooiing kunnen komen én dienend aan God, Hem ter eer. Maar de overheid is ook een richtinggevende en daadkrachtige overheid. Onrecht moet worden aangepakt, kaders gesteld en vrijheden beschermd.

In de loop van de geschiedenis leverde het Huis van Oranje vele malen een grote bijdrage aan onze samenleving. Voor Nederland is de constitutionele monarchie dan ook een goede staatsvorm.

Uniefundering en -verklaring
Uniefundering ChristenUnie
De ChristenUnie erkent Gods heerschappij over het staatkundig leven, dat de overheid door God is gegeven en in zijn dienst staat en dat christenen de verantwoordelijkheid hebben actief te zijn in de samenleving. Zij fundeert haar politieke overtuiging op de Bijbel, het geïnspireerde en gezaghebbende Woord van God, die door de Drie Formulieren van Eenheid wordt nagesproken en die ook voor het staatkundig leven wijsheid bevat.

Unieverklaring ChristenUnie
Wij, leden van de unie van RPF en GPV, hebben ons verenigd om vanuit ons christelijk geloof invloed uit te oefenen op het bestuur van ons land en in de samenleving. Gelovig luisterend naar het Woord van God en met een open oog voor de werkelijkheid zoeken wij naar zijn wil. We laten ons daarbij aansporen door Gods opdracht om Hem lief te hebben en ook onze medemensen. We willen dat de overheid de geestelijke en politieke vrijheden waarborgt, opdat God naar zijn Woord gediend kan worden.

Van die vrijheden willen we gebruikmaken om onze christelijke overtuiging in de politiek en in de maatschappij uit te dragen. Wij zijn ervan overtuigd dat de God die wij belijden en willen dienen, ook door de overheid en in de samenleving gehoorzaamd en geëerd behoort te worden. Een overheid die Gods geboden in praktijk brengt, dient het welzijn van de samenleving. God heeft alles volmaakt geschapen. De wereld is echter aangetast door de ongehoorzaamheid van de mens. Daarom heeft de samenleving gezag nodig, dat het kwaad indamt en tegengaat.

Vanuit onze overtuiging komen wij op voor het recht van allen die deel uitmaken van onze samenleving en ook streven wij naar gerechtigheid in internationale betrekkingen. Deze overtuiging plaatst de actuele politiek in het perspectief van Jezus Christus, wie alle macht is gegeven in hemel en op aarde. Door Hem is er uitzicht op een leven over de grenzen van de huidige wereld heen. Vanuit dit vertrouwen zoeken wij gedreven naar de steun van allen die met ons deze politiek willen steunen en bevorderen. We doen dit alles in het besef dat we afhankelijk zijn van God en bidden om de leiding van de Heilige Geest.

1. Ruimte voor gezin en opvoeding
Samen leven naar Bijbelse waarden begint in het gezin. Daar leren de kinderen waarden en normen. 'Het gezin is de hoeksteen van de samenleving' is geen loze kreet. Daarom is het zo belangrijk dat ouders ruimte hebben én krijgen om zelf bezig te zijn met de opvoeding. Economische krachten mogen die zorg in het gezin niet wegduwen. Ouders moeten zelf kunnen bepalen hoe ze hun tijd willen verdelen tussen werk en zorg. Dat is de reden dat de ChristenUnie een kindgebonden budget wil. Niet de kinderopvang moet het geld krijgen, maar de ouders. Dan kunnen zij beslissen op welke manier en wáár ze hun kinderen opvoeden. Het is nodig dat de financiële druk op ouders om allebei te werken, wordt beperkt. Dat kan via het belastingstelsel en door een groter aanbod van betaalbare woningen. Omdat het gezin zo belangrijk is, wil de ChristenUnie het uiteengaan van ouders voorkomen door opvoedingsondersteuning en bemiddeling bij echtscheiding. Alleenstaande ouders zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor hun gezin. Dus zolang er jonge kinderen zijn geldt voor hen geen sollicitatieplicht.
De ChristenUnie hecht veel waarde aan het huwelijk. Het huwelijk staat alleen open voor één man en één vrouw.
Onderwijs is van groot belang in de opvoeding en in het overdragen van waarden en normen. Vrijheid van onderwijs betekent dat de identiteit van scholen is gewaarborgd. Dan kunnen de kinderen op school leren wat thuis ook belangrijk wordt gevonden. Jonge kinderen moeten zoveel mogelijk in een vertrouwde omgeving les krijgen. Dus moeten basisscholen in kleine dorpen zo mogelijk openblijven. In het onderwijs zélf wil de ChristenUnie minder bemoeizucht, minder regels van de overheid. En de regels die er zijn, moet de overheid niet telkens veranderen; het onderwijs heeft rust nodig.

De ChristenUnie maakt zich verder sterk voor:
* meer financiële armslag voor de gezinnen
* het maximeren van de WAO tot 54 uur per huishouden
* arbeidsconflicten oplossen zonder beroep op collectieve middelen (WAO, WW)
* versterking van het beroepsonderwijs
* verlofmogelijkheden voor vrijwillige bestuurders van scholen
* betere toegankelijkheid van parkeerplaatsen en gebouwen voor gehandicapten
* meer voorlichting aan jongeren over risicogedrag: drugs, alcohol en seks
* het weren van seks en geweld op de tv

2. Veiligheid en betrouwbaar bestuur
Wat te denken van tienjarige crimineeltjes? Of het doodslaan van iemand, omdat hij een ander op zijn gedrag aanspreekt? Autoradio's en laptops die nergens meer veilig zijn? Nederland, wereldmarktleider in de xtc-productie? De overheid moet normen stellen en handhaven. Veiligheid en betrouwbaarheid, daar moet de overheid voor stáán. De overheid mag niet gedogen dat wetten met voeten getreden worden. De ChristenUnie wil de handel in softdrugs aanpakken. De coffeeshops moeten dicht. Criminaliteit, ook de kleine criminaliteit, moet snel en hard aangepakt worden. Er zijn meer agenten, meer rechters en meer cellen nodig. Onze veiligheid is gebaat bij een goede 'herinburgering' van gestrafte misdadigers. Een goed begin is het uitsluiten van drugsgebruik in gevangenissen. En wie zijn straf heeft uitgezeten, moet weer kansen krijgen om een volwaardige deelnemer van de samenleving te worden. We moeten niet berusten in drugsgebruik. De ChristenUnie is vóór verplicht afkicken van verslaafden, in het belang van de verslaafde zelf. Tegelijk moet gewerkt worden aan de opbouw van een nieuw leven ná de verslaving. Handel in en misbruik van vrouwen is verschrikkelijk. De ChristenUnie wil het bordeelverbod terug. Tegelijkertijd moeten er meer programma's voor prostituees komen, waarmee zij uit de prostitutie kunnen stappen.
Veiligheid is een zaak van ons allemaal; niet alleen de overheid is daarvoor verantwoordelijk, maar ook de burgers. De ChristenUnie wil daarom mensen verplichten de politie in te lichten over vandalisme of criminaliteit. Burgerinzet bij de bestrijding van criminaliteit en de aanhouding van verdachten wordt beloond.

De ChristenUnie maakt zich verder sterk voor:
* het stimuleren van plaatselijke initiatieven voor waarden en normen of veiligheid, zoals in Gouda of Amersfoort
* een verbod op gokken en het sluiten van casino's
* een handvest voor de rechten én de plichten van de burger
* het tegengaan van aanzet tot haat en geweld onder het mom van religie
* een evenementen-belasting om buitensporige politie-inzet te bekostigen

3. Samen sterk voor kwetsbaren
Nederland is rijk en goed geordend. Maar veel mensen merken daar te weinig van. Ondanks onze welvaart zijn er veel dak- en thuislozen, verslaafden, mensen zonder werk, mensen in uitzichtloze schuldsituaties. De samenleving vertoont scheuren. Individualisme, materialisme en gebrek aan aandacht voor de medemens gaan ten koste van het sámen leven. Als burgers, bedrijven en de overheid zijn we samen verantwoordelijk voor mensen die niet kunnen meekomen. De overheid is daarbij 'een schild voor de zwakke'. Als mensen geen geld kunnen verdienen, zorgt de overheid voor een fatsoenlijke uitkering. Maar, wie niet wil werken en dat wel kan, 'zal ook niet eten'. De overheid moet misbruik van de sociale zekerheid en belastingontduiking aanpakken. Er zijn harde afspraken met het bedrijfsleven nodig om gehandicapten en gedeeltelijk arbeidsongeschikten aan werk te helpen.
Als opstap naar regulier werk moeten er gesubsidieerde (Melkert)banen blijven. Klassenassistenten en stadswachten bijvoorbeeld doen prima werk.
De ChristenUnie wil een goed stelsel van zorg voor zieken en ouderen. Maar, hier ligt ook een grote verantwoordelijkheid van de burgers zelf. Daarom willen we de mantelzorg stimuleren. Zeker in deze tijd van vergrijzing is het noodzakelijk dat er meer mogelijkheden komen om ouders thuis te verzorgen.
De wachtlijsten moeten weg. Dit willen we bereiken door de behoeften van de patiënt centraal te stellen. Want behoeften bepalen het aanbod van de zorg. Een persoonsgebonden budget past daar goed in. De ChristenUnie wil een sociaal gezondheidszorgstelsel. Gezonde mensen 'helpen' daarin de zieken. Jongeren betalen mee met de ziektekosten van ouderen. Daarom wil de ChristenUnie een inkomensafhankelijke basisverzekering voor iedereen, met de mogelijkheid om daarnaast aanvullende verzekeringen af te sluiten.
Opkomen voor stervenden is niet meer dan een bewijs van beschaving en betrokkenheid. De ChristenUnie wil meer aandacht en geld voor pijnbestrijding en stervensbegeleiding. Hospices kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Ongewenst zwangere meisjes en vrouwen laten we niet in de steek. Een landelijk netwerk van opvanghuizen is nodig. Veel vrouwen raken in psychische problemen na een abortus. Ook zij moeten kunnen rekenen op goede hulp en begeleiding.

De ChristenUnie maakt zich verder sterk voor:
* meer opleidingsplaatsen voor huisartsen en medisch specialisten
* openhouden kleine ziekenhuizen voor eerste opvang en dagelijkse zorg
* het opnemen van recht op leven in de grondwet
* levensbeschouwelijke zorginstellingen
* harde aanpak misbruik van sociale zekerheid en belastingontduiking
* wettelijke bescherming en bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal
* een verbod op het gebruik van menselijke embryo's voor medische proeven

4. Gezonde economie,goed rentmeesterschap
We mogen de aarde gebruiken, maar niet vérbruiken. Ook dat is een bijbelse waarde. Een gezonde economie put de schepping, en dus zichzelf, niet uit. Generaties na ons moeten niet alleen de vruchten van de economie kunnen plukken, maar ook in een aantrekkelijke omgeving kunnen leven. In de ruimtelijke ordening stelt de ChristenUnie het karakter van het landschap centraal. Natuurbehoud is noodzaak.
Landbouw is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. Zowel voor de voedselproductie als voor het landschap. Boeren verdienen daarvoor meer waardering:" e erlijke prijzen voor hun producten en betere beloning voor het onderhoud van de groene ruimte. En ze moeten kunnen werken met minder regels; boeren zijn nu teveel tijd kwijt met het toepassen van allerlei bureaucratische voorschriften. De ChristenUnie maakt zich sterk voor het gezinsbedrijf.
Een duurzame en gezonde economie bouwt én de staatsschuld af én de milieuschuld. Klimaatveranderingen en verschraling van de natuur vergroten die milieuschuld alleen maar. Goed beheer van de schepping is noodzakelijk. Dat vraagt inspanningen van overheid, producenten en consumenten. De overheid moet heldere milieueisen stellen en deze handhaven. En daarbij geldt: de vervuiler betaalt. De kosten voor het milieu of de gezondheid komen terug in de prijs van
producten. Dit stimuleert investeringen in schone techniek en energiezuinige productie(methoden). Automobilisten moeten niet betalen voor het bezit, maar voor het gebruik van hun auto. Daarom wil de ChristenUnie de motorrijtuigenbelasting afschaffen en vervangen door een heffing per gereden kilometer. Op het platteland is deze heffing lager dan in gebieden met voldoende openbaar vervoer. De ChristenUnie wil een betere benutting van de wegen en grotere investeringen in het openbaar vervoer.
Een gezonde economie raast niet zeven dagen per week 24 uur per dag door. God gaf niet voor niets een rustdag. De ChristenUnie wil dat zoveel mogelijk mensen van die rustdag kunnen genieten. Dus streven wij naar winkelsluiting op zondag. Het laten rijden van vrachtwagens op zondag is niet nodig en moet worden tegengaan.

De ChristenUnie maakt zich verder sterk voor:
* terugkeer van de minister voor milieu
* een verbod op kloneren
* het waarborgen van een gentechvrije voedsel-keten
* preventieve vaccinatie bij ziekte-uitbraken
* het vergemakkelijken van bedrijfsovername door jonge boeren
* het betrekken van vissers bij de voorbereiding en uitvoering van beleid
* het stimuleren van groene stroom
* een verbod op boringen in de Waddenzee zolang de energievoorraad voldoende is
* het tegengaan lichthinder van wegverlichting in natuurgebieden
* een heffing op vliegbewegingen
* meer vrachtvervoer per schip en meer investeringen in alternatieve vervoerswijzen zoals ondergronds transport

5. Gerechtigheid zonder grenzen
De verantwoordelijkheid van Nederland gaat verder dan Lobith of Vaals. Gelukkig geven veel Nederlanders geld aan allerlei doelen in de Derde Wereld. Maar ook de overheid moet meer geld vrij maken en 'eerlijke handel' stimuleren. Veel landen hebben vóór alles hulp nodig bij het opbouwen van een goed bestuur. Daarom komt de ChristenUnie op voor de mensenrechten en het bevorderen van het recht op godsdienstvrijheid.
Elk jaar ontvluchten miljoenen hun land, omdat ze die vrijheden niet hebben. Honderdduizenden gaan richting Europa. Het opkomen voor de vreemdeling is een christelijke plicht. Voor politieke vluchtelingen of mensen die om hun godsdienst worden vervolgd, moet er een wijkplaats zijn, anders zouden wij meewerken aan hun onderdrukking. De opvang van vluchtelingen en de toetsing van asielaanvragen moet plaatsvinden in de regio waar vluchtelingen vandaan komen. Nederland kan niet onbeperkt mensen opnemen. We kunnen ons wel inzetten voor verbetering van economische perspectieven en opvang van vluchtelingen elders op de wereld. Dit is één van de redenen waarom de ChristenUnie het budget voor ontwikkelingssamenwerking wil verhogen en zich wil blijven inzetten voor vredesoperaties. Ook als daarvoor Nederlandse troepen nodig zijn.
Wie geen vluchtelingenstatus krijgt, moet zo snel mogelijk terug naar het land van herkomst. Maar 'ga heen en wordt warm' is ál te makkelijk. Goede terugkeerprogramma's kunnen een moeizame terugkeer lichter maken. Asielzoekers hebben recht op snelle besluitvorming. En in de wachttijd mogen ze aan het werk of naar school, maar zonder sociale zekerheidsrechten op te bouwen. Wie mág blijven, móet inburgeren. Beheersing van het Nederlands en kennis van de Nederlandse cultuur en historie is een vanzelfsprekende eis. De staat Israël is het nationale tehuis voor de joden en verdient politieke steun. De Nederlandse ambassade dient in Jeruzalem te worden gevestigd, de ongedeelde hoofdstad van de staat Israël. Veilige en erkende grenzen voor Israël en het afzweren van terrorisme zijn een absolute voorwaarde voor vrede.
De Europese Unie moet minder beloven en meer doen. Dit kan als de EU zich op een beperkt aantal taken richt, maar deze wel daadkrachtig uitvoert. De nationale staten blijven binnen de EU de belangrijkste spelers.

De ChristenUnie maakt zich verder sterk voor:
* verdubbeling door de overheid van elke euro die de burger geeft aan ontwikkelingssamenwerking
* een slagvaardig Europees bestuur met behoud van beleidsruimte voor nationale overheden
* het afbouwen van exportsubsidies op landbouwproducten
* een grotere rol voor maatschappelijke organisaties bij armoedebestrijding
* groei budget ontwikkelingssamenwerking naar 1 % van het BNP
* een goed leger voor conflictpreventie en conflictbeheersing

Informatie over de ChristenUnie
De ChristenUnie is een partij van christenen. In 2000 is ze ontstaan uit de samenvoeging van RPF en GPV. Namens de ChristenUnie zitten mannen en vrouwen in de Tweede Kamer, Eerste Kamer, het Europees Parlement, Provinciale Staten of een van de honderden gemeenteraden. De ChristenUnie telt bijna 30.000 leden en is daarmee de vijfde ledenpartij van Nederland. Momenteel heeft de ChristenUnie vier zetels in de Tweede Kamer. De ChristenUnie is een levendige en goed georganiseerde partij. Er is een grote en actieve jongerenvereniging (PerspectieF), een bestuurdersvereniging, een wetenschappelijk instituut en een vormingscentrum. Deze staan de partij met raad en daad bij. De ChristenUnie maakt publicaties, geeft tijdschriften uit en organiseert cursussen en conferenties.

Maak kennis met de ChristenUnie via onze website: www.christenunie.nl

Voor meer informatie:

Landelijk bureau van de ChristenUnie
Postbus 439
3800 AK Amersfoort

Puntenburgerlaan 91
3812 CC Amersfoort

T 033-4226969

info@christenunie.nl
www.christenunie.nl

Dit manifest is tevens verkrijgbaar in braille, grootletterdruk en gesproken vorm.

1 Ruimte voor gezin en opvoeding

Gemeenschappen vormen het cement van de samenleving. Mensen hebben verbanden nodig om op krachten te komen en gemotiveerd in de samenleving hun gaven en talenten te ontplooien, om steun, liefde en zorg te krijgen. Een vitale sociale basis is van betekenis voor het welzijn van mensen.
Behalve de samenleving die alle inwoners van Nederland tezamen vormen - de publieke samenleving - zijn er talloze kleine gemeenschappen die elk hun eigen waarde hebben: het gezin, culturele gemeenschappen, kerkelijke gemeenschappen, sportverenigingen, buurtclubs, schoolverbanden. Het is van groot belang om aan de verschillende soorten gemeenschappen recht te doen. Dat betekent onder meer:
* dat er aandacht moet zijn voor de verschillende culturele en godsdienstige groeperingen in Nederland;
* dat er ruimte moet zijn voor gezin, familie, vrijwilligerswerk, ontspanning en voor culturele activiteiten;
* dat economische belangen in evenwicht moeten zijn met andere belangen.

Sociale samenhang heeft alles te maken met het nemen van verantwoordelijkheden op het werk, binnen het gezin, voor de buurt en ten aanzien van de natuurlijke omgeving. Gemeenschapsvorming is eigenlijk alleen mogelijk in een maatschappij waarin ruimte is voor de (duurzame) verbanden waarin mensen functioneren; als er, bij alle individualisme en pluriformiteit, aandacht is voor gemeenschappelijke doelen; als minderheden niet achtergesteld, maar gerespecteerd en gehoord worden.

1.1 Het gezin centraal
Dit alles is geen vanzelfsprekend gegeven. Mensen moeten in staat worden gesteld verantwoordelijkheid te nemen, alleen en samen met de gemeenschappen waarin zij leven. De overheid heeft hierin een duidelijke normerende en voorwaardenscheppende taak. Zij zal haar beleid zo moeten vormgeven dat de natuurlijke sociale verbanden optimaal tot hun recht kunnen komen. De beste omgeving om sociale samenhang te bevorderen, is nog altijd het gezin. Een stabiel gezinsleven is van groot belang voor een goede ontwikkeling van kinderen en verdient daarom hoge prioriteit.

1.1 Het huwelijk staat alleen open voor de verbintenis van één man met één vrouw. Andere samenlevingsvormen zijn van een andere orde en kunnen niet aan het huwelijk gelijkgesteld worden. De zogenaamde wet op het 'homohuwelijk' dient daarom te worden ingetrokken. Wel kan het nodig zijn om ter bestrijding van onrechtvaardige situaties een regeling te treffen waarin op materiële punten rechtsgevolgen gelden die vergelijkbaar zijn met die voor gehuwden.

1.2 Adoptie en kunstmatige voortplantingstechnieken worden alleen toegestaan binnen het huwelijk. Draagmoederschap en bemiddeling daarbij worden afgewezen. Ieder mens heeft het recht alle relevante informatie te verkrijgen over zijn genetische en/of biologische ouders.

1.3 De echtscheidingsprocedure moet voorzien in een regeling waarin bemiddeling en streven naar instandhouding van het huwelijk centraal staan. Daarbij wordt de rechter bevoegd de echtscheidingsprocedure op te schorten, om daardoor deskundigen in de gelegenheid te stellen op instandhouding van het huwelijk gerichte hulp te bieden. Het zogenaamde "flitsscheiden", de mogelijkheid om de wettelijke echtscheidingsprocedure te omzeilen via omzetting van het huwelijk in een geregistreerd partnerschap - welke samenlevingsvorm veel sneller dan een huwelijk kan worden ontbonden -, wordt onmogelijk gemaakt.

1.4 De echtscheiding wordt als hoofdregel niet eerder van kracht nadat eventuele kinderen de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt. Ingeval zwaarwegende belangen in het geding zijn kan, in het bijzonder indien deze de kinderen of geweldssituaties betreffen, van deze hoofdregel worden afgeweken.

1.5 Voordat de echtscheiding wordt uitgesproken moet de rechter controleren of overeenstemming is bereikt met betrekking tot zorg en onderhoud van de kinderen. Als dat niet zo is, verwijst hij naar een bemiddelaar. Bemiddeling, leidend tot echtscheiding, zal slechts plaats mogen vinden indien gewaarborgd wordt dat dit niet ten koste gaat van de zwakkere partij.

1.6 Er wordt toegezien op handhaving van de tot stand gekomen alimentatie- en omgangsregelingen. Op verzoek van de ontvangende echtgenoot kan worden gevorderd dat verhaal van onderhoudsbijdragen via de werkgever plaatsvindt.

1.7 De overheid stimuleert het opgroeien en opvoeden van kinderen in een stabiele, sociale omgeving, bij voorkeur in een situatie van een huwelijk tussen man en vrouw.

1.8 Natuurlijke afstamming en bloedverwantschap vormen de basis voor het familierecht. Uitgangspunt voor regelgeving is dat kinderen geboren worden binnen een huwelijkse relatie. Wanneer niet-gehuwde natuurlijke ouders hun verantwoordelijkheid tegenover hun kinderen willen nakomen kan gezamenlijk ouderlijk gezag worden toegestaan. Gezamenlijke voogdij is mogelijk wanneer die wordt uitgeoefend in een gezinssituatie.

1.2 Evenwicht in werk, zorg en vrije tijd
Via betaald werk kunnen mensen zich ontplooien en een bijdrage leveren aan het welzijn van de samenleving. Werk is een goede remedie tegen sociale uitsluiting en armoede. Werk kan leiden tot arbeidsvreugde en het besef zich daadwerkelijk in te zetten voor de ander. Wanneer werk zo wordt opgevat, wordt invulling gegeven aan de oorspronkelijke bestemming die God met de mens had: leven tot Zijn eer en bereid tot dienst aan de naaste. Helaas wordt dit lang niet altijd zo beleefd en ervaren. Werk is veelal verengd tot betaald werk. De druk die betaald werk op de mensen legt, beperkt de ruimte voor zorgarbeid en vrijwilligerswerk. Op die manier is het werken in de samenleving los komen te staan van de oorspronkelijke bedoeling en niet zelden verworden tot een keurslijf, nodig om te voldoen aan de talloze eisen die de huidige maatschappij stelt.

De overheid heeft een belangrijke taak om de verhouding tussen betaald werk, zorgarbeid, maatschappelijke taken en verplichtingen, en vrije tijd, weer in balans te brengen.
De huidige maatschappelijke ontwikkelingen zijn daarbij van betekenis. Zonder deze ontwikkelingen als norm te beschouwen, kunnen ze wel een gegeven zijn op basis waarvan nieuw beleid noodzakelijk is. Het is bijvoorbeeld een gegeven dat de arbeidsverhoudingen steeds meer individualiseren en dat collectieve voorzieningen plaatsmaken voor individuele regelingen. Het is ook een gegeven dat in veel sectoren de grens tussen privé en werk vervaagt en dat werken niet langer uitsluitend door één kostwinner tussen 's morgens 9 uur en tot 's middags 5 uur plaatsvindt. Deze ontwikkelingen laten onverlet dat de overheid de taak heeft de voorwaarden te scheppen zodat mensen hun verantwoordelijkheid in de samenleving kunnen nemen, niet alleen als het gaat om het werk waarmee zij in het levensonderhoud voorzien, maar ook als het gaat om gezin, familie, zorg voor anderen en hun betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor de samenleving.

Voor het gezin betekent dit dat de verantwoordelijkheid van de ouders en het perspectief van het kind de uitgangspunten zijn. Ouders moeten in staat worden gesteld, ook in financiële zin, keuzes te maken tussen de verdeling van arbeid en zorg. Dat vraagt bijvoorbeeld om een meer rechtstreekse financiering van het gezin, onder andere via de verhoging van de kinderbijslag en door het verleggen van de subsidiestroom. De kinderopvanggelden gaan dan naar de ouders in plaats van naar de instellingen. Het feit dat kinderopvang duur is, maakt duidelijk dat zorg voor en opvang van kinderen financiële offers vraagt. Deze offers echter worden niet alleen door werknemers gebracht, maar ook door gezinnen die de zorgtaken volledig zelf op zich hebben genomen. Dan is het merkwaardig dat de overheid alleen bijdraagt aan de kosten van kinderopvang die door werknemers worden gemaakt.

De nieuwe mogelijkheden van de wet arbeid en zorg in de sfeer van zorgverlof, geven meer ruimte aan het combineren van betaald werk en zorgarbeid. Deze wet kan echter niet in de plaats komen van de persoonlijke verantwoordelijkheid van een ieder om duidelijke keuzes te maken, om de zorgverantwoordelijkheden ook werkelijk te nemen.
Naast de financiële compensaties is ook een aantal sociale faciliteiten nodig. Zo moet bijvoorbeeld iemand de mogelijkheid krijgen zich te vestigen in het verpleeghuis, waar zijn of haar (huwelijks)partner is opgenomen.

1.9 Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor de opvoeding en verzorging van kinderen en moeten zoveel mogelijk in staat worden gesteld deze verantwoordelijkheid waar te maken.

1.10 Uitgangspunt in het overheidsbeleid behoort te zijn de vrije keuze in de taakverdeling tussen man en vrouw. Nieuwe mogelijkheden als zorgverlof en deeltijdarbeid worden overeenkomstig dit uitgangspunt gemodelleerd.

1.11 In de arbeidswetgeving, de belastingwetgeving en de sociale zekerheidsregelgeving wordt rekening gehouden met de eventuele zorgverantwoordelijkheid van de ouder(s), met name in het geval van eenoudergezinnen. In dat geval kan bijvoorbeeld worden afgezien van een sollicitatieplicht.

1.12 Omdat zorg en opvang van kinderen primair een ouderlijke verantwoordelijkheid zijn, moet de financiële ondersteuning hiervoor bij alle gezinnen terechtkomen in de vorm van een kindgebonden budget. In de uitwerking kan dit betekenen dat het subsidiegeld, dat nu wordt besteed aan kinderopvang, wordt aangewend voor een ophoging van de kinderbijslag.

1.3 Werk ten dienste van de samenleving
Wanneer zorg centraal staat, betekent dat ook erkenning van de waarde van vrijwilligerswerk. Onbetaalde arbeid en vrijwilligerswerk vormen de smeerolie van de samenleving. Zonder vrijwilligers is er voor veel sociale verbanden geen toekomst. Vrijwilligers brengen tot uitdrukking dat het in de samenleving niet alleen gaat om rechten. Het is goed wanneer mensen zich niet alleen afvragen wat de samenleving voor hen kan doen, maar ook wat zij voor de samenleving kunnen doen.
In deze 24-uurseconomie komt het traditionele vrijwilligerswerk vooral neer op de wat oudere generatie. Vrijwilligerswerk verdient daarom wel een steuntje in de rug. Dat kan onder meer door vrijwilligerswerk aantrekkelijker te maken en door te bevorderen dat daar tijd voor vrij gemaakt kan worden. Voor werknemers valt te denken aan de mogelijkheid om winstuitkeringen en bonussen niet alleen in geld, maar ook in een 'vrijwilligerscheque' uit te laten keren. Werknemers kunnen zo dagen opsparen voor persoonlijke deelname aan vrijwilligerswerk.
Voor non-profitorganisaties geldt dat zij in aanmerking moeten komen voor (extra) overheidssubsidie, afhankelijk van het aantal vrijwilligers dat zij in dienst hebben.

Naast vrijwilligerswerk is werk in de collectieve sector (feitelijk: werk in het algemeen belang) van een bijzondere betekenis. Dit komt met name tot uitdrukking in sectoren als het onderwijs, de zorg en de veiligheid. De overheid kan de belangstelling voor het werk in de collectieve sector stimuleren via facilitering van bijvoorbeeld maatschappelijke stages.

1.13 De overheid faciliteert via de fiscus het verstrekken van winstuitkeringen en bonussen in de vorm van een vrijwilligerscheque.

1.14 Ex-studenten worden in de gelegenheid gesteld om hun studieschuld weg te werken door middel van het verrichten van gemeenschapstaken. Deze gemeenschapstaken zijn vergelijkbaar met taken zoals die in het verleden werden verricht tijdens vervangende dienstplicht.

1.15 Via onder meer uitbreiding van de wet loopbaanonderbreking faciliteert de overheid maatschappelijke stages.

1.4 Sociale verhoudingen, werkgelegenheid en inkomensbeleid
De werkgelegenheid is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Nu de werkgelegenheidsgroei weer afvlakt en de werkloosheid toeneemt, baart het des te meer zorg dat mensen met een arbeidshandicap nog te vaak aan de kant staan. De samenleving is het aan zichzelf verplicht om juist voor hen plaats te maken op de arbeidsmarkt.
De dynamische economische ontwikkeling heeft het zicht op de inkomensverhoudingen in Nederland onttrokken. Er is veel particuliere rijkdom, maar tegelijkertijd kunnen we ook binnen de Nederlandse verhoudingen van armoede spreken.

Sociale samenhang kan niet zonder een rechtvaardige sociale ordening. Een rechtvaardige sociale ordening komt niet vanzelf tot stand. Daarvoor zijn politieke en morele keuzes nodig die de sociale bodem onder de economie gezond houden. De overheid moet zich inspannen voor goede sociale verhoudingen en goede sociale voorzieningen op een aanvaardbaar minimumniveau. De overheid behoort, als de koning uit Psalm 72, de armsten in de samenleving hun rechten te geven en hen werkelijk te helpen. Deze verantwoordelijkheid brengt ook met zich dat er een beroep wordt gedaan op financiële solidariteit van de werkenden met de niet-werkenden, bescherming van de werknemer op de werkvloer en effectieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.
Misbruik van regelingen en verschijnselen als zwartwerken weerspiegelen een gebrek aan solidariteit. Zwartwerken is een vorm van broodroof en moet bestreden worden. Er is in de achter ons liggende periode te weinig gedaan om het hiervoor benodigde normbesef in de samenleving aan te wakkeren.

Arbeidsverhoudingen
1.16 In wetgeving moet worden vastgelegd dat niet mag worden gestaakt dan nadat arbitrage heeft plaatsgevonden. De positie van werkwilligen verdient een geloofwaardige bescherming. Arbeidsconflicten in vitale diensten, zoals politie, brandweer en openbaar vervoer worden via bindende arbitrage opgelost.

1.17 De overheid bevordert in het sociaal-economisch leven het respect voor de zondagsrust. Het inschakelen van de zondag als 'normale' werkdag wordt tegengegaan. Waar nodig worden wettelijke bepalingen daartoe aangepast.

Werkgelegenheid
1.18 De In- en Doorstroombanen moeten uitlopen op reguliere banen in de collectieve sector (verpleging, thuiszorg, politie, onderwijs en bij de gemeentelijke overheid). Hiertoe worden voldoende middelen beschikbaar gesteld.

1.19 Ter bestrijding van de groei van het aantal arbeidsongeschikten vindt adequate uitvoering van en controle op het arbeidsomstandighedenbeleid plaats.

1.20 De sollicitatieplicht voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders met minderjarige kinderen wordt afgeschaft. Wel kan van deze categorie ouders worden verwacht dat - bij voorkeur onder schooltijd van de kinderen - wordt voldaan aan een scholingsplicht. De mogelijkheden van ontheffing van de sollicitatieplicht wanneer de betrokkene zorgtaken verricht, moeten worden verruimd.

1.21 Wanneer mensen die, nadat zij meerdere jaren hebben afgezien van betaalde arbeid in verband met de opvoeding, weer betaalde arbeid willen verrichten, worden zij daartoe ondersteund door een aanbod van laagdrempelige cursussen en faciliteiten.

1.22 Ter bevordering van de werkgelegenheid vindt een verdere verschuiving plaats van de lastendruk op arbeid naar milieubelastingen.

1.23 Asielzoekers die nog in afwachting zijn van een besluit over een verblijfsvergunning mogen betaald werk verrichten. Zij bouwen op deze manier echter geen sociale zekerheidsrechten op. Dit zou een eventuele terugkeer naar het land van herkomst bemoeilijken.

1.24 De krapte op de arbeidsmarkt wordt zoveel mogelijk bestreden door arbeidsdeelname te bevorderen onder groepen die langdurig werkeloos of arbeidsongeschikt zijn. Instroom van niet-EU-onderdanen om de vacatures op te vullen wordt afgewezen.

Inkomensbeleid
1.25 Het inkomensbeleid wordt in beginsel op rijksniveau bepaald. Gemeenten kunnen een eigen minimabeleid voeren onder de voorwaarde dat dit niet leidt tot onrechtvaardige verschillen tussen gemeenten.

1.26 De koopkracht van gezinnen moet worden verhoogd door zowel de introductie van een inkomens afhankelijke kop op de kinderbijslag als een algemene verhoging van de kinderbijslag. De kindertabel in de huursubsidie kan vervolgens worden ingetrokken. De paarse bezuinigingen op de kinderbijslag moeten met name voor grotere gezinnen worden teruggedraaid.

1.27 De koppeling tussen het sociaal minimum en de geïndexeerde loonontwikkeling blijft in stand.

1.28 Het nettominimumloon moet stapsgewijs op een zodanig niveau worden gebracht dat inkomensafhankelijke toeslagen minder noodzakelijk worden. In het bijzonder mensen die langdurig op sociaal minimum zitten, waaronder met name vroeg-gehandicapten, verdienen een hogere uitkering.

1.29 Armoedebestrijding is een wezenlijk onderdeel van het inkomensbeleid. De vrijlatingbepaling in de Bijstandswet wordt versoepeld, zodat deze meer op de persoonlijke situatie toegesneden kan worden. Op deze manier kan er gemakkelijker gebruik van worden gemaakt naarmate men langer afhankelijk is van een uitkering. Bij de bestrijding van armoede wordt samenwerking gezocht met diaconieën en charitatieve instellingen. Aan diegenen die zich langer dan drie jaar op een sociaal minimum bevinden, wordt jaarlijks een landelijk vastgestelde toeslag verstrekt.

1.30 Jaarlijks moet een landelijke minimarapportage worden gepubliceerd. Daarin worden van iedere gemeente in elk geval de inkomensbestanddelen en de kosten voor huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum vermeld. Op deze wijze kan worden bepaald of de koopkracht van betrokkenen onder het sociaal minimum is gedaald.

1.5 Maatwerk in de sociale zekerheid
Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van mensen om zelf in het eigen levensonderhoud en van de directe naasten te voorzien. De overheid heeft tot taak zorg te dragen voor degenen die niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Deze taak is gekwalificeerd door het recht, maar dat laat onverlet de taak van de kerken en de individuele burgers om vanuit barmhartigheid en liefde zich in te zetten voor de medemens in nood. Het geven van zorg dient gepaard te gaan met het zoveel mogelijk stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van de 'zorgontvanger'. Dat geldt ook de sociale zekerheid.

Nederland kent in vergelijking met de ons omringende landen veel arbeidsongeschikten, terwijl het aantal werklozen juist laag is. Leefdruk en leefstress blijken in te veel gevallen tot een uitkering te kunnen leiden, terwijl deze factoren in beginsel buiten de sfeer van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen moeten kunnen worden opgelost. In de nieuwe kabinetsperiode moet de aandacht zich richten op de realisatie van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarbij voor deze oneigenlijke factoren al in het eerste (ziektewet) jaar een oplossing wordt gezocht. Nog altijd belanden veel werknemers in de WAO omdat te weinig aandacht is besteed aan de preventie van ziekteverzuim. De Arbeidsinspectie heeft een belangrijke taak in het signaleren en voorkomen daarvan. Arbeidsongeschikte werknemers en hun werkgevers hebben er baat bij, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ziekte wordt gestreefd naar reïntegratie, bij voorkeur bij de eigen werkgever, maar als het niet anders kan bij een andere werkgever. De beschikbare reïntegratiebudgetten kunnen daarbij veel doelmatiger worden ingezet, waarbij meer dan nu recht wordt gedaan aan de verantwoordelijkheid van de betrokken werknemer.

Maatwerk en meer persoonlijke verantwoordelijkheid zijn ook noodzakelijk bij het ouderenbeleid. In de komende jaren zal de vergrijzing in Nederland en in de rest van West-Europa toenemen. Vooral op Europees niveau kunnen de gevolgen groot zijn vanwege de toekomstige pensioenlasten. Eén van de oplossingen is gelegen in het aanbieden van meer keuzemogelijkheden. Ouderen moeten de keus krijgen langer te werken (bijvoorbeeld tot 65 of nog langer), zodat ze een flexibele of een extra AOW kunnen opbouwen. Deze gedifferentieerde pensioenopbouw zal moeten samengaan met de mogelijkheid tot diverse vormen van verlof. Ouderen die eenmaal de betaalde arbeidsmarkt hebben verlaten, zullen op andere wijzen geprikkeld moeten worden zich actief voor de maatschappij te blijven inzetten, bijvoorbeeld via het vrijwilligerswerk en de vervulling van zorgtaken.

Een goed armoedebeleid is het sluitstuk van een goed stelsel van sociale zekerheid. Bepaalde groepen, vooral zij die langdurig op uitkeringen zijn aangewezen, of alleen laagbetaalde of deeltijdbanen hebben, hebben te weinig inkomsten. Afgezien van de belangrijke rol die familie, vrienden, buurtbewoners of een kerk- of een buurtgemeenschap kunnen hebben in de hulpverlening, is het aan de overheid om ook hier recht te verschaffen. Te denken valt aan de eenoudergezinnen, ouderen met alleen een AOW en de langdurig bijstandsgerechtigden. In deze gevallen is het de taak van overheden in te springen, bijvoorbeeld via selectieve verhogingen van de bijstand of verruiming van de bijzondere bijstand. Inkomenspolitiek is echter een zaak van de rijksoverheid.

Sociale zekerheid
1.31 De opdracht om in het eigen levensonderhoud te voorzien geldt in beginsel ook, naar de mate van het mogelijke, voor uitkeringsgerechtigden. Tegenover uitkeringsrechten behoren, voor wie tot de beroepsbevolking behoort, naar de mate van het mogelijke, ook plichten te staan, bijvoorbeeld betreffende sollicitaties en scholing, het accepteren van passende arbeid, ook buiten de eigen woonplaats, of regio en - na verloop van een half jaar - het verrichten van vrijwilligerswerk en gemeenschapstaken. In relatie hiermee moet de bijverdienregeling worden versoepeld.

1.32 De WW blijft recht bieden op een uitkering, gebaseerd op het laatst verdiende loon.

1.33 Degenen die zijn aangewezen op een WAO-uitkering moeten erop kunnen rekenen dat de overheid de hoogte en duur van de uitkering niet aantast.

1.34 In geval van ziekte dient al het mogelijke te worden gedaan de zieke werknemer te reïntegreren in het eigen bedrijf en, als dat onverhoopt niet lukt, bij een ander bedrijf. Werkgevers en werknemers die hierbij aantoonbaar onwillig zijn, worden financiële sancties opgelegd.

1.35 De publieke uitvoerder (UWV) moet vroeg in het eerste ziektejaar worden betrokken bij advisering met betrekking tot reïntegratiemogelijkheden in bedrijven met een hoog verzuimrisico.

1.36 De zieke werknemer dient zelf de verantwoordelijkheid te krijgen voor een verantwoorde besteding van het reïntegratiebudget waarop hij recht heeft. Dit kan door elke rechthebbende vrijwillig een persoonsgebonden budget te geven. Hij ontvangt daarbij optimale begeleiding, zonodig door een persoonlijk arbeidsadviseur. Uiteraard wordt rekening gehouden met de wensen van de werkgever.

1.37 Arbeidsongeschiktheid met als oorzaak leefdruk of leefstress - ten gevolge van de zware combinatie van arbeids- en zorgtaken of arbeidsconflicten - zal in beginsel niet kunnen leiden tot toegang tot de WAO, maar zal aangepakt moeten worden door bijvoorbeeld beperking van de arbeidsduur of overplaatsing naar minder belastend werk. Het behoort niet tot de publieke verantwoordelijkheden om in een huishouden meer dan anderhalf voltijds-inkomen collectief te verzekeren.

1.38 De AOW blijft welvaartsvast. Teneinde de financiering van de AOW op een meer solide basis te brengen, wordt het AOW-fonds voor een deel ook vanuit de belastingopbrengsten gevoed.

1.39 Een AOW-gerechtigde met een partner jonger dan 65 jaar blijft recht houden op een partnertoeslag indien de partner zelf geen inkomsten heeft. Daarmee wordt voorkomen dat men op zijn oude dag op de bijstand is aangewezen.

1.40 Het inkomensbegrip in inkomensafhankelijke regelingen moet zo spoedig mogelijk worden geharmoniseerd.

1.41 De bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik in de sociale zekerheid verdient prioriteit. Dit om het draagvlak voor de sociale zekerheid in stand te houden.

1.6 Ruimte voor het onderwijs
Voor de toekomst van een kennisintensieve samenleving is onderwijs van groot belang. Een goed stelsel van onderwijsvoorzieningen verzekert de arbeidsmarkt van de toestroom van voldoende en bekwame arbeidskrachten. Onderwijs is echter meer dan het behalen van een startbekwaamheid voor de arbeidsmarkt. Het volgen van onderwijs stelt een ieder in staat de zijn of haar gegeven talenten te ontwikkelen. Onderwijs is de plaats waar normen en waarden worden overgedragen en overtuigingen en levenshoudingen worden aangeleerd. In een klimaat waarin vooral het verwerven van kennis als basis voor een economische carrière wordt benadrukt, is het van belang deze aspecten van onderwijs goed voor ogen te houden en te accentueren.

De vrijheid van onderwijs is één van de belangrijkste verworvenheden uit onze parlementaire geschiedenis. De vrijheid van onderwijs geeft ouders de mogelijkheid hun levensbeschouwelijke overtuiging in het onderwijs tot uitdrukking te brengen. Op deze manier zijn ouders in staat invulling te geven aan de verantwoordelijkheid die zij hebben voor het onderwijs aan hun kinderen. De schoolbesturen van het bijzonder onderwijs dragen de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het onderwijs en de identiteit van de school. Scholen worden alleen gecontroleerd aan de hand van eisen die in de wet staan opgenomen. De overheid hanteert de vrijheid van stichting, richting en inrichting als leidraad in haar beleid en beschermt deze vrijheid. Op de overheid ligt de zorgplicht voor de beschikbaarheid van algemeen toegankelijk en pluriform openbaar onderwijs. Betrokkenheid van ouders bij openbare scholen is van belang.

Scholen moeten voldoende ruimte krijgen voor het voeren van een eigen beleid en het maken van eigen keuzes. De initiatieven tot deregulering en autonomievergroting verdienen daarom steun, maar moeten niet in goede woorden blijven steken. Meer zelfstandigheid voor scholen maakt het noodzakelijk dat zij beschikken over een goed stelsel van kwaliteitszorg.

Door de paarse kabinetten is gehamerd op het belang van onderwijs. Financieel heeft paars deze woorden niet waargemaakt. De achterstanden in het onderwijs zijn de laatste acht jaren niet weggewerkt. De Nederlandse uitgaven voor onderwijs liggen onder het OESO-gemiddelde. Het lijkt er op dat de overheid haar verantwoordelijkheid voor een adequaat stelsel aan onderwijsvoorzieningen wil ontlopen. Er doet zich namelijk een kwalijke tendens voor om de kosten van het onderwijs steeds meer af te wentelen op ouders, bedrijven en sponsors. De overheid behoort verantwoordelijk te zijn en te blijven voor de volledige bekostiging van het basis- en voortgezet onderwijs. Behalve een beperkte ouderbijdrage wordt private financiering in het primair en voortgezet onderwijs niet toegestaan. Op deze wijze wordt de toegankelijkheid van kwalitatief goed onderwijs voor alle kinderen gegarandeerd.
Grootschalige voorzieningen kennen zeker in het onderwijs de nodige nadelen. Scholen worden gestimuleerd om ook bij bestuurlijke of organisatorische schaalvergroting, de kleinere schaal van de onderwijsvoorzieningen in de stad of het dorp zelf, zoveel mogelijk te handhaven.

1.42 Betrokkenheid bij en invloed van ouders op het beleid van een school is belangrijk. Medezeggenschap laat evenwel de verantwoordelijk van het schoolbestuur voor de grondslag en de identiteit van de school onverlet.

1.43 Het lidmaatschap van een schoolbestuur vergt tegenwoordig veel tijd en inspanning. Er moet daarom een verlofregeling voor vrijwillige schoolbestuurders komen. Werkgevers ontvangen subsidie als een werknemer gebruik maakt van deze regeling.

1.44 De vrijheid van richting en inrichting in het onderwijs, daaronder begrepen de benoemingsvrijheid, stelt grenzen aan de taakuitoefening van de Onderwijsinspectie.

1.45 In het primair onderwijs wordt, daar waar het mogelijk is, lumpsum financiering ingevoerd.

1.46 Het lesgeld wordt afgeschaft. De hoogte van de ouderbijdrage wordt aan een maximum gebonden.

1.47 Reiskosten mogen ouders niet belemmeren in de keuze van een school van de door hen gewenste richting.

1.48 Vanuit het oogpunt van spreiding van onderwijsvoorzieningen en van de wenselijkheid van kleinschaligheid in het onderwijs voert de overheid een ruimhartig nevenvestigingsbeleid.

1.7 Wegwerken van tekorten
Het tekort aan leraren dreigt de komende jaren nog groter te worden. De kwaliteit van het onderwijs dreigt daardoor onder druk te komen staan. Er zullen forse inspanningen verricht moeten worden om de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar te verbeteren. Verhoging van de salarissen is één van de middelen daartoe. De loonontwikkeling in het onderwijs is de laatste vijftien jaar achtergebleven bij andere sectoren. De afgelopen kabinetsperiode is een begin gemaakt deze achterstand weg te werken. Wil het onderwijs een concurrerende werkgever zijn, dan zal er de komende jaren verder geïnvesteerd moeten worden in de primaire en de secundaire arbeidsvoorwaarden van leraren.

Door docenten wordt aangegeven dat het plezier in hun werk slechts ten dele afhangt van het salarisniveau. De omstandigheden waaronder zij hun werkzaamheden verrichten zijn minstens zo belangrijk. Met deze omstandigheden is het helaas slecht gesteld. Er bestaat een aanzienlijke achterstand in het onderhoud van de huisvesting. In klaslokalen staat oud meubilair. Veel scholen hebben onvoldoende geld hun lokalen en sanitair op een aanvaardbare wijze schoon te houden. Schoolgebouwen zijn niet aangepast aan de onderwijsvernieuwingen die de laatste tien jaar in het onderwijs zijn doorgevoerd. Voor computeronderwijs zijn bij voorbeeld ruime lokalen nodig, maar in de hoogte van de financiële middelen voor de huisvesting wordt daarmee geen rekening gehouden. De ChristenUnie vindt dat er meer geld beschikbaar moet komen voor de huisvesting, het onderhoud en de materiële instandhouding van scholen. Hierdoor kan de werkomgeving van docenten op een niveau gebracht worden dat voldoet aan de eisen van deze tijd.

Het imago van het leraarschap hangt onder meer af van het loopbaanperspectief. Eén van de redenen dat een baan in het onderwijs als onaantrekkelijk wordt ervaren, is het vooruitzicht de hele loopbaan met lesgeven bezig te zijn. Van belang is dat de variatie aan functies binnen scholen toeneemt. Tevens moet de mobiliteit op de onderwijsarbeidsmarkt sterker worden. Een baan voor het leven wordt steeds minder vanzelfsprekend. Leraren moeten op een gegeven moment naar andere sectoren kunnen uitstromen. Ook moet het normaal gevonden worden dat mensen die een carrière in het bedrijfsleven hebben doorlopen de overstap maken naar het onderwijs.

1.49 Nederland besteedt in vergelijking met andere landen weinig geld aan onderwijs. Gestreefd moet worden naar een verhoging van het uitgavenpeil tot 6% van het BNP (OESO-norm).

1.50 De eindschaal voor leraren in het basisonderwijs wordt opgetrokken naar schaal 10 (LB). De eindschaal voor schoolleiders wordt schaal 11. Dit doet recht aan de inspanningen die deze leraren en schoolleiders verrichten. Met deze maatregelen wordt tevens de vlucht vanuit het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs tegengegaan.

1.51 Onderwijsvernieuwingen als de Tweede Fase en het VMBO in het voortgezet onderwijs hebben consequenties voor de onderwijshuisvesting. In de praktijk blijkt dat hiervoor vaak onvoldoende financiële middelen beschikbaar worden gesteld. In de komende regeerperiode zullen hiervoor extra middelen moeten worden vrijgemaakt.

1.52 Inspanningen moeten worden gericht op het zo snel mogelijk verhelpen van de belemmeringen die zij-instromers ondervinden bij het vinden van een baan op een school. Scholen dienen te beschikken over voldoende financiële middelen voor de (bij)scholing van zij-instromers.

1.53 Onderwijshuisvestingsbeleid verdient een verdere financiële impuls. Initiatieven om de verantwoordelijkheid van de huisvesting in het primair- en voortgezet onderwijs van de gemeente naar de scholen over te dragen (door decentralisatie huisvesting, renovatie buiten- en binnenzijde) verdienen steun.

1.8 Basisonderwijs, voortgezet onderwijs, achterstandenbeleid
Het is belangrijk dat de prestaties van kinderen in achterstandssituaties verbeteren. Daarom moet veel aandacht worden geschonken aan het leren van de Nederlandse taal. Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen extra financiering. In het onderwijskansenbeleid moet niet alleen aandacht zijn voor achterblijvende allochtone leerlingen, maar ook voor zwakke autochtone leerlingen. De Brede School is zinvol als ze kan bijdragen aan de bestrijding van onderwijsachterstanden. Het mag niet de bedoeling zijn dat de Brede School enkel gaat fungeren als opvang voor kinderen van werkende ouders.

Het voortgezet onderwijs heeft de komende jaren vooral rust nodig om de implementatie van het studiehuis tot een goed einde te brengen en de leerwegen bij het VMBO in te voeren. De evaluatie van het studiehuis in 2003 zal duidelijkheid moeten scheppen over eventuele aanpassingen. Het is noodzakelijk dat de basisvorming wordt herijkt zonder dat daarbij aan alle uitgangspunten van dit onderwijskundig concept wordt getornd. Van belang is dat leraren over voldoende tijd en scholingsmogelijkheden beschikken om bekend te raken met onderwijskundige vernieuwingen en om nieuwe lesprogramma's te ontwikkelen. Het beleid om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan, moet de komende jaren met kracht worden uitgevoerd.

1.54 Integratie van gehandicapte kinderen in het basisonderwijs is een goede zaak. Scholen moeten echter wel in staat gesteld worden deze nieuwe taak waar te kunnen maken. Ook mag het niet betekenen dat de specifieke deskundigheid van het speciaal onderwijs verloren gaat.

1.55 Een lange wachttijd voor plaatsing op een school voor speciaal onderwijs betekent een ernstige belasting voor zowel het betreffende kind als ook voor de ouders en de school. De wachtlijsten in het speciaal onderwijs moeten daarom zo snel mogelijk weggewerkt worden.

1.56 De kwaliteitszorg in het primair- en voortgezet onderwijs dient verder versterkt te worden.

1.57 Binnen het basisonderwijs verdient het onderwijs aan kleuters een nadere accentuering.

1.58 Het niveau van de examens en de kwaliteitszorg in het beroepsonderwijs biedt reden tot zorg. De onderwijsinstellingen in deze sector zullen extra inspanningen moeten verrichten dit niveau te verbeteren.

1.59 In goede samenwerking met sociale partners zak gewerkt moeten worden aan een versterking van de positie van het beroepsonderwijs. Ook zal de aansluiting op de arbeidsmarkt verbeterd moeten worden.

1.60 Leraren aan scholen met veel achterstandsleerlingen verrichten hun werk vaak onder moeilijke omstandigheden. Van hen worden extra inspanningen gevraagd. Een ruimere financiële beloning van deze leraren is daarom op zijn plaats.

1.61 De afgelopen periode is geïnvesteerd in de verkleining van de groepen in de onderbouw van het primair onderwijs. De problematiek van de te grote groepen doet zich evenwel ook voor in de bovenbouw. Omdat, vanwege het lerarentekort, groepsverkleining in de bovenbouw niet voor de hand ligt, moet ingezet worden op het aantrekken van onderwijsassistenten.

1.62 Bij de evaluatie van de eerste cyclus van de Tweede Fase in het voortgezet onderwijs (2003) zullen er gerichte maatregelen genomen moeten worden om de werkdruk van docenten en leerlingen te verlagen en de overbeladenheid van het programma aan te pakken.

1.9 Hoger onderwijs
De invoering van een bachelor-masterstructuur draagt bij aan een sterke internationale positie van het Nederlands hoger onderwijs. Universiteiten moeten financieel in staat gesteld worden gedegen masterprogramma's op te stellen. De overheid is daarom verantwoordelijk voor de bekostiging van de gehele master-fase wat betreft het wetenschappelijk onderwijs.

In het universitair onderwijs moet meer aandacht komen voor waarden en normen die in wetenschap en samenleving tot gelding komen. In de onderwijsprogramma's van het hoger beroepsonderwijs is behoefte aan ruimte voor de vak-ethiek van het beroep waarvoor studenten worden opgeleid. Het wetenschappelijk onderwijs en het onderzoek op het gebied van de geesteswetenschappen verdienen extra bescherming. Wetenschappelijk onderzoek moet gepaard gaan met bezinning op de ethische aspecten ervan.
In de studiefinanciering is er alle aanleiding meer rekening te houden met de positie van grotere gezinnen. Om die reden wordt de hoogte van de aanvullende beurs mede afhankelijk van het aantal studerende kinderen binnen een gezin. Voor elke student moet de mogelijkheid bestaan onder gunstige condities te lenen. Voor de langere termijn is er onderzoek nodig naar een efficiëntere financieringsstructuur van het hoger onderwijs, waarbij de hoogte van de basisbeurs en de hoogte van het collegegeld in onderlinge samenhang moeten worden gezien.

1.63 Het Nederlands is de voertaal in het hoger onderwijs.

1.64 Vanwege het ontbreken van goede toekomstmogelijkheden zien teveel jonge en getalenteerde wetenschappers zich gedwongen het onderzoek te verlaten. Aan onderzoeksinstituten en universiteiten moet daarom een aantrekkelijk loopbaanbeleid voor wetenschappelijke onderzoekers ontwikkeld worden. De arbeidsvoorwaarden van beginnende wetenschappers (assistenten en onderzoekers in opleiding, de zogenaamde Aio's en Oio's) worden sterk verbeterd.

1.65 Bij de bepaling van de hoogte van de inkomensafhankelijke aanvullende beurs wordt meer rekening gehouden met het aantal studerende kinderen binnen een gezin..

1.66 In het universitair onderwijs dient meer aandacht te worden besteed aan waarden en normen die in de wetenschap en in de samenleving tot gelding komen.

1.67 HBO-instellingen dienen hun studenten te vormen in de vak-ethiek van het betreffende beroep.

1.68 Wanneer een student tijdens zijn studie vertraging oploopt door een handicap of een chronische ziekte moet de mogelijkheid voor extra studiefinanciering aanwezig zijn.

1.69 Wetenschappelijk onderzoek dient hand in hand te gaan met ethische bezinning op de grenzen van onderzoek en de toepassing daarvan. Binnen de universiteit moeten ethische commissies een grotere rol gaan spelen.

2 Veiligheid en betrouwbaar bestuur

3000 jaar geleden schreef de dichter van Psalm 72 over de ideale koning:
een koning die rechtvaardig is, zuiver rechtspreekt, de armen hun recht geeft en de verdrukker veroordeelt. Onder zo'n regering komt de mens tot bloei en heerst er vrede.
Deze tekening van de goede overheid geldt voor alle tijden. Ook anno 2001 ligt in die tekening het kernpunt van het overheidsoptreden verscholen. Hoe belangrijk dat is, kun je zien door je in te denken hoe het is te leven in een land waarin de overheid niet rechtvaardig is, niet zuiver rechtspreekt, de armen hun rechten ontneemt en de verdrukker vrijuit laat gaan. Een situatie die we wereldwijd helaas maar al te veel aantreffen.

Ook vandaag heeft de samenleving behoefte aan een rechtvaardige overheid. Politici, bewindspersonen en ambtenaren moeten in hun optreden geloofwaardig zijn. Hun integriteit mag niet ter discussie staan. Overheidsambtenaren, en zeker ministers, moeten bereid zijn verantwoording af te leggen over hun handelen. Waar publieke macht is, daar is publieke verantwoording nodig.
We hebben een overheid nodig die zuiver rechtspreekt en zorgt voor een toegankelijke, onafhankelijke rechtspraak; die niet alleen deelbelangen, of partijbelangen, maar het belang van de gehele samenleving op het oog heeft. Een overheid die de armen hun recht geeft en oog heeft voor sociale vraagstukken.
Een overheid die de verdrukker veroordeelt en dus wetten en regels handhaaft en misdaad en criminaliteit adequaat bestrijdt.
Een overheid tenslotte, die zich bewust is van de begrenzingen van de eigen taak en bevoegdheden. Die de burgerlijke vrijheden respecteert, en ruimte laat aan de maatschappelijke verbanden om op hun manier tot ontplooiing te komen. Respect voor de godsdienstvrijheid en de vrijheid van geweten - de oudste mensenrechten - zijn hiervan de kern.
De ervaring leert dat een goede overheid niet vanzelfsprekend is. Bedreigingen komen van vele kanten.

Het gebrek aan bereidheid van overheidsfunctionarissen om verantwoording af te leggen over hun handelen is een kwalijke zaak. Ministers blijven te vaak zitten, ondanks ernstige fouten van de overheid. Gedetailleerde politieke regeerakkoorden tussen de coalitiepartners blijken soms zelfs grondwettelijke bepalingen opzij te kunnen zetten en frustreren het parlementaire debat en daarmee een adequate publieke verantwoording.
Beslissingen in het parlement zijn geen sluitstuk van brede partijdiscussies meer en Kamerleden profileren zich steeds minder als volksvertegenwoordigers.
De uitwaaiering van overheidsbevoegdheden over zelfstandige bestuursorganen maakt het onhelder wie waar verantwoordelijk voor is.
De verdeling van de verschillende bevoegdheden over nationale en internationale (Europese) overheden leidt regelmatig tot grote verwarring en dat niet alleen bij de burger. Van publieke verantwoording van Europees georganiseerde publieke macht is feitelijk nauwelijks sprake.

In de tweede plaats gaat het om de bedreiging die ontstaat doordat de overheid haar taken niet waarmaakt. Te vaak laat de overheid het erbij zitten als het gaat om de handhaving van regels, het voorkomen van rampen, de veiligheid op straat, de bestrijding van de grote en de kleine criminaliteit, of het bijdragen aan een klimaat in de samenleving waarin oog is voor meer dan alleen het materiele belang.
Onbehagen over het functioneren van de overheid is het gevolg. De burger ervaart geen nabijheid, maar afstand tot een als ontoegankelijk gevoelde overheid. De burger laat het afweten door het lidmaatschap van de grote politieke partijen op te zeggen en door niet te verschijnen bij verkiezingen. Het maatschappelijk draagvlak voor de politieke besluitvorming staat op het spel.

In de derde plaats gaat het om de bedreiging die uitgaat van een overheid die de grondrechten en burgerlijke vrijheden, in het bijzonder de godsdienstvrijheid, niet respecteert. Die in naam van het heersende 'vrijzinnig-liberalisme' andere levensbeschouwingen inperkt wat betreft de vrijheid de eigen levensovertuiging te uiten in woord en geschrift, dan wel in de vorm van het instandhouden van organisaties, zoals onderwijsinstellingen.

2.1 Goed bestuur
Nederland heeft niet zozeer behoefte aan staatsrechtelijke vernieuwing als wel aan bestuurlijke zuiverheid. Er is een cultuurverandering binnen het overheidsapparaat nodig, niet alleen ambtelijk, maar vooral ook bestuurlijk. Het overheidsoptreden is soms te laks, zelfs als het gaat om de veiligheid van de burger. Maar ook verschijnselen als straatvuil, verloederde buurten in de grote steden, of misdrijven die onopgelost blijven, maken duidelijk dat de overheid te vaak niet kan waarmaken waarvoor ze staat: de handhaving van de wet en de zorg voor de openbare orde.
Herstel van dualistische verhoudingen tussen regering en parlement bepaalt beide weer tot de eigen primaire verantwoordelijkheden. Dat is een essentiële voorwaarde om een heldere verantwoordingsstructuur en -cultuur mogelijk te maken.

De ChristenUnie wil gezagsherstel van de overheid. De samenleving is gebaat bij een overheid die staat voor haar taak en daarmee ook respect afdwingt.
Daadkracht, besluitvaardigheid en visie zijn daartoe nodig, maar vooral een overheid die werkt vanuit vaste ankerpunten. Een overheid die niet slechts de ontwikkelingen in de samenleving en de alsmaar veranderende publieke opinie volgt, maar die zelf op grond van vaste normen duidelijke keuzes maakt.
Dat vraagt om integriteit en betrouwbaarheid bij iedereen die binnen het overheidsapparaat werkzaam is. Het besef dat de overheid ten diepste een instelling van God is, illustreert de hoge taak die zij heeft. De overheid moet zich daar niet alleen van bewust zijn, maar daar ook naar handelen.

Een hernieuwd besef van verantwoordelijkheid stelt de overheid in staat haar leidinggevende taak opnieuw ter hand te nemen. De overheid moet af van een technocratische en bureaucratische wijze van optreden. De beste vorm van staatkundige vernieuwing is dat de overheid uit overtuiging en met bezieling zich opstelt ten dienste van de samenleving. Niet door de grillen van de samenleving zonder meer te volgen, maar door met een duidelijke visie een koers uit te zetten. De overheid zal vervolgens ook de moed moeten hebben om de regels die ze stelt op consequente wijze te handhaven.
Een hernieuwde bezinning op de aard en taak van de overheid heeft gevolgen voor het ambtenarenapparaat. Kwaliteit zal meer en meer centraal moeten komen te staan. Slagvaardigheid, beweeglijkheid en het in staat zijn om tot een adequate afweging van belangen te komen, zijn geboden.
Het nemen van verantwoordelijkheden betekent voorts dat de overheid een doorslaggevende invloed behoudt als het gaat om het waarborgen van publieke taken en nutsfuncties. Ook als er voor gekozen is de feitelijke uitvoering in handen van particuliere bedrijven te leggen, kan en mag de overheid niet weglopen van haar zorgplicht ten aanzien van onderwijs, zorg, openbaar vervoer, energievoorziening en communicatie.
Goed bestuur betekent daarnaast respect voor en waken over de burgerlijke vrijheden; de mensenrechten zoals die tot uiting komen in de gelijkheid voor de wet, godsdienstvrijheid, onderwijsvrijheid, vrijheid van meningsuiting, opdat God naar Zijn Woord gediend kan worden. De bescherming van deze grondwettelijke bepalingen moet beter gewaarborgd worden tegen sluipende aantasting door toevallige meerderheden in het parlement. Daartoe moet een constitutioneel hof worden ingesteld, dat de taak heeft wetten te toetsen op hun verenigbaarheid met de grondwet.

Openbaar bestuur
2.1 De overheid moet duidelijke en uitvoerbare regels stellen en ook toezien op de naleving daarvan. De wetgever geeft in wet- en regelgeving de rechter voldoende houvast.

2.2 In wetgeving en beleid wordt gewaakt tegen aantasting en geleidelijke uitholling van de klassieke grondrechten. Met name de vrijheid van godsdienst en eredienst en de vrijheid zich daarnaar te gedragen, en de vrijheid van onderwijs behoeven ruimhartige bescherming. Bij de evaluatie van de Algemene Wet Gelijke Behandeling zal hieraan bijzondere aandacht moeten worden geschonken. Van groot belang voor deze vrijheid is niet alleen het recht om individueel overeenkomstig de eigen overtuiging te denken en te leven; onlosmakelijk deel daarvan is ook het recht identiteitsgebonden organisaties in bijvoorbeeld gezondheidszorg en onderwijs in stand te houden.

2.3 Gedogen moet beperkt blijven tot uitzonderlijke situaties en altijd een tijdelijk karakter hebben. De geloofwaardigheid van de overheid wordt geschaad als handhaving van de strafbaarstelling niet gepaard gaat met daadwerkelijke opsporing en vervolging van overtredingen.

2.4 Een kwaliteitskamer ziet toe op de kwaliteit van het ambtenarenapparaat.

Grondwet
2.5 Introductie van een Constitutioneel Hof verdient aanbeveling.

2.6 De Nederlandse taal wordt in de Grondwet verankerd.

2.7 Indien de Raad van State in zijn advies concludeert dat een wetsvoorstel grondwetsuitleg vergt, kan, indien ten minste 30 leden van de Tweede Kamer dit vorderen, dit slechts met gekwalificeerde meerderheid worden aangenomen.

2.8 In de Grondwet wordt vastgelegd dat nieuw af te sluiten verdragen slechts goedgekeurd kunnen worden nadat de inhoud van die verdragen is vertaald in Nederlandse wetgeving.

2.9 In de Grondwet wordt tot uitdrukking gebracht dat de overheid door God is aangesteld in zijn dienst, en dat zij Hem daarom publiek moet eren en het beleid moet afstemmen op Bijbelse waarden.

2.10 In de Grondwet wordt vastgelegd dat het menselijk leven volledige rechtsbescherming heeft vanaf de bevruchting tot aan de dood.

2.11 Gewetensbezwaren in dienstbetrekking behoren op grond van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging erkend te worden op het werk. Dit uitgangspunt leidt er toe dat bijvoorbeeld personeel dat bezwaren heeft tegen abortus-provocatus en euthanasie, geen benadeling mag ondervinden bij de toelating tot opleidingen en uitvoering van het werk, evenmin als ambtenaren van de burgerlijke stand die gewetensbezwaren hebben over het sluiten van een homohuwelijk.

2.12 De bestrijding van gehandicaptendiscriminatie krijgt mede inhoud door uitbreiding van de non-discriminatiebepaling van artikel 1 van de Grondwet.

2.13 Nederland is een constitutionele monarchie. De staatsrechtelijke functie van het koningschap heeft haar waarde bewezen en blijft intact.

Rechterlijke macht
2.14 De voltooiing van de derde fase herziening rechterlijke organisatie heeft prioriteit. De Hoge Raad dient over de volle breedte van de rechtspraak, dus inclusief het bestuursrecht, cassatierechter te zijn.

Kerk en staat
2.15 De bevoegdheid van de overheid is beperkt tot de openbare burgerlijke samenleving. De kerk heeft een eigen roeping in dienst van God. Kerk en staat zijn van elkaar onderscheiden, maar zijn wel ieder in de uitoefening van hun eigen taak aanspreekbaar op de normen van de bijbel. Het verdient aanbeveling dat de overheid bij belangrijke maatschappelijke vraagstukken met levensbeschouwelijke aspecten de kerken om advies vraagt.

2.16 De overheid zorgt ervoor dat de kerk haar taak in de verkondiging van het evangelie in volle vrijheid kan verrichten. Dat geldt ook voor de geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht en in gevangenissen.

2.2 Nederlandse Antillen, Aruba
Op de Antillen en Aruba zal meer aandacht moeten worden besteed aan naleving van de regels van de Nederlandse rechtsstaat. Met name de ontoelaatbare drugshandel en -smokkel (bolletjesslikkers) moet worden aangepakt. Binnen de bestaande staatkundige structuur van het Koninkrijk wordt nadrukkelijk aan de Nederlandse Antillen en Aruba gevraagd op welke wijze zij gebruik maken van hun autonome bevoegdheden. Daarbij wordt vooral gelet op respect voor fundamentele rechten, handhaving van de rechtsstaat, een goed begrotingsbeleid en een integer bestuur. Een status aparte van de afzonderlijke eilanden wordt afgewezen.
Bijzondere aandacht verdient de eigen economische en politieke positie van de Antillen en Aruba in de regio en de gevolgen voor deze landen van de integratie van Nederland in de EU. In een open economisch klimaat moeten er mogelijkheden zijn voor de vestiging van meer Nederlandse bedrijven op de eilanden, waarbij het personeel bij voorkeur wordt gerekruteerd uit de plaatselijke bevolking. Op die manier kan ook de werkeloosheid worden bestreden. De drugsverslaving onder jongeren moet systematisch worden aangepakt.

2.17 Nederland dient financiële en bestuurlijke steun te geven met het oog op de versterking van de bestuurskracht van de Antillen, de sanering van de ambtelijke structuur en de verbetering van het financiële beheer gelijktijdig met de bestrijding van criminaliteit en corruptie.

2.18 De hulprelatie met de Antillen en Aruba is gericht op het verschaffen van perspectief aan met name het middenkader, mede met het oog op het voorkómen van een 'brain-drain' richting Nederland.

2.19 Aan de financiële positie van de kleine eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba moet meer aandacht worden geschonken, volgens een soortgelijke financiële constructie als tot stand is gebracht in het grote steden beleid.

2.20 Samenwerking tussen de Antillen en andere landen in het Caraïbisch gebied moet gestimuleerd worden.
 
2.3 Dichtbij de burger
Dan hebben we het over toegankelijkheid, herkenbaarheid, zichtbaarheid en een gezamenlijk gevoel van verantwoordelijkheid voor het algemeen belang. Niet alleen de overheid, maar ook burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen hebben de taak zich in te zetten voor het welzijn van de samenleving.
Politiek beleid moet zo worden vormgegeven dat het verantwoordelijkheidsbesef van de individuele burger en van groepen burgers wordt gestimuleerd. Dit vraagt om een juist evenwicht tussen collectieve voorzieningen, individuele zelfredzaamheid en publieke betrokkenheid. De overheid is bij uitstek de instelling die hiervoor de voorwaarden kan en moet scheppen.

De overheid kan dit bereiken door de burger en zijn leefomgeving meer centraal te stellen in het beleid. Burgers zijn zelf medeverantwoordelijk voor de veiligheid in de buurt, voor de inrichting en vormgeving van het onderwijs, voor de hulpverlening aan familie, vrienden en bekenden, voor de koers van het gemeentelijk of provinciaal beleid. Het is goed als die medeverantwoordelijkheid wordt gestimuleerd. Maar dan moet politieke besluitvorming niet over de hoofden van de mensen heen gaan, maar zijn ingebed in de maatschappelijke situatie van alledag.

Daarnaast is een open verhouding gewenst tussen volksvertegenwoordigers, bestuurders en ambtenaren aan de ene kant en burgers en maatschappelijke organisaties aan de andere kant. Een dienende overheid is een toegankelijke, bereikbare overheid. Dat doel wordt met alleen maar de invoering van de door de staatscommissie Elzinga bepleite dualistische verhoudingen binnen het gemeentebestuur niet binnen bereik gebracht. Met alleen structuurveranderingen schieten we niet veel op. Het kernpunt is dat er een mentaliteitsverandering bij de overheid noodzakelijk is.

De burger centraal betekent ook dat de overheid bijdraagt aan een leefsituatie waarin de burger de gelegenheid krijgt zijn verantwoordelijkheidsbesef in daden om te zetten. Als politie en justitie wijk- en gebiedsgericht te werk gaan en als wijkteams of buurtagenten worden ingezet, kan de betrokkenheid van de burger bij de openbare veiligheid enorm worden vergroot. Wijkagenten zijn bij uitstek de schakel tussen de burger, die de knelpunten in de wijk kent, en de politie-organisatie. Particuliere initiatieven zullen meer dan voorheen door politie en justitie serieus genomen moeten worden. Buurtpreventie, het aanbrengen van inbraakremmende voorzieningen, het organiseren van sociaal toezicht en andere particuliere initiatieven kunnen, mits ingebed in een veiligheidsbeleid waarvoor de overheid de eindverantwoordelijkheid draagt, een belangrijke bijdrage leveren aan het bevorderen van de veiligheid in de eigen wijk.
Overleg met wijkraden en buurtbewoners dient het karakter te hebben van werkelijke inspraak. Interactieve en innovatieve beleidsvorming kunnen daaraan eveneens een bijdrage geven.

Een ander belangrijk instrument om de burger bij de veiligheid van de eigen leefomgeving te betrekken, vormt het woonbeleid. Het is van groot belang dat de overheid voor een woonomgeving zorgt waarin de burger zich veilig en 'thuis' voelt. Betrokkenheid met de buurt veronderstelt respect voor de eigen karaktertrekken van het betreffende gebied. Dit betekent dat de overheid recht moet doen aan de culturele en natuurlijke verscheidenheid van buurten, wijken, dorpen of streken. Projecten die aansluiten bij de historische, culturele en natuurlijke karaktertrekken van een omgeving zullen een grotere verbondenheid en betrokkenheid met de woonomgeving opleveren dan uniforme, grootschalige projecten die elke eigenheid negeren.

2.21 Buurten waar buurtbewoners, in samenwerking met de overheid, actief werken aan verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, ontvangen het keurmerk 'veilige buurt' en ontvangen extra middelen die kunnen worden gebruikt ter vergroting van de leefbaarheid.

2.22 Gemeenten stimuleren de totstandkoming van zogenaamde dienstenknooppunten waar verschillende soorten wijk- en buurtgerichte dienstverlening kunnen samenkomen.

2.23 In het kader van gebiedsgebonden politiezorg wordt er naar gestreefd de politie zoveel mogelijk wijks- of dorpsgericht te laten werken. De politie komt daardoor dichter bij de burger te staan, terwijl ook een betere samenwerking met andere organisaties bereikt kan worden. Wensen en klachten kunnen op dat niveau beter geïnventariseerd worden. De politie is het aanspreekpunt voor de burger, maar moet ook middelen hebben om iets voor die burger te doen. Om dat voor elkaar te krijgen, kan meer gebruik gemaakt worden van vrijwillige politie voor eenvoudig en ondersteunend politiewerk.

2.24 Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging geeft de stem van minderheden in een democratie de ruimte. Voorstellen tot vernieuwing van het kiesstelsel worden aan dit criterium getoetst.

2.25 Bij decentralisatie van rijkstaken wordt de rechtsgelijkheid voor de burgers nadrukkelijk meegewogen. Decentralisatie van rijkstaken naar provincie of gemeente behoort, mede ter versterking van het decentrale bestuur, gepaard te gaan met beschikbaarstelling van voldoende financiële middelen, dan wel uitbreiding van het gemeentelijk of provinciaal belastinggebied.

2.26 Vanwege het belang van helderheid en doorzichtigheid van de bestuurlijke organisatie verdient een bestuurslaag tussen provincie en gemeente ('vierde bestuurslaag') geen aanbeveling. Gezien de aard en omvang van de regionale problematiek in stedelijke gebieden zal er na afloop van de Kaderwet (2003) een nieuwe wettelijke regeling moeten komen om samenwerking als regionaal bestuur te versterken. Het huidige takenpakket kan daarbij als uitgangspunt worden genomen.

2.27 Het grote steden beleid (GSB) dient na beëindiging van de 2e convenantperiode een vervolg te krijgen. De huidige in het GSB participerende steden moeten daarin meegenomen worden. Op basis van inhoudelijke criteria (aanwezige achterstanden en kansen) zal bekeken moeten worden of meer steden in staat gesteld kunnen worden deel uit te maken van het GSB. Differentiatie per pijler (fysiek, economisch, sociaal) behoort tot de mogelijkheden.

2.28 Versterking van de coördinerende rol van de provincie is nodig, met name voor een integrale aanpak van het economisch ontwikkelingsbeleid, omgevingsbeleid (milieu, ruimtelijke ordening) en infrastructureel beleid (verkeer en vervoer).

2.29 Gemeentelijke herindeling is alleen gewenst als is aangetoond dat dit voor een goede uitvoering van taken nodig is. Hierbij worden de betrokkenheid, de opvattingen en de belangen van de burgers als zwaarwegende factoren meegenomen.

2.30 Benoeming van burgemeesters en Commissarissen van de Koningin door de Kroon verdient altijd de voorkeur boven enigerlei vorm van (verkapte) verkiezing.

2.4 Een samenleving met meer culturen
Voor minderheden is in Nederland altijd ruimte geweest. Dit historisch gegeven wordt in onze tijd nog eens geaccentueerd door de verscheidenheid aan niet-Nederlandse minderheidsculturen. Als medeburgers dienen zij zich op het gebied van onderwijs, arbeid, huisvesting volwaardig te kunnen ontplooien. De vrijheidsrechten die in Nederland worden genoten, mogen niet in mindering komen op de integratie in de Nederlandse samenleving en cultuur. Kennis van die Nederlandse cultuur en respect voor de hier geldende normen en waarden is een vereiste. Kennis van de Nederlandse taal en geschiedenis speelt bij de integratie een belangrijke rol.

Nederland is wel feitelijk een multiculturele samenleving geworden, maar deze multiculturaliteit is daarmee nog geen norm geworden. De Nederlandse samenleving ontving een christelijk stempel. Dat komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de christelijke feestdagen en de bescherming van de zondagsrust. Het is van belang dit gemeenschappelijk erfgoed zorgvuldig te onderhouden. Kennis van de invloed van de bijbel, als voorwaarde voor het verstaan van onze cultuur, moet daarom een plaats hebben in het onderwijs en in inburgeringtrajecten. Het volgen van inburgeringtrajecten is niet vrijblijvend. Het niet-volgen heeft consequenties voor eventuele uitkeringen, werkvergunningen en verblijfsstatussen.
Het is van belang allochtonen een volwaardige plaats in het arbeidsproces te geven. Dit is een voorwaarde voor een goede sociale samenhang.

2.31 De arbeidsdeelname door allochtonen wordt gestimuleerd. Aan allochtone werkzoekenden wordt verdere educatie en arbeidsbemiddeling aangeboden. Voor minderheden wordt door lokale overheden een op spreiding gericht volkshuisvestingsbeleid gevoerd.

2.32 Onderwijs in allochtone levende talen (OALT) is geen verantwoordelijkheid van de overheid en wordt derhalve overgelaten aan de eigen verantwoordelijkheid van minderheden.

2.33 Subsidiëring van gebedsplaatsen wordt op grond van de onderscheiden verantwoordelijkheden van kerk en staat afgewezen.

2.34 Het passief en actief kiesrecht is voorbehouden aan hen die de Nederlandse nationaliteit bezitten.

2.35 Het creëren van werkervarings- c.q. stageplaatsen (voor nieuwkomers die het inburgeringprogramma hebben gevolgd) in het bedrijfsleven, bij de overheid en in de non-profit-sector, wordt aangemoedigd.

2.5 De bescherming van vreemdelingen
Jaarlijks melden zich enkele tienduizenden 'vreemdelingen' aan de grens of op Schiphol. Een belangrijk deel van hen is op de vlucht geslagen en verlangt de status van politiek vluchteling en is dus asielzoeker.
De asielverzoeken worden getoetst door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Dit moet zorgvuldig gebeuren. Het opkomen voor de vreemdeling is een christelijke plicht. Voor politieke vluchtelingen moet er een wijkplaats zijn, anders zouden wij meewerken aan hun onderdrukking. Het is van belang dat de opvang van vluchtelingen en de toetsing van asielaanvragen zo dicht mogelijk bij de bron plaatsvinden, dat wil zeggen in de regio waar vluchtelingen vandaan komen.
Nederland kan niet onbeperkt mensen opnemen die vooral uit economische motieven een verblijfsvergunning willen hebben. We kunnen ons wel inzetten voor verbetering van economische perspectieven en opvang van vluchtelingen elders op de wereld. Dit is één van de redenen waarom de ChristenUnie het budget voor ontwikkelingssamenwerking wil verhogen.

Bij eventuele repatriëring zal men er van verzekerd moeten zijn, dat in het land van herkomst fundamentele mensenrechten, waaronder de godsdienstvrijheid, niet worden geschonden.
Asielzoekers die nog in afwachting zijn van een besluit over een verblijfsvergunning mogen betaald werk verrichten. Zij bouwen op deze manier overigens geen sociale zekerheidsrechten op die een eventuele terugkeer naar het land van herkomst bemoeilijken.

2.36 Het Vluchtelingenverdrag behoort op een loyale wijze te worden uitgevoerd. Nederland moet zich inzetten voor het bereiken van duurzame oplossingen voor de vluchtelingenproblematiek. Van duurzame oplossingen is sprake als de mogelijkheden om menswaardig te leven en de fundamentele rechten van vluchtelingen zijn hersteld.

2.37 Het is gewenst dat behalve de opvang in eerste aanleg van alle vluchtelingen ook de beoordeling van het vluchtverhaal (de asieltoets) plaatsvindt in de eigen regio, bij voorkeur in opvangcentra onder beheer van de Verenigde Naties. Met inachtneming van een in overleg met het gastland te bepalen aantal en onder toetsing aan internationaal vastgestelde criteria, vindt door de Verenigde Naties toewijzing plaats van een evenredig deel. Zo mogelijk in het kader van de EU wordt meer geld vrijgemaakt voor opvang en hervestiging van vluchtelingen in de regio.

2.38 Vluchtelingen voor wie opvang in de regio niet mogelijk is, worden ruimhartig tot ons land toegelaten. Afstemming van het beleid met andere Europese landen is daarbij noodzakelijk.

2.39 Binnen het kader van de nieuwe Vreemdelingenwet behoren asielzoekers zo snel mogelijk te weten waar zij aan toe zijn. De deugdelijkheid van besluiten over toelating of uitzetting is een voortdurend aandachtspunt. Uitzetting van uitgeprocedeerde vreemdelingen gaat - mits zij te goeder trouw zijn - gepaard met een aanbod tot hulp bij de hervestiging.

2.40 Een effectief terugkeerbeleid is van groot belang. De terugzending van uitgeprocedeerde asielzoekers die niet door het land van herkomst worden erkend, moet in internationaal verband worden opgelost. Op landen die weigeren uitgeprocedeerde asielzoekers weer op te nemen, dient in EU-verband meer druk te worden uitgeoefend.

2.41 Bij rechtmatig verblijf in Nederland wordt in beginsel van rijkswege opvang geboden. Ten aanzien van gezinnen met kinderen geldt een bijzondere zorgplicht, ook als het uitgeprocedeerde asielzoekers betreft.

2.42 Voorkomen wordt dat criminele vreemdelingen of vreemdelingen die banden hebben met terreur-organisaties een verblijfsstatus ontvangen, onder meer door intensiever gebruik te maken van het instrument ongewenstverklaring.

2.6 Politie en justitie
Eén van de kerntaken van de overheid is het bieden van veiligheid aan de burger. Als er één ding is, op grond waarvan de overheid het vertrouwen van de burger kan verspelen, dan is het ook die veiligheid. Het is ontnuchterend als je tot de ontdekking komt dat de politie de inbraak in je huis vermoedelijk nooit zal oplossen. Het is ronduit schokkend wanneer levens- en zedendelicten, zoals moord of verkrachting, ongestraft blijven.

Toch is dat voor een deel de situatie. De sterke arm van de politie schiet tekort om geweldsdelicten, diefstallen en andere misdrijven te voorkomen en de daders te vinden. Het aantal opgeloste misdrijven is te laag. Verontrustend is ook de toename van geweld onder jongeren en de steeds ernstiger aard van de misdrijven die op jeugdige leeftijd begaan worden. Criminele organisaties opereren internationaal en worden steeds professioneler. Het feit dat geweld en georganiseerde criminaliteit zich concentreert bij bepaalde minderheidsgroepen en in een aantal oude binnensteden is ronduit zorgwekkend.

Politie en justitie moeten toegerust worden voor hun omvangrijke taak. Hoewel niet alles van politie en justitie kan worden verwacht - het antwoord op verontrustende ontwikkelingen in de samenleving ligt voor een belangrijk deel bij de burger zelf - ligt het antwoord op zijn minst voor een deel wel degelijk in meer mankracht en meer capaciteit, vooral resulterend in een grotere pakkans van wetsovertreders. De ChristenUnie vindt dat we de grens van de tolerantie voorbij zijn voor zowel de grote als voor de kleine criminaliteit.

Straffen moeten voldoen aan het drieledig criterium van vergelding, preventie en afschrikking en uitzicht bieden op resocialisatie. Een vanzelfsprekende vervroegde invrijheidstelling past hierin niet. De strafmaat bij drugscriminaliteit moet hoger worden. Ook als het gaat om grove geweld- en zedendelicten mag de afschrikkende werking van een zware straf worden ingezet om de rechtsorde en de samenleving te beschermen tegen misdadigers.

De dreiging van het internationale terrorisme dwingt tot bezinning op hetgeen op basis van de huidige wet- en regelgeving daartegen in stelling kan worden gebracht. De samenwerking tussen politie en justitie binnen de EU en binnen de landen die de anti-terrorismeverdragen hebben ondertekend, moet worden geïntensiveerd

Het ernst maken met ons rechts- en strafsysteem mag ons niet doen vergeten dat een samenleving niet klaar is met het opbergen van misdadigers. De zorg voor gedetineerden dient gericht te zijn op mogelijkheden van herstel en het bieden van kansen op terugkeer in de samenleving. Resocialisatie en reclassering mogen geen loze kreten worden. Het is ook van belang de slachtoffers van een misdrijf goede nazorg te bieden. Er moet aandacht zijn voor zaken als verzoening, slachtofferhulp en hulp aan ex-gedetineerden.

Politie
2.43 Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende politiekorpsen, ook internationaal, moeten worden geoptimaliseerd. Europol kan hierbij een rol spelen (registratie internationale criminaliteit, vermissingen), maar dient geen uitvoerende bevoegdheden te krijgen. Internationale samenwerking op het gebied van politie en justitie dient zich tevens meer te richten op georganiseerde criminaliteit vanuit Oost-Europa.

2.44 Het is onaanvaardbaar wanneer politie en justitie door onvoldoende capaciteit de hun opgedragen taken (veiligheid, openbare orde, misdaadbestrijding, snelle gerechtelijke vervolging, adequate uitvoering rechterlijke vonnissen) niet op een goede wijze kunnen uitvoeren. Niet alleen in de stedelijke regio's, maar ook op het platteland dient te allen tijde voldoende politiesterkte gewaarborgd te zijn . Er moet voldoende surveillance kunnen plaatsvinden en de aanrijtijden moeten acceptabel blijven. Er moeten daarom 8000 agenten bijkomen.

2.45 Sepots of heenzendingen die voortvloeien uit capaciteitsoverwegingen behoren niet voor te komen.

2.46 Ieder korps zal moeten kunnen aantonen voldoende aandacht te besteden aan de specialismen jeugd- en zedenzaken, milieu- en veldpolitie, computercriminaliteit en bestrijding van handel in bedreigde diersoorten.

2.47 Taken die niet tot de kern van het politiewerk behoren, zoals het opnemen van aangiften ten behoeve van verzekeringsmaatschappijen, kunnen aan andere instanties worden overgedragen.

Criminaliteit en geweld
2.48 Ter beteugeling van de kleine criminaliteit kunnen stadswachten en toezichthouders in wijken, winkelcentra, recreatiegebieden, openbaar vervoer en als buurtpreventie een nuttige aanvulling vormen op de politiesterkte, mits duidelijkheid bestaat over de verhouding tot de politie met betrekking tot verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

2.49 Gedragsregels in het openbaar vervoer worden ondersteund door meer toezicht via camera's op stations en in treinen.

2.50 Het landelijk platform tegen geweld op straat blijft vooralsnog bestaan.

2.51 De eigenlijke politiezorg mag niet worden 'geprivatiseerd' door de opkomst van particuliere beveiligingsbureaus en bewakingsdiensten. Via een evenementenheffing kunnen de kosten van massale politie-inzet bij sport- en andere manifestaties in rekening worden gebracht bij de organisatoren. Deze zijn eerstverantwoordelijk voor de gang van zaken op eigen terrein en dienen maatregelen te treffen om ongeregeldheden te voorkomen.

2.52 De opsporing en bestrijding van de georganiseerde criminaliteit geschiedt bij voorkeur door multidisciplinaire teams, waarin behalve de politie bijvoorbeeld ook de FIOD, de douane of specifieke deskundigen deelnemen.

Opsporing
2.53 Verstrekkende opsporingsmethoden moeten worden ondergebracht bij een landelijk rechercheteam. Hierdoor worden kennis, coördinatie en controle vergroot. Het Landelijk Rechercheteam wordt op belangrijke punten uitgebreid.

2.54 De financiële recherche dient in de opleiding en in de praktijk van de opsporing van de georganiseerde criminaliteit een prominente plaats in te nemen. De mogelijkheden van de 'pluk ze'-wetgeving moeten beter benut worden.

2.55 De handhaving van de verkeersveiligheid is een taak die zich op het grensvlak van het eigenlijke politiewerk bevindt. Het verdient aanbeveling om het toezicht op de verkeersveiligheid buiten de hoofdwegen over te dragen aan gemeenten, waarbij de sanctie op verkeersovertredingen in beginsel de bestuurlijke boete is.

2.56 Bevorderd wordt dat politie en justitie op meer gestructureerde wijze aandacht schenken aan de opsporing van vermiste personen.

2.57 Burger-inzet bij de bestrijding van criminaliteit en de aanhouding van verdachten wordt beloond.

Straffen, slachtoffers
2.58 De overheid voert straffen uit. Privatisering van penitentiaire inrichtingen wordt afgewezen.

2.59 In de strafrechtspleging dient meer aandacht te worden gegeven aan de positie van het slachtoffer van delicten. Behalve aan slachtofferhulp kan gedacht worden aan een verdere versterking van de rol van het slachtoffer in het strafproces. De mogelijkheden tot verhaal van geleden schade op de dader moeten worden vergemakkelijkt en verruimd.

2.60 Dood door schuld bij verkeersovertredingen dient, in geval sprake is van grove schuld, waaronder alcohol-, drugs-, of medicijngebruik, zwaarder bestraft te worden.

2.61 Binnen de penitentiaire inrichtingen geldt een regime dat zoveel mogelijk gericht is op resocialisatie en begeleiding op terugkeer in de maatschappij. Gevangenissen, huizen van bewaring en TBS-inrichtingen behoren drugsvrij te zijn.

2.62 Om delinquent gedrag tijdens proefverlof te voorkomen, wordt het toezicht tijdens het verlof verscherpt. De vervroegde invrijheidsstelling behoort geen automatisme te zijn, maar wordt teruggebracht tot datgene waarvoor het is bedoeld: beloning voor goed gedrag.

Openbare eerbaarheid, zedelijkheid
2.63 De strafrechtelijke bepalingen ter bescherming van de openbare eerbaarheid en goede zeden en ter bescherming van met name jeugdigen en (illegale) prostitué(e)s dienen adequaat te worden nageleefd en waar nodig te worden aangescherpt. Daartoe wordt het bordeelverbod opnieuw ingesteld, de prostituant strafbaar gesteld, en wordt straf opgetreden tegen het exploiteren van (minderjarige en illegale) prostituees, tegen vrouwenhandel en sekstoerisme.

2.64 Oneerbare, aanstootgevende of grievende reclame wordt met kracht tegengegaan. Het openlijk etaleren van pornografie wordt verboden.

2.65 Incest en seksueel misbruik van kinderen zijn een ernstig maatschappelijk kwaad, dat krachtig dient te worden bestreden. De bewijsvoering dient met zorgvuldigheid te geschieden. Naast gevangenisstraf voor de dader zijn extra maatregelen van belang. Daarvoor komen in aanmerking: hulpverlening, gezinstherapie, maatregelen in de sfeer van de kinderbescherming en uithuisplaatsing van de dader.

2.7 Gezamenlijke inzet voor onze gemeenschappelijke leefomgeving
Overheid en burgers hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de leefomgeving die we met elkaar delen, de straat, de trein, de uitgaansgelegenheden, de media. Het is belangrijk dat op die zogenaamde publieke ruimte duidelijke regels bestaan. De kwaliteit van de openbare ruimte laat nogal te wensen over. Zinloos geweld, agressie in het verkeer en uitingen van wansmaak in de reclame- en mediawereld zijn daar voorbeelden van.
Dit moet anders. Het is niet meer dan een kwestie van fatsoen dat burgers zich inzetten voor de kwaliteit van de openbare ruimte en voor de veiligheid op straat. De overheid heeft hierin een stimulerende taak. Via nieuwe wet- en regelgeving dient zij erop toe te zien dat de media de grenzen van goede smaak in acht nemen en dat commerciële exploitatie van religie, seksualiteit en geweld op het publieke terrein wordt tegengegaan. De overheid zou het als een erezaak moeten beschouwen het misbruik van Gods naam in het publieke leven tegen te gaan. Ten aanzien van het internetverkeer zal ze zich sterk moeten maken voor de ontwikkeling van een nieuw nationaal en internationaal recht. De overheid kan bedrijven, maatschappelijke organisaties en onderwijsinstellingen stimuleren een schone toegang tot het internet aan te bieden. In veel gevallen zullen maatschappelijke organisaties en bedrijven ook zelf baat hebben bij een goed en vertrouwenwekkend imago. De overheid kan aan die eigen verantwoordelijkheid appelleren.

De overheid zal meer verantwoordelijkheid moeten nemen om 'schone' tv-kanalen te bevorderen. Het huidige systeem 'kijkwijzer' voldoet nog niet. . De ChristenUnie vindt het ontoelaatbaar om zaken als pornografie via de beeldbuis vrijelijk de publieke ruimte in te sturen. Daarvoor is de tv een te toegankelijk medium, dat te veel schade kan toebrengen aan het (jonge) kijkerspubliek. Het is te simpel om hier uitsluitend uit te gaan van de verantwoordelijkheid van de burger.
De overheid behoort aanstootgevende reclame-uitingen tegen te gaan, in het bijzonder reclame voor seksclubs, bordelen en 06-sekslijnen. Dit geldt eveneens voor de sluipende erotisering en de toename van geweld en onsmakelijkheid in andere programma's. Fatsoen en eerbaarheid moeten de norm zijn op de beeldbuis en op straat. Het Nicam zal daartoe, tezamen met de Reclamecodecommissie, meer instrumenten in handen moeten krijgen om misbruik van de vrijheid van meningsuiting in de vorm van normoverschrijdende reclame, geweld en seks in de media tegen te gaan.

Wet- en regelgeving hebben pas werkelijk zin wanneer de inhoud aansluit bij een door de burgers beleefde moraal. Hier ligt een expliciete opdracht voor de kerken, de gezinnen, de maatschappelijke instellingen en het onderwijs. De kerken zullen zich meer bewust moeten worden van hun publieke functie in het bevorderen van waarden en normen. Gezinnen moeten op hun beurt beseffen dat de inzet voor de samenleving begint bij de opvoeding thuis. Omroepen behoren zich te richten op goede informatievoorziening, ontspanning en het uitdragen van een bepaalde levensovertuiging. Het onderwijs dient niet alleen gericht te zijn op de overdracht van kennis- en vaardigheden, maar ook op het overbrengen van waarden en normen.

Het is essentieel om als samenleving een permanent debat te voeren, waarin aandacht wordt gevraagd voor de bronnen van de moraal. Vanuit de verschillende (politieke) overtuigingen zullen politici, burgers, kerken en maatschappelijke organisaties voortdurend moeten nagaan welke elementen kunnen dienen voor een gezamenlijk gedeelde publieke moraal. De ChristenUnie is ervan overtuigd dat bijbelse waarden, zoals die onder meer zijn geformuleerd in de Bergrede, vertaald in het politieke debat, kunnen worden erkend en herkend door andere politieke richtingen. De ChristenUnie wil het debat in de samenleving over publieke waarden en normen gevoerd hebben. Een middel daartoe kan zijn een brede commissie in het leven te roepen, die de bezinning over de publieke moraal in Nederland stimuleert en de opdracht krijgt om tien voorstellen te ontwikkelen die bijdragen aan een betere samenleving.

2.66 Teneinde het strafrechtelijk verbod op openbare godslastering zijn volle betekenis te laten behouden, is een actiever optreden van het Openbaar Ministerie gewenst. Instellingen die zich inzetten voor bestrijding van vloeken en godslastering worden gesubsidieerd.

2.67 Racisme en discriminatie op grond van huidskleur verdienen krachtige bestrijding. Bij geweldpleging of herhaalde ordeverstoringen door of onder verantwoordelijkheid van extremistische organisaties komen maatregelen, zoals beperking van de demonstratievrijheid, stopzetten van overheidssubsidies of het niet ter beschikking stellen van zendtijd voor RTV, in aanmerking.

2.68 Discriminatie van mensen met een handicap behoort met kracht bestreden te worden, onder meer via adequate strafrechtelijke en civiele wetgeving. Deze bestrijding krijgt tevens inhoud door uitbreiding van de non-discriminatiebepaling van artikel 1 Grondwet.

2.69 Het Nicam moet zich, tezamen met de Reclamecodecommissie, ontwikkelen tot een brede commissie, bij wie klachten kunnen worden ingediend over misbruik van de vrijheid van meningsuiting, over norm-overschrijdende reclame en over geweld en seks op tv en internet. 'Fatsoenlijke' media ontvangen een keurmerk. De overheid spant zich in om de reclamebranche en de massamedia te bewegen zich op vrijwillige basis bij deze commissie aan te sluiten.

2.70 De mogelijkheden van de burger om zich te verweren tegen inbreuken op de privacy (ongewenste post/telefoon, reality-tv) worden verruimd.

2.71 Internet is geen vrije ruimte. De overheid zet zich er voor in om de normale wettelijke regels ook op internet tot gelding te brengen.

2.72 Er wordt een landelijke commissie ingesteld die initiatieven neemt over de bezinning op de publieke moraal. Doelstelling is de formulering van een breed gedragen publieke gedragscode.

2.8 Kunst en Cultuur
Mensen hebben de gave ontvangen om creatief te zijn, dat wil zeggen om met wat de wereld aan mogelijkheden biedt iets nieuws te maken. Kunstenaars verrijken het leven door een nieuwe benadering van wat er om ons heen gebeurt. Het is ook belangrijk te koesteren wat kunstenaars in het verleden tot stand hebben gebracht, niet alleen vanwege het historische belang, maar omdat kunst zeggenschap heeft over grenzen van de tijd heen. Kunstenaars ontwikkelen sterke middelen om te communiceren. Zij kunnen de ogen openen, zowel voor het goede en het mooie als ook voor het bedreigende en het lijden.
Het cultuurbeleid moet erop gericht zijn de kunst en de kunstenaars midden in de samenleving te zetten. Kunst mag niet geïsoleerd staan. Het kan niet zo zijn dat een min of meer gesloten kring van ingewijden de dienst uitmaakt, zeker niet als er overheidsmiddelen worden ingezet. Anderzijds betekent de bevordering van een goede plaats van de kunst ook dat er steun moet zijn voor kunstenaars die (nog) niet in staat zijn hun brood te verdienen met hun werk. Dat geldt voor het bewaren en exposeren van kunst en voor dure voorzieningen als orkesten en theatergroepen. Het is het goed dat overheden, bijvoorbeeld via de daartoe in het leven geroepen fondsen, kunstenaars steun bieden, structureel waar dat moet en voor projecten waar dat mogelijk is.

Voor het Nederlandse cultuurleven is de Nederlandse taal van fundamentele betekenis.. Tegenover de druk van de internationalisering dient de Nederlandse taal zorgvuldig en zelfbewust te worden onderhouden. Hetzelfde geldt voor het Fries als tweede erkende taal in ons land.
Streektalen zijn belangrijk voor de eigen identiteit van gemeenschappen. Culturele initiatieven om streektalen levend te houden verdienen daarom overheidssteun.
Cultuuruitingen in meer kunstzinnige vorm kunnen eveneens het besef van gemeenschap en identiteit versterken. Wanneer ze deze afbreken door kwetsend taalgebruik of optreden, dient de overheid paal en perk te stellen.

2.73 Het beleid van overheden en van fondsen moet open worden gevoerd, waarbij de betrokkenheid van de kunst op de brede samenleving een belangrijk aandachtspunt is.

2.74 Bij de beoordeling van kunst mogen morele motieven mede bepalend zijn. Weliswaar is de vrijheid van de kunst en van de kunstenaars belangrijk, maar niemand - ook geen kunstenaar - kan zich onttrekken aan verantwoording.

2.75 Behalve voor bovenregionale voorzieningen is kunstbeleid in beginsel een zaak van regionale en lokale overheden.

2.76 Bevordering van het ondernemerschap van kunstenaars is een goede zaak. Daarbij kan de financiële ondersteuning van de vraag naar kunst (fiscaal of door subsidies voor schouwburgen bijvoorbeeld) een nuttig instrument zijn.

2.77 De toegankelijkheid van ons gemeenschappelijke erfgoed moet in beginsel zo laagdrempelig mogelijk zijn. Daarom worden de toegangsprijzen van rijksmusea vastgesteld op een bedrag van 1 euro.

2.78 Het bedrijfsleven wordt gestimuleerd het kunstleven te ondersteunen. Giften van particulieren aan kunstenaars worden fiscaal aftrekbaar gesteld ('Maecenas-regeling').

2.79 Instandhouding van het culturele erfgoed van Nederland in de vorm van monumenten, nationale landschappen, transportmiddelen en machines verdient bijzondere aandacht. De hiervoor beschikbare gelden moeten worden vermeerderd.

2.80 De overheid ziet toe op en bevordert het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurs-, cultuur- en omgangstaal. Er dient een Nederlands-Vlaamse commissie te worden ingesteld die zorg draagt voor het vertalen van met name Engelse woorden en begrippen in het Nederlands.

2.9 Pers en omroep
De publieke media spelen een belangrijke rol in het versterken en ontplooien van het Nederlandse cultuurleven. De publieke omroepen hebben hierin een bijzondere en unieke taak. Dit bestel, met de omroepverenigingen als basis, dient intact te blijven.
In de samenleving behoort ruimte te zijn voor culturele pluriformiteit en geestelijke vrijheid. Een pluriforme en onafhankelijke pers speelt in het waarborgen daarvan een belangrijke rol.

2.81 In het overheidsbeleid ten aanzien van pers en omroep is het behoud en de bevordering van een pluriforme pers een belangrijke leidraad.

2.82 Concentratie van dagbladen moet, in het licht van een pluriforme en onafhankelijke pers en van vrije mededinging, worden ingeperkt. Het marktaandeel van één uitgever, of een combinatie van uitgevers van dagbladen, mag niet meer dan 30% zijn.

2.83 De omroepverenigingen blijven de basis voor het publieke omroepbestel. De drie publieke tv-zenders en de vijf publieke radiozenders blijven bestaan. Een BBC-achtig model wordt afgewezen. De commerciële omroepen moeten onder het toezicht van het commissariaat voor de media worden gebracht.

2.84 Reclame verdwijnt in elk geval op zondag van de publieke zenders. Compensatie voor gederfde inkomsten kan worden gefinancierd uit de publieke middelen. De sponsoring van publieke en commerciële omroepen wordt wettelijk geregeld.

2.85 Kabelexploitanten dienen niet uitsluitend vaste pakketten aan te bieden. De afnemer moet kunnen bepalen op welke combinatie van zenders zijn of haar abonnement berust.

3 Zorg voor mensen, zorg voor leven

Het getuigt van goed rentmeesterschap wanneer mensen verantwoordelijk omgaan met het eigen lichamelijk en geestelijk welzijn: God heeft de mens het leven immers gegeven. In een samenleving waarin recht, gerechtigheid en barmhartigheid heersen, is er vanzelfsprekend oog voor de ander, in het bijzonder voor de naaste die lijdt, zorg nodig heeft, of gehandicapt is.

De ChristenUnie staat voor solidariteit in de zorg. Deze solidariteit begint in de gewone dagelijkse werkzaamheden, maar wordt versterkt wanneer de medemens extra zorg behoeft. Mensen behoren zich materieel en financieel verantwoordelijk te voelen voor het welzijn van de ander. Het stelsel van ziektekostenverzekeringen behoort in belangrijke mate gestempeld te zijn door die onderlinge solidariteit. Zorg dient toegankelijk en betaalbaar te zijn voor elke inwoner van Nederland.

De geneeskunde moet zich bewust blijven dat ze in dienst staat van het leven. Het leven van ieder mens verdient bescherming. Elk mens heeft het recht om volwaardig te participeren in de maatschappij. Het toestaan van euthanasie, hulp bij zelfdoding en opzettelijke levensbeëindiging, kan er toe leiden dat de mens meer en meer wordt teruggeworpen op zichzelf. Wanneer de beschikking over het leven een individueel recht wordt, wordt het kil in de samenleving. Er is een tendens ontstaan om de dood te verkiezen als oplossing wanneer men 'onvoldoende kwaliteit van het leven' verwacht of veronderstelt. De zorg voor het leven is een last geworden, die mensen niet meer dragen willen. Het gevaar is aanwezig dat uiteindelijk de zorg voor gehandicapten of ernstig zieken in gevaar komt. Het is oneindig veel beter te investeren in voldoende begeleiding en zorg voor de zorgbehoevenden, vooral jegens hen die daar niet (zelf meer) om kunnen vragen.
Een samenleving, waarin de sterken participeren en de zwakken uitsluitend zorg ontvangen, is een arme samenleving. Beide groepen zijn nodig voor een goed maatschappelijk evenwicht en voor het juiste perspectief op gezonde samenlevingsverhoudingen.

3.1 Gezondheidszorg, tussen solidariteit en diversiteit
De ChristenUnie staat voor een gezondheidszorgsysteem dat te typeren is met de begrippen "behoeftegestuurd", "hoogwaardig", "respect voor het leven " en "sociaal".

Behoeftegestuurd wil niet alleen zeggen dat de zorg zo goed mogelijk aansluit bij de vraag van de zorgontvanger (de patiënt en of cliënt), maar dat in de zorg ook goed gekeken moet worden naar de belevingswereld van de zorgvrager. Hoe ervaart iemand het (ernstig) ziek zijn of het hebben van een handicap? Hoe geeft iemand het lijden een plaats in zijn geloof of levensbeschouwing? Welke eisen stelt iemand aan zijn of haar zorgomgeving? Om dit te bereiken kan het nodig zijn levensbeschouwelijk bepaalde zorg te geven. Deze zorg dient voor iedereen beschikbaar te zijn en mag niet beperkt worden door regionale verschillen.

De zorg dient hoogwaardig te zijn, dat wil zeggen van hoge kwaliteit. De zorg wordt volgens kwaliteitsnormen gegeven, is effectief, wordt op tijd gegeven (minimale wachtlijsten) en vraagt ook van de zorgvrager zo min mogelijk tijd. In het bijzonder is aandacht nodig voor kwaliteitsnormen in de verblijfszorg, zoals het wonen in een verpleeghuis. Zorg waarvan het effect onduidelijk is of die mogelijk contraproductief is, is geen hoogwaardige zorg. Die wordt dan ook niet bekostigd in een basispakket. Het oordeel over de effectiviteit van de zorg en het aanwezig zijn van een indicatie is in de eerste plaats een professioneel oordeel. Het oordeel over de zin van zorghandelingen en de weging van de positieve en negatieve effecten ligt vooral bij de zorgvrager.
Hoogwaardige zorg wordt niet alleen gegeven door betaalde professionals, maar ook door onbetaalde vrijwilligers, die daartoe goede scholing en ondersteuning krijgen. De overheid dient ook te kijken naar een efficiënte taakverdeling. Traditionele schotten, bijvoorbeeld tussen zorgverleners met een universitaire opleiding en zorgverleners met een hogere beroepsopleiding, mogen geen belemmering zijn voor een efficiënte verdeling van taken. Het is ook wenselijk de druk op de huisartsen te verminderen, bijvoorbeeld door het aanstellen van praktijkondersteuners. Vooral in de grote steden is de werkdruk van huisartsen onaanvaardbaar hoog. Voor de werknemers in de zorg is een marktconforme salariëring het uitgangspunt, waarbij in het bijzonder aandacht moet worden geschonken aan goede secundaire arbeidsvoorwaarden.

Het gezondheidszorgstelsel dat de ChristenUnie voorstaat is een sociaal stelsel, onder andere in de zin dat we solidair zijn met elkaar in het dragen van de kosten voor de gezondheidszorg. Gezonden "helpen" daarin de zieken en jongeren helpen daarin de ouderen. Dit is een principiële keuze.
De kosten van de gezondheidszorg zullen de komende jaren sterk stijgen. Gezien dit feit stimuleert de overheid het zoeken en toepassen van middelen om kostenbeheersing in de gezondheidszorg te realiseren. Daarnaast stimuleert de overheid jongeren en ouderen vrijwilligerswerk te verrichten in de gezondheidszorg en ondersteunt zij hun professionalisering. Gezondheidszorg en welzijn doen we om zo te zeggen "met z'n allen". De overheid onderzoekt daarom ook de mogelijkheid tot het invoeren van een hulpverlenings- en zorgverleningsdienstplicht.
Martkwerking binnen de gezondheidszorg wordt aan strikte voorwaarden gebonden.

Behoeftegestuurde zorg
3.1 De omslag van aanbodgestuurde naar behoeftegestuurde zorg wordt gestimuleerd. Zorgvragen dienen wel getoetst te worden. Daarvoor dienen professionele standaarden ontwikkeld te worden. Alleen als een zorgvraag als reëel wordt beoordeeld, komt de zorgvrager voor bekostiging van die zorg in aanmerking.

3.2 De criteria waarop zorgvragen beoordeeld worden, dienen beschikbaar te zijn voor een breed publiek. De overheid stimuleert en faciliteert daarvoor de noodzakelijke activiteiten. Consumenten en patiënten moeten de inrichting van de zorg daadwerkelijk kunnen beïnvloeden.

3.3 Mede ter bestrijding van wachtlijsten wordt in het kader van de lopende uitbreidingen van de aantallen opleidingsplaatsen in het bijzonder zorg gedragen voor een ruimere toelating van basisartsen tot de opleiding voor specialist.

3.4 De overheid geeft bijzondere aandacht aan de bestaansmogelijkheden van (bovenregionaal en landelijk werkende) zorgvoorzieningen op levensbeschouwelijke grondslag. Voor een deel kan levensbeschouwelijk bepaalde zorg via algemene/regionale zorgkanalen plaats vinden, maar afzonderlijke zorginstellingen blijven noodzakelijk om voldoende expertise op dit terrein te kunnen opbouwen en behouden.

3.5 Verstrekkingen die uit ethisch oogpunt onaanvaardbaar zijn, zoals de abortuspil, alsmede cosmetische chirurgie zonder medische indicatie en de daarmee gelijk te stellen behandelingen, moeten buiten het basispakket van de ziektenkostenverzekering worden gelaten.

3.6 Kleinere ziekenhuislocaties dienen voor eerste hulp en dagelijkse zorg open te blijven, vooral voor kwetsbare zorgbehoevenden.

Hoogwaardige zorg
3.7 De zorgvrager dient voldoende mogelijkheden te hebben om mee te denken over de vormgeving en de kwaliteit van zorg. De overheid stimuleert daarom de activiteiten van patiëntenorganisaties in de zorg.

3.8 De overheid ontwikkelt initiatieven om geneeskundig klinisch onderzoek, met name naar de veiligheid en effectiviteit van geneesmiddelen, zo efficiënt en onafhankelijk mogelijk te laten plaatsvinden.

3.9 De overheid stimuleert bij de bevolking, met name bij jongeren, het maken van een keuze voor het werken in de gezondheidszorg. De overheid draagt er zorg voor dat personen met gewetensbezwaren tegen bepaalde onderdelen van de zorgverlening en personen met een andere culturele achtergrond blijvend ingezet kunnen worden in de zorgverlening.

3.10 Het waarborgen van een kwalitatief goede thuiszorg, die binnen aanvaardbare termijnen noodzakelijke hulp kan verlenen, heeft hoge prioriteit.

Sociale zorg
3.11 Vanuit het oogpunt van solidariteit en christelijke barmhartigheid is de ChristenUnie voorstander van een breed verplicht basispakket in de gezondheidszorg. Dit doet recht aan het principe van 'zorg voor elkaar' en het voorkomt dat belangrijke voorzieningen voor de één wel en voor de ander niet toegankelijk zijn. In dit verband kent het marktmechanisme binnen de gezondheidszorg zijn grenzen. Concurrentie kan slechts plaatsvinden onder strikte voorwaarden, waarbij voorop staat dat de toegankelijkheid van de zorg gewaarborgd is.

3.12 Het meest gewenste stelsel van ziektekostenverzekeringen is een basisverzekering voor iedereen, met de mogelijkheid zich aanvullend te verzekeren. Op termijn wordt ook het huidige AWBZ-pakket hierin opgenomen. De premie voor deze basisverzekering kent een klein nominaal (= vast, inkomensonafhankelijk) en een groter inkomensafhankelijk deel. In beperkte mate kan gebruik worden gemaakt van eigen bijdragen of eigen risico voor het basispakket.

3.13 Het AWBZ-verzekeringspakket wordt beperkt tot de werkelijk onverzekerbare zorgvoorzieningen. Het persoonsgebonden budget wordt zo breed mogelijk toegepast.

3.14 Boven het voor ieder geldende basispakket moeten mensen kunnen kiezen voor een zorgaanbod dat past bij hun individuele wensen ten aanzien van de omvang, de diversiteit, of de door levensbeschouwing gekleurde aard van het voorzieningenpakket.

3.15 De zorgvrager heeft een zo groot mogelijke keuzevrijheid met betrekking tot de keuze van de zorgverlener en de plaats van zorgverlening, onder andere door het systeem van vouchers of een persoonsgebonden budget. De overheid stimuleert in dit kader in het bijzonder ook de mogelijkheden van zorg in de thuissituatie en voor zorgvragers in de stervensfase.

3.16 Het al dan niet roken, overmatig drinken of andere gewoonten die onomstreden leiden tot verhoogde gezondheidsrisico's, moeten een rol kunnen spelen bij de bepaling van de hoogte van de ziektekostenverzekeringspremie. Het basispakket omvat alleen die zorg die effectief is, die noodzakelijk is en waarbij het leven wordt gerespecteerd.

3.17 Meer middelen zijn nodig voor preventie en voor bevordering van een gezonde levenshouding, zoals het inperken van roken en drinken, meer beweging en minder vet eten.

3.18 Het wordt in toenemende mate mogelijk om aan de hand van genonderzoek en dergelijke voorspellende uitspraken te doen over te verwachten ziektebeelden voor de langere termijn. Wettelijk behoort te zijn vastgelegd dat dergelijke uitkomsten van onderzoek naar gezondheidsrisico's geen gevolgen mogen hebben voor zaken als toegang en premiestelling voor ziektekostenverzekeringen.

3.19 Er komt een 'zorgkostenplafond' voor de totale kosten voor alle zorg- en hulpverlening (premies, eigen risico, eigen bijdragen) in procenten van het inkomen van het betreffende huishouden.

3.20 De prijsvorming van cruciale producten als geneesmiddelen moet in Europese verband gaan plaatsvinden. Overwogen wordt de oprichting van een (europees) fonds waaruit bijdragen kunnen worden verstrekt aan onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van werkelijk vernieuwende geneesmiddelen. Een van de criteria voor het registreren van een niet vernieuwend geneesmiddel (zgn "ik ook", of "me too middel") dient de door de industrie voorgestelde verkoopprijs te zijn. Over geneesmiddelen behoort goede voorlichting te worden verstrekt. Er mag geen reclame worden gemaakt voor geneesmiddelen die slechts op recept verkrijgbaar zijn..

3.21 De overheid onderzoekt de mogelijkheid tot het invoeren van een hulpverlenings- en zorgverleningsdienstplicht.

Maatschappelijke opvang
3.22 De rijksoverheid mag de verantwoordelijkheid voor dak- en thuislozen niet alleen aan gemeenten overlaten. Zij moet zorg dragen voor een landelijk sluitend netwerk van voorzieningen voor crisisopvang. Sommigen van deze mensen horen, als psychiatrische patiënten, thuis in de GGZ. Versoepeling van de opvangcriteria is daarvoor noodzakelijk. Voldoende maatschappelijke opvang moet er aan bijdragen dat dak- en thuislozen in een meer normale, sociale omgeving kunnen functioneren.

3.23 Er moet meer samenhang komen in het beleid van politie en justitie enerzijds en de maatschappelijke opvang anderzijds als het gaat om de bejegening van dak- en thuislozen.

3.24 De opvang van (ex)prostituees wordt uitgebreid. Via zogenaamde uitstapprogramma's kan aan prostituees de mogelijkheid worden geboden een nieuw leven te beginnen. Op scholen, jeugdcentra, jeugdinrichtingen en asielzoekerscentra worden preventieprojecten gestart.

3.2 Extra zorg voor het broze, kwetsbare leven
De mens draagt verantwoordelijkheid voor het leven. De bescherming van het leven van de individuele mens behoort in het verlengde daarvan tot de belangrijkste taken van de overheid. Dit geldt te meer wanneer de betrokkene zelf daartoe (nog) niet of niet meer in staat is. Ook de zorg dient gestempeld te zijn door respect voor het leven. Het doden van geboren of ongeboren kinderen en ernstig zieken mag geen onderdeel zijn van de gezondheidszorg. De dood kan en mag niet gebruikt worden als oplossing voor een probleem. Vanuit een christelijke zorgvisie is het van belang te erkennen dat het lichamelijk leven zijn eigen begin en einde heeft. Dit betekent dat de geneeskunde niet bij machte is die eindigheid op te heffen. Het is ook niet aan de geneeskunde het prille, nog ongeboren leven ten einde te brengen.
De recente legalisering van euthanasie en de sinds jaar en dag de facto vrije abortuswetgeving zijn dan ook zeer ernstige ontwikkelingen. Bij abortus-provocatus en euthanasie staat niet meer het al dan niet verrichten van medische ingrepen, maar het verrichten van een dodende handeling voorop. Beide wetten moeten worden ingetrokken. Abortus provocatus is slechts gerechtvaardigd als het leven van de moeder wordt bedreigd. Euthanasie en hulp bij zelfdoding behoren als strafrechtelijk delict verboden te zijn.
Het is veel beter om een andere weg te kiezen. Een weg die tegemoet komt aan de hulpvraag die achter de roep om abortus-provocatus of euthanasie schuil gaat. Cruciaal is om alles in het werk te stellen om mensen in nood tegemoet te komen. Om vrouwen die ongewenst zwanger zijn te helpen, is laagdrempelige hulpverlening van belang. Soms kan adoptie een uitweg bieden. De ChristenUnie bepleit een landelijk dekkend, door de overheid gesubsidieerd, netwerk van opvanghuizen en wil uitbreiding van de hulpverlening aan mensen met psychische problemen na een abortus provocatus. De vraag naar euthanasie en hulp bij zelfdoding kan verminderd worden door meer aandacht te geven aan de mogelijkheden van pijnbestrijding en stervensbegeleiding. Juist in deze fase zijn 'handen aan het bed' belangrijk, in de zin van verpleegkundige zorg, maar ook in de zin van: erbij zijn, de zieke of stervende niet alleen laten.

3.25 De overheid zet zich in voor het zoveel mogelijk terugdringen van abortus provocatus, onder meer door het instellen van een wettelijk verbod. De huidige wetgeving dient in de tussentijd zo strikt mogelijk te worden nageleefd.

3.26 De overheid draagt zorg voor een goede voorlichting aan ongewenst zwangere vrouwen over de implicaties van de keuze voor abortus-provocatus. Ook de mogelijkheden van adoptie worden hierbij onder de aandacht gebracht. De overheid zorgt voor goede ondersteuning van vrouwen tijdens en na een ongewenste zwangerschap. Hierbij strekt de zorg zich uiteraard ook uit tot de kinderen van deze vrouwen en wordt specifiek beleid ontwikkeld voor de opvang en begeleiding van tienermoeders.

3.27 In de wet wordt vastgelegd dat abortus provocatus (inclusief 'over-tijd'-behandeling) slechts is gerechtvaardigd wanneer het leven van de moeder wordt bedreigd.

3.28 Ouders van een gehandicapt kindje dienen in een zo vroeg mogelijk stadium goed voorgelicht te worden over de voorzieningen voor en mogelijkheden van gehandicapten in onze samenleving.

3.29 De overheid zet zich in voor het zoveel mogelijk terugdringen van euthanasie. De voorwaardelijke opheffing van de strafbaarheid wordt zo spoedig mogelijk ongedaan gemaakt. In de tussentijd dient de huidige wetgeving strikt nageleefd te worden, onder andere via een beperkende invulling van de zorgvuldigheidseis bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden, en door het stellen van regels ter controle van de vrijwilligheid van de euthanasievraag.

3.30 De overheid draagt zorg voor het tot stand komen van een protocol voor terminale zorg dat de kwaliteit van de zorg garandeert en euthanasie voorkomt. Palliatieve zorg en hulp aan het sterfbed moeten meer dan nu aandacht krijgen, zowel in de opleidingen als in de zorginstellingen. Hospices kunnen geïntegreerd worden in reguliere zorginstellingen, maar er dient ruimte te blijven voor een zelfstandig voortbestaan van hospices, bijvoorbeeld als thuiszorginstelling. Aan deze zorg worden extra financiële middelen toegekend.

3.31 Het embryonale leven verdient een optimale bescherming. Experimenten op embryo's zijn alleen toegestaan onder strikte condities. Het onderzoek dient van direct belang te zijn voor de gezondheid van het ongeboren kind in kwestie. Prenataal onderzoek en erfelijkheidsonderzoek mogen alleen gericht zijn op de gezondheid van het betreffende kind en mogen nooit verplicht worden gesteld. De uitkomst van een vrijwillig onderzoek mag niet leiden tot dwang of drang in de richting van abortus-provocatus. Prenataal onderzoek dat niet in het belang van het kind kan worden geacht, wordt niet gefinancierd uit de ziektekostenverzekeringen.

3.32 Het laten plaatsvinden van bevruchting en het kweken van embryo's voor onderzoeksdoeleinden blijft wordt niet toegestaan. Het selecteren van embryo's op basis van bepaalde kwaliteitskenmerken blijft verboden, evenals gentherapie in de kiembaan.

3.33 Vruchtbaarheidsbehandelingen die abortus in de hand werken, worden verboden. Andere vruchtbaarheidsbehandelingen worden slechts toegepast binnen het kader van een huwelijksrelatie en worden zodanig uitgevoerd dat niet meer bevruchte eicellen ontstaan dan in één behandelingscyclus bij de moeder kunnen worden ingebracht en ze worden niet toegepast na de menopauze.

3.3 Biotechnologie, onderzoek met proefdieren en gezondheidszorg
Er is ondubbelzinnige wet- en regelgeving nodig op het gebied van biotechnologisch en genetisch onderzoek en de toepassingen daarvan in de gezondheidszorg. Uitgangspunt blijft dat voor de toepassing van biotechnologie, waarbij genetische manipulatie aan de orde is, het nee, tenzij beginsel onverkort wordt gehandhaafd. De beoordeling van de vergunningsaanvraag geschiedt aan de hand van een integraal toetsingskader, waarin in elk geval de volgende criteria zijn opgenomen:

  • De aard van de handeling (in hoeverre wordt er een soortgrens overschreden).
  • Het beoogde doel (is het doel slechts economisch van aard of beoogt het bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe medicijnen).
  • Het type organisme (zoogdier, planten, micro-organismen).
  • De eventuele risico's en neveneffecten (voor bijvoorbeeld de veiligheid van mens en dieren).
  • De vraag of er alternatieven voor handen zijn (hoe meer alternatieven, des te minder aanvaardbaar is de toepassing van genetische manipulatie).

Bij de bepaling van dit toetsingskader dient een verscheidenheid aan deskundigen te worden betrokken. Nederland kan in dit opzicht een voortrekkersrol binnen Europa spelen. Internationale toetsing mag echter niet de mogelijkheid verhinderen dat nationaal strengere regels van kracht zijn.
Gebruik van proefdieren wordt zoveel mogelijk beperkt, en dient aan hetzelfde toetsingskader te worden onderworpen.
Het kloneren van mensen of dieren wordt verboden. Deze handeling doorbreekt de in de schepping vastgelegde orde van geslachtelijke voortplanting bij 'hogere' organismen.

3.34 Het octrooirecht dient zich strikt te beperken tot uitvindingen. Het menselijk lichaam noch delen van het menselijk lichaam noch menselijke genen dienen octrooieerbaar te zijn. Hetzelfde geldt voor dieren en planten. Europese wetgeving hieromtrent dient aangepast te worden.

3.35 Behandelingen waarbij aanstaande ouders het geslacht of een andere eigenschap van hun toekomstige kinderen kunnen kiezen, blijven verboden.

3.36 Het moratorium op transplantatie van dierlijke organen in mensen ('xenotransplantatie') blijft, gelet op de onoverzienbare risico's, gehandhaafd en dient ook te gelden voor het zogeheten pre-klinisch onderzoek. Een maatschappelijke bezinning op de ethische aspecten hiervan is vereist.

3.37 Intensivering van de voorlichting moet er toe leiden dat het tekort aan donororganen wordt verminderd. Omzetting van het huidige toestemmingsvereiste in een 'geen bezwaarsysteem" wordt afgewezen.

3.38 Hoge prioriteit wordt gegeven aan het onderzoek naar en de ontwikkeling van alternatieven waarmee genetische manipulatie overbodig gemaakt kan worden. Het vergroten van het inzicht in de erfelijke informatie via het project "genomics" kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren.

3.39 Ter bestrijding van ziekten zoals Alzheimer, Parkinson, diabetes enz. richt het stamcelonderzoek zich op volwassen stamcellen met uitsluiting van onderzoek op uit embryo's verkregen stamcellen.

3.40 Via een betere internationale coördinatie van de proeven en door het bevorderen van alternatieve onderzoeks- en testmethoden wordt het gebruik van dierproeven zoveel mogelijk beperkt. Dierproeven waarbij het welzijn van het dier duidelijk wordt aangetast zijn slechts toelaatbaar wanneer het gaat om het oplossen van ernstige gezondheidsproblemen bij mensen of dieren. Er wordt meer geld uitgetrokken om het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven te intensiveren.

3.4 Sport
Sportbeoefening is belangrijk voor het welzijn van mensen en voor versterking van de sociale samenhang in de samenleving. In een samenleving waarin velen een zittend bestaan hebben en die uitnodigt tot passieve recreatie, is het goed sportbeoefening te stimuleren, in het bijzonder voor jongeren. Samenwerking tussen scholen en sportclubs wordt daartoe bevorderd.

Aangezien profsport in hoge mate een commercieel bedrijf is, verdienen beroepssporters geen ondersteuning van overheidswege. De overheid investeert niet in nationale of internationale records, maar in het welzijn van zoveel mogelijk mensen. Daar komt bij dat veel profsport zich dikwijls vooral op zondagen afspeelt en aanzet tot sportverdwazing. Sportbeoefening moet een gezonde zaak blijven

3.41 Vanwege de positieve gevolgen van sportbeoefening voor de lichamelijke en psychische gezondheid voert de overheid hierin een faciliterend en stimulerend beleid, dat is gericht op sportbeoefening door velen (breedtesport) en geeft zij bijzondere aandacht aan sport door mensen met een handicap en jongerensport. Profsport wordt niet (langer) gesubsidieerd.

3.42 Recreatieve buitensporten als wandelen, fietsen, skeeleren en kanoën worden verder ontwikkeld door middel van het aanleggen van regionale routes en goede voorzieningen zoals rustplaatsen, afgescheiden paden, oversteek- en overdraagplaatsen, etc.

3.43 Sportverenigingen die aantoonbaar investeren in 'fair play' ontvangen een bonus.

3.5 Gehandicapten
Het is belangrijk dat mensen hun mogelijkheden kunnen benutten, zowel in het persoonlijk als in het maatschappelijk leven. Een goede zorgvoorziening stelt gehandicapten in staat ondanks hun handicap optimaal aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen.
Daarnaast is arbeidsparticipatie van belang. In dit verband dient het doel van de sociale werkplaats in het oog gehouden te worden, namelijk vangnet voor hen die buiten het arbeidsproces geraken. De verdere uitwerking van het traject beschermd werken - begeleid werken - zelfstandig werken, kan individueel meer maatwerk geven, en een van de instrumenten zijn om de (re)integratie van uitkeringsgerechtigden aan te pakken.

3.44 Bij de zorg voor mensen met verstandelijke of lichamelijke handicaps dient zoveel mogelijk participatie in de samenleving te worden nagestreefd, mits hierbij het belang en het welzijn van de gehandicapte worden gehandhaafd.

3.45 Er worden maatregelen genomen ter bevordering van de toegankelijkheid van alle vormen van openbaar vervoer en van arbeidsmogelijkheden voor zwaar(der) gehandicapten in de sociale werkvoorziening.

3.46 In de sociale werkvoorziening past een volwaardige CAO en een gelijkwaardige rechtspositie voor alle groepen werknemers, ongeacht de mate van handicap.

3.47 De uitstroom vanuit de sociale werkvoorziening naar de reguliere arbeidsmarkt moet worden gestimuleerd. Financiële en administratieve voorschriften mogen daarbij de doorstroming niet belemmeren. Het fenomeen 'begeleid werken' verdient een krachtige impuls.

3.48 Het rijk moet voldoende middelen beschikbaar stellen zodat gemeenten op een sociaal verantwoorde manier in staat worden gesteld de Wet Voorzieningen Gehandicapten uit te voeren. Hierbij moet met name worden gedacht aan adequate vervoersvoorzieningen.

3.49 Er moet strakker op worden toegezien op de realisatie van voldoende parkeerplaatsen voor gehandicapten bij openbare gebouwen (twee procentsnorm). Openbare gebouwen moeten goed toegankelijk zijn voor gehandicapten. Het Internationaal Toegankelijkheidssymbool geeft hiervoor goede criteria

3.6 Jeugdbeleid
Met 85 % van de jeugd gaat het goed, maar met de overige 15 % gaat het slecht. Het is vooral zorgwekkend dat criminaliteit op steeds jongere leeftijd een rol speelt. Verbroken gezinsrelaties leiden tot veel problemen. Culturele ontworteling leidt tot op drift geraakte jeugd.
De jeugd zal ons een zorg moeten zijn. De eerste verantwoordelijkheid ligt bij ouders en opvoeders. Als die de verantwoordelijkheid niet nemen, ontkomt de overheid niet aan maatregelen. Daarbij zullen crisissituaties zoveel mogelijk moeten worden voorkomen.

3.50 De hulpverlening bij crisissituaties in de opvoedingssfeer en bij de reclassering voor jeugdigen wordt uitgebreid. Daarbij wordt de aansluiting bij de (godsdienstige) gezindheid van het kind en van het gezin waartoe het behoort in acht genomen.

3.51 Kinderbeschermingsmaatregelen en opvoedingsondersteuning worden zoveel mogelijk geplaatst in het kader van hulp binnen het gezin en - indien mogelijk - op herstel van de natuurlijke gezinssituatie.

3.52 Grootschalige dansfeesten worden aan strakke voorwaarden gebonden, waaronder in ieder geval een leeftijdsgrens en een identificatieplicht.

3.53 Uitgaansgelegenheden dienen de geluidsnormen ter voorkoming van gehoorschade in acht te nemen.

3.54 Politie en justitie moeten in nauw overleg met die bevolkingsgroepen waarbij bovengemiddelde problemen aan de orde zijn, zoals de Marokkaanse bevolkingsgroep, actieplannen opstellen ter terugdringing van de jeugdcriminaliteit. Een integrale aanpak waarbij ook scholen en welzijnsorganisaties betrokken zijn en waar onder meer opvoedingsondersteuning wordt aangeboden, is daarbij vereist.

3.55 Het ontwikkelen van een samenhangende aanpak van het probleem van de 'zwerfjongeren' zal met name gericht moeten worden op herstel van familierelaties.

3.7 Ouderenbeleid
Het toenemend aantal ouderen in onze samenleving vraagt om een gericht ouderenbeleid. Daarbij dient aandacht te worden besteed aan de plaats van ouderen in en buiten het arbeidsproces en aan de medische en sociale aspecten van de vergrijzing. Het aantal ouderen (55+) dat in het arbeidsproces zit, is relatief laag. Op de steeds dynamischer wordende arbeidsmarkt speelt leeftijdsdiscriminatie een ongunstige rol. Er moet meer oog komen voor de eigen plaats van de oudere werknemer in het arbeidsproces.

Ouderen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan allerlei (vrijwilligers)taken in de samenleving. Actieve ouderen zijn van groot belang voor de sociale samenhang. De bijdrage die hun kinderen daaraan kunnen leveren is van betekenis. Ouderen moeten de mogelijkheid hebben zich in dezelfde woonplaats te vestigen als hun kinderen.
Bedrijven worden meer mogelijkheden verschaft om ouderen een volwaardige plaats in het arbeidsproces te geven.

De AOW moet welvaartsvast zijn. Ouderen die helemaal van de AOW afhankelijk zijn mogen niet verarmen. Dat zou een groot sociaal onrecht zijn. Veel aandacht vraagt de hulpverlening aan ouderen.

3.56 Leeftijdsdiscriminatie wordt tegengegaan, onder meer bij werving en selectie voor het arbeidsproces, teneinde ouderen zo lang mogelijk in staat te stellen betaalde arbeid te verrichten. De arbeidsparticipatie van oudere werknemers moet worden gestimuleerd. Daartoe wordt de sollicitatieplicht voor werklozen van 571/2 jaar en ouder, opnieuw ingesteld. Werkgevers kunnen in aanmerking komen voor een loonkostensubsidie voor deze categorie werknemers.

3.57 Het ouderenbeleid is erop gericht dat ouderen zo lang als dat medisch en sociaal verantwoord is in eigen huis en omgeving kunnen blijven. De wens van de ouderen zelf is hierbij het uitgangspunt. De groeiende groep ouderen die psychogeriatrische zorg behoeft, dient een adequate opvang en verzorging te worden geboden. Bevorderd wordt dat ouderen zo lang mogelijk een plaats in het maatschappelijk verkeer behouden.

3.58 De privacy van ouderen of andere verpleegden in verpleeghuizen dient zodanig te worden verbeterd dat in beginsel per verblijfseenheid van voldoende oppervlakte niet meer dan één persoon wordt gehuisvest

3.59 De groei van het aantal ouderen en (hoog)bejaarden brengt groei van de zorgvraag met zich mee. De zorg door de naasten (mantelzorg) kan worden versterkt, onder meer door belastingmaatregelen en meer mogelijkheden voor tijdelijke opvang voor ouderen.

3.8 Verslaving
In de achter ons liggende jaren is het softdruggebruik gestegen en de leeftijd waarop jongeren kennis maken met softdrugs gedaald. Het aantal verslaafden aan harddrugs blijft stabiel. Het drugsbeleid van Nederland is toe aan een grondige revisie. Het gedoogbeleid heeft softdrugs uit de sfeer van de criminaliteit gehaald, maar heeft druggebruikers en burgers die overlast ervaren in de kou laten staan. Het gedoogbeleid komt de overheid goed uit, maar ondermijnt de gemeenschap. De overheid dient zich sterker te manifesteren als de hoeder van het welzijn en de gezondheid van mensen. Door softdrugs te gedogen maakt de overheid zich medeverantwoordelijkheid voor een gebruikerscultuur waarvan de zwakken de dupe zijn. De ontluistering van de mens welke gepaard gaat met verslaving aan harddrugs mag niet geduld worden. Een duidelijk afsprakenkader met gemeenten, scherpere vervolging en intensivering van verplichte afkickprogramma's is geboden. Het drugsbeleid verdraagt niet langer 'dubbele boodschappen'.

Niet alleen op het terrein van drugsgebruik, ook op dat van het alcoholmisbruik nemen de problemen toe. Alcohol is een onderschat probleem. Het aantal verslaafden en probleemdrinkers overtreft het aantal drugsgebruikers veruit. Het aantal alcoholgerelateerde ongelukken is groot. Excessief alcoholgebruik komt vooral onder de jeugd in de weekeinden te vaak voor. Ook hier geldt dat mensen soms tegen zichzelf in bescherming genomen moeten worden en daarom moet ook ten aanzien van overmatig alcoholgebruik een ontmoedigingsbeleid gevoerd worden.

Daarnaast nemen vormen van gok- en telefoonverslaving toe. Deze ontwikkeling is in de hand gewerkt door het verruimen van mogelijkheden om te gokken (casino's) en door de politieke gedoogcultuur. Nederland gedoogt verslaving in allerlei soorten. Het wordt tijd voor nieuw beleid van preventie en ontmoediging en van een krachtiger aanpak van de uitwassen om de verloedering van de samenleving tegen te gaan.
Het is onbegrijpelijk dat de huidige overheid gokverslaving in de hand werkt. De overheid zal ook dit kwaad moeten indammen:

  • Geen 'eenarmige' bandieten in laagdrempelige gelegenheden.
  • Opheffing van de Holland-Casino's, aanpak van wetontduikende gokspelletjes op tv.
  • Strakkere regulering van lotto's en loterijen.

Tabaksgebruik is ingeburgerd, maar is wel degelijk een groot gevaar voor de volksgezondheid. Het gebruik wordt verder ontmoedigd. Het ontmoedigingsbeleid voor tabak wordt voortgezet en geïntensiveerd. Preventie en voorlichting, met name gericht op jongeren, zijn van niet te overschatten betekenis.

Drugs
3.60 Het gedoogbeleid ten aanzien van softdrugverkoop via 'coffeeshops' is tweeslachtig en dient te worden beëindigd. Gemeenten behoren een 'nuloptie' gestalte te kunnen geven.

3.61 De teelt van en handel in cannabis en ecodrugs mag niet worden gedoogd en behoort een hogere prioriteit te krijgen bij de opsporing. Er is geen aanleiding om voor kleinschalige (huis)teelt een uitzondering te maken.

3.62 Aangezien het overgrote deel van de georganiseerde criminaliteit in ons land bestaat uit (soft)drugshandel, moet de strafmaat voor grootschalige drugshandel worden verhoogd.

3.63 XTC is een harddrug en behoort als zodanig te worden behandeld; dit betekent o.a. een consequente opsporing en vervolging van de verkoop en het bezit van XTC op en bij houseparty's.

3.64 Een toereikende en kwalitatief hoogwaardige verslavingszorg is een onmisbaar onderdeel van het drugsbeleid. Daartoe worden ook gerekend projecten in de sfeer van arbeidsrehabilitatie en reïntegratie en experimenten met verplicht afkicken. Terugdringing van de bestaande wachttijden voor opvang na de afkickperiode is van het grootste belang. De zorg is - ook bij methadonprogramma's - gericht op afkicken. Het gratis verstrekken van heroïne is daarbij niet acceptabel.

Tabak
3.65 De tabaksreclame wordt verder beperkt, o.a. door buitenreclame uitsluitend bij verkooppunten toe te staan. De accijnzen op tabaksproducten worden verder verhoogd. De verkoop van tabaksproducten wordt beperkt tot tabaksspeciaalzaken. Aan rookverboden in overheidsgebouwen en voor het publiek toegankelijke ruimten dient strikt de hand te worden gehouden. Roken in treinen wordt verboden.

Alcohol
3.66 De accijnzen op alcoholhoudende dranken worden verhoogd. Aan leeftijdsgrenzen wordt strenger de hand gehouden. Houders van horecagelegenheden worden mede aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van overmatig drankgebruik als dat in hun gelegenheid heeft plaatsgevonden.

Gokken
3.67 Casino's worden verboden. Reclame voor gok- en kansspelen wordt met kracht tegengegaan. Op inachtneming van leeftijdsgrenzen voor zogenaamde 'amusementshallen' behoort nauwgezet te worden toegezien. De staatsloterij en andere grote loterijen worden afgeschaft.

3.68 Gemeenten dienen de beleidsvrijheid te krijgen om ook in de 'natte horeca' kansspelautomaten te weren (zgn. 0-0-0 optie).

3.69 In internationaal verband moet een oplossing worden gezocht voor het verschijnsel van het gokken via internet. Bezien moet worden op welke wijze belemmeringen in de toepasselijkheid van het Nederlandse (straf) recht kunnen worden weggenomen.

3.70 Om 'telefoonverslaving' en telefoonfraude tegen te gaan, wordt reclame voor sekslijnen verboden en worden de mogelijkheden verruimd om (bepaalde categorieën) informatie- en/of amusementlijnen af te sluiten.

4 Gezonde economie, goed rentmeesterschap

Nederland is gezegend met natuurlijke hulpbronnen, vruchtbare landbouwgrond en een gunstige geografische ligging in Europa, hetgeen voor veel welvaart zorgt. Toch ervaren de bewoners, met name in het Westen van het land, dat de leefbaarheid door die ontwikkeling in het gedrang komt: de open ruimte verrommelt, het wegennetwerk is overbelast en zowel de natuur, het landschap als de landbouwsector staan onder grote druk.

Steden en plattelandsgebieden hebben onderhoud nodig, landschappen hebben versterking nodig.

Het uitgangspunt bij de omgang met natuur en ruimte ligt in de scheppingsopdracht de aarde te vervullen en hoeder te zijn over de vissen, de vogels en het vee. De mens heeft de aarde slechts in bruikleen: hij mag als een goed rentmeester de aarde bewerken en bewaren. Het is niet goed wanneer de rust en de schoonheid van het landschap en de zuiverheid van het milieu worden opgeofferd aan onbegrensde behoeftebevrediging. Bij de ontwikkeling van het land behoren de draagkracht van de geschapen werkelijkheid en de gebruiksregels die God geeft in acht te worden genomen. Als daarmee geen rekening wordt gehouden, 'treurt het land en verkwijnt al wat erin woont' (Hosea 4: 3).

Het treurende land zien we om ons heen. Landschappen gaan achteruit in kwaliteit en bepaalde dieren en planten sterven uit. Het is hoog tijd onze aandacht te verleggen van de eenzijdige nadruk op groei en consumptie naar het leven in harmonie met Gods schepping. In de pracht daarvan leert de mens de grootheid en wijsheid van God kennen. Hij heeft de aarde en de zee en alle schepselen daarin met wijsheid gemaakt.
De ChristenUnie wil grenzen stellen aan de oprukkende bebouwing, de vervuiling, de verarming van het leefmilieu, de intensieve productiewijzen in de landbouw en de mobiliteitsgroei.
De overheid heeft echter een stimulerende rol om duurzame leef- en productiewijzen te ontwikkelen door de menselijke kennis en creativiteit op de juiste manier aan te wenden. Daarbij moet de overheid er niet voor terugschrikken om kritisch te zijn met betrekking tot de consumptieve levensstijl van veel burgers.
Er is een grote inspanning nodig om de verdere afbladdering van de schoonheid van aarde en zee een halt toe te roepen en beleid te maken dat aansluit bij de mogelijkheden én grenzen van natuur en ruimte.

4.1 Wonen
Wonen behoort tot de eerste levensbehoeften. De overheid dient voor voldoende woningruimte voor alle inkomensgroepen te zorgen. Met name voor starters en ouderen is het momenteel moeilijk om een geschikte woning te vinden. Om aan de woningvraag tegemoet te komen moet de nieuwbouwproductie omhoog, zowel in de huur- als in de koopsector. Dit kan onder meer worden bereikt door vereenvoudiging van de bouwregelgeving en de vergunningprocedures. Wonen moet ook betaalbaar blijven: de huursubsidie blijft daarom bestaan, maar kan worden gefiscaliseerd. Starters en mensen die dichter bij hun werk gaan wonen moeten worden gestimuleerd door verlaging van de overdrachtsbelasting op koopwoningen. Een bijzondere problematiek vormen de kleine dorpsgemeenschappen op het platteland, die meer ruimte moeten krijgen om te bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas.
De roep om veiligheid in achterstandwijken moet worden beantwoord door deze versneld te herstructureren. Niet alleen de overheid, maar ook de woningcorporaties moeten hieraan bijdragen. Door een aantrekkelijker en gevarieerder leefomgeving moet het wonen in de stad voor midden- en hogere inkomensgroepen aantrekkelijk blijven. Zowel nieuwbouwwijken als geherstructureerde stadswijken moeten in het kader van integratie van minderheden plaats bieden aan een gevarieerde bevolkingssamenstelling naar sociaal-economische en etnische kernmerken. Stedelijke herstructurering, meervoudig ruimtegebruik en hoogwaardige architectuur, gekenmerkt door bijvoorbeeld aantrekkelijke hoogbouw, dakterrassen en daktuinen, dienen te bevorderen dat woon- en leefruimte zoveel mogelijk binnen bestaande stedelijke grenzen wordt gevonden.
De bevordering van energie- en waterbesparing en duurzaam materiaalgebruik in de gebouwde omgeving moet een minder vrijblijvend karakter krijgen, evenals de toepassing van zonne-energie.

4.1 De nieuwbouwproductie moet worden versneld door vereenvoudiging van de bouwregelgeving en vergunningprocedures. In het nieuwbouwbeleid dient aandacht te zijn voor goedkopere woningen voor ouderen en starters op de huizenmarkt.

4.2 Voordat nieuwbouwwijken worden opgeleverd moet zijn voorzien in een redelijk voorzieningenniveau van openbaar vervoer en winkels.

4.3 Starters en mensen die dichter bij hun werk gaan wonen, krijgen een steun in de rug door verlaging van de overdrachtsbelasting op de (eerste) eigen woning.

4.4 Achterstandswijken moeten veiliger en aantrekkelijk worden. Daarom moeten woningcorporaties en lokale overheden deze wijken snel herstructureren. Bij geherstructureerde stadswijken dient het belang van zittende bewoners om terug te keren in de wijk zwaar te wegen. Ook dient het voor midden en hogere inkomensgroepen aantrekkelijk te blijven om in de stad te wonen.

4.5 Huurstijgingen moeten voorspelbaar zijn voor zittende huurders en zoveel mogelijk het inflatieniveau volgen. Om eenzijdige samenstelling van wijken te voorkomen, bijvoorbeeld doordat minder draagkrachtigen geen woning in de stad kunnen huren, dient het nieuwe huurprijsbeleid niet te sterk afhankelijk te zijn van de gewildheid van de woonlocatie.

4.6 Huurders die hun woning willen kopen van de corporatie dienen zoveel mogelijk de gelegenheid daartoe te krijgen.

4.7 Duurzaam bouwen krijgt een meer verplichtend karakter. Hiertoe wordt het bouwbesluit aangepast. Nieuwbouwplannen bevatten prestatienormen op het gebied van duurzame energie.

4.8 Op de EnergiePremieRegeling en het Energie Prestatie Advies wordt niet bezuinigd. Tevens wordt regenwateropslag voor laagwaardige toepassing bevorderd in bestaande bouw en in nieuwbouw.

4.2 Ruimte
Het ruimtelijk ontwikkelingsbeleid van de Nota Ruimte moet aansluiting zoeken bij het karakter van landschappen en steden. De ruimtelijke contouren blijven hiervoor een belangrijk instrument. Ruimtelijke ontwikkeling vraagt om integrale afweging van sociale, culturele en natuurlijke aspecten en is daarmee primair een politieke aangelegenheid. Zo kan de afstemming tussen ruimtelijke ordening en infrastructuur sterk worden verbeterd. Op rijksniveau krijgt deze politieke verantwoordelijkheid gestalte door sterkere coördinatiebevoegdheden voor de Minister van ruimtelijke ordening, eigen financiële middelen voor ruimtelijke ordening en door actief toezicht op de uitvoering van provinciale en gemeentelijke taken.
Ruimtelijke beslissingen dienen voorts genomen te worden op een bestuurlijk niveau dat aansluit bij het schaalniveau van de ruimtelijke functie. Daartoe dient iedere bestuurslaag te beschikken over een passend wettelijk instrumentarium. In het ruimtelijk beleid moet gekozen worden voor eigen verantwoordelijkheid en samenwerking waar het kan en voor krachtig overheidsingrijpen waar het moet.
Een sterke agrarische sector vormt de basis voor de leefbaarheid van het platteland. Behalve voor de voedselvoorziening heeft deze sector een belangrijke rol in het beheer van natuur en landschap en recreatie. Deze functies kunnen ook het economische draagvlak van het platteland versterken. Waar mogelijk moeten verschillende functies worden gecombineerd.

4.9 De handhaving van bestemmingsplannen wordt versterkt en de aanpassing van bestemmingsplannen wordt vereenvoudigd. Dit beleid mag niet uitlopen op legalisatie van eerder begane overtredingen.

4.10 De ruimtelijke contouren uit de Vijfde Nota blijven een belangrijk instrument in handen van lokale en provinciale overheden. De contouren belemmeren geen ontwikkelingen die het karakter van het landschap versterken.

4.11 Uitbreiding van steden en dorpskernen ('rode' functies) dient een regionale afweging te zijn. De provincie dient bindende bovenlokale samenwerking te faciliteren bij de bouw van woningen of de aanleg van bedrijventerreinen, bijvoorbeeld door de grondexploitatievergunning of door een fonds voor regionale kostenverevening in te stellen. Door handhaving van strikte ruimtelijke contouren en de inzet van een open-ruimteheffing, of vergelijkbare instrumenten, krijgt het verlies van open ruimte een prijs.

4.12 Plattelandsgemeenten krijgen voldoende uitbreidingsruimte om te bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas. Zij krijgen de mogelijkheid om bindingseisen te stellen, zodat niet kapitaalkrachtige mensen van buiten, maar de jongeren uit het dorp zich kunnen vestigen.

4.13 Binnen de groene contouren geldt een 'nee, tenzij'-regime. De groene contouren moeten op ruime schaal worden toegepast om het groene gebied te vrijwaren van bebouwing.

4.14 Om het karakter van landschappen tot zijn recht te doen komen, wordt landschapsvervuiling, zoals opvallende reclame-uitingen langs wegen, tegengegaan.

4.15 De Ecologische Hoofdstructuur wordt versneld gerealiseerd in 2012, waar mogelijk door agrarisch natuurbeheer. Tevens worden gebieden aangewezen met landbouw als hoofdfunctie (agrarische hoofdstructuur). Gemeenten dienen de EHS uiterlijk in 2006 in hun bestemmingsplannen te hebben vastgelegd. Waardevolle natuur en landschappen krijgen een betere wettelijke bescherming.

4.16 Het Groene Hart zal worden beschermd en versterkt. Aan noodzakelijke bouwactiviteiten wordt bovenlokaal sturing gegeven om versnippering te voorkomen.

4.17 De Deltametropool-gedachte doet geen recht aan het eigen karakter van de gemeenten in het Westen van het land. In plaats van zo'n ongecontroleerde bovenlokale bestuurslaag kan intergemeentelijke samenwerking evengoed bijdragen aan goede afstemming van ruimtelijke inrichting en infrastructuur.

4.18 In de Vijfde Nota wordt voldoende ruimte gereserveerd voor plaatsing van 1500 MW windenergiecapaciteit op land, waarbij aandacht is voor een verantwoorde landschappelijke inpassing. De rijksprojectenprocedure kan hiervoor worden ingezet. Voorts worden er windmolenparken op zee ontwikkeld.

4.19 De realisatie van een randmeer aan de noordoostzijde van het Noordoostpolder is vanwege cultuurhistorische, ecologische, waterstaatkundige en recreatieve redenen wenselijk.

4.3 Milieubeheer
De overstromingen in Europa en de stormen in Midden-Amerika maken duidelijk dat het ernst is met de klimaatverandering. De uitstoot van broeikasgassen door energiegebruik, verkeer en industrie leidt tot opwarming van de atmosfeer en tot klimaatverandering. De klimaatverandering zal op vele plaatsen leiden tot overstromingen, erosie en verdroging, met ernstige gevolgen voor de wereldbevolking. Daarnaast neemt wereldwijd door verstedelijking en economische activiteit de natuurlijk begroeide oppervlakte en de soortenrijkdom af. De mens pleegt door onbegrensde vervulling van materiële behoeften een onaanvaardbare aanslag op de schepping. Bovendien brengen verontreiniging van bodem, water en lucht direct en indirect schade toe aan de volksgezondheid.
Niet alleen de overheid, maar ook bedrijven en burgers behoren hun verantwoordelijkheid te nemen om de milieudruk te doen afnemen en milieuschade te herstellen. Uitgangspunten voor een goed milieubeleid zijn het principe dat de vervuiler betaalt en het zogenaamde voorzorgbeginsel: "bij sterke vermoedens van een schadelijk effect op het milieu is het ontbreken van wetenschappelijke zekerheid geen reden om beschermende maatregelen uit te stellen".

Bij veel menselijke activiteiten ontstaat afval, hetgeen milieudruk en hinder veroorzaakt. Afval zal zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en hergebruikt, terwijl door productgerichte milieuzorg de milieubelasting van materiaal en verpakkingen moet worden teruggedrongen (dematerialisatie). Overheid, bedrijven en burgers hebben daarnaast een taak in het bestrijden van zwerfafval.

Meer dan ooit zal de overheid een duidelijk handhavingsbeleid inzake veiligheidsrisico's moeten voeren. De rampen van de recente jaren (zoals in Enschede, Culemborg en Volendam) hebben geleerd dat verscherping van het toezicht noodzakelijk is. De overheid dient zich bovendien zowel nationaal als internationaal in te spannen voor betrouwbare normstelling en classificering. Datzelfde geldt voor productie, transport en opslag van andere risicovolle stoffen. Het is ontoelaatbaar risico's te nemen die catastrofale gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid.

4.20 Het kabinet moet meer maatregelen treffen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen met 6% ten opzichte van 1990 in 2010 conform de Kyoto-afspraken. Minstens de helft van de reductiemaatregelen moeten in eigen land worden genomen, onder meer door invoering van de kilometerheffing. Kernenergie is geen lange termijn-oplossing om de klimaatdoelstelling te bereiken.

4.21 Nederland zet zich in voor een tweede internationaal klimaatverdrag. Dat moet gericht zijn op 40-60% CO2-reductie in 2030.

4.22 In het volgende internationaal klimaatverdrag krijgen ook de ontwikkelingslanden een CO2-reductiedoelstelling. De verdeling van emissierechten mag ontwikkelingslanden niet onevenredig belemmeren in de mogelijkheden van inkomensgroei.

4.23 Emissiehandel wordt bij voorkeur in Europees verband ingevoerd. Daarbij gaat de voorkeur uit naar een systeem van plafonnering, aangezien dat de beste garanties geeft voor beperking van de uitstoot van broeikasgassen.

4.24 Opslag van CO2 (onder meer in het kader van energie uit 'schoon fossiel') wordt nader onderzocht Het beleid voor reductie van overige broeikasgassen wordt geïntensiveerd.

4.25 De milieukosten van producten en diensten worden zoveel mogelijk via een milieuheffing in de kostprijs doorberekend. Nederland zet zich in om overheidsbeleid dat niet-duurzaam gedrag stimuleert, zoals subsidies op energie- of waterverbruik, in internationaal verband af te schaffen. In Europees verband worden milieuschadelijke subsidies geïnventariseerd en afgebouwd voor 2010.

4.26 Bedrijven worden verplicht inzicht in de milieu- en gezondheidseffecten van producten en processen te verstrekken. Bij toelating van nieuwe producten of processen geldt het voorzorgprincipe. Handhaving en controle op de naleving van milieu- en veiligheidsnormen hebben een hoge prioriteit.

4.27 Het toezicht op bodemsaneringen in eigen beheer wordt versterkt.

4.28 Geluidsoverlast door burengerucht en verkeerslawaai moet op hoge aandacht van de lokale overheid kunnen rekenen.

4.29 De overheid moet een helder en consistent afvalbeleid voeren, zodat het draagvlak voor gescheiden inzamelen en statiegeld wordt versterkt. Door toepassing van statiegeld worden wegwerpverpakkingen teruggedrongen. Eenmalige PET-flesjes worden vervangen door hervulbare statiegeldflesjes.

4.30 Onverlet de verantwoordelijkheid van de overheid voor verwijdering en verwerking van afval, wordt nader beleid ontwikkeld voor producentenverantwoordelijkheid. De Europese afvalmarkt mag er niet toe leiden dat grote transportstromen ontstaan. Er wordt daarom gestreefd naar gelijke concurrentievoorwaarden.

4.31 Inzake de opslag en verkoop van vuurwerk wordt landelijk consequent toezicht gehouden op de naleving van het nieuwe vuurwerkbesluit. De Nederlandse overheid spant zich ook internationaal in om tot betrouwbare classificatie te komen. Gebruik en opslag van vuurwerk met klasse 1.1 en 1.2 wordt op termijn verboden. De overheid voert een heffing op vuurwerk in.

4.32 De risico's van transporten en opslag van gevaarlijke stoffen zoals chloor, ammoniak en LPG worden versneld in kaart gebracht. Transporteurs worden verplicht informatie te verschaffen over de aard van de vervoerde stoffen aan alle langs de route gelegen betrokken autoriteiten. De chloortransporten over spoor worden afgebouwd. Voor de ammoniaktransporten door de Westerschelde wordt op korte termijn naar alternatieven gezocht.

4.33 Het productenbeleid en het stoffenbeleid worden nader geïntegreerd. Alle bedrijven in de productieketen worden verplicht inzicht te verschaffen in milieueigenschappen (persistentie, bio-accumulatie, toxiciteit) van gebruikte stoffen. Zeer moeilijk afbreekbare schadelijke stoffen zoals POP's worden verboden. Bij gebrekkige gegevens over stoffen geldt het voorzorgsbeginsel.

4.4 Landbouw: van levensbelang
Negentig procent van Nederland is in gebruik als landbouw- of natuurgebied. Landbouw en natuurbeheer zijn daarom van groot belang voor het beheer van de groene ruimte en het (cultuur)landschap. De landbouw draagt voor een belangrijk deel bij aan onze welvaart. Daarbij gaat het om een goed beheer van de in bruikleen gekregen schepping. Dieren en planten zijn de mens in beheer gegeven. Er rust een grote verantwoordelijkheid op de mens om hieraan een goede invulling te geven. Dit is ook van belang voor de leefbaarheid van het platteland. Het platteland komt steeds meer onder druk te staan door de voortgaande verstedelijking van Nederland. Door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten de landbouw verrommelt het platteland en vermindert de openheid van het landschap; om dit tegen te gaan is een vitale landbouwsector noodzakelijk.
Tegelijk is het Europese landbouwbeleid weer sterk in discussie. Een belangrijke aanleiding daarvoor is de uitbreiding van de Europese Unie met landen in Midden- en Oost-Europa. Daardoor komt het huidige beleid onder spanning te staan. Bovendien oefent de WTO druk uit om de landbouw verder te liberaliseren.
De ChristenUnie vindt dat er bij deze discussie te veel het accent wordt gelegd op de budgettaire aspecten en dat er te weinig oog is voor het eigen karakter en de bijzondere betekenis van met name de grondgebonden landbouw. Deze is essentieel voor een veilige voedselvoorziening en levert, mits goed ingekaderd, een belangrijke bijdrage aan het behoud van de variatie van het landschap en aan de vitaliteit van het platteland. Daarnaast werkt de landbouw als enige sector met levende have, wat een bijzondere zorg vereist, en heeft de individuele boer weinig of geen invloed op prijs van zijn producten.
De ChristenUnie is van mening dat een verdere liberalisering aan deze kenmerken geen recht doet. Integendeel, verdere liberalisering zal landbouwbedrijven dwingen tegen lage (wereldmarkt)prijzen te produceren, waardoor de noodzakelijke zorg op gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu in het gedrang komt. Er ontstaat een druk naar schaalvergroting en verdere intensivering, waardoor veel gezinsbedrijven in Europa zullen moeten stoppen en een maatschappelijk ongewenste landbouwstructuur ontstaat.
De ChristenUnie vindt liberalisering daarom niet in het belang van de boer en de samenleving. Er is een andere oplossingsrichting nodig, waarbij de boeren redelijke prijzen krijgen voor hun producten. Dan heeft de samenleving ook het recht om hoge eisen te stellen aan de manier van produceren. De onderhandelingen in WTO-verband moeten daarom niet alleen gericht zijn op vrijmaking van de handel, maar dienen evenzeer betrekking te hebben op het realiseren van een verantwoorde productiewijze voor wat betreft voedselveiligheid en de zorg voor dier en milieu.
Om dit te kunnen realiseren is een zekere bescherming tegen de lage wereldmarktprijzen, gekoppeld aan beheersing van de eigen productie, noodzakelijk. De boeren ontvangen hogere prijzen en worden minder afhankelijk van allerlei subsidies. Wel betaalt de consument iets meer voor zijn voedsel. De omvang van de productie wordt afgestemd op de behoefte binnen de EU. Daardoor kunnen de exportsubsidies verdwijnen. Dat heeft een positief effect op de wereldmarktprijzen en de markten van de derde wereld worden niet meer verstoord door dumping van Europese overschotten.
Om de band tussen producent en consument te versterken dient de regionalisering van markten, onder meer in de vorm van streekproducten, te worden gestimuleerd. Toeslagen hebben in deze benadering een aanvullend karakter. Wel dienen de mogelijkheden om boeren te belonen voor het verrichten van groene diensten, dus de zorg voor natuur, landschap en waterbeheer, verruimd te worden.
De aanpak van de varkenspest in 1995 en de mond- en klauwzeerepidemie in 2001 hebben laten zien dat het Europese dierziektenbeleid nodig aan herziening toe is. Het alleen om economische redenen doden en vernietigen van miljoenen gezonde dieren is in strijd met een verantwoord rentmeesterschap.

Duurzame landbouw
4.34 Met het oog op de eigen voedselvoorziening, de leefbaarheid van het platteland en het behoud van een gevarieerd landschap en het verwerven van een redelijk inkomen door boeren en tuinders is een vitale landbouw voor ons land onmisbaar. Het nationale en Europese landbouwbeleid moet op die maatschappelijke en sociale functie zijn gericht.

4.35 Het beleid van voortgaande liberalisering, waardoor de prijzen steeds verder onder druk komen te staan, moet daarom worden omgebogen. Consumenten dienen een hogere prijs voor kwalitatief goed voedsel te betalen. Initiatieven voor de ontwikkeling van een "virtuele supermarkt", waardoor een groter deel van de opbrengstprijs bij de landbouwer blijft, worden gesteund. Dit kan worden bereikt door bepaalde vormen van productiebeheersing te behouden en waar mogelijk te versterken (melk- en suikerquota, braaklegging). In het kader van de WTO-onderhandelingen worden bestaande exportsubsidies op agrarische producten afgebouwd.

4.36 Door verruiming van de herinvesteringsreserve wordt het boeren aantrekkelijker gemaakt geld in andere sectoren of in het buitenland te investeren, waardoor de druk op de grondprijzen kan afnemen. Bedrijfsovername door jonge boeren wordt met het oog op de toekomst van de landbouwsector gestimuleerd. Door middel van een overnamefonds wordt bedrijfsovername vergemakkelijkt. In de fiscale sfeer kan worden gedacht aan een stakings- en continueringsvrijstelling.

4.37 Met het oog op verbetering van de bedrijfsomstandigheden van agrarische bedrijven, alsmede met het oog op opschoning van het landschap en lagere milieudruk op de Ecologische Hoofdstructuur is reconstructie van het platteland noodzakelijk. Indien inkrimping van veehouderijsectoren noodzakelijk mocht zijn, vindt deze uitsluitend via warme sanering plaats. Reconstructie moet worden bezien als een permanent proces waarbij maatwerk op bedrijfsniveau wordt nagestreefd.

4.38 Om de toekomstkansen voor jonge boeren te vergroten, wordt het verleasen van melkquota boven de 65 jaar afgebouwd.

4.39 De tien aangewezen glastuinbouwgebieden worden gefaseerd ontwikkeld. Het landelijk aantal hectares glasopstand wordt gemaximeerd. Een onbeperkte groei van het aantal hectares glas is ongewenst.Verplaatsing van bestaande, verspreid liggende, kassen wordt financieel mogelijk gemaakt.

Europees landbouwbeleid
4.40 Wanneer boeren een hoger inkomen uit de markt verdienen door hogere productprijzen, kunnen de Europese landbouwuitgaven dalen. De vrijkomende middelen worden primair gereserveerd voor de financiering van inkomenstoeslagen die beschikbaar worden gesteld wanneer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan op het terrein van milieu, dierenwelzijn en instandhouding van het cultuurlandschap. Geen subsidies meer, maar beloning voor geleverde publieke waarden.

4.41 Het Europese landbouwbeleid richt zich met name op de Europese markt. De uitbreiding van de Europese Unie wordt onder andere bereikt door een gefaseerde aanpassing van het Europese landbouwbeleid. Productiequota kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Deze worden daarom op de nieuwe realiteit afgestemd en waar mogelijk versterkt. Extreme intensivering en schaalvergroting worden daarbij tegengegaan.

4.42 Binnen Europa zullen regionale vormen van productie en consumptie een steeds belangrijker rol gaan spelen. Ter wille van een betere prijsvorming worden directe relaties tussen producent en consument gestimuleerd.

4.43 Ter voorkoming van de verspreiding van dierziekten worden de regels voor het transport van levende dieren aangescherpt. Transport van levende dieren over grote afstand wordt slechts bij uitzondering toegestaan.

4.44 De productie van duurzame landbouwproducten wordt krachtig gestimuleerd. Producten die onder het EKO-keur, het Agromilieukeur of daarmee gelijk te stellen eisen zijn geproduceerd, kunnen daarbij onder het 6-procentstarief blijven vallen. Niet-duurzaam geproduceerde producten worden, verspreid over een aantal jaren, onder het hoge BTW-tarief gebracht.

4.45 Biologische, geïntegreerde en gesloten vormen van landbouw worden bevorderd. Omschakelingsregelingen en consumentenvoorlichting leveren daaraan een bijdrage. De omschakelingsregeling wordt geldig voor alle landbouwsectoren. Het streven is erop gericht dat in 2006 tien procent en in 2010 vijftien procent van het landbouwareaal binnen de kaders van de biologische productie plaats vindt.

4.46 Alle milieukosten dienen in de transportkosten te worden verwerkt. Op die manier wordt onnodig gesleep van voedselstromen over de wereld voorkomen. Derde Wereldlanden worden daardoor beter in staat gesteld hun eigen regionale markten te ontwikkelen en te behouden.

4.47 In het kader van het bestrijdingsmiddelenbeleid wordt de toelating van milieuvriendelijker middelen versneld. Doel van het Meerjarenplan gewasbescherming moet zijn een verminderde afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen en een stimulering van milieuvriendelijke middelen en methoden.. Het vliegtuigspuiten wordt beperkt tot uitzonderlijke situaties. Het bestrijdingsmiddelenbeleid wordt zo spoedig mogelijk Europees geharmoniseerd. Import van land- en tuinbouwproducten waarop residuen van in Europa verboden bestrijdingsmiddelen worden gevonden, wordt geweerd.

Dierwelzijn
4.48 Om massale doding van vee en vernietiging van vlees te voorkomen wordt bij het uitbreken van besmettelijke dierziekten preventieve vaccinatie mogelijk gemaakt. De desbetreffende EU-regels dienen te worden aangepast. Bij uitbraak van een dierziekte blijft preventieve doding in beginsel beperkt tot het besmette bedrijf. Het doden van dieren van de direct daaromheen gelegen bedrijven vindt slechts plaats indien dit strikt noodzakelijk is. Gevaccineerde dieren dienen voor de binnenlandse en Europese consumptie beschikbaar te kunnen komen.

4.49 Het gebruik van hormonen en andere groeiversnellende en groeiverhogende middelen in de veehouderij blijft verboden. Internationale afspraken en controle daarop worden verscherpt, zodat geen oneigenlijke concurrentie op kan treden.

4.50 De batterijhuisvesting in de pluimveehouderij wordt afgeschaft. In plaats van de zogeheten "verrijkte kooi" stimuleert de overheid dat de huisvesting van pluimvee zoveel mogelijk wordt gebaseerd op scharrel-, veranda- en uitloopsystemen. Er wordt een sloopregeling voor batterijkooien ingesteld zodat wordt voorkomen dat, ten gevolge van de export van deze kooien, dieronvriendelijke concurrentie in niet EU-landen wordt gestimuleerd.

4.51 Het wordt de melkveehouderij aantrekkelijk gemaakt de weidegang in stand te houden. Weidegang is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor faciliteiten voor duurzaam ondernemen.

4.52 Onder de beschikbaarstelling van een schadeloosstelling wordt de pelsdierhouderij afgebouwd.

Mest
4.53 Bij de oplossing van de mestproblematiek blijft het mineralen aangiftesysteem (Minas) het centrale instrument, dat echter zo spoedig mogelijk wordt vereenvoudigd. Mineralenverliezen op bedrijfsniveau worden zoveel mogelijk beperkt. Bij het behalen van de doelstellingen wordt de boer zoveel mogelijk keuzevrijheid gelaten. Het Ammoniakbeleid en het beleid ten aanzien van de uitrijregels voor mest worden zoveel mogelijk in Minas geïntegreerd. De dierrechten worden in 2005 behouden. Op die manier kan in de toekomst ongewenste uitbreiding van de veestapel worden voorkomen..

4.54 De verschillende mestnormen worden in 2002 geëvalueerd. Op basis daarvan wordt het definitieve mestbeleid bepaald. Boeren die nu reeds aan de doelstellingen van Minas voldoen, worden vrijgesteld van de contracteerplicht. Voorlopers dienen op grond van het mestbeleid ook voor een beloning in aanmerking te kunnen komen.

4.55 De uitgangspunten van het Europese mestbeleid dienen eenduidig te zijn. Op basis van grondsoort en klimatologische omstandigheden kan regionale differentiatie plaats vinden.

Natuur
4.56 In het kader van een nationaal natuuroffensief wordt de Ecologische hoofdstructuur versneld gerealiseerd in 2012. Uit maatschappelijke overwegingen kan het in laatste instantie nodig zijn tot onteigening van aangewezen percelen over te gaan. De ICES-middelen worden in het kader van het nationaal natuuroffensief voor een evenredig deel ingezet ten behoeve van natuur en landschap.

4.57 Agrarisch natuurbeheer moet als een volwaardige vorm van natuurbeheer kunnen gelden. Zowel binnen, als buiten de Ecologische hoofdstructuur krijgt agrarisch natuurbeheer, afhankelijk van de aard van de natuurdoelen, daarom een belangrijker plaats toebedeeld. Waar dat verantwoord is, worden middelen die bestemd zijn voor aankoop ingezet voor (agrarisch) natuurbeheer. Uitgangspunt daarbij is continuïteit voor zowel de natuur als de boer.

4.5 Genetische revolutie en voedselveiligheid
Er gaat geen dag voorbij zonder dat in de media iets wordt gemeld dat te maken heeft met biotechnologie. De industrie schermt graag met de mogelijk vérrijkende beloften van biotechnologisch onderzoek van mens, dier en plant en met name de genetische technieken voor de economie en vooral de medische wetenschap, maar de risico's en de ethische dilemma's zijn eveneens groot. Onderzoek en toepassing moeten daarom strikt gereguleerd worden om onaanvaardbare risico's te voorkomen.
Genetische verandering van planten en dieren raakt de fundamenten van Gods schepping. Ingrijpen in de genetische structuren betekent ook ingrijpen in de identiteit van levende wezens. Dergelijk ingrijpen in de schepping kan onomkeerbaar zijn voor de binnen de schepping aanwezige plant- en diersoorten. Uit eerbied voor de schepper past de mensheid op dit terrein daarom grote bescheidenheid en zorgvuldigheid. Er dient strikt te worden vast gehouden aan het "nee-tenzij"-beleid. Op grond hiervan, maar ook met het oog op de keuzevrijheid van producenten en consumenten, moet de beschikbaarheid van voedselketens die vrij zijn van genetisch veranderde bestanddelen worden gegarandeerd.
Het vrij in de natuur brengen van genetisch gemanipuleerde gewassen wordt niet toegestaan, tenzij dit met de grootst mogelijke voorzichtigheid en zorgvuldigheid geschiedt. Hierbij geldt het voorzorgprincipe: zolang de ecologische en landbouwkundige risico's (bijvoorbeeld het verlies aan biodiversiteit) niet helder zijn, is uiterste terughoudendheid geboden.

4.58 Bij genetische manipulatie van dieren dient aan een strikt "nee-tenzij"-beleid te worden vastgehouden. Het "nee-tenzij"-beleid wordt uitgebreid naar de plantaardige sector. Alle biotechnologische handelingen dienen te worden getoetst aan een integraal werkend ethisch toetsingskader. Door middel van een dergelijk kader wordt nader invulling gegeven aan de begrippen "intrinsieke waarde" en "integriteit" van levende organismen. Nederland zet zich er voor in deze uitgangspunten ook op Europees niveau ingevoerd te krijgen.

4.59 Genetisch veranderde (landbouw)gewassen worden noch commercieel, noch via veldproeven op het vrije veld geïntroduceerd zolang geen garantie kan worden gegeven dat geen genetische uitwisseling met andere wilde of gekweekte planten plaats kan vinden. Zolang hierover geen duidelijkheid bestaat, sluit Nederland zich aan bij een Europees moratorium.

4.60 Omdat het over het dagelijks voedsel van mensen gaat, dient de overheid, op grond van het voorzorgsprincipe en op grond van de keuzevrijheid van mensen, garanties te scheppen dat voedselketens beschikbaar blijven, die vrij zijn van genetisch veranderde bestanddelen (GGO-vrije ketens). Zolang er op Europees niveau nog geen ethische toetsing plaats vindt, wordt de invoer van genetisch gemodificeerde dieren gebonden aan een vergunningplicht.

4.61 Patenten op genetisch veranderde planten of dieren dienen te worden uitgesloten. De aan de genetische manipulatie verbonden risico's dienen, ook in financiële zin, bij de betreffende vergunninghouder te worden gelegd.

4.62 Klonering van mensen en dieren wordt verboden, omdat daarmee het principe van de geslachtelijke vermenigvuldiging wordt doorbroken.

4.6 Visserij
Het nieuwe Europese visserijbeleid richt zich op het scheppen van gunstige randvoorwaarden waarbinnen en sociaal-economisch en ecologisch verantwoorde exploitatie van de visbestanden tot zijn recht kan komen. Het is van groot belang dat op basis van goed rentmeesterschap en een verantwoorde omgang met het zee-ecosysteem een duurzaam gebruik van de zee kan worden gegarandeerd. De eigen verantwoordelijkheid van de beroepsgroep speelt hierbij een belangrijke rol. In geval van natuur-compensatie moet voldoende rekening worden gehouden met de belangen van de visserij-sector.

4.63 Om een duurzame exploitatie van de zee en een verantwoord evenwicht tussen visserijbelangen en natuurbelangen te garanderen, worden beheersplannen opgesteld op basis van wetenschappelijk verantwoorde gegevens. Vangstquota, ook die in het kader van noodvisplannen, worden mede vastgesteld op basis van een advies van een commissie waarin zowel visserijbiologen, de visserijsector als de Europese Commissie participeren.

4.64 Met het oog op een duurzame exploitatie worden de Waddenzee en de Oosterschelde aangewezen als proefgebied. In dat kader wordt de (schelpdier)visserij in deze gebieden getoetst aan de criteria van het Marine Stewardship Counsel (MSC).

4.65 De visserij dient erop gericht te zijn de omvang van de bijvangsten zoveel mogelijk terug te dringen. De industrievisserij, waarbij gericht kleine vis wordt gevangen om te worden verwerkt tot vismeel, wordt verboden.

4.66 Om een gezonde bedrijfstak in stand te houden, wordt het werken via de "Biesheuvelgroepen" voortgezet. Door middel van een stillegregeling, een zeedagenregeling en meerjarige vangstquota worden perioden waarin vangstbeperkingen gelden, opgevangen. Wanneer de vangstcapaciteit structureel dient te worden ingekrompen, dan wordt daarvoor een goede schadeloosstellingregeling opgesteld.
.
4.67 Nederland blijft zich sterk maken voor een verbod op de walvisvangst en voor een algeheel verbod op het gebruik van drijfnetten. Verder dient wereldwijd bezinning plaats te vinden op de visvangstmethoden. Dit met het oog op enerzijds het voorkomen van dierenleed en anderzijds de bedreiging van diersoorten.

4.68 De commerciële winning van schelpen in de Waddenzee wordt zo spoedig mogelijk gestaakt.

4.7 Duurzaam verkeer en vervoer
Verantwoord beheer en goed rentmeesterschap zijn ook van toepassing op het mobiliteitsvraagstuk. Burgers willen de vrijheid om zich te verplaatsen, maar storen zich tegelijk aan overlast van files, uitstoot van schadelijke stoffen en geluidshinder. Het overheidsbeleid van de laatste jaren probeerde aan beide zaken tegemoet te komen: enerzijds mochten automobiliteit en vliegverkeer ongehinderd groeien, anderzijds probeerde de overheid de schadelijke gevolgen te beperken.
Deze benadering staat gelijk aan dweilen met de kraan open. Immers, zolang niets wordt gedaan aan de oorzaken van de mobiliteitsgroei, zal de overlast ook niet snel afnemen. Files worden niet korter door meer auto's te laten rijden. Ook als auto's niet in de file staan, is het ruimtebeslag door wegen en parkeerplaatsen enorm.
Het is hoog tijd ook de oorzaken van de groei aan te pakken. De overheid moet burgers meer dan nu confronteren met de maatschappelijke kosten van mobiliteit. De groei van automobiliteit kan worden tegengegaan door een prijsbeleid, waarbij niet het bezit van de auto, maar het gebruik ervan wordt belast. Als initiatiefnemer van de kilometerheffing, juicht de ChristenUnie het toe dat deze in de komende kabinetsperiode wordt ingevoerd. De kilometerheffing is een uitstekend middel om de autokosten te variabiliseren. Het is eerlijk en het kan een substantiële bijdrage leveren aan het terugdringen van de automobiliteit. Invoering ervan moet op korte termijn leiden tot afschaffing van de motorrijtuigenbelasting.
Een andere manier om de groei van het autoverkeer te voorkomen, is stimulering van hoogwaardig openbaar vervoer. Het openbaar vervoer moet voor meer mensen een serieus alternatief worden voor de auto.
Hoewel het goederentransport een belangrijke rol speelt in de nationale economie verdient het concept 'Nederland Distributieland' aanpassing. Nederland moet zichzelf niet degraderen tot deurmat van Europa. Belangrijke goederenstromen, die geen of weinig toegevoegde waarde met zich meebrengen, kunnen ook via havens in Zuid-, Noord- en Oost-Europa worden afgewikkeld. Het verlies van inkomsten als gevolg hiervan kan worden gecompenseerd door activiteiten te ontwikkelen in de logistieke keten, die een hogere toegevoegde waarde opleveren. De overheid moet duurzaam goederentransport en duurzame distributie krachtig bevorderen. De vrachtwagen, voor zover deze nodig is bij het voor- en natransport, kan schoner rijden. Voor de middellange afstand moet substitutie plaatsvinden door de trein. Voor de middellange en lange afstanden moet echter vooral op de binnenvaart worden ingezet. Alternatieve ontwikkelingen als luchtschepen voor vrachttransport over lange afstand en ondergronds vervoer (buistransport) kunnen een bijdrage leveren aan de beweging richting duurzaam transport.

Automobiliteit
4.69 In plaats van het bezit van de auto te belasten wordt het gebruik belast door invoering van een kilometerheffing . Gelijktijdig wordt de motorrijtuigenbelasting afgeschaft. In dunbevolkte gebieden geldt een lager tarief dan in dichtbevolkte, en buiten de spitsuren geldt een lager tarief dan daarbinnen. Tevens geldt voor de eerste5000 gereden kilometers per jaar een laag tarief, zodat autogebruik voor mensen die weinig rijden betaalbaar blijft. Tevens krijgen zuinige auto's een lager tarief.

4.70 Het leasen van auto's wordt verder ontmoedigd. De waarde van privé-kilometers die door de werkgever geheel worden vergoed, telt voor de loonbelasting volledig mee als inkomen.

4.71 De verkeer en vervoersector krijgt een CO2-plafond, zodat de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van mobiliteit niet wordt afgewenteld op andere sectoren. Telewerken en carpoolen worden bevorderd.

4.72 Er wordt een verbod op vrachtvervoer over de weg op zondag ingevoerd, zoals in andere Europese landen het geval is.

4.73 Bij de aanleg van een nieuwe weg- en railinfrastructuur dient uitgangspunt te zijn dat versnippering van het landschap wordt voorkomen en dat de inpassing in de bestaande omgeving optimaal is. Uitgangspunt is een reductie van 90 % van de door infrastructuur veroorzaakte versnippering. Geluidswallen worden bij voorkeur 'groen' uitgevoerd.

4.74 Lichthinder ('lichtvervuiling') in natuurgebieden moet worden voorkomen door terughoudendheid bij de aanleg van wegverlichting en door de toepassing van nieuwe verlichtingstechnieken (bijv. LED's in het wegdek).

4.75 Grootschalige uitbreiding van het landelijke en regionale hoofdwegennet mag niet meer plaats vinden. Voorgenomen uitbreidingen van het hoofdwegennet worden kritisch tegen het licht gehouden. Uitbreiding van het aantal rijbanen dient slechts zeer selectief plaats te vinden. De geplande aanleg van de doorstroomroute A4 wordt afgewezen.

4.76 De nadruk moet liggen op betere benutting van het bestaande wegennetwerk door bijvoorbeeld verlaging van de maximale rijsnelheid, automatische voertuiggeleiding en een meer flexibele wegindeling (smallere rijbanen in de spits). Het gebruik van de vluchtstrook als extra rijstrook is alleen mogelijk als de veiligheid voldoende gegarandeerd is (voldoende uitwijkhavens, brede berm, dynamische afsluiting van de rijbaan, inzet traumahelikopters).

4.77 Het genereren van warmte uit het asfalt verdient grootschalige toepassing, omdat het slijtage voorkomt, de verkeersveiligheid bevordert en bovendien duurzame energie oplevert.

Luchtvaart
4.78 Nieuwe wet- en regelgeving betreffende Schiphol moet minimaal voldoen aan de milieu- en veiligheidsnormen uit de huidige Planologische Kernbeslissing Schiphol.

4.79 Schiphol kan op de huidige locatie binnen de randvoorwaarde van selectieve groei blijven bestaan. Dit vereist ook een selectieve benadering van de verschillende marktsegmenten. Transferverkeer en recreatief vliegverkeer worden ontmoedigd ten gunste van zakelijk verkeer. Voor bestemmingen die binnen zes uur per trein kunnen worden bereikt wordt per vliegtuigticket een ´zes-uren heffing´ ingevoerd. Verplaatsing van de activiteiten naar een luchthaven op zee is alleen mogelijk als dat in financieel en ecologisch opzicht verantwoord is.

4.80 In de luchtvaart wordt een heffing op vliegbewegingen ingevoerd (Landing and Take Off-heffing) en in internationaal verband wordt een heffing op kerosine nagestreefd.

4.81 Regionale luchtvaart moet worden ontmoedigd. Uitbreiding van regionale luchthavens vindt in ieder geval niet meer plaats. Op regionale luchthavens en kleine luchtvaartterreinen wordt tussen 23.00 en 07.00 uur niet gevlogen. Andere luchthavens worden niet gebruikt als buffer voor Schiphol. Boven de stiltegebieden en grootschalige natuurgebieden geldt een vliegverbod voor de kleine luchtvaart.

Verkeersveiligheid
4.82 Ter bevordering van de verkeersveiligheid, ontvangt degene die slaagt voor zijn rijexamen een voorlopig rijbewijs. Bij goed verkeersgedrag wordt dat na twee jaar omgezet in een definitief rijbewijs. Indien een bestuurder drie keer wordt betrapt op een grove verkeersovertreding, zoals dood door schuld, verliest hij voor vijf jaar zijn rijbevoegdheid. Op plaatsen waar dit uit het oogpunt van verkeersveiligheid zinvol is, wordt de maximumsnelheid verlaagd. Hiermee wordt tevens een bijdrage geleverd aan het tegengaan van milieuvervuiling.

4.83 Het inhaalverbod voor vrachtwagens wordt uitgangspunt; waar wel mag worden ingehaald, wordt dat aangegeven.

4.84 Het aantal spoorwegovergangen wordt drastisch gereduceerd door de aanleg van ongelijkvloerse kruisingen, om te beginnen op intercitytrajecten.

Openbaar vervoer, fietsverkeer
4.85 Hoogwaardig openbaar vervoer wordt krachtig gestimuleerd. Aan de aanleg van de Rijn-Gouwelijn, het Randstadspoor en de Randstadrail dient meer prioriteit te worden gegeven. Kansrijke regionale initiatieven, zoals lightrail en (snelle) businitiatieven, verdienen financiële steun van de rijksoverheid. Er wordt een inventarisatie gemaakt van niet meer in gebruik zijnde spoorverbindingen en spoortracés die in aanmerking komen voor revitalisering. Het is gewenst om binnen afzienbare tijd te komen tot de aanleg van de spoorlijn tussen Breda en Utrecht.

4.86 De minister moet weer meer mogelijkheden krijgen om het beleid van de NS (tarieven, stillegging of afstoten verbindingen, sluiting loketten, enz.) te sturen. De NS wordt in elk geval niet geprivatiseerd.

4.87 Hoofdverbindingen in het spoorwegkernnet worden geschikt gemaakt voor snelheden tot 200 km per uur. In de randstad wordt het kernnet viersporig gemaakt. De capaciteit van het railnet wordt vergroot door verhoging van de bovenleidingspanning (25 KV) en de introductie van een modern beveiligingssysteem.

4.88 De spoorverbinding Utrecht-Duitse grens wordt, indien dit vanwege volumegroei noodzakelijk is, geheel of gedeeltelijk viersporig gemaakt, mede omdat dat de beste garantie biedt voor een volwaardige aanleg van de HSL-Oost. Op deze verbinding wordt een snelheid van 200 km/u toegestaan, wordt het aantal gelijkvloerse kruisingen teruggedrongen en wordt het spoor in stedelijk gebied zoveel mogelijk verdiept aangelegd

4.89 De aanleg van een snelle treinverbinding tussen de Randstad en Noord-Nederland (Zuiderzeespoorlijn) verdient prioriteit. De bestaande lijn wordt daarbij doorgetrokken.

4.90 Voor de korte ritten wordt het fietsverkeer krachtig gestimuleerd. Fietsenstallingen bij NS-stations dienen voldoende capaciteit te hebben. De anti-diefstalchip wordt gestimuleerd. De politie dient veel meer te doen aan het voorkomen en oplossen van fietsdiefstallen.

Goederentransport
4.91 De binnenvaart krijgt een nieuwe impuls door spoedige realisatie van voorgenomen verbeteringen van hoofdvaarwegen, alsmede van het onderliggend vaarwegennet. Concrete projecten die op korte termijn moeten worden verbeterd zijn: de Maasroute, Lemmer-Delfzijlroute, het Maas- en Waalrouteproject en de Zuid-Willemsvaart. Het onderliggend vaarwegennet kan meer dan nu worden gebruikt voor distributie van goederen voor het midden- en kleinbedrijf. De realisatie van trimodale overslagterminals (water, weg, spoor) wordt krachtig gestimuleerd.

4.92 Indien wordt besloten tot de aanleg van de Tweede Maasvlakte dient een zo beperkt mogelijk ruimtebeslag uitgangspunt te zijn. Er moet een volwaardige natuurcompensatie plaatsvinden, conform het Structuurschema Groene Ruimte. Bij de vormgeving van de natuurcompensatie worden de belangen van de visserij afdoende meegenomen. Alle modaliteiten van het goederenvervoer, dus ook de binnenvaart, dienen een goede toegang te hebben tot de nieuwe terminals.

4.8 Waterbeheer
Nederland beschikt over enorme watermassa's. Jaarlijks komt via rivieren en neerslag ongeveer 90.000 miljard m3 water ons land binnen. Toch heeft het waterbeleid jarenlang betrekkelijk weinig politieke aandacht heeft gekregen. Te lang zijn de verschillende functies van water en de ernst van de vervuiling onderschat. In regio's waar grote behoefte bestaat aan meer (grond)water heerst schaarste, terwijl op andere plaatsen kelders van woonhuizen onder water staan. De overheid moet hoge prioriteit geven aan het realiseren van een integraal en duurzaam waterbeheer.

4.93 Alternatieven voor dijkverzwaring, zoals de capaciteitsvergroting van het rivierbed, dienen zoveel mogelijk te worden gestimuleerd. Dit is een betere garantie voor de veiligheid en de landschappelijke en culturele waarden worden daardoor niet aangetast.

4.94 Grootschalige ontgrondingen in het Nederlandse rivierengebied worden zoveel mogelijk voorkomen, tenzij de doelstelling mede betrekking heeft op natuurontwikkeling. Hergebruik van zand en grind wordt bevorderd, bijvoorbeeld via heffingen. De export van zand uit het rivierengebied wordt gestaakt.

4.95 Met het oog op de bestrijding van de verdroging wordt de winning van grondwater ten behoeve van laagwaardige toepassingen (spoel- en proceswater, beregening) fors beperkt. De beschikbaarheid ten behoeve van het gebruik als drinkwater en ten behoeve van het gebruik door bijv. de voedingsmiddelenindustrie dient vanuit het oogpunt van volksgezondheid te worden gegarandeerd.

4.96 De drinkwaterbeschermingsgebieden worden uitgebreid tot gehele intrekgebieden. De geldende stringente eisen t.a.v. de '1-jaarszone' dient te gelden voor het totale intrekgebied. Eventuele bedrijfsschade als gevolg van deze maatregelen dient te worden vergoed. Sanering van drinkwaterwinningsgebieden geniet prioriteit.

4.97 Water dient zoveel mogelijk te worden vastgehouden in het deelstroomgebied waarin de neerslag valt. Inlaten van gebiedsvreemd water wordt tot een minimum beperkt. Zuinig omgaan met water wordt bevorderd door koppeling van het rioolrecht aan het waterverbruik en stapsgewijze verhoging van de waterprijs.

4.98 De aanpak van wateroverlast en de organisatie van het actieve (stedelijk) grondwaterbeheer verdienen hoge prioriteit. Er wordt een integrale visie op grondwaterbeheer ontwikkeld en wettelijk wordt vastgelegd wat de verantwoordelijkheden zijn (met name wat betreft ontwatering en afwatering) van grondeigenaren, gemeenten en waterschappen bij het voorkomen en bestrijden van grondwateroverlast in nieuwe situaties.

4.99 Gemeenten dienen een adequaat rioleringsstelsel in stand te houden, mede ter voorkoming van overstortlocaties. Vanuit die optiek worden regenwater en afvalwater zoveel mogelijk gescheiden afgevoerd door de afvoer van regenwater te ontkoppelen van het riool. Bij nieuwbouw wordt (ondergrondse) wateropslag gerealiseerd voor laagwaardige toepassingen, zoals toiletspoeling. Bij bestaande bouw wordt dit eveneens gestimuleerd

5 Gerechtigheid zonder grenzen

De opdracht te zorgen voor recht en gerechtigheid, een van de centrale noties van de christelijke politiek, is naar zijn aard grensoverschrijdend. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid zich niet te beperken tot zaken van nationaal belang, maar een bijdrage te leveren aan rechtvaardige internationale verhoudingen en te streven naar vrede en veiligheid in de wereld. Vanuit zijn positie van welvaart en stabiliteit heeft Nederland hierin een extra taak, onder andere via ruimhartige ontwikkelingshulp en daadwerkelijke inzet voor wereldwijde milieuproblematiek en vluchtelingenvraagstukken.

Ook in de internationale politiek behoort Gods wet uitgangspunt te zijn. De bijbel spreekt van barmhartigheid en liefde voor de naaste en van vrede en gerechtigheid ten opzichte van andere landen. Het buitenlands beleid behoort door die noties gestempeld te zijn. Dat is de basis voor de aanpak van grensoverschrijdende vraagstukken als de wereldwijde milieuproblematiek, de internationale criminaliteit, de groeiende vluchtelingenstroom, de veiligheid en de problemen van armoede en onderontwikkeling. Nederland dient zich samen met andere landen in te spannen voor een rechtvaardige wereldorde op basis van internationaal recht, respect voor mensenrechten, eerlijke handel, een geloofwaardige opstelling in milieu- en verdelingsvraagstukken en steun aan de minder ontwikkelde landen.

De internationale politiek krijgt vorm in een wereld met vervagende grenzen als gevolg van globalisering, europeanisering en internationalisering. Bedrijven zijn steeds meer internationaal georiënteerd en maken daarbij gebruik van grensoverschrijdende informatie- en communicatietechnologieën. Ook burgers maken, door de toegenomen mobiliteit en de contacten via internet en tv, in toenemende mate deel uit van een mondiale wereld. Nationale overheden hebben minder mogelijkheden via wetgeving controle te houden op allerlei processen. Het internationale internetverkeer vraagt om nieuwe controlemechanismen.

De ChristenUnie plaatst deze internationale ontwikkelingen in het perspectief van een samenwerking tussen nationale staten. Het streven naar internationale gerechtigheid dient plaats te vinden vanuit ieders eigen nationale verantwoordelijkheid. Processen als globalisering en internationalisering en de daarmee gepaard gaande vervagende grenzen betekenen niet dat de nationale staat opgeefbaar is. Ook het Europese integratieproces blijft in het teken staan van samenwerking tussen de staten. Deze statenbond moet geen bondsstaat worden.

5.1 Buitenlands beleid
De Nederlandse natie werd staatkundig en cultureel gevormd in de strijd om het belangrijkste geestelijke vrijheidsrecht, de vrijheid van geweten en godsdienst. Alleen al om deze reden is ons land verplicht, alleen of met anderen, op te komen voor het respect voor geestelijke, staatkundige en burgerlijke vrijheidsrechten. Die strijd om de mensenrechten moet voortdurend gestreden worden, te meer waar mensenrechtenschendingen - in het bijzonder vervolgingen wegens geloof, overtuiging of ras in vele landen aan de orde van de dag zijn.
Het opkomen voor de fundamentele vrijheidsrechten van burgers, waar ook ter wereld, is een belangrijke doelstelling van het Nederlandse buitenlandse beleid. De vrijheid van eredienst en kerkelijke organisatie wordt gesteund in die landen waar de overheid die vrijheid beknot door het stellen van registratieplichten aan kerken. In internationaal-economische overeenkomsten van de Europese Unie wordt respect voor mensenrechten opgenomen als een toetsteen bij het beoordelen of handelspolitieke en financiële bevoordelingen van landen aanvaardbaar zijn.
De Nederlandse regering komt op voor de bescherming van personen die in landen met onderdrukkende regiems de moed hebben openlijk de schending van mensenrechten aan de orde te stellen. In internationale fora als de Verenigde Naties en in het beleid van de EU wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het gevaar van totalitaire en nationalistische opvattingen en strevingen, zoals het invoeren van de sharia (islamitische wetgeving) en het negeren of onderdrukken van de culturele rechten van nationale minderheden. De rechten van de mens zijn universeel. Een land dat onder kritiek staat, mag zich niet verschuilen achter het beginsel van de soevereiniteit van de staat. Nederland bevordert de invoering van klachtenprocedures voor burgers bij schending van rechten, indien nodig bij instellingen van internationale rechtspraak. Ook wordt het lidmaatschap van Nederland van internationale instellingen als de VN, de Europese Unie, de OVSE en de Raad van Europa actief gebruikt om staten aan te klagen, waar sprake is van ernstige en aanhoudende schending van vrijheidsrechten.

Nederland zorgt voor een goede huisvesting van het Internationaal Strafhof te Den Haag. Met de zetel van verschillende Internationale organisaties wordt de reputatie van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld bevorderd.

Het bedrijfsleven wordt gestimuleerd om de ethiek van het maatschappelijk verantwoord ondernemen ook in de internationale handelsrelaties vorm te geven. Aan bedrijven wordt gevraagd zich publiek te verantwoorden over de omgang met werknemers, de rechtsorde van het land van vestiging en het milieu, het beheer van grondstoffen inbegrepen. De overheid toetst dit bij het verlenen van subsidies.

Internationale politiek heeft een directe relatie met eigen, nationale vraagstukken. Door te werken aan een goede internationale sociaal-economische ontwikkeling, aan vredesbevordering, beschermende mensenrechten, stabiele politieke verhoudingen en een rechtvaardige welvaartsspreiding kunnen ongewenste migratiestromen worden voorkomen.
In het kader van het mensenrechtenvraagstuk is grotere politieke steun van Nederland aan de UNHCR op zijn plaats.
Nederland heeft bijzondere verplichtingen tegenover landen met wie zij historische banden heeft, zoals Suriname en Indonesië. Nederland heeft met name historische verplichtingen tegenover de Molukkers en de Papoea's. Die verplichtingen moeten recht worden gedaan.

5.1 In het buitenlands beleid richt Nederland zich primair op het bevorderen van internationale gerechtigheid.

5.2 De bevordering van de mensenrechten, waaronder in het bijzonder de vrijheid van godsdienst, neemt in het buitenlands beleid een belangrijke plaats in.

5.3 Nederland geeft actieve politieke steun aan de UNHCR.

5.4 Nederland gaat bijzondere betrekkingen aan met landen waaruit veel inwoners naar Nederland geïmmigreerd zijn, zoals Marokko en Turkije. In het bijzonder het tot stand brengen van economische perspectieven en het faciliteren van terugkeerprojecten zijn daarbij speerpunten.

5.5 Aan Suriname kan steun worden verleend, mits de Surinaamse regering niet alleen zorg draagt voor een goed financieel en economische beheer, maar ook garant staat voor het functioneren van de parlementaire democratie en de eerbiediging van de mensenrechten in Suriname.

5.6 Nederland dient blijvend te investeren in de transatlantische betrekkingen met de Verenigde Staten, onder andere door binnen de Europese Unie nauwlettend toe te zien op uitvoering van de in 1995 totstandgekomen 'Transatlantische Agenda'.

5.2 Ontwikkelingssamenwerking
Vanuit het oogpunt voor rechtvaardige verhoudingen is verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking niet meer dan vanzelfsprekend. De ChristenUnie wil het budget verhogen van 0,8% nu, naar 1,0% van het Bruto Nationaal Product in 2006, waarna een verdere verhoging naar 1,3% BNP aan de orde is. Van dit budget dient tenminste 0,1% besteed te worden aan internationaal milieubeleid.

Omdat ontwikkelingshulp één van de pijlers is van de internationale gerechtigdheidspolitiek, is het van belang dat er een afzonderlijke minister van ontwikkelingssamenwerking blijft bestaan. De arme landen hebben als het ware het recht om een eigen stem te hebben in de ministerraad.

Het huidige beleid om op het gebied van de bilaterale hulp (steun van overheid tot overheid) een beperkt aantal landen structureel te steunen verdient ondersteuning. Bij de selectie van deze landen worden criteria toegepast als: voldoende deugdelijk bestuur, actieve corruptiebestrijding en respect voor geestelijke vrijheidsrechten, in het bijzonder de vrijheid van godsdienst en eredienst.
Gelet op de eigen kritische en complementaire rol van het maatschappelijk middenveld wordt tegelijkertijd ruimte gecreëerd voor steun aan particuliere organisaties in landen die niet op de landenlijst voorkomen. Via deze particuliere organisaties kunnen in landen buiten "de lijst" ontwikkelingen worden gesteund die er toe leiden dat deze landen alsnog gaan voldoen aan de criteria, die - terecht - gesteld worden om voor bilaterale steun in aanmerking te komen.

De rol van particuliere organisaties is ook onmisbaar voor een evenwichtig ontwikkelingsbeleid voor landen die zeer divers van aard zijn qua ontwikkelingsniveau. Met name als tegenwicht tegenover onderdrukkende regimes, kunnen particuliere organisaties een cruciale rol spelen in landen waar een goed bestuur nog niet voldoende ontwikkeld is. Ook kunnen particuliere organisaties van belang zijn voor het aan de kaak te stellen van grensoverschrijdende zaken, zoals bijvoorbeeld betaalbare medicijnen, schuldenproblematiek, eerlijke handel, en bestrijding van kinderarbeid. Ter stimulering van de betrokkenheid van de burger in Nederland bij ontwikkelingssamenwerking zal de overheid met regelmaat voor elke euro bij particulieren geworven wordt voor ontwikkelingssamenwerkingsprojecten (mits die voldoen aan de reguliere criteria voor hulp) er zelf nog eens een euro bijleggen (uit het bestaande budget ontwikkelingssamenwerking).

Voor de besteding van het budget voor ontwikkelingssamenwerking kan een beroep worden gedaan op de zogenaamde particuliere medefinancieringsorganisaties. Vaak hebben deze non-gouvernementele organisaties meer ingangen in ontwikkelingslanden dan de geijkte regeringsinstanties. De ChristenUnie wil daarom 15% van het totale budget voor deze medefinancieringsorganisaties reserveren, 5% meer dan het huidige aandeel. Dit komt niet alleen ten goede aan een doelmatig ontwikkelingsbeleid, maar bevordert bovendien een gunstig klimaat voor ideële zelforganisaties, wat stimulerend werkt voor de betrokkenheid van burgers bij ontwikkelingssamenwerking. Wel is het van belang om de activiteiten van de medefinancieringsorganisaties te toetsen aan bovengenoemde criteria van ontwikkelingshulp.

Internationale gerechtigheid is meer dan een hulpverleningsrelatie. Het gaat ook om het vormgeven aan vrije toegang tot de westerse markten en het kwijtschelden van schulden.

Onverlet het belang van coördinatie en samenwerking op Europees niveau blijft ontwikkelingssamenwerking primair een zaak van de nationale staten. De Europese Unie draagt daartegenover zorg voor een goede afstemming, consistentie en coherentie met het Europees economisch beleid en het landbouwbeleid.

5.7 Het budget voor Ontwikkelingssamenwerking wordt in de komende kabinetsperiode verhoogd tot 1.0 % BNP, waarna een verdere verhoging tot 1,3% BNP aan de orde is.. Een scherp toezicht op de effectieve besteding van het budget is blijvend noodzakelijk.

5.8 Er blijft een afzonderlijke minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

5.9 Het deel van de ontwikkelingsgelden dat door de medefinancieringsorganisaties wordt uitgevoerd, wordt opgehoogd naar 15% van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking.

5.10 Het criterium godsdienstvrijheid wordt toegevoegd aan de set criteria die aangelegd worden om te bepalen of in een land sprake is van goed bestuur.

5.11 Nederland zet zich in ontwikkelingsrelaties in het bijzonder in voor de internationale bestrijding van kinderarbeid en tegen de inzet van kinderen in oorlogen.

5.12 De overheid bevordert de opbrengsten van particuliere fondswerfacties voor ontwikkelingssamenwerkingsprojecten door versoepeling van het schenkingsrecht en de giftenaftrek voor zowel bedrijven als particulieren.

5.13 Het exportkredietverzekeringsbeleid moet bijdragen aan duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding in ontvangende landen.

5.3 Conflictpreventie en conflictbeheersing
Het verstrekken van ontwikkelingshulp kan een bijdrage leveren aan stabiele politieke en economische verhoudingen. Bepaalde conflicten kunnen mogelijkerwijs op die manier worden voorkomen.

Nederland zet zich in voor het instellen van bureaus die vroegtijdig waarschuwen voor internationale spanningen en conflicten. Die bureaus werken onafhankelijk en worden verbonden aan internationale instellingen als de Europese Unie, de OVSE en/of de Veiligheidsraad. Als internationale conflicten, of conflicten binnen landen, zich aandienen, is het van belang zo snel mogelijk maatregelen te nemen. In een vroeg stadium is het soms nog mogelijk escalatie te voorkomen. Bijzondere aandacht vraagt het feit dat veel conflicten tegenwoordig minder politiek-ideologisch en meer etnisch-godsdienstig geladen zijn.

In een wereld waarin staten steeds meer vervlochten raken blijft het respect voor de nationale soevereiniteit een vereiste. Tegelijkertijd mag wel degelijk van staten gevraagd worden verantwoording af te leggen over internationale omgangsvormen, bejegening van nationale, godsdienstige en culturele minderheden en het milieu. Indien een staat zich schuldig maakt aan systematische, aanhoudende en grove schending van fundamentele rechten, leidend tot een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid, dan rust op de internationale statengemeenschap de morele plicht in te grijpen, in de vorm van openlijke politieke veroordeling, economische sancties of andere sancties en vormen van militaire interventie. In het laatste geval dient wel aan een aantal duidelijke criteria te zijn voldaan. Allereerst moet er een helder juridisch mandaat liggen vanuit de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Vervolgens moet het nationale parlement zijn uitdrukkelijke goedkeuring geven aan de uitzending van troepen. Deze goedkeuring kan pas plaatsvinden wanneer er een goede risicoanalyse heeft plaatsgevonden en wanneer men ervan overtuigd is dat er goede redenen zijn om in te grijpen. Ingrijpen dient bovendien bij voorkeur plaats te vinden binnen NAVO-verband. Vooraf dient duidelijkheid te bestaan over de tijdsduur van een operatie en de aflossing van de Nederlandse troepen.

Het Nederlands defensieapparaat wordt op een zodanig niveau gebracht en gehouden dat ons land een bijdrage kan leveren aan vredeshandhaving en vredesoplegging. De vergaande bezuinigingen op het terrein van Defensie bemoeilijken deze doelstelling.
De NAVO blijft het belangrijkste veiligheidsverband voor Europa en Noord-Amerika. Nederland zoekt voor belangrijke, internationale operaties de medewerking van NAVO-partners. Nederland zet zich in voor het verlenen van steun bij de waarneming van buitenlandse verkiezingen.
De terreur van de 11de september 2001 verplicht de Nederlandse regering in haar veiligheidspolitieke analyse een veel meer prominente plaats te geven aan de bedreigingen van het internationale terrorisme. Externe en interne veiligheid zullen meer in elkaar gaan overvloeien. De samenwerking tussen defensie en politie moet sterker worden. Evenzo moet de in het in 1999 vernieuwde Strategisch Concept van de NAVO opgenomen doelstelling van de bestrijding van het terrorisme nu snel operationele handen en voeten worden gegeven.

5.14 De Veiligheidsraad van de VN krijgt ondersteuning van een staf die zich richt op de vroegtijdige signalering van conflicten en conflictpreventie. Een permanent VN-leger is ongewenst.

5.15 Nederlandse deelname aan een VN-vredesmacht geschiedt alleen wanneer die vredesmacht wordt ingezet voor vredestaken en na goedkeuring van het Nederlandse parlement. Operaties die tot vrede dwingen worden, na goedkeuring door de VN, bij voorkeur door regionale organisaties uitgevoerd.

5.4 Israël en het Midden-Oosten
Israël heeft een bijzondere positie in het Midden-Oosten. De staat Israël is het nationale tehuis voor de Joden en verdient vanwege historische en morele argumenten politieke steun, met inachtneming van internationale rechtsbeginselen. Op bijbelse gronden weet een christen zich met het Joodse volk verbonden (zie bijv. Romeinen 9 t/m 11).
Uitgangspunten voor een duurzame vredesregeling in het Midden-Oosten zijn: veilige en erkende grenzen voor Israël en erkenning van de nationale aspiraties van de Palestijnen.
Pas als de Arabische landen volledige diplomatieke betrekkingen met Israël aangaan, kan een duurzame vredesregeling totstandkomen. De Europese Unie moet zich politiek terughoudend opstellen en zal politieke initiatieven in ieder geval dienen te coördineren met de VS. De EU moet zich hoeden voor een eenzijdig pro-Palestijnse opstelling. Nederland geeft, al dan niet in EU-verband, steun aan het vredesproces, waarvoor beide partijen allereerst zelf verantwoordelijk zijn.

5.16 Nederland dient zowel bilateraal als in Europees verband, er bij Syrië en Libanon op aan te dringen dat zij volledige diplomatieke betrekkingen met Israël aangaan.

5.17 De Nederlandse ambassade dient in Jeruzalem te worden gevestigd, de ongedeelde hoofdstad van de staat Israël.

5.18 Als het vredesproces in het Midden-Oosten leidt tot een Palestijnse staat, mag dit niet ten koste gaan van de veiligheid van Israëls grenzen. Een mogelijke Palestijnse staat mag daarvoor, bijvoorbeeld door de opbouw van een offensieve legermacht, geen bedreiging vormen. Er moeten garanties zijn voor respect voor de mensenrechten en democratische waarden.

5.19 Terrorisme is een groot gevaar voor het totstandkomen van een duurzame vredesregeling en moet door internationale afspraken, intensieve grenscontroles en door maatregelen ter bestrijding van armoede worden tegengegaan.

5.20 Hechte economische samenwerking in het Midden-Oosten op gebieden als watervoorziening, infrastructuur, toerisme en veiligheid moet financieel ondersteund worden. Er dient nauwlettend op te worden toegezien dat steun niet in handen valt van extremistische groeperingen.

5.21 Gezien de vanouds warme betrekkingen tussen Nederland en Israël op cultureel, juridisch en economisch gebied, dient de handelsrelatie met Israël verder geïntensiveerd te worden.

5.22 Binnen het Nederlands beleid is er bijzondere aandacht voor de gevolgen van het conflict voor de bevolking van zowel Israël als de Palestijnse gebieden. Hulpverleningsinitiatieven op humanitair gebied zijn geboden.

5.5 Veiligheidsbeleid
Het is goed dat de NAVO inspeelt op de gewijzigde veiligheidssituatie in Europa na de Koude Oorlog en zich inhoudelijk blijft bezinnen op haar eigen taak. De Amerikaanse betrokkenheid bij de vrede en veiligheid op het Europese continent is en blijft van cruciaal belang. Wel zullen de landen van Europa binnen de NAVO een grotere bereidheid moeten tonen om een substantiële eigen bijdrage aan de veiligheid van Europa en aan crisisbeheersing te leveren. Na de uitbreiding van de NAVO met landen als Roemenië mag de slagvaardigheid van de organisatie niet verloren gaan. Met name de in artikel 5 van het NAVO-verdrag neergelegde bijstandsverplichting moet blijven gelden. Binnen de Noord Atlantische Samenwerkingsraad en de OVSE moet intensief contact worden onderhouden met Rusland. Via de Partnerschappen voor Vredesafspraken kunnen de landen van Midden- en Oost-Europa ondertussen gesteund worden bij de transformatie en modernisering van hun strijdkrachten.

5.23 In het kader van een mogelijke hernieuwde wapenwedloop, dient een kritisch standpunt te worden ingenomen ten opzichte van deelname aan het Amerikaanse ruimteschild. Bij de definitieve standpuntbepaling moeten de politieke gevolgen voor de verhouding met Rusland en andere landen (China bijv.) zwaar wegen.

5.24 De Nederlandse regering zal zich actief inzetten voor de bestrijding van regionale wapenwedlopen. Met name spanningen in Pakistan en India resp. China en Taiwan verdienen in dit verband aandacht.

5.25 De wapenwedloop moet worden tegengegaan, vooral als het gaat om chemische en biologische wapens en kernwapens. De Nederlandse regering zal zich daarom actief inzetten voor het bevorderen van de ondertekening van het Biologisch Wapenverdrag door NAVO-bondgenoten (inclusief de Verenigde Staten).

5.26 In het kader van het Non-proliferatieverdrag dient de rol van het kernwapen te worden teruggedrongen. De regering zal in zich NAVO-verband actief inzetten voor terugdringen van taktisch-nucleaire wapens in Rusland.

5.27 Deelname aan vredesoperaties voor langere tijd wordt gemaximeerd op vier? (3 is na verkiezingen doel van de bezuinigingen van Defensie! vredesoperaties met bijdragen van bataljonsgrootte. Troepen worden niet uitgezonden indien de beschikking over kwalitatief goed materieel ontbreekt.

5.28 De EU stelt in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) op korte termijn een Strategisch Concept vast in welke gevallen Europa zelf actie onderneemt, eventueel los van NAVO-verband. --> hoort bij 5.6

5.29 Voorwaarde voor Nederlandse deelname aan crisisbeheersingsoperaties in een hoger geweldsspectrum is, dat zij plaats vindt onder leiding van de NAVO en dat een duidelijk VN-mandaat aanwezig is. Deelname is beperkt in de tijd en de taakomschrijving is duidelijk afgebakend.

5.30 De nazorg aan uitgezonden militairen vraagt bijzondere aandacht.

5.31 Om de kwaliteit van de defensie in de toekomst te waarborgen zal het defensiebudget met 300 miljoen moeten worden verhoogd.

5.32 Mogelijkheden dienen te worden onderzocht of het aantal militairen met een tijdelijk contract kan worden verlaagd en het aantal militairen met een vast contract evenredig kan worden verhoogd. De werving van beroepsmilitairen kan ook worden verhoogd door betere faciliteiten in studie- en loopbaanmogelijkheden te bieden en de contracttermijn te verlengen.

5.33 De overheid dient blijvend zorg te dragen voor de geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht.

5.34 De Nederlandse samenleving moet voldoende zijn voorbereid op chemische en biologische oorlogsvoering. Materieel ter bescherming van de burger moet voldoende beschikbaar en voorradig zijn.

5.35 Goed omschreven gedragscodes zijn een middel om het morele peil van de Nederlandse militairen worden te bewaken en te bevorderen. Overmatig drankgebruik, vloeken, verspreiding van pornografische lectuur en het gebruik van drugs worden tegengegaan.

5.36 Grootschalige oefenterreinen moeten zo mogelijk van natuurbeschermingsgebieden naar andere locaties worden verplaatst. Onderzocht moet worden in hoeverre gebruik kan worden gemaakt van gezamenlijke oefenterreinen in de Midden- en Oost-Europese landen.

5.6 Europese samenwerking
De Europese Unie wordt gekenmerkt samenwerking van gelijkwaardige staten. Deze samenwerking stelt allereerst de lidstaten in staat hun verantwoordelijkheden voor de inrichting van de eigen samenleving beter mogelijk te maken (bescherming van natuur en milieu, het begrotingsbeleid, minimumnormen voor de sociale zekerheid, landbouw). Daarnaast biedt deze samenwerking mogelijkheden om met één stem te spreken in het (economische en politieke) internationale verkeer.

De geschiedenis laat zien dat de economische samenwerking op de zogenaamde interne markt ertoe leidt dat geleidelijk steeds meer beleidsterreinen onderwerp worden van Europese besluitvorming. Daarmee ontstaat het gevaar van onnodige machtsconcentratie en onderwaardering van de verscheidenheid in Europa in cultureel, historisch en levensbeschouwelijk opzicht. In de Europese verdragen zou dit beter moeten worden onderkend. In een nieuw Verdrag moet een verwijzing worden opgenomen naar de joods-christelijke wortels van de Europese Unie. Vooral op terreinen als onderwijs en cultuur heeft ieder lidstaat haar eigen geschiedenis en haar eigen karaktertrekken, die erkend en gehonoreerd moeten worden. Dit vraagt om een duidelijke bevoegdheidsverdeling voor wat op Europees en wat op nationaal niveau thuishoort. Burgers hebben immers het recht te weten waar de besluitvorming plaats vindt en hoe ze daar invloed op kunnen uitoefenen. Het zwaartepunt van de besluitvorming blijft liggen bij de nationale staten omdat de democratische legitimatie daar het grootst is.

Het uitgangspunt dat publieke machtsvorming slechts goed kan gaan wanneer er publieke verantwoording is, geldt ook voor Europa. Versterking van de democratische controle van het Europees beleid is dan ook dringend gewenst, in het bijzonder door de nationale parlementen meer bij de Europese besluitvorming te betrekken. Ministers in de Europese Raden moeten vanuit de nationale parlementen nauwkeuriger worden gecontroleerd.

De Europese Unie en de lidstaten moeten zich met het oog op de uitbreiding van de EU voorbereiden op een herordening van bevoegdheden. Leidende beginselen daarbij zijn:

  1. De erkenning van de historische en culturele verscheidenheid binnen Europa, de gemeenschappelijke overtuigingen ter zake van de rechtsstaat, parlementaire democratie, respect voor mensenrechten en het bevorderen van de sociale markteconomie.
  2. De bijbelse wijsheid dat een ongefundeerde samenballing van macht een bedreiging kan vormen voor de vrijheid van burgers en een verhindering kan zijn van een harmonische ontplooiing van de samenleving.
  3. Een helder onderscheid tussen de bevoegdheden van de verschillende bestuurslagen van en in Europa, waarbij het zwaartepunt moet liggen bij die overheidsorganen die het meest democratisch zijn gelegitimeerd en het dichtst bij de burger liggen.
  4. Aanvaarding van de grondtrekken van de huidige institutionele structuur van de EU, waarin de rol van de Europese Commissie primair de bewaker van de verplichtingen ingevolge de Europese verdragen blijft en de verantwoordelijkheden van de lidstaten zichtbaar blijven in de Europese Raad en de raden van ministers.
  5. Transparantie van bestuur, openbaarheid van overheidsdocumenten en een actieve uitleg door de overheid van de omvang en betekenis van de Europese regelgeving voor ons land.
  6. De erkenning dat het voeren van een Europees buitenlands beleid in een EU van 24 of meer lidstaten slechts in beperkte mate mogelijk is en een gemeenschappelijk defensiebeleid slechts in bescheiden mate uitvoerbaar is, zodat samenwerking op deze terreinen met de VS en Canada in het Atlantisch bondgenootschap de eerste prioriteit dient te blijven.
  7. Een open oog voor de kwetsbaarheid van het financieel-economisch beleid in de monetaire unie, waarin de waardevastheid van de munt (de euro) voorop dient te staan, maar waarin terecht belangrijke financiële en budgettaire bevoegdheden in nationale handen zijn gelaten.

Het belang van een goede samenwerking laat onverlet dat in de loop der tijd veel bevoegdheden aan Brussel zijn overgedragen die daar niet thuis horen. Alleen al uit oogpunt van bestuurbaarheid dient gesaneerd te worden in Europese bevoegdheden. Europa dient zich tot de kerntaken te beperken. Het subsidiariteitsbeginsel moet bij de bevoegdhedenverdeling duidelijk mee spelen: bestuur zo dicht mogelijk bij de burger en nationaal wat nationaal kan.

De waarde van de ordende en vredesbrengende functie van de Europese samenwerking is groot. Historisch gezien is dat de belangrijkste bestaansgrond van de Europese samenwerking. Waar landen samenwerken en met elkaar in overleg treden, is geen ruimte voor openlijke conflicten. Om deze reden is het goed dat een aantal landen in Midden- en Oost-Europa snel tot de Europese Unie toetreden (in 2004). Voor deze toetreding zijn strenge voorwaarden gesteld, waar de nieuwe lidstaten op het moment van toetreding aan moeten voldoen. Zo zullen nieuwe toetreders zich moeten kenmerken door stabiele instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen, een markteconomie, een geharmoniseerde sociaal-economische wetgeving, en een adequate bestrijding van de georganiseerde en grensoverschrijdende criminaliteit (de zogenaamde Kopenhagen-criteria). De nieuwe lidstaten moeten voldoen aan de gestelde voorwaarden en hun wetgeving moet voldoen aan de Europese normen.
Nieuwe lidstaten worden binnen de Unie gelijk aan de zittende lidstaten behandeld. Voor de eerste toetredingen moeten de Europese instituties klaar gemaakt zijn. De Europese Conventie heeft in dit verband een belangrijke taak. De uitkomsten van de Conventie moeten ertoe bijdragen dat Europa meer gaat leven voor de burgers in de EU-lidstaten.
Met de lidstaten die in 2004 nog niet kunnen toetreden, worden goede afspraken gemaakt over het tijdpad dat naar hún toetreding wordt gevolgd.

Naarmate het aantal leden van de Unie groeit, zal unanieme besluitvorming steeds moeilijker worden. Het besluitvormingsproces moet daarom worden aangepast, zonder dat dit mag leiden tot het automatisch overstemmen van kleine landen. Gepleit wordt voor een stelsel van getrapte besluitvorming. Er worden rond de grote lidstaten groepen van landen geformeerd. Meerderheidsbesluitvorming op het niveau van de ministerraden is niet mogelijk dan nadat beraadslaging met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid heeft plaatsgevonden binnen de landengroepen.

5.37 De Nederlandse regering dient de zelfstandigheid van Nederland in haar Europese beleid voorop te stellen.

5.38 Bij de uitoefening van taken moet het Europese bestuur nauwlettend toezien op de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Artikel 235 van het Verdrag, op grond waarvan de bevoegdheden van het EU-bestuur aanzienlijk kunnen worden uitgebreid, moet worden herzien, zodat het niet kan worden misbruikt voor sluipende uitbreiding van bevoegdheden.

5.39 Een Europese grondwet is niet gewenst. Het is voldoende dat EU, zoals de Lidstaten al lang geleden hebben gedaan, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondertekent.

5.40 Teneinde de inzichtelijkheid van de besluitvorming te vergroten, worden de beraadslagingen in de ministerraden over wetgeving zo snel mogelijk openbaar.

5.41 Iedere lidstaat moet tenminste één commissaris in de Europese Commissie hebben en houden.

5.42 In de Europese Unie dient het principe van de gelijkberechtiging van talen gehandhaafd te blijven.

5.43 Een grotere Europese Unie maakt het onontkoombaar dat delen van de Unie op deelgebieden verdergaande samenwerking aangaan. Dit mag echter niet leiden tot een Europa van verschillende snelheden.

5.44 De rol van de nationale parlementen binnen het Europese besluitvormingsproces moet worden opgewaardeerd, onder meer door nauwere samenwerking met het Europees Parlement en tijdige bespreking van Europese wetgevings- en beleidsteksten.

5.45 De beslissingen om de Europese Unie uit te breiden met een groot aantal landen uit Midden- en Oost-Europa (december 2002) is van historisch belang. Hun toetreding is prioriteit nummer 1 binnen de Europese Unie. De beslissing om de Europese Unie uit te breiden met een groot aantal landen uit Midden- en Oost-Europa (december 2002) is van historisch belang. Binnen de Unie moet met voorrang worden gewerkt om van de Uitbreiding een succes te maken, zodat de nieuwe lidstaten er na hun toetreding een volwaardige plaats krijgen.

5.46 Alleen die landen die behoren tot het Europese cultuurgebied en de fundamentele beginselen van rechtstaat en democratie respecteren, kunnen lid worden van de Europese Unie. Om die reden kan Turkije niet toetreden tot de Europese Unie.

5.47 Bij de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EMU zullen de afgesproken criteria voor toetreding strikt toegepast moeten worden.

5.48 Om continue verhuizing en onnodige kosten te voorkomen moet de permanente zetel van het Europees Parlement Brussel worden. Straatsburg en Luxemburg zijn dan geen vestigingsplaatsen meer.

5.49 Een verhoging van de financiële bijdragen aan de EU binnen de context van de huidige 15 lidstaten mag niet worden overwogen. De EU moet eerst zelf in financieel opzicht orde op zaken stellen. Met name de fraude bij landbouwsubsidies en het ESF en het rondpompen van geld bij de structuur- en cohesiefondsen moet worden aangepakt.

6 Economisch beleid en financieel beheer

Nederland heeft zich in de afgelopen decennia een plaats verworven onder de rijkste landen ter wereld. Er is wat dat betreft veel reden tot dankbaarheid jegens de Schepper voor de beloning van onze arbeid. In de loop van 2001 viel wereldwijd de groei terug en raakte de wereldeconomie in malaise. De gebeurtenissen van 11 september en de boekhoudschandalen hebben deze malaise versterkt. Ook in Nederland zijn hiervan gevolgen merkbaar: in veel sectoren stijgt het aantal ontslagen en daalt de productie. De economische groei viel terug naar 1%: een heel verschil met het gemiddelde cijfer van 4% in de afgelopen jaren. Na jaren van werkgelegenheidsgroei en afnemende werkloosheid is in 2002 weer sprake van een stijging van de werkloosheid. Er zal de komende jaren daarom versterkte aandacht moeten zijn voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie door langdurig werklozen en allochtonen, maar ook voor stimulansen in de economie. Ook dient de concurrentiepositie van de Nederlandse productie te worden gewaarborgd door de arbeidsproductiviteit op peil te houden. Betrouwbare uitgangspunten voor een stabiel begrotingsbeleid zijn daarvoor van belang. Deze zijn in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk uitgewerkt.

Lang niet alle Nederlanders profiteren van de welvaartsgroei en de kloof tussen het rijke Westen en de minst ontwikkelde landen neemt nog altijd toe. Materiële voorspoed schept verplichtingen. Het nationale economische beleid dient rekening te houden met de armoede wereldwijd.
De economie staat ten dienste van het leven en dient de gerechtigheid te bevorderen. Veel waarden zijn niet in geld uit te drukken. Tijd voor menselijke aandacht en zorg voor kinderen, ouderen en zieken is van onschatbare waarde.
De ChristenUnie pleit voor een normatieve heroriëntatie van het economisch beleid waarbij het doel is de overgebleven werkeloosheid weg te nemen, recht te doen aan de zorg in het huishouden en aan de zorg voor armen en een verantwoord beheer van de schepping.

De ideologie van de vrije markt heeft de laatste jaren de vanouds gemengde Nederlandse markteconomie sterk van aanzien doen veranderen. Het is op zich goed als de overheid zich verder terugtrekt uit de nationale industrieën, zoals de scheepsbouw, de automobielindustrie en de vliegtuigbouw. Minder enthousiast kunnen we zijn over de liberalisering en privatisering van een aantal publieke nutsfuncties, zoals het openbaar vervoer, de telecommunicatie en de energiesector. De optimistische verwachting dat de efficiency door concurrentie zodanig zal stijgen dat de prijzen voor de burger sterk zullen dalen, wordt vooralsnog niet waargemaakt. Het is van groot belang dat nutsfuncties voor iedere burger tegen betaalbare prijzen toegankelijk zijn. Daarom is terughoudendheid tegenover verdere liberalisering van nutssectoren op zijn plaats.

In een vrije markteconomie kunnen de wetten van vraag en aanbod niet worden verabsoluteerd. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om economische processen te toetsen aan de norm van de gerechtigheid. De overheid heeft daarom een regulerende en toezichthoudende taak in het economisch verkeer. Zij ontmoedigt of verbiedt de verkoop van schadelijke of immorele producten of diensten, stelt eisen aan de veiligheids- en milieuaspecten, stelt regels ten aanzien van de positie van werknemers en winkelsluitingstijden en houdt toezicht op de financiële betrouwbaarheid en eventueel misbruik van economische machtsposities. Sommige activiteiten, zoals exploitatie van kansspelen en bordelen, mogen nooit tot normale, geaccepteerde economische bedrijfstakken worden gerekend.

Het vrije ondernemerschap heeft een belangrijke waarde. Het is goed als mensen in ondernemingsverband de aan hen toevertrouwde talenten dienstbaar maken voor de maatschappij door een efficiënte inzet van grondstoffen en kapitaal. Het marktgedrag van bedrijven dient daarbij ethisch genormeerd te zijn. Daarnaast is het voor een evenwichtige economische en maatschappelijke structuur van belang dat kleinschalige bedrijvigheid, zoals in de detailhandel, niet het veld moet ruimen voor de grote concerns. Bedrijven dienen rekenschap af te leggen van hun sociale en ecologische verantwoordelijkheden. Maatschappelijk verantwoord ondernemen zal uiteindelijk leiden tot winst en échte duurzame groei.

De economische groei en het toegenomen energieverbruik van de afgelopen decennia is gepaard gegaan met milieuvervuiling en natuurverwoesting. Dat kan zo niet doorgaan. Grondige en snelle aanpassingen van producten en processen zoals energiebesparing, schone technologie, efficiënt (her)gebruik van grondstoffen, het terugdringen van het gebruik en de uitstoot van milieuschadelijke stoffen, zijn nodig, zodat milieuschade wordt voorkomen. Er moet uitzicht komen op de vervanging van fossiele energie door een schone en duurzame energievoorziening. Om reeds toegebrachte schade te herstellen zijn tevens investeringen in de natuur nodig. Via voorlichting en belastingprikkels dient milieuvriendelijk consumentengedrag te worden bevorderd. In de vergroening van het belastingstelsel geldt het principe dat de vervuiler betaalt.

6.1 Duurzame economische ontwikkeling
Het Bruto Nationaal Product is een beperkte indicator voor de welvaart van een land. Want wat betekent rijkdom als je nog steeds 3 uur in de file moet staan, of als je op moet passen voor de zon vanwege het gat in de ozonlaag? De graadmeter voor de economische groei zal ook negatieve externe effecten op milieu en maatschappij moeten verdisconteren. Ten behoeve van de beleidsontwikkeling kunnen daartoe modelberekeningen van het Duurzaam Nationaal Inkomen worden uitgevoerd.
De essentie van het welslagen van het Nederlandse poldermodel is dat het overleg tussen de sociale partners in de afgelopen jaren steeds tot gematigde loonontwikkeling heeft geleid. Het poldermodel staat echter onder druk door de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt, zoals internationalisering, flexibilisering en individualisering. De representativiteit van de sociale partners staat daarbij ter discussie doordat werknemers steeds meer individuele afspraken maken met de werkgever. Bescherming van werknemers door collectieve regelingen dient echter een volwaardige positie te behouden. De arbeidsvoorwaarden van topmanagers onttrekken zich aan de overlegstructuren, zodat loonontwikkelingen behoorlijk uit de pas beginnen te lopen. Een te grote scheefheid in inkomen is maatschappelijk ongewenst en de roep om loonmatiging is ongeloofwaardig als het goede voorbeeld niet wordt gegeven door topmanagers.

6.1 Bij de economische beleidsontwikkeling worden naast economische aspecten ook sociale en ecologische aspecten van welvaart meegewogen. In dat kader worden ook modelberekeningen van het Duurzaam Nationaal Inkomen uitgevoerd.

6.2 Matiging van de loonontwikkeling geldt in gelijke mate voor hoge en lage inkomens. De excessieve stijging van topsalarissen via onder meer optieregelingen wordt ontmoedigd.

6.3 De regering toetst CAO's aan de algemene doelstellingen van het regeringsbeleid alvorens deze algemeen verbindend te verklaren.

6.2 Economische structuur
Wat de economische structuur betreft, moet gestreefd worden naar een evenwichtige samenstelling. Het grootste deel van de Nederlandse beroepsbevolking is tegenwoordig werkzaam in de dienstensector, maar deze kan niet bestaan zonder toeleveringsrelaties met de industrie. Ook de snelle opkomst van de ICT-sector zal het belang van fysieke productie niet doen verdwijnen. Het verdwijnen van industrie naar het buitenland is, om redenen van werkgelegenheid en economische structuur, ongewenst.
Het midden- en kleinbedrijf (MKB) vormt een belangrijk bestanddeel van onze economie. De toegang tot overheidsfaciliteiten dient voor deze ondernemingen eenvoudig te zijn. Administratieve lasten kunnen voor deze ondernemingen frustrerend werken en dienen daarom beperkt te blijven.

Het beleid ten aanzien van startende ondernemingen dient voorwaardenscheppend te zijn, eventueel aangevuld door kredieten en subsidies. Hierbij valt niet alleen te denken aan ICT-starters, maar ook aan ondernemingen die zich specifiek richten op mensen met een medische of sociale problematiek.

Eén collectieve nationale rustdag is nodig voor de samenleving om op adem te komen. In de Europese Unie en in Nederland is de zondag traditioneel de rustdag. Tegelijk wil de ChristenUnie de zondag beschermen als de dag waarop kerkelijke samenkomsten kunnen plaatsvinden. Werken op zondag dient tot de strikt noodzakelijke arbeid te worden beperkt.

6.4 Omwille van een evenwichtige economische structuur moet het vestigingsklimaat ook voor industrieën aantrekkelijk blijven. Het industriebeleid moet er op gericht zijn productbewerking en distributie dichter bij elkaar te brengen, teneinde onnodige transportstromen terug te dringen. Daarom dient nieuwe industrie gericht te zijn op verhoging van toegevoegde waarden, door aan te sluiten bij logistieke voorzieningen van de mainports.

6.5 Bij uitgifte van bedrijventerreinen aan nieuwe ondernemingsvestigingen wordt de bijdrage aan de werkgelegenheid als criterium meegewogen.

6.6 De overheid dringt de administratieve lastendruk voor het midden- en kleinbedrijf krachtig terug en geeft zich bij nieuwe regelgeving in bijzondere mate rekenschap van administratieve lastendruk op het midden- en kleinbedrijf.

6.7 Het technologiestimuleringsbeleid moet vraaggericht zijn en specifieke doelen dienen, die een aantoonbare maatschappelijke meerwaarde hebben. Vernieuwend ondernemerschap betreft ook initiatieven om langdurig werklozen aan het werk te helpen.

6.8 De winkelsluiting op zondag moet in ere worden hersteld; de avondopenstelling van winkels wordt op doordeweekse dagen beperkt tot 20:00 uur, en op zaterdag tot 18:00 uur.

6.9 Middenstanders mogen geen concurrentienadeel ondervinden ten opzichte van grote winkelketens door verruimde openingstijden.

6.10 Hergebruik van bedrijfsterreinen door met name het MKB wordt bevorderd door een forse investeringsimpuls in de herstructuring daarvan. Bezien wordt of de drie investeringsregelingen op dit terrein kunnen worden samengevoegd.

6.3 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Door de internationalisering van de economie is de invloed van nationale overheden op het economisch verkeer verzwakt. Bedrijven hebben wereldwijd vestigingen en verplaatsen hun activiteiten vrijelijk naar de landen met het gunstigste vestigingsklimaat. Maatregelen om het economisch verkeer te binden aan sociale en ecologische normen moeten daarom steeds meer in internationaal verband worden genomen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een antwoord op deze ontwikkeling: bedrijven nemen uit eigen beweging ethische standaards en maatschappelijke verantwoordelijkheden op zich. De overheid dient strikt wettelijk toezicht te houden op bedrijfsboekhouding en financieringsconstructies door een krachtige toezichthouder. De overheid kan tegelijkertijd bedrijven stimuleren en faciliteren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen.
Landen uit de Derde Wereld worden vaak geholpen door handel met het Westen. Daarom moeten importbeperkende maatregelen voor industriële producten zo snel mogelijk in Europees verband worden afgeschaft.
Bij het inkoop- en aanbestedingsbeleid van de overheid moet voorrang worden gegeven aan sociaal en ecologisch verantwoorde producten en diensten (duurzaam inkopen en innovatief aanbesteden).

6.11 De accountantswetgeving wordt herzien en draagt zorg voor de onafhankelijkheid en kwaliteit van geregistreerde accountants
6.12 De overheid bevordert dat bedrijven zich verantwoorden voor de sociale en ecologisch gevolgen van hun activiteiten.

6.13 De overheid stelt een jaarlijks uit te reiken prijs in voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen .

6.14 Bij verstrekking van exportkredieten worden ethische eisen gesteld aan de ontvangende ondernemingen, zoals het vermijden van kinderarbeid en corruptie.

6.15 Nederland verwerft steun voor afschaffing in Europees verband, vóór 2005, van de quota voor industrieproducten (m.n. textiel en kleding) uit ontwikkelingslanden.

6.4 Duurzaam energiebeleid
Energieopwekking vormt een belangrijk strategisch vraagstuk voor de toekomst. De veranderingen op de energiemarkt na de liberalisering en de noodzaak om de mondiale uitstoot van broeikasgassen terug te brengen, vragen om beslissingen voor de lange termijn.
De energiesector is sterk in beweging. Nu de liberalisering bijna is voltooid, is ook de privatisering in gang gezet. De ChristenUnie heeft het optimistische marktdenken achter de liberalisering en het hoge tempo ervan bekritiseerd. Onder voorwaarde dat de infrastructuur in publieke handen zou blijven, heeft zij de wetswijzigingen uiteindelijk wel gesteund, gelet op de totstandkoming van de Europese markt voor energie.

Snelle voortgang is nodig in de aanleg en bouw van duurzame energiecapaciteit. De nadruk dient te liggen op uitbreiding van zonne- en windenergie en op instandhouding en uitbreiding van warmtekrachtkoppelingcentrales. Aanpassingen in het ruimtelijk beleid en bouwbeleid zijn nodig om de invoering hiervan te ondersteunen. Ook de kansrijke waterstoftechnologie dient nader te worden onderzocht. Bescherming van de natuurwaarden in de Waddenzee heeft voorrang boven gasboringen in dit unieke gebied.

Ook aan de verbruikerskant kan veel worden verbeterd. Het Nederlandse energieverbruik stijgt nog altijd, ondanks efficiëntieverhogende maatregelen en de overgang naar een kenniseconomie. Energiebesparing dient primair bereikt te worden door het vaststellen van efficiëntie prestatienormen. Verdere verhoging van de regulerende energiebelasting is aanvaardbaar.

6.16 Bij liberalisering van de energiemarkt voor consumenten op 1 januari 2004 is het risico dat klanten met administratieve problemen en stroomstoringen te maken krijgen, levensgroot. Daarom wordt liberalisering per 1 januari 2004 afgewezen indien niet onomstotelijk vaststaat, dat de energiebedrijven hier klaar voor zijn ('het licht moet blijven branden').

6.17 Als de privatisering van regionale energiebedrijven aan de orde is, moeten de energienetwerken (kabels en pijplijnen) in overheidshanden blijven, zodat onafhankelijke exploitatie en voldoende investeringen in - ook laagrenderende - vervanging en vernieuwing gegarandeerd zijn.

6.18 De doelstelling van 10% duurzame energie in 2020 moet worden gehaald.

6.19 De heffing van energiebelasting wordt zoveel mogelijk gedifferentieerd naar het type energiebron. Dat wil zeggen dat 'vuile' energie uit bijvoorbeeld kolencentrales zwaarder wordt belast dan 'schone' energie uit biomassa.

6.20 Het onderzoek naar duurzame energietechnologieën (zon, wind en biomassa) moet krachtig worden bevorderd. Het onderzoek naar waterstoftechnologie wordt uitgebreid.

6.21 Warmtekrachtkoppeling (WKK) wordt in de nieuwe MEP-regeling zodanig gestimuleerd dat sluiting of stillegging van capaciteit wordt vermeden.

6.22 Met de sectoren waarmee nog geen meerjarenafspraken zijn gemaakt om de energie-efficiëntie te verhogen, wordt dit alsnog gedaan.

6.23 De ecotax voor energiegrootverbruikers moet in Europees verband zo snel mogelijk worden ingevoerd.

6.24 Om import van 'vuile' stroom te ontmoedigen, moet de herkomst van elektriciteit door etikettering transparant worden gemaakt.

6.25 Kernenergie wordt afgewezen zolang er geen duurzame en betrouwbare oplossing is gevonden voor de veiligheids- en afvalproblematiek.

6.5 Belastingen
"Door rechtvaardigheid houdt een koning een land in stand; wie veel belasting heft, put het uit" (Spreuken 29 vers 4). De rechtvaardigheid die in de tekst wordt bedoeld dient in het belastingstelsel te worden vertaald. Belastingheffing stelt de overheid in staat haar taken te vervullen. Maar de feitelijke draagkracht per huishouden zal bij de heffing van belastingen in aanmerking moeten worden genomen. Het is rechtvaardig dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Het belastingstelsel moet recht blijven doen aan het draagkrachtbeginsel.
Belastingplichtigen die enkel inkomsten uit vermogen hebben behoren niet tegen een veel lager tarief te worden afgerekend dan belastingplichtigen die inkomsten hebben uit arbeid. Het belastingstelsel moet rekening houden met de gezinssituatie en de gezinsomvang. De aanwezigheid van kinderen is een draagkrachtverminderende factor, die als gevolg van de verschuiving van directe naar indirecte belastingen zwaarder gaat wegen. In het belastingstelsel moeten fiscale prikkels niet eenzijdig zijn gericht op het stimuleren van betaalde arbeid. Naast betaalde arbeid bestaan er immers ook andere maatschappelijke verantwoordelijkheden die economisch niet zozeer een prijs hebben, zoals de zorg voor kinderen. Het nieuwe belastingstelsel ontmoedigt het schenken aan charitatieve doelen uit vermogen. Giften uit vermogen moeten weer aftrekbaar worden voor belasting.
Door stijgende huizenprijzen en de groei van het aantal en de hoogte van hypotheken, wordt de belastinggrondslag versmald. Binnen afzienbare tijd zal een brede discussie moeten worden gestart over de fiscale behandeling van het eerste huis. De ChristenUnie geeft op starters op de woningmarkt en mensen die dichter bij hun werk gaan wonen een steun in de rug.
Nederland laat met de introductie van de vermogensrendementsheffing een nieuw geluid horen in Europa. Hoewel nog niet is te overzien of Nederland hierin trendsetter is, zal ongetwijfeld de druk tot verdergaande belastingharmonisatie toenemen.
Regulerende heffingen dienen te worden beoordeeld naar hun sturend effect. In principe betekent dit dat de grondslag voor deze heffingen (bijvoorbeeld milieuvervuilende activiteiten) wordt teruggedrongen.

6.26 Er wordt terughoudend omgegaan met vergaande belastingharmonisatie in Europa, omdat het instrumentarium van de overheid om eigen beleidsdoelen te realiseren daarmee wordt beperkt.

6.27 Grondslag voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting is het inkomen per huishouden. Het splitsingsstelsel wordt voorgestaan als technische uitwerking van dit beginsel. Beperking van overdraagbaarheid van de basisaftrek is evenals een verdere individualisering ongewenst.

6.28 De hypotheekrenteaftrek wordt afgetopt tot een niveau dat correspondeert met de prijs van de gemiddelde koopwoning. Maximaal aftrekbaar worden de rentekosten voor een lening van 225.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks aan de hand van de ontwikkeling van de huizenprijzen bijgesteld. Gelijktijdig wordt het huurwaardeforfait maximaal verlaagd. Bestaande rechten blijven gehandhaafd.

6.29 De overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt en voor mensen die dichter bij hun werk gaan wonen wordt verlaagd.

6.30 De belastingaftrek in verband met giften aan charitatieve doelen dient te worden versoepeld.

6.31 De huidige fiscale faciliteit voor kinderopvang die alleen ten goede kan komen aan werknemers, behoort te worden verbreed met ouders die zelf voor de opvang van hun kinderen zorgen.

6.32 Milieukosten moeten zoveel mogelijk tot uitdrukking komen in de prijzen van producten. Dit dient bij voorkeur via een publieke heffing te gebeuren.

6.33 Indien als gevolg van milieuheffingen bepaalde inkomensgroepen onevenredig worden getroffen, vindt een passende (fiscale) compensatie plaats. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar de lagere inkomensgroepen en de grotere gezinnen.

6.34 Om de dynamiek van flitskapitaal te dempen, dienen speculatieve kapitaaltransacties te worden belast met een transactiebelasting. Deze kan worden geïnd door het Internationaal Monetair Fonds.

6.35 De globalisering en 'electronificering' (internet) van de financiële markten is reden om het toezicht op het internationale betalingsverkeer en het bankwezen te verbeteren.

6.36 Voor de successiewetgeving blijft de mate van verwantschap het uitgangspunt.

6.6 Uitgangspunten begrotingsbeleid
De economische vooruitzichten voor de komende jaren zijn niet rooskleurig. Ook de ChristenUnie ontkomt er niet aan om te bezuiniging teneinde de overheidsfinanciën op orde te houden. Een zorgvuldig en evenwichtig begrotingsbeleid is in de volgende regeerperiode van het grootste belang. Aflossing van de staatsschuld blijft nodig met het oog op de vergrijzing. Maar dat neemt niet weg dat de ChristenUnie het hoog tijd vindt voor publieke investeringen om de achterstanden in de gezondheidszorg, het onderwijs en de veiligheidssfeer op te lossen en om de kwaliteit van het milieu en de infrastructuur te verbeteren. Ook is een impuls in het sociale beleid (armoede en werkgelegenheid) en het gezinsbeleid noodzakelijk. Tenslotte handhaaft de ChristenUnie haar wens om het budget voor ontwikkelingssamenwerking te verhogen naar 1% van het nationaal inkomen.
In deze paragraaf worden de uitgangspunten voor een gezond begrotingsbeleid op een rijtje gezet. De cijfers voor de uitgavenprioriteiten, bezuinigingen en het lastenbeeld verschijnen in een afzonderlijke bijlage.

1. Voorzichtig trendmatig scenario
De economische groei in de laatste begrotingsjaren van het zittende kabinet valt fors lager uit dan in de jaren die daaraan vooraf gingen. Lag de gemiddelde groei eerder op 4%, in december 2001 voorspelde het Centraal Planbureau een groei van 1/2 % in 2002 en van 11/2% in 2003. De oorzaak voor deze terugval ligt in de malaise die vanaf eind 2000 optrad in de wereldeconomie, en die is versterkt door de aanslagen in de VS van 11 september en de boekhoudschandalen in de periode daarna. Het CBP komt in december met een nieuwe raming voor de voorzichtig trendmatige groei, dat mogelijk neerwaarts wordt bijgesteld.
De ChristenUnie zal dit nieuwe percentage als uitgangspunt voor haar begrotingsprioriteiten hanteren.

2. Doelstelling structureel begrotingsoverschot: 1% BBP
De uitgangssituatie voor de overheidsfinanciën in het jaar 2002 was sterk verslechterd ten opzichte van de verwachtingen bij de vorige verkiezingen. In plaats van het in het voorjaar van 2002 berekende EMU-saldo van 0,6% BBP heeft het CPB in het nieuwe budgettair en economisch beeld een tekort van -0,7% berekend voor het jaar 2002. De ChristenUnie wil de komende jaren blijven toewerken naar een structureel begrotingsoverschot van 1% BBP. Dat betekent dat er minder ruimte is voor intensiveringen. De begrotingsprioriteiten van het concept-programma worden hierop aangepast en verschijnen als afzonderlijke bijlage bij dit programma. Om de kostendruk op te vangen die de vergrijzing van de bevolkingssamenstelling op termijn met zich meebrengt is aflossing van de staatsschuld van belang. Volledige aflossing van de staatsschuld in 2025 is daarmee nog geen doel in zichzelf geworden. Bij handhaving van het begrotingsoverschot structureel op 1% BBP is blijvend sprake van aflossing van de staatsschuld.

3. Normen voor verantwoord begrotingsbeleid: begrensde flexibiliteit
Het is een verdienste van het begrotingsbeleid in de afgelopen kabinetsperiode dat de overheidsfinanciën op orde zijn gebracht. Het kabinet had dan ook de economische wind mee. Doordat de economische groei steeds hoger uitviel dan was geraamd (gemiddeld bijna 4%), konden ieder jaar lastige keuzes worden vermeden door omvangrijke meevallers.
Echter, een belangrijk nadeel van de kloof tussen ramingen en resultaten was dat de besteding van de inkomstenmeevallers van tevoren al was vastgelegd: 50% lastenverlichting en 50% schuldreductie. Alleen uitgavenmeevallers konden worden gebruikt voor nieuw beleid. Al met al werd de vrijheid voor regering en parlement om bijvoorbeeld tekorten in de publieke sectoren zoals onderwijs en zorg te bestrijden, op voorhand beperkt. Dat maakte de ChristenUnie kritisch op deze begrotingssystematiek. Het geeft aanleiding tot een tweetal verbeteringen:

a. aanpassing inkomsten- en uitgavenkaders bij +/- 1% afwijking
De ChristenUnie acht het van belang om met haar begrotingsbeleid te anticiperen op veranderingen in de economie. Daartoe worden de volgende begrotingsnormen vastgesteld.
De scheiding tussen inkomsten en uitgaven wordt gehandhaafd. Wanneer de economische groei mee- of tegenvalt, leidt dat niet automatisch tot wijzigingen in de inkomsten- en uitgavenkaders (lastenverlichting of lastenverzwaring, bezuinigingen of nieuwe uitgaven). Pas wanneer er sprake is van overschrijding van een marge van 1% boven of onder de overschotdoelstelling acht de ChristenUnie het noodzakelijk en verantwoord om het beleidspakket aan te passen. Anders gezegd: wanneer het begrotingsoverschot omslaat in een tekort, is het noodzakelijk om te bezuinigen, en wanneer het begrotingsoverschot groter wordt dan 2% BBP is het verantwoord om nieuwe uitgaven te plegen.

b. tweejaarlijkse bijstelling groeiscenario
Verder wil de ChristenUnie bij de vaststelling van de uitgavenkaders niet voor vier jaar vastzitten aan het groeiscenario dat aan het begin van de rit is gekozen. In het concept-verkiezingsprogramma was het voornemen opgenomen om jaarlijks de gemiddelde groeiprognose bij te stellen als uitgangspunt voor de inkomsten- en uitgavenkaders voor het volgende begrotingsjaar. De onzekere uitzichten voor het economisch herstel maakt een dempend begrotingsbeleid wenselijk. Daarom stelt de ChristenUnie in reactie op de gebeurtenissen van 11 september voor om tweejaarlijks het groeiscenario aan te passen aan de structurele groeiramingen van het CPB en de uitgavenkaders daarop aan te passen. Hierdoor wordt de situatie voorkomen dat bij economische voorspoed geen ruimte is voor extra uitgaven, en omgekeerd wordt bewerkstelligd dat bij tegenvallende groei eerder de broekriem kan worden aangehaald.

4. Begrotingssystematiek
De begrotingen en de financiële verantwoording moeten de relatie tussen de te besteden middelen en de te behalen beleidsdoelen inzichtelijk maken. Het beheer van overheidsfinanciën dient goed te worden verantwoord. Daarom is accurate controle hierop van het grootste belang. Controle op efficiëntie van overheidsuitgaven kan worden verbeterd wanneer de inzichtelijkheid van de Rijksbegrotingen wordt verhoogd. De VBTB-operatie (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) verdient daarom nadere uitwerking.