Verkiezing

Veel gestelde vragen over de verkiezing van de Eerste Kamer

Vragen in: 'Verkiezing 1e Kamer'

Hoe worden de leden van de Eerste Kamer gekozen?

Laatst gewijzigd op: 20-02-2007 15:45

De 75 leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van de twaalf Provinciale Staten. De vorm is die van getrapte verkiezingen: de burgers kiezen Provinciale Staten en de leden van Provinciale Staten kiezen op hun beurt de leden van de Eerste Kamer.

Doordat de Eerste-Kamerleden niet rechtstreeks door de burgers worden gekozen, staan ze wat verder van de dagelijkse politiek af. Zij voeren bijvoorbeeld geen verkiezingscampagne.

De vereisten voor het lidmaatschap zijn hetzelfde als voor de Tweede Kamer.

Sinds de Grondwetsherziening in 1983 wordt de Eerste Kamer eens in de vier jaar gekozen. Dit gebeurt binnen drie maanden na de verkiezingen voor Provinciale Staten. De eerstvolgende verkiezingen voor de Provinciale staten zijn op 7 maart 2007.

Hoe worden de zetels in de Eerste Kamer na het stemmen verdeeld?

Laatst gewijzigd op: 20-02-2007 15:56

Alle Statenleden brengen op de verkiezingsdag hun stem uit op één van de kandidaten voor de Eerste Kamer. Deze kandidaten staan per partij op één of meer lijsten.

Bij deze verkiezingen is niet elke stem even zwaar. Dit heeft te maken met de verschillen in inwonersaantallen tussen de provincies. Een provincie als Noord-Holland heeft meer statenleden dan Drenthe, maar ondanks dit verschil is het aantal statenleden per inwoner in Noord-Holland veel lager dan in Drenthe. Om te zorgen dat de verhoudingen in de Eerste Kamer toch representatief zijn telt de stem van een Noord-Hollands statenlid bij de Eerste Kamerverkiezingen daarom zwaarder dan van een statenlid in Drenthe. Een zetel in Noord-Holland is dus voor de Eerste Kamer meer waard dan een zetel in Drenthe. Een zetel in Zuid-Holland is zelfs 5,5 keer zo veel waard als een zetel in Flevoland.

Door 'weging' wordt dus een relatie gelegd met het inwonertal van de provincie. Het inwonertal wordt daarbij gedeeld door het honderdvoud van het aantal Statenleden van de provincie. De uitkomst heet de stemwaarde. In Flevoland had in 1995 één stem bijvoorbeeld een stemwaarde van 61 en in Zuid-Holland een stemwaarde van 401.

De op een partij in een provincie uitgebrachte stemmen worden vermenigvuldigd met de stemwaarde. De uitkomst van deze som heet stemcijfer.

De zetelverdeling geschiedt met behulp van de kiesdeler. Deze wordt berekend door de som van de stemcijfers van alle provincies te delen door het aantal beschikbare zetels (75).

Voor iedere partij wordt gekeken welk stemcijfer zij in totaal heeft behaald (in feite dus hoeveel stemmen zij heeft gekregen en welke stemwaarde die stemmen hadden). Dat totaal wordt gedeeld door de kiesdeler. De uitkomst van die deling levert het zetelaantal per partij op.

Voorbeeld

In Provinciale Staten van Groningen krijgt partij A 10 stemmen, in de Staten van Zuid-Holland 15 enzovoort.

Als de stemwaarde in Groningen 100 is, is het stemcijfer van partij A in die provincie 10 x 100 = 1000. Bij een stemwaarde van 400 in Zuid-Holland is het stemcijfer daar 15 x 400 = 6000.

Laten we aannemen dat de kiesdeler is 150.000 : 75 = 2000. Om één zetel te behalen heeft een partij dan een stemcijfer van 2000 nodig.

Stel partij A behaalt in alle provincies in totaal een stemcijfer van 52.000. Zij krijgt dan 52.000 : 2000 = 26 zetels.

Omdat de uitkomst niet altijd een rond getal oplevert, blijven er reststemmen over. Deze worden verdeeld aan de hand van een systeem van grootste gemiddelden. Dat systeem wordt hier niet verder uitgelegd.

Stemwaarden
Hieronder volgen de gewichten per zetel (de zogenaamde stemwaarde) per provincie zoals die voor de verkiezingen van 2003 golden. Deze stemwaarde is bepaald door de Kiesraad en vastgesteld door het inwonertal van de provincie te delen door het aantal Statenleden.

Zuid-Holland 414
Noord-Holland 310
Noord-Brabant 304
Gelderland 261
Limburg 181
Utrecht 183
Overijssel 175
Friesland 116
Groningen 104
Drenthe 94
Zeeland 80
Flevoland 75

Hoe was het vroeger?

Pas in 1848 werden de Eerste-Kamerleden gekozen. Daarvoor benoemde de koning de leden voor het leven.

In 1848 werd bepaald dat de Provinciale Staten de leden zouden kiezen. Iedere provincie had een vast aantal afgevaardigden (Zeeland bijvoorbeeld twee en Noord-Holland bijvoorbeeld zes).

De leden werden tot 1922 voor negen jaar gekozen, waarbij om de drie jaar eenderde deel van de Kamer werd vernieuwd.

Tot 1922 werd iemand verkozen als hij in de Provinciale Staten de absolute meerderheid behaalde. In 1922 werd overgestapt naar het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Alle stemmen tellen sindsdien mee voor de bepaling van de zetelverdeling.

In 1923 werd een ander stelsel voor de verkiezingen ingevoerd. Er werden vier groepen van provincies ingesteld. Om de drie jaar kozen twee van deze groepen de helft van het aantal Eerste-Kamerleden. De zittingsduur van de leden was zes jaar.

In 1983 werd besloten dat alle leden voortaan om de vier jaar tegelijkertijd door alle provincies zouden worden gekozen.

Het ledental van de Eerste Kamer was niet altijd hetzelfde. Tussen 1815 en 1848 was er geen vast aantal leden (tussen 1815 en 1830 lag het aantal tussen de 40 en 55, na 1830 waren er ongeveer 30 leden). In de periode 1848-1888 waren er 39 leden. Vanaf 1888 werd het aantal 50 en in 1956 volgde de uitbreiding tot 75 leden.

Wat zijn de vereisten voor het lidmaatschap van de Eerste Kamer?

Iedere Nederlander van achttien jaar en ouder die niet is uitgesloten van het kiesrecht, is verkiesbaar als lid van de Eerste Kamer. Het Eerste-Kamerlidmaatschap is echter onverenigbaar met het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Ook kunnen Eerste-Kamerleden niet tegelijkertijd minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State, lid van de Algemene Rekenkamer of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad zijn. Deze onverenigbare ambten worden ook wel incompatibiliteiten genoemd.