De vrees van De Tocqueville en de toekomst van de EU

Europese vlaggen.jpg
Roel Kuiper 2018 - Foto: Anne Paul Roukema
Door Roel Kuiper op 24 mei 2019 om 10:24

De vrees van De Tocqueville en de toekomst van de EU

Roel Kuiper spreekt 6e Egbert Schuurmanlezing uit

Op donderdag 23 mei sprak ik de zesde Egbert Schuurmanlezing uit. Centraal stond daarbij de vraag: ‘Hoe staat het met de democratie in Europa?’ Daar valt veel over te zeggen: er is de nodige kritiek van burgers op de Europese Unie en in Oost-Europese landen is de rechtstaat in het geding. Wat is de bijdrage van christelijke politiek voor een stabiele toekomst voor Europeanen?

Voor veel Europeanen dient de democratie in Amerika vandaag niet langer als voorbeeld. In Oost-Europese landen wordt gesproken over een ‘illiberale democratie’ die anders zou zijn dan de westerse democratie, en de rechtsstaat in gevaar brengt. De Europese Unie heeft een gebrek aan transparantie en een teveel aan bemoeizucht. In tal van Europese landen leidt een mix van oude nationalistische ideeën en nieuwe externe dreigingen tot populistische en anti-Europese bewegingen. Wat is het democratische antwoord van christelijke politiek voor een stabiele toekomst van de Europeanen? In mijn bijdrage ga ik daarop in. De volledige tekst van de lezing is hieronder te vinden. 

De jaarlijkse Egbert Schuurman lezing wordt georganiseerd door de afdelingen van de ChristenUnie in Stichtse Vecht en de provincie Utrecht. Hiermee wordt beoogd om zowel het eigen nadenken over actuele politieke en maatschappelijke problemen te bevorderen, als ook in bredere kring belangstelling hiervoor te wekken.

Democratie in Europa

De vrees van de Tocqueville en de toekomst van de EU

Vrees en bezinning

Aan het begin van de negentiende eeuw, in 1830, maakte een jonge Franse intellectueel een studiereis naar de Verenigde Staten van Amerika. Zijn naam is Alexis de Tocqueville en het boek dat hij vijf jaar later zou publiceren maakte hem wereldberoemd: Democratie in Amerika. De Tocquevillekwam met een bijzondere interesse naar de Verenigde Staten. In Frankrijk had de Franse Revolutie alle staatkundige en maatschappelijke verhoudingen op hun kop gezet en vervolgens Europa politiek in vuur gezet. De schok van deze revoluties was in 1830 nog niet verwerkt, stabiel was de situatie allerminst. De Verenigde Staten hadden hun eigen revolutie gehad – een onafhankelijkheidsstrijd – vlak voor de Franse. Maar de algemene waarneming was dat het sociale en politieke leven er tot rust was gekomen. Hoe kon dat? Hoewel afkomstig uit de kring van de aristocratie was De Tocquevilleervan overtuigd dat de toekomst aan de democratie is. Hij zag ‘standsgelijkheid’ als de kern ervan en zag de beweging belichaamd in de opkomst en gelijkberechtiging van de derde stand, het gewone volk. Maar revoluties in Europa hadden geleid tot geweld en dreigden landen in chaos te storten en politiek te destabiliseren. De Tocqueville vond dat ‘angstaanjagend’ om te zien. 

Alexis de Tocqueville reisde negen maanden door Amerika, maar zijn hoofd was bij Europa. Hij schrijft dat het zijn overtuiging is dat God de Europese samenlevingen een stabielere en kalmere toekomst zou bereiden. Hoe dient een democratie zich te ontwikkelen? Wat zijn daarvoor de maatschappelijke en politieke randvoorwaarden? Wij hebben vanavond ook ons hoofd bij Europa. In de afgelopen verkiezingscampagne leefde de hoe-vraag met betrekking tot de democratie in Europa. En die vraag heeft een diepe achtergrond. Europa is tot het midden van de twintigste eeuw blijven worstelen met sociale onrust, oorlog en politiek geweld. Ja, er is in West-Europa een vreedzame ontwikkeling naar democratie gekomen, maar na de Tweede Wereldoorlog heeft een ander deel van Europa nog bijna vijftig jaar moeten leven in onvrijheid en dictatuur. De Europese Unie heeft zich na de val van het Ijzeren Gordijn over vrijwel alle staten van Europa ontfermd. De EU heeft welvaart gebracht, maar is er vandaag een solide basis voor democratie? Juist in Midden- en Oost-Europese landen is er een terugkeer naar autoritaire politieke vormen, wordt er opzettelijke gelonkt naar het autocratische Rusland, en staat de rechtsstaat onder druk. In West-Europese landen breekt een vorm van populisme door die zich tegen democratische waarden en vrijheden verzet. 

Er is in brede lagen van de bevolking nog meer aan de orde. Er is een diepe onvrede bij veel burgers over de EU als zodanig. Europa heeft vrede en welvaart gebracht, maar is ook een bureaucratische macht op afstand geworden die vrijheden inperkt. De EU is niet het Europa waar burgers zich gezien voelen of toegang hebben tot de politieke besluitvorming, terwijl zij in hun dagelijks leven wel steeds worden geconfronteerd met regels die in Brussel zijn vastgesteld. De Raad van State sprak een aantal jaren geleden van ‘democratische vervreemding’ met betrekking tot Europa. Deze bestaat enerzijds uit politieke verlamming als het gaat om de grote bestuurlijke keuzes en anderzijds scepsis bij de burger als het gaat om de betekenis van de eigen invloed. Er is een democratisch tekort en daarom kampen Europese instellingen met het vraagstuk van democratische legitimiteit. De opkomst bij Europese verkiezingen laten deze vervreemding zien: bij de eerste verkiezingen in 1979 kwam 61% van de burgers in Europa op, bij de laatste in 2014 was dat 42%. (Voor Nederland resp. 58% en 37%). Tweederde van de Nederlanders heeft weinig of geen vertrouwen in het Europese Parlement, zo werd onlangs gepeild. Op de vraag waarom mensen niet gaan stemmen wordt geantwoord dat de democratie verdampt in Brussel of dat een stem geen invloed oplevert. Er is iets mis als het gaat om de vormgeving van Europese democratie. Burgers zijn er niet in meegenomen. Deze situatie van vervreemding is niet zonder gevaar voor de toekomst van de EU als zodanig. Het verzet ertegen zal steeds manifester worden.     

De Tocqueville is een scherp waarnemer als het gaat om de aard van de democratie. Wat heeft hij in Amerika gezien? Welke blijvende inzichten kunnen we aan zijn analyses ontlenen om Europa vandaag een spiegel voor te houden? Ik noem drie belangrijke inzichten. In de eerste plaats: in Amerika bestaat gelijkheid. Dit gaat terug op de oorsprong van een migrantensamenleving, waarin voorwaarden voor iedereen gelijk waren en ieder vanuit een gelijke sociale positie deelnam aan de samenleving. Dat verschafte een gemeenschappelijke basis voor politieke gelijkheid en participatie. In de tweede plaats: het politieke leven in de Verenigde Staten is niet van bovenaf opgelegd of afgedwongen, maar van onderaf gegroeid. Beter: het is een samenspel van bovenaf en onderaf. De Verenigde Staten vormen een federatie, maar het bestuur is gedecentraliseerd. De Amerikanen besturen zichzelf, in eigen kring zijn zij zo autonoom als mogelijk. In de derde plaats: de Amerikanen kennen een democratische cultuur die gegrond is in de christelijke moraal en de christelijke godsdienst. Zij erkennen dat het bestaan niet bij henzelf begint maar bij God, en zij erkennen dat anderen evenzeer respect verdienen als schepsel van God. De verworteling van een democratische cultuur in sociale en morele grondhoudingen is het belangrijkste inzicht van De Tocqueville. Ware democratie is maar niet een stel regels, ze kan door regels juist worden gedood. Ware democratie is afhankelijk van een moreel fundament. 

Het is verleidelijk het denken van De Tocqueville te leggen naast dat van een generatiegenoot van hem, die net zo bevreesd was over de dreiging van uit de hand lopende sociale en politieke revoluties in Europa. Die generatiegenoot is Groen van Prinsterer. Ik zal aan de verleiding toch toegeven, niet alleen omdat Groen een gelijke denkbeweging maakt als De Tocqueville, maar ook omdat hij de grondlegger is geweest van christelijke politiek in Nederland. Ook Groen zag groeiende volksinvloed als de beweging die zich zou gaan voordoen. Daarvoor was hij niet bevreesd. De ‘derde stand’ bestond immers voor een belangrijk deel uit de ‘kleine luyden’, met vaak een gezonder oordeel dan de liberale elite. Hij deelde ook het principe van zelfbeheer en zelfbestuur waar mogelijk - al gauw ‘soevereiniteit in eigen kring’ genoemd. Groen was net als De Tocqueville parlementariër en voor de eigen rechten van het parlement heeft hij gestreden. Maar zijnbelangrijkste inzicht is wel dat ware democratie begint met het erkennen van de soevereiniteit van God. Alleen de vrees voor God voorkomt dat mensen tegen elkaar opstaan. Het ontmaskert ook de machten die in eigen naam iets willen zijn. En dat is nodig in het nadenken over de toekomst van Europa, waar nog altijd het spook van hegemonistisch denken rondgaat. Zal een Europa waar de grote landen achter de schermen aan de touwtjes trekken, echt democratisch kunnen zijn?  

Ik wil in deze lezing nadenken over Europa en de vormgeving van democratische politiek in Europa. De vrees van De Tocqueville en Groen over sociale en politieke ontsporingen kan ook de onze zijn. De volken van Europa zijn niet veilig en democratie is geen rustig bezit. Sterker nog: de vrees voor ontwrichting en terugkerende sociale en politieke spanningen is manifest. Van buitenaf wordt Europa bedreigd door internationale machtspolitiek en destabiliserende acties van andere mogendheden. Van binnenuit door populistische en rechtsnationalistische bewegingen, gevoed door een libertijnse moraal, die steeds nadrukkelijker het eigenbelang voorop stellen en allerlei vormen van onbehagen exploiteren. Er hangt een schaduw van geweld over de Westerse samenleving, zowel de Amerikaanse als de Europese. Klein geweld en groot geweld. Politici bedreigen elkaar, bestuurders krijgen met geweldsdreigingen te maken om wat ze doen of zeggen. Er is een leegheid, ook ideologisch, die weinig goeds belooft. Er is een noodzaak het te hebben over democratie in Europa, juist nu. Wat is daarover te zeggen vanuit christelijk perspectief?  

Mijn vragen

Ik ben in de afgelopen twaalf jaar in de Eerste Kamer de woordvoerder geweest voor de ChristenUnie over Europese Zaken. Ik had een pro-Europese reputatie, en dat kwam omdat ik in de jaren ervoor bij het WI van de ChristenUnie samen met Sander Luitwieler naar het standpunt was gegroeid dat de EU statelijke trekken heeft en derhalve ook overheidsmacht heeft. Die moet worden erkend en dat is de basis voor een positieve houding. Daarachter lag weer het mij aansprekende Dooyeweerdiaanse inzicht dat een overheid zich dient te richten op het behartigen van publieke gerechtigheid en dat ze dat nooit geïsoleerd doet. De roeping daartoe gaat uit naar alle overheden, ook naar overheden die met elkaar samenwerken in Europees verband. Als die overheden bevoegdheden geven aan Europese organen om publieke gerechtigheid beter vorm te geven in grensoverschrijdende kwesties is dat vanuit het perspectief van christelijke politiek toe te juichen. Er ontstaat als vanzelf een model van gelaagde competenties, zowel nationaal als Europees. Maar waar overheidsmacht is, moet ook democratische controle zijn. 

In de Eerste Kamer was ik in de gelegenheid hierover steeds met opeenvolgende ministers van Buitenlandse c.q. Europese Zaken van gedachten te wisselen. Ieder jaar waren er weer de Algemene Europese Beschouwingen en ieder jaar probeerde ik een stap verder te denken, mede afhankelijk van de bereidheid van ministers om mee te beschouwen, en die was wisselend. Niettemin wilde ik bijdragen aan een debat over Europese politiek, want daaraan was en is nog steeds gebrek. Als Europa overheid is, dan moet daaromheen een politiek leven ontstaan, publieke opinievorming, gelet op de bevoegdheden die op dat niveau belegd zijn. Ik heb in mijn poging dit debat te voeren twee constateringen gedaan. Als de EU ook overheid is, dan moet er duidelijkheid zijn over de functie, rol en begrenzing van deze overheid. De politieke wil achter Europese wetgeving moet te adresseren zijn. Die duidelijkheid is echter in de huidige opzet niet te verkrijgen. De Europese instituties zijn voortdurend schuivende panelen, rolopvattingen van Commissie en Raad schuiven en schuren mee, het Europees Parlement suggereert samen met de Commissie alsof er een actieve regering is, maar de politieke besluitvormingsmacht ligt bij de Raad. Er komt wetgeving tot stand, en dat is een klassieke overheidscompetentie, maar die komt niet van een Europese ‘regering’. Het begrip ‘overheid’ is op Europees niveau dus onduidelijk en vloeibaar. En zolang dit complex van instituties deze supranationale en intergouvernementele dans blijft uitvoeren is ook onduidelijk waar competenties beginnen en eindigen. Een discussie over een definitieve ‘Kompetenzcatalog’ is in deze constellatie niet succesvol te voeren. De Commissie weet in samenspel met het EP als medewetgever altijd wel een haakje te vinden om zich uit te spreken over iets wat in wezen tot het eigen competentie van de lidstaten behoort. De lidstaten moeten hun bevoegdheden zelf bewaken, de burger krijgt intussen te maken met een onvindbare Europese overheid en Europese wetgeving die in Brussel is ontstaan zonder dat duidelijk is welke politieke wil hier nu aan het werk is geweest. 

Een tweede constatering sluit hier bij aan. Voor een volwaardig democratisch politiek discours moet duidelijk zijn welke macht gecontroleerd moet worden, maar ook wat de aard dan is van het politieke werk dat zich daarop richt. Mijn constatering was dat gewone parlementaire middelen niet toereikend zijn. Het probleem is dat de aard van de Europese politiek anders is dan de nationale politiek. Het wetgevingsproces in Brussel is een bureaucratisch onderhandelingsproces aan vele tafels, niet een open debat in een centraal forum, waarin argumenten publiekelijk worden gewogen. Er wordt al jaren enorm veel moeite gedaan om het wetgevingsproces en de daarmee gepaard gaande onderhandelingen transparanter te krijgen, maar het feit alleen al dat transparantie een thema is, geeft aan dat hier een andere vorm van politiek in het spel is waar nationale parlementen nauwelijks toegang toe hebben. Bij de opzet van de Europese Unie was er ook aanvankelijk helemaal geen ruimte voor nationale parlementen. Het Verdrag van Lissabon (2009) voor het eerst een rol aan nationale parlementen, en dat late binnentreden van die parlementen in de Europese politiek is veelzeggend. De invloed van die parlementen is nog altijd gering. En dat betekent dat ook daar het debat over Europa maar niet van de grond wil komen, voorbij de techniek van het spel dat regeringen in Brussel hebben te spelen. Daarmee blijft de democratische controle van wat er in Brussel gebeurt onder de maat. Ook die nationale parlementen treft hier overigens blaam. Als zij zich met grotere inspanning op de Europese wetgevingsprocessen zouden storten, werkelijk een ‘Kompetenzkatalog’ bewaken, dan ontstaat er een Europese politiek waar we ook in het publieke debat verder mee komen. 

Wat is de EU?

Onder deze ervaringen als parlementariër met Europese besluitvorming ligt natuurlijk een veel fundamenteler probleem, namelijk die van de onbepaaldheid van de EU als politieke entiteit. Wat is de Europese Unie voor politiek ‘ding’? Luuk van Middelaar heeft ergens geschreven dat er aan een Europese kathedraal wordt gebouwd vanuit twee rivaliserende bouwplannen. Met ieder Verdrag, en dat geldt voor dat van Maastricht en ook voor dat van Lissabon, wordt vanuit beide plannen gebouwd, omdat Europees institutioneel beleid alleen via compromissen kan worden bereikt. We herkennen de bouwplannen. De ene wil voort op de weg naar federalisering en wil Europa ontwikkelen in de richting van een staat. In het andere plan is Europa geen staat maar een internationaal samenwerkingsorgaan, zoals de NAVO, waarbij alle soevereiniteit bij de lidstaten blijft. Er is hier sprake van een onoplosbaar dilemma (Tannelie Blom). Zij die Europa als politieke entiteit groot en sterk willen maken, bepleiten de versterking van de statelijke functie van de EU. Zij die de soevereiniteit van de lidstaten zo groot mogelijk willen laten, kunnen niet leven met een superstaat Europa. Minister Hoekstra heeft dit dilemma in zijn Berlijnse rede alleen maar scherper laten zien. Hij vindt dat Europa meer resultaten moet laten zien als het gaat om effectieve defensie, economische groei, opvang van migranten, maar verbindt daar geen politieke conclusies aan met betrekking tot een sterkere doorzettingsmacht van Brussel. En dat zou ook lastig zijn want hij wil als minister van een klein land niet overruled worden. 

Het is de vraag of Europa dit dilemma kan oplossen. Op dit moment lijken de centrifugale krachten sterker te worden. De Britten willen uit de EU, en op het continent zijn de Oost-West- en Noord-Zuid-tegenstellingen groot. In de afgelopen jaren is door zowel de president van de Raad als de voorzitter van de Commissie toegewerkt naar een nieuwe strategie en andere ambitieuze plannen, maar het eindresultaat zijn goede voornemens (recent in Sibiu), die het fundamentele verschil van inzicht niet overbruggen. Ieder wil een beter Europa, een meer effectief Europa, maar de eerste vraag is: welk Europa? Wat is de EU voor politieke entiteit, met haar statelijke trekken en gebrek aan politieke resultaten, met een agenda die vol staat van belangrijke dingen, maar zonder de politieke kracht om ze gezamenlijk uit te voeren. Met lidstaten die de EU in onmacht gijzelen, maar tegelijkertijd cruciaal zijn als het gaat om democratische legitimiteit. Hoe verder? 

Terug naar de basis

In deze situatie, met een institutionele structuur die zichzelf heeft klemgezet, een politiek debat dat op slot zit, is mijn conclusie dat je terug moet naar de democratische basis voor de EU. Er moet in de eerste plaats recht worden gedaan aan de wens en politieke wil en verantwoordelijkheid van burgers. De burger is niet vanaf het begin meegenomen. Dat is de grote weeffout bij de ontwikkeling van de EU als project van Europese regeringsleiders. De EU heeft simpelweg geen democratische basis in het politieke leven van Europese burgers. Daarom leven verkiezingen niet en ontsporen referenda. Zodra burgers zich tegen de macht van Brussel in hun leven kunnen keren, doen ze dat. Er is een andere Europese democratie nodig, die moet worden opgebouwd vanuit de burger en zijn politieke verantwoordelijkheid en zeggenschap. Is er geen Europese burgerzin, dan komt Europese politiek niet tot leven. Politiek komt tot leven in een concrete context.

Ik steun hierbij op De Tocqueville en Groen van Prinsterer die in verrassende eensgezindheid het belang van burgerzin benadrukken. Die wordt gekweekt wanneer burgers verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun eigen aangelegenheden, zichzelf kunnen besturen, en uitgedaagd worden bij te dragen aan het welzijn en de toekomst van de eigen samenleving. Dat gebeurt in concrete contexten waar mensen als lid van een gemeenschap worden aangesproken. Om aan die concrete contexten recht te doen, moet het politieke leven decentraal zijn ingericht. Het Europese project is dat niet en het beginsel van subsidiariteit dat moet zorgen voor de verdeling van verantwoordelijkheden is te dubbelzinnig. Niet duidelijk is wat tot de competentie van burgers en van de lidstaten behoort. Het is niet royaal aan hen overgelaten, maar kan steeds weer worden overgepakt. Dit zou je administratieve centralisatie kunnen noemen. Die gaat op Europees niveau steeds maar door. 

Een cruciaal inzicht van De Tocqueville uit Democratie in Amerika wil ik in dit verband aanhalen en toepassen op de EU. Reflecterend op het Amerikaanse federatieve model constateert hij dat daar geen sprake is van administratieve centralisatie (p. 96 e.v.). Regels en besluiten die burgers raken worden dichter bij de burger in de kleinere bestuurslagen ontworpen en gehandhaafd. Een (grote) natie heeft intussen ook bestuurlijke centralisatie nodig: het ontwerpen van bestuurlijke kaders, buitenlands beleid, de toelating van vreemdelingen. Maar administratieve centralisatie in combinatie met bestuurlijke centralisatie doodt de burgerzin, zegt De Tocqueville. Het maakt van burgers onderdanen die slechts hebben te volgen. Ik vrees dat de omgeving van de EU precies dat ongewenste effect sorteert. Wel allemaal verordeningen, regels en richtlijnen, geen zeggenschap. Terwijl de bestuurlijke centralisatie ontbreekt, is er wel sprake van administratieve centralisatie op allerlei terrein. Dit voedt de democratische vervreemding, het kan zelfs een voedingsbodem zijn voor verzet en geweld. De Brexit laat de sentimenten zien die dan loskomen. De Europese democratie is niet goed ingericht, teveel een centralistisch gedacht project, te weinig een Europa van en door het volk. Dat laatste zal nodig zijn om verder te komen. 

De natiestaat en supranationale waarden

Europese democratie kan groeien vanuit politieke gemeenschappen die voor burgers vanzelfsprekend en legitiem zijn. Europese burgers zijn in de eerste plaats burgers van hun land, daar hebben zij rechten en plichten die ze effectief kunnen maken in een politiek leven. Het land, de eigen natie, is het politieke brandpunt van burgers, daar knopen gezamenlijke projecten, wensen dromen en aspiraties bij aan. We delen er verhalen, een verleden, een sociaal-culturele context die van onszelf is. Het is de context waarin ons sociale bestaan zich vormt en ontwikkelt. Dit alles is mede ontstaan door de inwerking van een overheid die eenheid schept en reguleert. De nationale integratie is nog altijd vele malen sterker dan de Europese. 

De natiestaat blijft daarmee de primaire politieke omgeving voor de Europese burger. De EU is een gemeenschap van politieke gemeenschappen. Die uitdrukking heb ik in de Eerste Kamer steeds gebruikt. Sander Luitwieler heeft het over Europa als ‘gemeenschap van volken’. Hij onderstreept daarmee de verscheidenheid en de noodzaak recht te doen aan verscheidenheid, cultureel en religieus. Ik maak de uitdrukking bewust wat politieker: het politieke leven speelt zich af in een nationale context. Politiek begint daar waar mensen verantwoordelijkheid dragen voor hun omgeving, voor de relaties waarin zij functioneren, voor de bloei van de stad. Als er wel gehoorzaamheid wordt gevraagd, maar er is geen reëel recht op invloed, geen zeggenschap, dan doodt dat burgerzin en politieke betrokkenheid. Het Europa van de toekomst zal recht moeten doen aan nationale politieke gemeenschappen. 

Natiestaten zijn dus de primaire politieke gemeenschappen van Europa en de erkenning daarvan ligt opgesloten in de constitutie van de EU. De lidstaten blijven soeverein, ook al delen ze hun soevereiniteit op een aantal gebieden. Op basis van die gedeelde soevereiniteit heeft de EU wetgevingsbevoegdheid, geen monopoliemacht. Er zijn denkers en stromingen die de kathedraal willen bouwen van een Europese staat, maar het is de vraag of we daar ooit zullen komen via een van de huidige bouwplannen. In deze bouwplannen was die burger in het geheel niet meegenomen, niet in een federaal plan en niet in een intergouvernementeel plan. In beide opzetten waren regeringen de primaire actor, niet de burger. Wil Europa verder komen, dan moeten de volken van Europa opnieuw in beweging komen. 

Het centraal stellen van de natiestaat kan echter ook misverstanden oproepen. Alsof dit een stap terug naar het verleden is. Maar dat is niet zo. De natiestaat is in het denken van pro-Europese denkers een overgeslagen station, ook de Interne Markt kijkt in haar opzet het liefst over de natiestaat heen, maar deze is nooit weggeweest. Het is de omgeving waar zich het democratisch bestaan van Europese burgers afspeelt. Daar hebben zij zeggenschap, daar is een parlement dat zich moet kunnen uitspreken. Het is gewoon onze plicht dat democratisch bestaan optimaal te laten functioneren. 

Een tweede misverstand is dat wie pleit voor de natiestaat als primaire politieke gemeenschap tegen Europese integratie zou zijn of zelfs tegen het delen van soevereiniteit met anderestaten. Dat misverstand wordt in de hand gewerkt door het optreden van nationalisten en rechts-populisten. In het christelijk-staatkundig denken is er altijd een supranationaal perspectief. De volken en de staten zijn allen geroepen door een God. Publieke gerechtigheid is een norm voor alle overheden. Er zijn supranationale waarden van naastenliefde en solidariteit die in nationale politieke gemeenschappen om politieke erkenning vragen. 

Juist dat morele supranationale perspectief is schrijnend afwezig bij rechts-populisten die een legitiem nationaal perspectief verwarren met identiteitspolitiek, die niets anders is dan een verhulling van materiaal eigenbelang. Dat is niet de weg van de christelijke politiek. Christelijke politiek klemt zich ook niet vast aan vormen. Het leven in natiestaten hoort bij onze bedeling op aarde. In het Europa van de burger moet het komen tot een verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten die recht doet aan lokaal politiek leven en optimale samenwerking. Dit doet recht aan zowel internationale publieke gerechtigheid als aan een democratisch politiek bestaan van burgers in een omgeving waarover zij zelf zeggenschap hebben. 

Er wordt wel gesproken over de noodzaak van een Europees ‘demos’. Leiders van de Europese Unie hebben hun best gedaan deze te suggereren of te laten groeien. Wij worden aangesproken als burgers van Europa, zijn bezitters van een Europees paspoort, we hebben hetzelfde geld in onze portemonnee, en het vrij verkeer van personen moet Europeanen meer met elkaar in contact brengen. Maar door verscheidenheid te miskennen en Europees burgerschap te proclameren ontstaat nog geen demos in politieke zin. Vanuit de vergeten burger en de overgeslagen natiestaat in het ontwerp van de Europese Unie zal geen Europees politiek demos ontstaan. Dat Europese demos kan pas ontstaan als de burger deze zelf constitueert via de weg van nationale politieke besluitvorming. We moeten recht doen aan de democratische weg en geen oplossingen aandragen die democratische omissies verdoezelen. 

 

Op weg naar een democratische EU

Twee conclusies, gelet op het voorgaande. 

1. Europa zal democratisch zijn, of ze zal niet zijn. De houding van Europese burgers laat geen verdere ontwikkeling toe die ‘bovenlangs’ gaat. Daarvoor is het verzet inmiddels te groot. De EU heeft haar eigen centrifugale krachten opgeroepen. Markt, munt en open grenzen hebben geen Europees ‘demos’ opgeleverd.
2. De weg naar een democratisch Europa dat verder weet te komen in samenwerking en integratie loopt via de nationale parlementen. Die zijn het overgeslagen station. Het Europese Parlement kan deze rol niet vervangen en beschikt bovendien over onvoldoende democratische legitimiteit.  

Het Europese project is vanaf het begin een project van regeringen geweest in samenspraak met een Europese Commissie die is ontworpen als administratief orgaan. Doorgaan op deze weg ‘bovenlangs’ vervreemdt de Europese burger van de EU. Daarvoor is het ‘democratisch deficit’ te groot. Men kan Europa een samenwerking tussen regeringen laten zijn, maar ook dan blijft het modderen. Er zal op veel beleidsterreinen geen consensus bereikt kunnen worden. 

De reparatie van het Europese bouwwerk zal moeten lopen viade voornaamste democratische organen, het nationale parlement. Deze zal een rol op zich moeten nemen die nieuw is. Eerste en Tweede Kamer zullen meer dan nu het kanaal moeten worden voor Europese politiek. Tot nu toe kijkt het parlement vooral met de eigen regering mee, vraagt zich af of de belangen van Nederland voldoende worden gediend. Gaat het om een definitieve ‘Kompetenzkatalog’, een vaste verdeling van bevoegdheden tussen lidstaten en EU, dan moeten nationale parlementen het heft in handen nemen. Zo’n vaste verdeling van bevoegdheden moeten de Kamers juist bewaken, niet alleen door boodschappen mee te geven aan de regering, maar ook bij de bewaking van Brusselse wetgevingstrajecten.  

De toekomst van de EU 

We horen vandaag nogal eens dat Europa een macht in de wereld moet zijn als de VS, Rusland en China. Niet zelden klinkt er de wrevel in door dat de EU er maar niet in slaagt effectief te worden, politiek niet met een mond spreekt, verdeeld is over tal van kwesties. De EU zou zich verliezen in onderling gekrakeel, terwijl het de hoogste tijd is haar economische macht om te zetten in politieke wereldmacht. Natuurlijk: wat Europa moet doen om zich te verdedigen en beschermen, dat moet ze doen. Toch moeten hier twee kanttekeningen worden gemaakt. In de eerste plaats: Europa is ooit een wereldmacht geweest, niet als geheel, maar landen afzonderlijk, Duitsland, Engeland en Frankrijk voorop. Er is een imperialistisch en hegemonistisch verleden, dat Europa nu bescheiden zou moeten maken met deze ambities. De EU moet een ‘soft power’ blijven, die zich blijft richten op de verbreiding van belangrijk waarden. Europa is het continent van christendom en humanisme, een bakermat van beschaving en een bakermat van geweld. Als Europa hegemonistischwordt, slaat dit ook terug op haar politieke cultuur. 

De tweede kanttekening is dat zij die dit zeggen de urgentie van intensievere samenwerking wel overbrengen, zoals minister Hoekstra onlangs deed met zijn rede in Berlijn, maar binnen het huidige systeem niet de weg naar een democratisch gelegitimeerd antwoord kunnen aanwijzen. Er is binnen het huidige systeem met zijn verschillende bouwplannen, realiteiten en idealen, geen politieke route. Die moet opnieuw gebouwd worden en die kan allen gebouwd worden via de nationale parlementen en de instemming van de Europese burger. Europa moet democratiseren en wel vanuit de basis. De EU was een project van regeringsleider, de toekomst zal leren dat de EU alleen vooruit kan komen als ze de gemene zaak van de burgers van Europa is.  

 

 

Labels: ,